Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zevenend-Postiljon 2015
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0417.ZevenendPostiljon-Va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doelstelling
De gemeente Laren is bezig met de actualisatie van al haar geldende bestemmingsplannen. Voor de gebieden Zevenend en Postiljon is een actualisatie van de twee geldende bestemmingsplannen noodzakelijk, gezien de wettelijke termijn van 10 jaar in 2015 is verstreken. Op deze wijze wordt voldaan aan de actualiseringsplicht zoals deze is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening. 
 
Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt niet alleen het gemeentelijk beleid als beleidskader gebruikt, maar ook de relevante beleidskaders van andere overheden. Gezien het overwegend conserverende karakter van het op te stellen bestemmingsplan voor Zevenend en Postiljon zijn er, op voorhand, geen milieutechnische haalbaarheidsonderzoeken noodzakelijk en kan worden volstaan met de bestaande gegevens welke binnen de gemeente (en elders) beschikbaar zijn. Er bevinden zich twee wat grotere herontwikkelingen in het plangebied. Het betreft de herontwikkeling van de voormalige Tarcisiusschool naar woningbouw en de herontwikkeling van het Janshuis. In toelichting hoofdstuk 4wordt dit verder toegelicht. Daarnaast kunnen zich lopende het planproces kleine particuliere herontwikkelingsvragen voordoen welke ruimtelijke inpasbaar zijn en meegenomen kunnen worden in de planherziening. 
1.2 Opzet van het bestemmingsplan
Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
 
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit aan op de bestemmingsplanstandaard van de gemeente Laren. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de reeds geactualiseerde bestemmingsplannen 'Laren-Noord' en 'Laren-West'.
1.3 Situering en begrenzing
Het plangebied Zevenend en Postiljon ligt aan de zuidoostkant van Laren. Het gebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Eemnesserweg, aan de oostzijde door de Gooiergracht, aan de zuidzijde door de Postiljon en aan de westzijde door de Zevenenderdrift. De onderstaande afbeelding geeft globaal het plangebied weer.
 
 
Globale begrenzing plangebied (Google Maps)
1.4 Vigerende bestemmingsplannen
Voor het plangebied vigeren het bestemmingsplan Postiljon en de beheersverordening Zevenend. De volgende bestemmingsplannen gelden voor het plangebied:
 
Plan Naam
Vastgesteld bij raadsbesluit d.d.
Bestemmingsplan Postiljon 05 november 2009
Beheersverordening Zevenend 25 maart 2015
   
Postiljon
Postiljon is het terrein van het voormalige sportcomplex ten zuiden van de weg Postiljon en het terrein van de voormalige boerderij aan de Smeekweg 102. Postiljon omvat in totaal circa 148 nieuwe woningen, in diverse bebouwingscategorieën, voor diverse doelgroepen. Het plan is inmiddels gerealiseerd met uitzondering van enkele kavels. Het betreft hier kavels voor sociale woningbouw, eventueel met zorg en vrijstaande en halfvrijstaande woningen.
 
Zevenend
De beheersverordening is conserverend van aard en verklaard en voorliggende bestemmingsplan Zevenend 2004 opnieuw van toepassing. Het bestemmingsplan Zevenend 2004 is grotendeels consoliderend van aard. Het plangebied Zevenend 2004 is voornamelijk een woongebied. Het overgrote deel van de woningen in het plangebied bestaat uit laagbouw en is typologisch veelal ‘vrijstaand’ of ‘twee onder één kap’. In het oostelijk deel zijn meer ‘rijwoningen’ gelegen. Meergezinswoningen komen voor bij de Veenen, aan Zevenend, aan het Tabakspaadje en aan het Pastoor Hendrikpark.
1.5 Leeswijzer
De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende eerste hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau weergegeven en wordt aangegeven of onderdelen van deze beleidsdocumenten van belang zijn voor de aard van en ontwikkelingen in dit plan. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten en randvoorwaarden voor eventuele toekomstige ontwikkelingen in het plan aangegeven. In hoofdstuk 5 komen de milieu- en overige planologische aspecten aan de orde en worden onder andere de resultaten van uitgevoerde onderzoeken besproken. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde. Deze toelichting wordt afgesloten met een overzicht van de doorlopen procedurestappen in hoofdstuk 8. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen ex artikel 3.8 Wro en de gemeentelijke beantwoording daarvan aan de orde.
 
2 Beschrijving plangebied
Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden. Het eerste deelgebied is Zevenend en het tweede deelgebied de locatie Postiljon.
 
Zevenend
Het deelgebied Zevenend 2004 is voornamelijk woongebied. Het overgrote deel bestaat uit laagbouw en is veelal ‘vrijstaand’ of ‘twee onder één kap’. In het oostelijk deel zijn veel rijwoningen gelegen. Meergezinswoningen komen voor bij de Veenen, aan Zevenend, aan het Tabakspaadje en aan het Pastor Hendrikpark. Parkeren vindt plaats op eigen erf of op straat. Op sommige plaatsen zijn garageboxen geconcentreerd aanwezig.
Naast woningen komen er ook kantoren, bedrijven en winkels voor. De bedrijven concentreren zich met name ter hoogte van Zevenend, Caliskamp en de Heideveldweg. Aan Zevenend is tevens een groot kantorenverzamelgebouw gevestigd. Aan deze weg zijn tevens enkele winkeltjes gelegen. Ook is er een concentratie van winkeltjes aan de Kloosterweg - Schapendrift. Verder komen verspreid in het woongebied ook nog enkele kantoren, bedrijven en winkels voor. Dit komt de levendigheid van het gebied ten goede. Bijzondere voorzieningen in het gebied zijn enkele scholen, kinderopvang en nutsvoorzieningen. Het plangebied Zevenend wordt hoofdzakelijk ontsloten door de Eemnesserweg en de Zevenenderdrift. De Eemnesserweg is een 50 km/uur weg. Op de overige wegen binnen het plangebied geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Het groene karakter van de meeste wegen is karakteristiek voor het gebied.
 
Postiljon
Het Postiljonplan betreft een voormalig sportcomplex. Aan de zuidkant grenst het plangebied aan het Natuurgebied Postiljonheide. Het plan Postiljon is een kleinschalige woningbouwlocatie gelegen aan de zuidoost kant van de kern Laren. Er komen verschillende woningtypen in het plan voor; vrijstaande woningen, twee onder één kap woningen en rijenwoningen (zowel huur als koop). Daarnaast is er een aantal kleinschalige appartementencomplexen gebouwd. In een gedeelte van één van de appartementencomplexen zijn wooneenheden gebouwd voor Sherpa, een stichting voor verstandelijk en lichamelijk beperkte mensen. Ten behoeve van de ondersteuning van deze bewoners is een personeelsruimte aanwezig waar begeleiders kunnen overnachten.
2.1 Stedenbouwkundige beschrijving
Laren is ontstaan als esdorp op de overgang tussen de hoger gelegen Utrechtse Heuvelrug en de lager gelegen Gelderse vallei. Op de vijf meter rooilijn (een denkbeeldige lijn, vijf meter uit de kant van de weg) ontstonden diverse agrarische bebouwingsclusters rondom een gemeenschappelijke es. Drie van deze buurtschappen zijn uiteindelijk samengesmolten tot de kern van het dorp Laren met de Brink als de belangrijkste centrale ruimte.
 
Aan het begin van de vorige eeuw vormt de Brink de kruising tussen de verschillende landwegen richting Hilversum, Eemnes, Naarden en Huizen. Het nieuwe bestemmingsplan Zevenend Postiljon omvat het gebied wat is gelegen tussen wegen, de Eemnesserweg en de Zevenenderdrift. Deze laatste weg vormde oorspronkelijk een verbinding tussen de Brink en het hoger gelegen heidegebied. De driften werden voornamelijk gebruikt om de schaapskuddes van en naar het heidegebied te brengen.
 
In eerste instantie werden de percelen direct rondom de kern van Laren geschikt gemaakt voor landbouw. Aan het begin van de vorige eeuw lag door dit proces rondom de kern een ruime krans van kleinschalige akkers. De akkers werden omsloten door dichte houtwallen. De toenmalige fijnmazige, en meestal ruitvormige, wegenstructuur is nog steeds goed herkenbaar in het bestaande stratenpatroon. Daarnaast zijn binnen deze structuur nog diverse oorspronkelijke agrarische complexen aanwezig. In het plangebied ligt deze bebouwing met name langs de Zevenenderdrift, Zevenend, het Melkpad en de Eemnesserweg.
 
Rond het begin van de vorige eeuw wordt het Gooi ontsloten door de trein en de tram. In de jaren hierna volgt een sterke organische uitbreiding van de kern met onder andere villa's en atelierwoningen. Deze ontwikkeling speelt zich in eerste instantie met name af aan de westzijde van het dorp, langs de Naarderstraat en de Hilversumseweg. In het plangebied neemt de bebouwing in eerste instantie slechts beperkt toe omdat het grotendeels een lager gelegen, en dus voor woningbouw ongeschikter, gebied betreft. In 1915 wordt echter wel een woningbouwcomplex door "woningbouwvereniging voor Erfgooiers" langs de Smeekweg ontwikkeld. In tegenstelling tot de, tot dan toe, voornamelijk perceelsgewijze ontwikkelingen heeft deze ruim opgezette woonbuurt een sterk geregisseerd karakter. De witte Erica-woningen, ten noorden van de Erfgooiers, is een ander voorbeeld van een vroege projectmatige woonbuurt. In aansluiting op deze karakteristieke woongebieden werd in 1935 het eerste stedenbouwkundig uitbreidingsplan gemaakt. In dit plan werden de omliggende akkers grotendeels verkaveld.
 
In 1953 werd het nieuwe uitbreidingsplan opgesteld. In dit plan blijft de eerder bedachte verkavelingsstructuur grotendeels gehandhaafd. Tegen de Gooiergracht, de oostelijke grens van het plangebied, werd op basis van dit plan in de jaren vijftig op een relatief grote schaal een nieuw woongebied ontwikkeld. Het programma bestond met name uit rijwoningen voor arbeiders en middenstanders. Het tussenliggende gebied is door de jaren heen, over het algemeen in een ruimere setting, verder verdicht met kleinschalige woningbouwontwikkelingen. Op enkele locaties zijn restanten van de oude akkers geïntegreerd in het bebouwd gebied. Daarnaast zorgen het vloeiende beloop van kruisende wegen, de begeleidende hagen en lage boerderijachtige bebouwing in dit gebied voor een bijzondere beeldkwaliteit. De karakteristieke overhoeken Jordaan-Oude Kerkweg en Melkweg-Kloosterweg zijn hier goede voorbeelden van.
 
Met recente woningbouwontwikkelingen wordt over het algemeen zoveel mogelijk getracht aan te sluiten op deze sfeer. Het nieuwste woongebied, in de vorm van de woonwijk Postiljon, in het zuiden van het plangebied kent een bochtig stratenverloop in combinatie met korte rijen, twee onder een kap- en vrijstaande woningen en enkele kleinschalige appartementengebouwen.
2.2 Functionele structuur
In deze paragraaf worden de functies benoemd die in het plangebied voorkomen.

2.2.1 Wonen
De woonfunctie is de overheersende functie in Laren. Deze dient te worden gehandhaafd en waar mogelijk en wenselijk in de toekomst te worden aangevuld mits passend binnen de landschappelijke, cultuurhistorische en volkshuisvestelijke belangen. Kwaliteit gaat hier boven kwantiteit. In dit bestemmingsplan worden in principe geen nieuwe woningen toegestaan. Een uitzondering vormt het nog te bouwen deel van Postiljon. Aan huis gebonden beroepen zijn te allen tijde mogelijk in de woning. Deze mogelijkheid is rechtstreeks opgenomen in de regels bij dit bestemmingsplan.

2.2.2 Bedrijven
Het betreft hier bedrijven die in bestemmingsplannen normaliter ook als zodanig worden bestemd. Aan huis gebonden beroepen of kleinschalige bedrijvigheid aan huis worden hier niet onder gerekend. In het plangebied komt kleinschalige bedrijvigheid voor.
Een cluster bevindt zich op het bedrijventerrein Caliskamp. Aangezien dit bedrijventerrein zich binnen het woongebied bevindt is het wenselijk dit op termijn te transformeren naar woongebied. Gezien er nog geen concrete planning voor de transformatie is, is er in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Voor de invulling van de bevoegdheid is het stedenbouwkundig plan en het Programma van eisen leidend geweest.

2.2.3 Agrarische functies
Rond 1800 was Laren een volledig agrarisch dorp, bestaande uit een aaneenschakeling van kleine boerenbedrijven. Langzamerhand is de agrarisch functie steeds meer ingeruild voor de woonfunctie. Langs de Smeekweg nog zijn enkele kleinschalige agrarisch bedrijven te vinden. De gronden zijn zeer gering van omgang. Toch wordt de bestemming Agrarisch behouden gezien het cultuurhistorisch belang. Hierdoor blijft de uitoefening van het agrarische hobbymatige activiteiten toegestaan.
 
2.2.4 Maatschappelijk
Binnen het plangebied bevinden zich diverse maatschappelijke functies. In het deelgebied Postiljon bevindt zich een maatschappelijk cluster. Het gaat hier om de gronden van de stichting Sherpa. Aan de gebouwen en gronden die behoren tot de Stichting Sherpa is een bestemming Maatschappelijk toegekend.

2.2.5 Overige functies
Ook de overige in het bestemmingsplan voorkomende functies zijn positief bestemd. Nutsvoorzieningen groter dan 50m3 worden zodanig bestemd. Verder zijn de bestemmingen "detailhandel", "horeca" en "kantoren" in het plan opgenomen.
 
3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.
De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
  1. een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  3. een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
 
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
  1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
  2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
  3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
Planspecifiek
Onderhavig plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin zeer beperkt ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking biedt daarom geen meerwaarde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte. In het Barro worden vijftien projecten beschreven zoals Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Ecologische hoofdstructuur.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie (‘Kwaliteit door veelzijdigheid’) is vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21 juni 2010. In artikel 2.2 van de Wet ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen voor provincies om één of meerdere structuurvisies vast te stellen voor het gehele grondgebied. Voorop staat dat Noord-Holland een provincie is waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Dat is nu al zo, maar moet in de toekomst ook zo blijven. Deze structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland. Een sterke internationale concurrentiepositie, veel afwisselende, prachtige landschappen die vaak zijn ontstaan door onze omgang met het water. Dat betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen en ruimte voor de landbouw en de opwekking van duurzame energie in het noorden. Daarom is in deze structuurvisie veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen. Uitgangspunt daarbij is dat de landschappen, zowel in hun verschijning als in de functies die ze bevatten, niet op slot staan voor toekomstige ontwikkelingen. De provincie Noord-Holland heeft in deze structuurvisie aangegeven wat haar belangen zijn en hoe die worden uitgevoerd en heeft daarbij gekozen voor drie hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid.
 
Van nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied moeten gemeenten voortaan eerst nut en noodzaak aantonen. Ook moeten gemeenten laten zien dat de beoogde ontwikkelingen niet binnen het stedelijk gebied kunnen worden gerealiseerd. De provincie Noord-Holland helpt gemeenten hierbij, door enerzijds trends en ontwikkelingen bij te houden in een provinciale monitor en anderzijds door met de taskforce Ruimtewinst en bijvoorbeeld het project  “Verdichten rond OV-knooppunten” samen te werken met gemeenten. Als dan blijkt dat een nieuwe ontwikkeling niet gerealiseerd kan worden binnen het stedelijke gebied, dan kan dat alleen in het landelijk gebied als wordt gebouwd “met behoud van kwaliteit en identiteit”. Gedeputeerde Staten hebben daarom een Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld en de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkelingen ingesteld voor advies over ontwikkelingen in het landelijk gebied van Noord-Holland.   
 
Planspecifiek
Op de kaart behorende bij de Structuurvisie ziet er voor het plangebied Zevenend Postiljon als volgt uit:
 
Uitsnede structuurvisie Provincie Noord-Holland 2040 (plangebied rood omlijnd)
 
In de structuurvisie worden ambities gesteld voor het grondgebied van de gemeente. Voor het plangebied worden met name gebiedsbeschrijvende ambities gesteld. Onder het grijze vlak vallen de volgende beleidsstukken:
 
Bestaand bebouwd gebied
De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied, met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw, stationsomgevingen en knooppunten. Door demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing en krimp, is in dorpen sprake van grote ruimtelijke, economische en sociale dynamiek,waardoor de identiteit van de dorpen onder druk komt te staan. De provincie wil een bijdrage leveren aan het versterken van de identiteit van de dorpen vanuit een duurzaam toekomstperspectief. Het gehele plangebied tot het bestaand bebouwd gebied.
 
Fijnmazige waterberging
De provincie Noord-Holland heeft op basis van het Nationaal Bestuursakkoord Water de wateroverlastopgave vastgesteld. De provincie zorgt voor ruimte voor (zoet)waterberging door de hele provincie aan te wijzen als zoekgebied voor fijnmazige waterberging. De waterschappen realiseren deze fijnmazige waterberging en doen dat op integrale wijze. In gebieden waar diverse grote opgaven op gebied van water, natuur, recreatie, woningbouw enzovoorts samenkomen is de provincie trekker van integrale gebiedsprojecten. Het plangebied valt buiten de grondwaterbeschermingsgebieden. 
 
Heel de heuvelrug
In de metropoolregio Amsterdam heeft de provincie Noord-Holland een extra ambitie voor de ontwikkeling van recreatiemogelijkheden en het gebruik van het landschap voor stedelijke functies. Voor de natuurgerichte recreatie betrekt de provincie Noord-Holland hierbij onder meer ook het Gooi. Het Gooi ziet de provincie als onderdeel van “Heel de Heuvelrug”, die doorloopt in de Utrechtse Heuvelrug. De ontwikkeling van deze metropolitane landschappen moet worden afgestemd met de ontwikkeling van de nabijgelegen metropool. De identiteiten van de diverse landschappen zijn ook bij de ontwikkeling van de metropolitane landschappen het uitgangspunt. Hierbij geldt dat landbouw een belangrijke ‘drager’ van het landschap is. Het hele plangebied valt onder deze aanduiding.
 
Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie
Daarnaast reserveert de provincie ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie, zodat Noord-Holland op termijn veel minder CO2 en andere broeikasgassen uitstoot. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie kleinschalige vormen van duurzame energie. Hiermee anticipeert zij op de verminderde beschikbaarheid van fossiele energiegrondstoffen en de naar verwachting daarmee gepaard gaande sterke prijsstijging van die stoffen. De gehele provincie is van deze aanduiding voorzien, dus ook het gehele plangebied.
   
Ecologische Hoofdstructuur
Het plangebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur. Gezien het feit dat de EHS niet door het plangebied loopt heeft dit geen invloed op het bestemmingsplan.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening
Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid staat de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening, een proactieve aanwijzing of een inpassingsplan. Op 3 februari 2014 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Dit vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid. Uitgangspunt is geweest niet meer te regelen dan strikt noodzakelijk. In deze Provinciale Ruimtelijke Verordening  hebben Provinciale Staten algemene regels gesteld aangaande de Provinciale Planologische Commissie (PPC), de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO), de bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit, verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene Ruimte, de Blauwe Ruimte, energie en landbouw.
  
Planspecifiek
Omdat het onderhavige bestemmingsplan een conserverend plan is, waarin geen noemenswaardige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, zijn de regels in de PRV op dit plan minder relevant. Toch worden onderstaand enkele aspecten uit de PRV benoemd die in dit bestemmingsplan enige betekenis hebben.
 
Uitsnede Provinciale Ruimtelijke Verordening (plangebied rood omlijnd)
 
Het roze gebied aangegeven op de bovenstaande kaart omvat de volgende relevante beleidsstukken met betrekking tot het plangebied.
 
Aanwijzing bestaand bebouwd gebied (art. 9) 
Het plangebied wordt aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Een bestemmingsplan binnen bestaand gebied laat woon- en bedrijfsbebouwing toe. Daarnaast kan een bestemmingsplan in bestaand bebouwd gebied voorzien in een nieuw bedrijventerrein of kantorenlocatie mits dit in overeenstemming is met de geldende provinciale planningsopgave. Het voorliggende bestemmingsplan gaat niet uit van grote ontwikkelingen.
 
Gebieden voor gecombineerde landbouw (art. 26)
Hierbij gaat het om de gebieden voor gecombineerde landbouw. In het midden en zuiden van Noord-Holland zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en hoeveel ruimte wordt geboden aan productielandbouw (nee tenzij). Voorbeelden van gecombineerde landbouw zijn landbouw als landschapsbeheerder, een combinatie van waterbeheer en natuur, recreatie, educatie, kleinschalige productie, zorgboerderijen etc. Biomassa-inrichtingen zijn ook in deze gebieden toegestaan mits voor eigen gebruik. In bestemmingsplannen mogen in deze gebieden mogelijkheden voor agrarische bouwpercelen worden opgenomen tot maximaal 1,5 hectare; er mag daarbij geen sprake zijn van niet-grondgebonden landbouw. Het gehele niet-bebouwde gebied van  de gemeente Laren is in de Structuurvisie als ‘gebied voor gecombineerde landbouw’ aangewezen. In de gemeente Laren zijn de mogelijkheden voor nieuwe (gecombineerde) landbouwfuncties zeer beperkt, vanwege de dominant aanwezige woonfunctie tot aan de randen van het buitengebied en de aanwezigheid van cultuurhistorische en landschappelijk waardevolle gebieden en natuurgebieden. Het bestemmingsplan biedt derhalve ook geen mogelijkheden tot nieuwvestiging van dergelijke functies. De bestaande agrarische functies worden bewaard.
 
Aardkundige waarden
Aan de zuidzijde van het plangebied, in de nabijheid van het Postiljonterrein, liggen enkele gebiedjes met aardkundige waarden.  Het aanmerken van gebied tot gebieden met aardkundige waarden bregnt met zich meer dat in de toelichting van een bestemmingsplan wordt aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals beschreven in het  rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden. De waarden, zoals geinventariseerd, zijn gelegen in het gebied Bussumer- en Westerheide. Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Dit heeft tot gevolg dat er geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden die afbreuk doen aan de aanwezige aardkundige waarden.  
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie 2008 - 2023
De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 (24 april 2008) bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de geambieerde toekomst van het dorp Laren te kunnen vormgeven aan de hand van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. De visie functioneert daarbij als beoogd instrument  van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro).
In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp  Laren het ‘behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp’. Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.
 
Planspecifiek
Hoofduitgangspunt voor actualiserende bestemmingsplannen (bestemmingsplan Zevenend Postiljon valt hieronder) is dat ze conserverend bestemmen. Daarnaast wil de gemeente Laren maatschappelijke ontwikkelingen faciliteren, maar met een minimum aan mogelijke ruimteclaims. Als onverkort uitgangspunt geldt verder dat de groenkwaliteit in het dorp behouden en waar nodig versterkt moet worden. Dit betekent dat:
  • Bij elke ontwikkeling die raakt aan de beeldkwaliteit van het dorp, groenontwikkeling en beheer integraal meegenomen moeten worden;
  • Bij eventuele bebouwing en herinrichting van openbare ruimt bescherming van het aanwezige groen een belangrijk uitgangspunt is;
  • Extra parkeerplaatsen (dus naast bestaande) op particulier terrein niet in het zicht mogen worden aangelegd: dus niet in de voortuin maar ‘achter de  voorgevel’ en bij voorkeur ondergronds.
Hiermee wordt het groene karakter van het dorp versterkt en de verstening tegengegaan.
 
Daarnaast zijn er enkele ambities opgesteld voor gebieden in het plangebied waar rekening mee gehouden wordt bij de actualisatie van het bestemmingsplan.
Zo wordt de wijk Gooiergracht op de plankaart (punt B) aangeduid voor mogelijke herstructurering- of revitaliseringsgebied. Deze monumentale woonbebouwing uit het begin van de 20ste eeuw ligt ten zuidoosten van het centrum, tegen de gemeentegrens met Eemnes. De wijk wordt verbeterd voor wat betreft infrastructuur (parkeren en dergelijke). Dit stuk dorp heeft voortdurende aandacht nodig.
Daarnaast benoemd de structuurvisie de herbestemming en sanering van bedrijventerrein Caliskamp dat ten zuidoosten van het centrum ligt (op kaart: C). De bedrijven die er momenteel zitten, hebben geen uitbreidingsmogelijkheden op  deze plek.
 
(uitsnede structuurvisie)

3.3.2 Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan uit mei 1998 bevat een voorgestelde groenstructuur en beheervisie voor het dorp Laren. Het plan dient als leidraad voor een verdere, meer gedetailleerde uitwerking van het groenbeleid. De hoofddoelstelling van het rapport is het maken van keuzes op hoofdlijnen met betrekking tot het openbaar groen, waarmee het groenbeleid van Laren voor de langere termijn  wordt vastgelegd. De karakteristieke ruimtelijke, functionele, landschappelijke en ecologische kwaliteitskenmerken van het groen in het bebouwde gebied moeten daarbij behouden en versterkt worden. De samenhang met het omliggende landschap wordt in deze nota van bijzonder belang geacht.

3.3.3 Visiedocument ‘Groene Vingers’
Als vervolg op het voorgenoemde Groenbeleidsplan en om een goede afweging te kunnen maken tussen particuliere belangen (bouwaanvragen) die mogelijk invloed hebben op de groenstructuur van Laren en het algemene belang (algemene groenbeleving van Laren), is het wenselijk gebleken een document te vervaardigen waarin de visie op de groenstructuur van Laren en omgeving op een duidelijke manier in beeld is gebracht en is verwoord. In april 2010 heeft de gemeente met het oog op de herziening van bestemmingsplannen voor het gehele gemeentelijk grondgebied van Laren het Visiedocument ‘Groene Vingers’ Laren vastgesteld waarin de verschillende groenstructuren en hun waarde voor de groenbeleving van Laren inzichtelijk wordt maakt. Het visiedocument geldt als onderlegger voor zowel dit bestemmingsplan als toekomstige bestemmingsplannen. Tevens biedt de visie een instrumentarium om het beeld van de (geschetste) gewenste groenstructuur van Laren in bestemmingsplannen te bewaken.
Op basis van een groeninventarisatie en analyse is de visie opgesteld waarbinnen de verschillende groenaspecten worden benoemd. Ook is per aspect bepaald op welke manier en in welke mate deze bijdraagt aan het groene karakter van Laren. Op basis hiervan is de methodiek ontwikkeld die richtlijnen geeft per gedefinieerde groenzone, aangevuld met een aantal algemene principes. In de zone van de Groene Vingers die aan de hand van de inventarisatie en analyse is bepaald, is een tweetal stappen in de methodiek te onderscheiden.
Allereerst dient de grens van de Groene Vingers uit de visie per plangebied of bestemmingsplan op een lager schaalniveau gedefinieerd en verfijnd te worden. Vervolgens wordt binnen de particuliere gronden in deze zone onderscheid gemaakt tussen de categorieën: boskavels, engkavels en landgoederen. Buiten de zone van de Groene Vingers zijn nog de Groene kavels en Kavels te onderscheiden. Per categorie worden in de methodiek richtlijnen gegeven alsook voor de kavels die door hun uitzonderlijke en voor Laren kenmerkende verkavelingstructuur bijdragen aan de beeldwaarde van Laren.
 
Planspecifiek
De structuurkaart uit het visiedocument toont dat het plangebied hoofdzakelijk binnen de categorie gesloten bebouwing valt. Dit gebied wordt aan de oostzijde door een strakke en historisch beladen gemeente- en provinciegrens, de Gooiergracht, gemarkeerd. Door z’n lage ligging is dit deelgebied lange tijd een nat en daardoor niet ontgonnen gebied gebleven. De bebouwing is pas rond en na de eeuwwisseling tot stand gekomen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit arbeiders- en middenstandswoningen. De erfgooierswoningen, rond de Erfgooiersweg, zijn een apart hoofdstuk in de Larense volkshuisvesting. Deze woningen zijn karakteristiek voor Laren en rechtvaardigen een beschermingswaardige behandeling in het welstandsbeleid.
In het gesloten bebouwingsgebied komen geen groen gebieden (boskavels, engkavels of landgoederen) voor die een extra waarde aanduiding in het bestemmingsplan behoeven. De belangrijkste groenstructuur in het plangebied betreft de woonkavels en de aangrenzende groengebieden.
 
Structuurkaart visiedocument 'Groene Vingers'
 
Groenelementen binnen het plangebied welke binnen het Groenbeleidsplan of het Visiedocument van waarde worden geacht krijgen de bestemming Groen. Hiermee wordt middels het bestemmingsplan het groene karakter van deze elementen planologisch geborgd en voorzien van een passende regeling.
 
3.3.4 Verkeersstructuurplan
Het Verkeersstructuurplan Laren 2009-2015 (2009) is opgesteld om een invulling te geven aan de gewenste verkeersstructuur. Binnen dit verkeersstructuurplan is gekeken naar zowel de verkeerscirculatie voor auto, bus en fiets in het centrum. Het verkeersstructuurplan is nauw verweven met het centrumplan (inrichting van de Brink en omgeving). Voor het centrumplan is afzonderlijk een rapport opgesteld.
De ambitie voor de gemeente Laren is om een verkeersbeleid en een verkeers en vervoersysteem te bieden dat bijdraagt aan een bereikbaar, leefbaar en veilig Laren in 2015. De gemeente Laren streeft naar een heldere en goed functionerende verkeersstructuur. De ontwikkeling van deze verkeersstructuur vindt plaats binnen de kaders van bereikbaarheid, leefbaarheid (schoon) en veiligheid. In het verkeersstructuurplan zijn een drietal doelstelling geformuleerd die aansluiten bij deze ambitie, te weten:
  • Zorgen voor een verkeersveilige omgeving;
  • Zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat.;
  • Verbeteren van de bereikbaarheid.
Planspecifiek
Openbare wegen, pleinen, parkeervoorziening, straten en ‘ondergeschikt’ groen (bermen, smalle groenstroken, geen structuurbepalend groen) krijgen binnen het bestemmingsplan de bestemming Verkeer. Binnen deze regeling is het mogelijk snelheidsremmende maatregelen te realiseren indien hier een noodzaak toe is.

3.3.5 Volkshuisvestingsnota
De gemeentelijke volkshuisvestingsnota gaat in op de Larense huisvestingsbehoefte zoals zich op grond van demografische ontwikkelingen en maatschappelijke behoefte manifesteert. Wat betreft de kwaliteit van de bestaande woningvoorraad zegt de nota dat deze in de vrije sector goed tot zeer goed is. Aanschrijvingen voor woningverbetering komen zelden voor. De kwaliteit van de woning en de woonomgeving is belangrijker dan de kwantiteit. Het bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en voorziet niet in nieuwe woningbouw ontwikkelingen.

3.3.6 Welstandsnota gemeente Laren
De gemeente Laren beschikt met het vaststellen van de welstandsnota over een bestuurlijk vastgelegd toetsingsinstrument voor welstandsbeleid zoals bedoeld in art. 12a van de Woningwet en art. 9.1 lid 2 van de bouwverordening. De Welstandsnota geeft aan welke zaken in Laren bescherming verdienen en welke verbeterd kunnen worden. De Welstandsnota is vooral een sturend en stimulerend hulpmiddel bij toekomstige ontwikkelen om de ruimtelijk e kwaliteit te verhogen.
De Welstandsnota bevat naast algemene welstandscriteria, ook gebiedsgerichte criteria die aan een samenhangend gebied zijn gekoppeld. Er zijn in Laren vier gebieden te onderscheiden.
  1. Rond de Brinken
  2. De Schil rond het centrum
  3. Villa gebied
  4. Gesloten bebouwing  
Planspecifiek
Het plangebied ligt hoofdzakelijk in deelgebied 4 en een deel in de schil rond het centrum.
 
Uitsnede welstandkaart (plangebied zwart omlijnd)               

Schil rond het centrum
De schil rond het centrum bestond aan het begin van de vorige eeuw nog voornamelijk uit akkers en engen. De bebouwing en beplanting in dit gebied zijn naar verhouding dan ook nog jong. Uit nagenoeg alle stijlperiodes van deze eeuw zijn in dit gebied goede voorbeelden te vinden. Door een intensieve tuinbeplanting en overwegend smalle wegen heeft het gebied een besloten kleinschalig karakter.
 
Het plangebied wordt begrenst door de Eemnesserweg. Deze weg is beeldbepalend voor het dorp. Derhalve geldt hier een bijzonder welstandstoezicht. In de Welstandsnota staan eisen opgenomen met betrekking tot dit bijzonder toezicht en dit deelgebied.
 
Gesloten bebouwing
Dit gebied wordt aan de oostzijde door een strakke en historisch beladen gemeente- en provinciegrens, de Gooiergracht, gemarkeerd. Door zijn lage ligging is dit deelgebied lange tijd een nat en daardoor niet ontgonnen gebied gebleven. De bebouwing is pas rond en na de eeuwwisseling tot stand gekomen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit arbeiders- en middenstandswoningen. De erfgooierswoningen, rond de Erfgooiersweg, zijn een apart hoofdstuk in de Larense volkshuisvesting. Deze woningen zijn karakteristiek voor Laren en rechtvaardigen een beschermingswaardige behandeling in het welstandsbeleid.

3.3.7 Woonvisie Laren
Het belangrijkste doel voor de komende jaren is, zoals deze in de Woonvisie is geformuleerd, het realiseren van betaalbare huur- en koopwoningen. Deze woningen zijn met name bestemd voor startende jongeren op de woningmarkt en jonge gezinnen die willen doorstromen. Ook is er binnen de Woonvisie aandacht voor de bouw van geschikte woningen voor ouderen.
De stand van zaken op het gebied van wonen in Laren is, samengevat, als volgt:
  • Laren vergrijst, de jongeren trekken weg en de doorstroming voor de jonge gezinnen stagneert;
  • De omvang van de sociale huurvoorraad is te klein en beperkt geschikt voor senioren;
  • In het middeldure segment sluit het aanbod kwantitatief en kwalitatief niet goed aan op de vraag vanuit de jonge gezinnen die door willen stromen.
De gemeente wil dit graag veranderen en in de goede richting bijsturen.
 
Planspecifiek
Bijsturing conform de Woonvisie middels het bestemmingsplan is slechts zeer beperkt mogelijk. Alleen bij nieuwbouwopgaven kunnen in lijn met de Woonvisie met de betrokken partijen prestatieafspraken of woondoeltypen worden vastgelegd. Het op te stellen bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een reeds bestaand woongebied. Bijsturing conform de Woonvisie is in dit gebied van Laren beperkt mogelijk.

4 Ontwikkelingen
Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er worden geen grote ontwikkelingen opgenomen in het bestemmingsplan. Wel zijn er enkele kleine, abstracte projecten bekend. Gezien de omvang van de projecten en de onzekerheid ervan worden er geen onderzoeken uitgevoerd. De volgende projecten zijn bekend:
 
Postiljon
Een aantal kavels in Postiljon zijn nog niet gebouwd. Deze ontwikkeling is echter wel volledig planologisch vastgelegd en onderbouwd. Nader onderzoek is hier niet voor nodig. In functioneel opzicht treedt er wel een verandering op. Waar in het oorspronkelijke plan uitgegaan werd van woningen voor een 'reguliere' doelgroep worden in de nieuwe situatie de rijwoningen bestemd voor cliënten van Sherpa. In het bestemmingsplan is hierin voorzien door de nadere aanduiding zorgwoningen op te nemen binnen de bestemming Wonen. De toevoeging van zorgwoningen past binnen de Woonvisie 2012-2016 van de gemeente Laren. In dit kader is de behoefte onderzocht en regionaal afgestemd. Hiermee is ook invulling geven aan de zogenaamde 'Ladder-toets'.
 
Caliskamp
Er wordt al enige tijd gesproken over de transformatie van bedrijventerrein Caliskamp. Dit bedrijventerrein bevindt zich in een gebied met hoofdzakelijk woningbouw. De tegenstrijdige functies werken elkaar tegen. Op termijn zal de bedrijfsbestemming van de Caliskamp plaats maken voor, ten opzichte van de omgeving, meer passende functies. Het is op het moment moeilijk vast te stellen wanneer dit plaats zal vinden. Op 23 mei 2012 is door de gemeente Laren het stedenbouwkundig programma van eisen voor het gebied vastgesteld. Dit stedenbouwkundige programma is doorvertaald naar een wijzigingsregeling binnen dit bestemmingsplan. Indien de planvorming verder uitgewerkt is kan het college, door het wijzigen van het bestemmingsplan, medewerking verlenen aan dit initiatief.
 
Tarcisiusschool
De woningbouwverenging Laren wil de locatie van de Tarcisiusschool herontwikkelen. Hier worden appartementen en rijwoningen gerealiseerd.  Het betreft in totaal 8 appartementen en 10 woningen. Voor het project is een uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure doorlopen. De verleende vergunning is inmiddels onherroepelijk. In dit bestemmingsplan is de vergunde eindsituatie opgenomen.
 
Janshuis
Op de locatie Pastoor Hendrikspark 51 staat een zusterflat van Stichting Tergooi. Het pand had een logiesfunctie van circa 25 kamers voor co-assistenten en artsen van het ziekenhuis. Een gedeelte van de begane grond werd gebruikt als ruimte voor een tandarts en recreatie. Stichting Tergooi is voornemens dit zogenoemde Janshuis in Laren te verlaten en af te stoten. Voor de locatie is een plan voor herontwikkeling opgesteld. Het bestaande gebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats komen twee nieuwe wooncomplexen met in totaal 14 appartementen en maximaal 5 grondgebonden (senioren)woningen met bijbehorende infrastructuur. Voor deze herontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. De ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan en is als bijlage toegevoegd. Met dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling planologisch van een uitvoeringstitel voorzien. Na vaststelling van dit bestemmingsplan door de gemeenteraad kan gestart worden met de daadwerkelijke realisatie van de ontwikkeling.
 
Smeekweg 102
Aan de Smeekweg 102 bevinden zich een historische boerderij en enkele bijgebouwen. De locatie staat bekend als de Sherpa BosHoeve. Sherpa biedt hier dagbesteding aan cliënten met een (licht) verstandelijke beperking, lichamelijke beperking. De BosHoeve is een milieucentrum, kringloopwinkel en inzamelpunt voor papier. De gemeente heeft het voornemen om ter plaatse van een van de gebouwen een woonfunctie mogelijk te maken. Om de haalbaarheid van dit voornemen te onderbouwen is een quickscan opgesteld. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde functiewijzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit bestemmingsplan is de functiewijziging planologisch opgenomen.

5 Milieu- en omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is in dit bestemmingsplan vastgelegd. Doordat het bestemmingsplan slechts een beheerfunctie heeft, hoeven er geen milieuaspecten te worden onderzocht.
In dit hoofdstuk is daarom alleen een korte beschrijving van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten opgenomen die relevant zijn voor het bestemmingsplan.
5.1 Milieueffectrapportage
Een MER-procedure is de procedure om het milieubelang volwaardig mee te wegen bij besluitvorming over grootschalige plannen en projecten. De Wet Milieubeheer schrijft voor wanneer een mer-procedure verplicht is. Voor een groot aantal projecten en activiteiten volstaat echter een globale beoordeling van de milieueffecten. De projecten en activiteiten waarvoor dit geldt zijn opgenomen als bijlage D van het Besluit MER. Voor deze projecten en activiteiten geldt een MER beoordelingsplicht.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk welke opgenomen zijn in de bijlage lijst van het Besluit MER. Er geldt derhalve geen MER beoordelingsplicht.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.
 
Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Er vinden op basis van dit nieuwe plan geen bestemmingswijziging plaats, anders dan wijzigingen waarvoor reeds een ruimtelijke procedure is doorlopen en waarbij alle milieuaspecten (waaronder de bodemkwaliteit) zijn afgewogen. Indien bij toepassing van afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden uit dit plan ook milieuhygiënisch bodemonderzoek noodzakelijk is, zal dit moeten worden uitgevoerd en beoordeeld door het bevoegd gezag. Resumerend kan worden gesteld dat het aspect bodem voor dit conserverende bestemmingsplan geen belemmering vormt.

5.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh): 
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar geluid is in het kader van dit bestemmingsplan niet uitgevoerd.
 
5.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het 'Besluit Luchtkwaliteit 2005' en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het 'Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel aangetoond te worden dat in de huidige situatie de fijn stof en stikstofdioxide normen (beide 40 µg/m³ op een jaargemiddelde) niet overschreden worden. Na het raadplegen van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de luchtkwaliteit in het gehele plangebied de norm niet overschrijdt. De onderstaande afbeeldingen tonen een uitsnede van de Atlas Leefomgeving.
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Fijn stof
 
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Stikstofdioxide

5.2.4 Externe veiligheid
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR). Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
 
Raadpleging risicokaart
Landelijk is er een risicokaart opgesteld. Deze kaart geeft een eerste indicatie van aanwezige gevoelige objecten maar ook objecten, welke gevaar met zich meebrengen. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er een risicovolle inrichting aanwezig is, namelijk het zwembad de Biezem. Het zwembad grenst aan het plangebied.
 
 
Uitsnede RisicoKaart
 
Planspecifiek
Op de Risicokaart is het zwembad de Biezem aangemerkt als “Overige inrichtingen gevaarlijke stoffen”. Dit vanwege de opslag van Natriumhypochloriet. De inrichting valt niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe functies mogelijk maakt, neemt het groepsrisico niet toe en is er geen aanleiding tot nader onderzoek.
 
Binnen het plangebied liggen geen bekende routes voor het vervoer van  gevaarlijke stoffen. De nabij het plangebied gelegen snelweg  A27 is wel  een bekende route voor gevaarlijke stoffen. Rond deze weg zijn risicocontouren te berekenen voor groepsrisico. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe  gevoelige functies worden toegevoegd. Voorliggend bestemmingsplan is  conserverend van aard en maakt geen nieuwe functies mogelijk.

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek
De bedrijven die binnen het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorieën goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig is te voorkomen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk.

5.2.6 Water
Waterbeheer en watertoets
Het is wettelijk verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied wordt gevoerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Laren. In het kader van de watertoets en het wettelijk vooroverleg is deze waterparagraaf overlegd met het Waterschap waarna de opmerkingen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
 
Nationaal beleid
Nationaal Waterplan 2009-2015
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grote opgaven op het terrein van verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw, natuur, landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn de duurzame zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke inrichting en de waterveiligheid.
Belangrijk hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
 
Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21), beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, met name in thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.  
 
Nationaal Bestuursakkoord Water
Het Nationaal Bestuursakkoord Water 2003 (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en Kaderrichtlijn Water (KRW) is een belangrijk deel van het akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:
  1. de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-stillbeginsel);
  2. de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.
Provinciaal beleid  
Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland: beschermen, benutten, beleven en beheren
Met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie kijkt de provincie bij nieuwe ruimtelijke plannen of de veranderingen effect hebben op de duurzaamheid van het watersysteem. Om dit te structureren heeft de provincie Noord-Holland een nieuw waterplan opgesteld. De Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. In het waterplan is opgenomen op welke wijze de provincie het waterbeheer in Noord-Holland uitvoert op provinciaal niveau. Het beleid sluit aan bij de Europese Kaderrichtlijn Water en Het Nationaal Bestuurakkoord Water. Het speerpunt van het waterplan is het creëren van een integraal beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de Noordzee kust zone en de optimale benutting van de economische kanten van water. De in de titel van het ontwerp waterplan opgenomen factoren, te weten Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren, staan centraal in het toekomstbeeld op het gebied van water in de provincie Noord-Holland. Water vormt een belangrijk aspect in onderhavig project. Er is zorgvuldig omgegaan met de inpassing van water in de nieuwe situatie. In de huidige situatie speelt water reeds een belangrijke rol in het gebied en zijn er verschillende watergangen aanwezig in het gebied. In het kader van een goede waterhuishouding komt meer oppervlakte terug in de toekomstige situatie. Het water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving zonder technische maatregelen.
 
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2016-2021
Sinds 1 januari 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021 van kracht. In het WBP geeft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aan wat haar ambities voor de planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
 
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.
 
Om de doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.
 
Keur en Beleidsregels
Per 1 december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals:
  • Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
  • Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
  • Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
  • Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.
 
Beleids- en actieplan wateroverlast Laren
Op 21 oktober 2014 heeft het college de bestuursopdracht voor het beleids- en actieplan wateroverlast Laren vastgesteld. De doelstelling van het beleids- en actieplan is om inzicht te krijgen in, en een standpunt in te nemen over (on)acceptabele wateroverlast als gevolg van hemelwater. Het actieplan laat zien hoe de gemeente Laren in de komende periode de kans op wateroverlast terugdringt. Voor het terugdringen van het wateroverlast zijn verschillende scneario's beschreven. Vervolgens zijn deze verschillende scenario's tegen elkaar afgewogen en is een keuze gemaakt uitvoering te geven aan scenario IV. De uitvoering van scenario IV loopt van 2015 t/m 2020.
 
Gemeentelijk Rioleringsplan Blaricum 2012-2017
De gemeente Blaricum heeft in 2013 het Gemeentelijk Rioleringsplan Blaricum (GRP) voor de planperiode 2012-2017 vastgesteld. Het GRP is een beleidsplan dat op hoofdlijnen de invulling geeft van de gemeentelijke water(zorg)taken gedurende de planperiode. In aanvulling op het GRP heeft de gemeente Laren het beheerplan riolering vastgesteld. Dit beheerplan is de schakel tussen het GRP en het jaarlijkse uitvoeringsprogramma GRP. Het geeft concreet aan wat de gemeente aan riolering beheert, wat de onderhoudstoestand is van de riolering en wat de beheerkosten zijn op korte en middellange termijn.
   
Planspecifiek
In het kader van het te actualiseren bestemmingsplan wordt de waterhuishoudkundige staat van het plangebied in beeld gebracht.
 
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied bevinden zich geen grootschalige oppervlaktewaterlichamen. Op de leggerkaart van AGV is één kleine plas aangegeven zonder specifieke aanduiding.
 
Waterkeringen
Binnen het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.
 
Waterbeschermingsgebied
Het plangebied valt buiten de grondwaterbeschermingsgebieden.
 
Waterhuishouding
De Gooise heuvelruggen zijn, door hun relatieve hoge ligging en door de overwegend grofzandige samenstelling van de bodem, infiltratiegebieden voor regenwater. De infiltratiesnelheid van het regenwater wordt bepaald door de aard van het vegetatiedek. Het regenwater dat niet direct opgenomen wordt in de goed doorlatende bodem, zal als oppervlaktewater van hoog naar laag stromen. Het grondwater bevindt zich diep tot zeer diep in de bodem, namelijk grondwatertrap VII. Dit houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm beneden maaiveld > 80 is en de gemiddeld laagste grondwaterstand in cm beneden maaiveld > 120 is. Verstoringen van grondwaterstromen, door ondergrondse bouwwerken, zijn niet wenselijk en dient voorkomen te worden.
 
Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan Zevenend Postiljon worden geen bezwaren verwacht met betrekking tot het aspect water. In geval van nieuwe ontwikkelingen zoals uitbreidingen, verbouwingen of functiewijzigingen, dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de regels zoals gesteld in de keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en de Provinciale Milieu Verordening Noord-Holland.
5.3 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

5.3.1 Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd: 
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden); 
  • beschermde Natuurmonumenten;  
  • wetlands.  
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:  
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden; 
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden; 
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur. Gezien het feit dat het een conserverend bestemmingsplan betreft heeft dit geen invloed op de Ecologische Hoofdstructuur.
 
Uitsnede structuurvisie - Ecologische Hoofdstructuur

5.3.2 Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
In het bestemmingsplan is geen ontwikkeling opgenomen waardoor beschermde plant- of diersoorten in het geding komen. Vorenstaande laat onverlet dat ingrepen kunnen plaatsvinden welke van invloed kunnen zijn op beschermde plant- of diersoorten. Hiervoor geldt de reguliere zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving.
5.4 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden in het bestemmingsplan.
 
Planspecifiek
De gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren (BEL combinatie) hebben het wenselijk geacht een eigen archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart te laten opstellen, gekoppeld aan een archeologisch onderzoeksregime in de vorm van voorschriften.
Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is het volgende van belang:
De archeologische waarden- en verwachtingenkaart bestaat uit een overzicht van de aanwezigheid en verspreiding van bekende archeologische vindplaatsen en een overzicht van de archeologische verwachtingen (een archeologisch verwachtingsmodel). 
 
Hoge verwachting (oranje gebied)
Deze gebieden hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een minimale bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 200 m2 en een diepte van 30 cm.
 
Onbekende archeologische verwachting (grijs gebied)
Het gaat hierbij om gebieden waarvoor archeologische en landschappelijke gegevens ontbreken. Bepaalde delen van de gemeenten zijn niet bodemkundig en geo(morfo)logisch gekarteerd, waardoor er geen landschappelijke informatie voorhanden is. Vaak zijn deze gebieden al bebouwd. Wel kan op grond van de Bonnebladen de begrenzing van de esdekken anno 1870 worden vastgesteld. In deze zones moet in ieder geval altijd de afweging tot noodzaak van onderzoek worden gemaakt. Deze gebieden worden in principe behandeld als zones met een hoge archeologische verwachting en krijgen de bestemming Waarde - Archeologie 3.
 
Archeologisch terreinen (blauw gebied)
In deze gebieden komen archeologische resten voor, die door de provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Voor archeologen bevatten deze terreinen essentiële informatie die kan bijdragen aan het verdiepen van de kennis over ons verleden. Voor deze gebieden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 50 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart
 
Een klein deel van het plangebied ligt binnen de zone met een wettelijk vastgesteld archeologisch monument (rood). Deze gebieden krijgen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De werkzaamheden en bouwwerkzaamheden zijn gekoppeld aan een afzondelijke Omgevingsvergunning waarbij de rijksdienst (RCE) over mee adviseerd.
 
Gebieden met een lage verwachting komen binnen het plangebied niet voor.
5.5 Cultuurhistorie
Door recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek   
Binnen het plangebied liggen verschillende gemeentelijke monumenten en beeldbepalende gebouwen. De bescherming van gemeentelijke monumenten wordt geregeld in de gemeentelijke monumentenverordening. Daarnaast zijn binnen het bestemmingsplan diverse beeldbepalende panden gelegen, welke in het kader van onderhavig bestemmingsplan een beschermingsregeling hebben gekregen. In de planregels is daartoe bepaald dat de uitwendige hoofdvorm behouden dient te worden en dat het verboden is de bebouwing, zonder vergunning te slopen of minder geschikt te maken voor de bestemde functie. In het bestemmingsplan zijn de monumenten (rijks- en gemeentelijk) alsmede de beeldbepalende panden op de verbeelding ter signalering als zodanig aangeduid.
 
6 Juridische opzet bestemmingsplan
6.1 Algemeen
Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Opzet van de regels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan); 
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);  
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk); 
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk); 
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); 
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk); 
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
6.3 Beschrijving van de regels
Agrarisch
Binnen het plangebied zijn enkele gronden gelegen welke van oudsher agrarisch aangewend werden. Qua ligging en omvang is de uitoefening van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering niet meer mogelijk. De gronden bepalen wel deels het karakter van het gebied en zijn vanuit die optiek behoudenswaardig. Om deze reden is een agrarische bestemming opgenomen waar hobbymatig agrarisch gebruik is toegestaan. 
  
Bedrijf
De bestaande bedrijfspercelen in het plangebied hebben de bestemming ‘Bedrijf’ gekregen. Gezien de ligging in een woongebied, zijn conform geldende rechten uitsluitend bedrijven van categorie 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Deze Staat van Bedrijfsactiviteiten is als bijlage bij de regels gevoegd. De nutsvoorzieningen zijn specifiek aangeduid.
 
Detailhandel
Voor de detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke veelal een baliefunctie hebben, binnen het plangebied is de bestemming Detailhandel opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen bedrijven hun activiteiten ontplooien. Omdat er vanuit ruimtelijk oogpunt het verschil tussen detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven niet zo groot is, is er voor gekozen dit onder te brengen binnen één bestemming. De bebouwingsregeling behoeft geen nadere uitleg.
 
Groen en Groen - Landschappelijke waarden
De bestemming groen is toegekend aan gronden die zijn op te vatten als structureel (beeldbepalend) groen (het overige groen is opgenomen in de bestemming ‘Verkeer'). In beginsel zijn binnen de groenbestemming overal inritten, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, maar deze zullen niet in alle stroken gerealiseerd worden. Voor de groengebieden met landschappelijke waarden is een aparte bestemming opgenomen. Het aanleggen van parkeervoorzieningen is hier niet mogelijk. Daarnaast wordt ingezet op behoud en versterking van het groen.
 
Horeca
In het gebied komt slechts één horecabestemming voor, te weten de snackbar op de hoek van het Berkenlaantje en Zevenend/Smeekweg. Voor de pizzeria binnen het plangebied is een aanduiding binnen de bestemming Wonen opgenomen.
 
Kantoor
De gronden met de bestemming ‘Kantoor’ zijn bestemd voor kantoren met bijbehorende voorzieningen, erven en terreinen. De bouwmogelijkheden zijn grotendeels middels aanduidingen op de verbeelding weergegeven.
 
Maatschappelijk
Onder de noemer "maatschappelijk" is een groot aantal verschillende functies ondergebracht. In artikel 1 is het begrip nader omschreven. Omdat een volledige functionele uitwisseling niet wenselijk is zijn bepaalde vormen van voorziening, zoals scholen, enkel toegestaan daar waar op de verbeelding nader aangeduid.
 
Natuur
In het noordelijk deel sluit het plangebied aan op het onbebouwde gebied. Hiervoor is in het voorliggende bestemmingsplan reeds de bestemming Natuur opgenomen. In dit bestemmingsplan is deze bestemming aangehouden ten einde de overgang tussen het bebouwde gebied en het onbebouwde gebied te markeren.
 
Tuin
Deze tuingebieden zijn door hun openheid van belang binnen de woongebieden waarin zij gelegen zijn. Binnen deze bestemming zijn verhardingen voor parkeren en langzaamverkeer (bijvoorbeeld wandelpaden) mogelijk gemaakt.
 
Verkeer
De wegen binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer’ gekregen. Het betreft dan zowel de wegen met een doorgaande functie als de buurtontsluitingswegen. Binnen de bestemming ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn er bouwwerken geen gebouwen toegestaan zoals straatverlichting of bewegwijzering.
 
Water
Alleen aan de noord-oostzijde van het plangebied komt een waterbestemming voor. De gronden binnen de bestemming ‘Water’ zijn bestemd voor de waterhuishouding, waterlopen en waterberging, met bijbehorende bermen, groenvoorzieningen en kunstwerken.
 
Wonen
Wonen is de functie die verreweg het meeste binnen het plangebied voorkomt. De bestaande woningen zijn bestemd tot ‘Wonen’, waarbij per woning of blok van woningen een bouwvlak op de verbeelding is weergegeven. Hier binnen mag het hoofdgebouw op de middels een aanduiding weergegeven bouwwijze worden gebouwd. Goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding weergegeven. Naast wonen is in ondergeschikte omvang ook een bedrijfsmatige activiteit binnen de woning toegestaan. De regeling kent een eenduidige regeling voor de bebouwingsmogelijkheden van erfbebouwing.
Gelijk aan de gemeentelijke standaard voorziet de regeling in afwijkingsmogelijkheden  voor zwembaden. Het plan voorziet niet meer in een regeling voor mantelzorg. Dit omdat dit zijn beslag heeft gekregen in het Besluit omgevingsrecht. Het houden van paarden binnen de bestemming Wonen wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
 
Dubbelbestemming archeologie
Ter bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming  archeologie opgenomen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voorziet het plan in een tweedeling. Voorgaande heeft tot gevolg dat de omvang van de bodemverstoring bepaald of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
6.4 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland en kadastrale kaart).

7 Financiële uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Het voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan,
waarbinnen nagenoeg geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor dit plan geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan dient te worden opgesteld. De raad zal, met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 6.12, lid 2 Wro, besluiten voor dit plan derhalve geen exploitatieplan vast te stellen.
  
8 Procedure
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Het ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
8.1 Inspraak en vooroverleg
Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het bestemmingsplan Zevenend-Postiljon 2015 in de inspraak gebracht. Het plan heeft ter inzage gelegen van 3 april 2015 tot en met 14 mei 2015. In die periode heeft een ieder een inspraakreactie kunnen geven. Daarnaast is op 16 april 2015 een inspraakavond georganiseerd. Er zijn 29 inspraakreacties ontvangen.
 
Tegelijkertijd met de inspraak heeft het in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bedoelde vooroverleg plaatsgevonden. Diverse instanties met belangen in het plangebied zijn benaderd met het verzoek te adviseren over het voorontwerpbestemmingsplan. Van de benaderde instanties hebben er 4 gereageerd. Voor 2 overlegpartners gaf het plan aanleiding tot het maken van opmerkingen.
 
Zowel de inspraakreacties als de vooroverlegreacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording. Dit is opgenomen in de Notitie inspraak en overleg. Deze notitie is als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan.
 
8.2 Zienswijzen