3.3.1 Ruimtelijke structuurvisie 2008 - 2023
De Ruimtelijke
Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 (24 april 2008) bevat
de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van
de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de
geambieerde toekomst van het dorp Laren te kunnen vormgeven aan de hand
van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. De visie
functioneert daarbij als beoogd instrument van de nieuwe Wet
ruimtelijke ordening (Wro).
In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het
brinkdorp Laren het ‘behouden en versterken van de
beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als
fraai, groen en kleinschalig dorp’. Maatregelen en ingrepen
moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in,
dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve
verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.
Planspecifiek
Hoofduitgangspunt
voor actualiserende bestemmingsplannen (bestemmingsplan Zevenend
Postiljon valt hieronder) is dat ze conserverend bestemmen.
Daarnaast wil de gemeente Laren maatschappelijke ontwikkelingen
faciliteren, maar met een minimum aan mogelijke ruimteclaims. Als
onverkort uitgangspunt geldt verder dat de groenkwaliteit in het dorp
behouden en waar nodig versterkt moet worden. Dit betekent dat:
- Bij elke
ontwikkeling die raakt aan de beeldkwaliteit van het dorp,
groenontwikkeling en beheer integraal meegenomen moeten worden;
- Bij eventuele bebouwing en herinrichting van openbare ruimt bescherming van het aanwezige groen een belangrijk uitgangspunt is;
- Extra
parkeerplaatsen (dus naast bestaande) op particulier terrein niet in
het zicht mogen worden aangelegd: dus niet in de voortuin maar
‘achter de voorgevel’ en bij voorkeur ondergronds.
Hiermee wordt het groene karakter van het dorp versterkt en de verstening tegengegaan.
Daarnaast zijn er
enkele ambities opgesteld voor gebieden in het plangebied waar rekening
mee gehouden wordt bij de actualisatie van het bestemmingsplan.
Zo wordt de wijk
Gooiergracht op de plankaart (punt B) aangeduid voor mogelijke
herstructurering- of revitaliseringsgebied. Deze monumentale
woonbebouwing uit het begin van de 20ste eeuw ligt ten zuidoosten van
het centrum, tegen de gemeentegrens met Eemnes. De wijk wordt
verbeterd voor wat betreft infrastructuur (parkeren
en dergelijke). Dit stuk dorp heeft voortdurende aandacht nodig.
Daarnaast benoemd de structuurvisie de herbestemming en sanering van
bedrijventerrein Caliskamp dat ten zuidoosten van het centrum ligt (op
kaart: C). De bedrijven die er momenteel zitten, hebben geen
uitbreidingsmogelijkheden op deze plek.
(uitsnede structuurvisie)
4 Ontwikkelingen
Het
voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er worden
geen grote ontwikkelingen opgenomen in het bestemmingsplan. Wel zijn er
enkele kleine, abstracte projecten bekend. Gezien de omvang van de
projecten en de onzekerheid ervan worden er geen onderzoeken
uitgevoerd. De volgende projecten zijn bekend:
Postiljon
Een
aantal kavels in Postiljon zijn nog niet gebouwd. Deze ontwikkeling is
echter wel volledig planologisch vastgelegd en onderbouwd. Nader
onderzoek is hier niet voor nodig. In functioneel opzicht treedt er wel
een verandering op. Waar in het oorspronkelijke plan uitgegaan werd van
woningen voor een 'reguliere' doelgroep worden in de nieuwe situatie de
rijwoningen bestemd voor cliënten van Sherpa. In het
bestemmingsplan is hierin voorzien door de nadere aanduiding
zorgwoningen op te nemen binnen de bestemming Wonen. De toevoeging van
zorgwoningen past binnen de Woonvisie 2012-2016 van de gemeente
Laren. In dit kader is de behoefte onderzocht en regionaal afgestemd.
Hiermee is ook invulling geven aan de zogenaamde 'Ladder-toets'.
Caliskamp
Er wordt
al enige tijd gesproken over de transformatie van bedrijventerrein
Caliskamp. Dit bedrijventerrein bevindt zich in een gebied met
hoofdzakelijk woningbouw. De tegenstrijdige functies werken elkaar
tegen. Op termijn zal de bedrijfsbestemming van de Caliskamp plaats
maken voor, ten opzichte van de omgeving, meer passende functies. Het
is op het moment moeilijk vast te stellen wanneer dit plaats zal
vinden. Op 23 mei 2012 is door de gemeente Laren het stedenbouwkundig
programma van eisen voor het gebied vastgesteld. Dit stedenbouwkundige
programma is doorvertaald naar een wijzigingsregeling binnen dit
bestemmingsplan. Indien de planvorming verder uitgewerkt is kan het
college, door het wijzigen van het bestemmingsplan, medewerking
verlenen aan dit initiatief.
Tarcisiusschool
De
woningbouwverenging Laren wil de locatie van de Tarcisiusschool
herontwikkelen. Hier worden appartementen en
rijwoningen gerealiseerd. Het betreft in totaal 8
appartementen en 10 woningen. Voor het project is een
uitgebreide omgevingsvergunningsprocedure doorlopen. De verleende
vergunning is inmiddels onherroepelijk. In dit bestemmingsplan is de
vergunde eindsituatie opgenomen.
Janshuis
Op de locatie
Pastoor Hendrikspark 51 staat een zusterflat van Stichting Tergooi. Het
pand had een logiesfunctie van circa 25 kamers voor co-assistenten en
artsen van het ziekenhuis. Een gedeelte van de begane grond
werd gebruikt als ruimte voor een tandarts en recreatie. Stichting
Tergooi is voornemens dit zogenoemde Janshuis in Laren te verlaten en
af te stoten. Voor de locatie is een plan voor herontwikkeling
opgesteld. Het bestaande gebouw wordt gesloopt en daarvoor in
de plaats komen twee nieuwe wooncomplexen met in totaal 14
appartementen en maximaal 5 grondgebonden (senioren)woningen met
bijbehorende infrastructuur. Voor deze herontwikkeling is een
ruimtelijke onderbouwing opgesteld. De ruimtelijke onderbouwing maakt
onderdeel uit van dit bestemmingsplan en is als bijlage toegevoegd. Met
dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling planologisch van een
uitvoeringstitel voorzien. Na vaststelling van dit bestemmingsplan door
de gemeenteraad kan gestart worden met de daadwerkelijke realisatie van
de ontwikkeling.
Smeekweg 102
Aan de Smeekweg
102 bevinden zich een historische boerderij en enkele bijgebouwen. De
locatie staat bekend als de Sherpa BosHoeve. Sherpa biedt hier
dagbesteding aan cliënten met een (licht) verstandelijke
beperking, lichamelijke beperking. De BosHoeve is een milieucentrum,
kringloopwinkel en inzamelpunt voor papier. De gemeente heeft het
voornemen om ter plaatse van een van de gebouwen een woonfunctie
mogelijk te maken. Om de haalbaarheid van dit voornemen te onderbouwen
is een quickscan opgesteld. Dit onderzoek is als bijlage opgenomen bij
dit bestemmingsplan. Uit het onderzoek blijkt dat de beoogde
functiewijzing in overeenstemming is met een goede ruimtelijke
ordening. In dit bestemmingsplan is de functiewijziging planologisch
opgenomen.
5.2 Milieu
5.2.1 Bodem
Bij
het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden nagegaan of de
aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik.
Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige
bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de
gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door
grondverzet.
Het
onderhavige bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbinnen geen
nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Er vinden op basis
van dit nieuwe plan geen bestemmingswijziging plaats, anders dan
wijzigingen waarvoor reeds een ruimtelijke procedure is doorlopen en
waarbij alle milieuaspecten (waaronder de bodemkwaliteit) zijn
afgewogen. Indien bij toepassing van afwijkings- of
wijzigingsmogelijkheden uit dit plan ook milieuhygiënisch
bodemonderzoek noodzakelijk is, zal dit moeten worden uitgevoerd en
beoordeeld door het bevoegd gezag. Resumerend kan worden gesteld dat
het aspect bodem voor dit conserverende bestemmingsplan geen
belemmering vormt.
5.2.2 Geluid
De mate waarin
het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet
geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten
worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden
de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige
terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan
categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen,
woonwagenstandplaatsen);
- andere
geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en
verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en
verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit
geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen
van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde
zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder
worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en
spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende
voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Onderhavig
bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen
mogelijk. Nader onderzoek naar geluid is in het kader van dit
bestemmingsplan niet uitgevoerd.
5.2.3 Luchtkwaliteit
In
de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze
paragraaf vervangt het 'Besluit Luchtkwaliteit 2005' en staat ook wel
bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit
introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten.
Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de
verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten
dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de
luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en
infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies
inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in
betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt
het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent
bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide
(1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de
luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen,
kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale
overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te
toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling
naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in
betekenende mate bijdragen'.
Een
belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het
'Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' (NSL). Binnen dit
NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de
provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit
te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op
16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking
getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel
5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van
zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en
rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke
ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een
verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2),
in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project
betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk
is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen
en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg)
mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming
niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2
dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het
gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord,
maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding
ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
In
het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee
aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de
nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de
luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert.
Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan
verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen
of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding
van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd
worden.
Planspecifiek
Dit
bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk.
Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet uitgevoerd. In het kader
van een goede ruimtelijke ordening dient wel aangetoond te worden
dat in de huidige situatie de fijn stof en stikstofdioxide normen
(beide 40 µg/m³ op een jaargemiddelde) niet overschreden
worden. Na het raadplegen van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de
luchtkwaliteit in het gehele plangebied de norm niet overschrijdt. De
onderstaande afbeeldingen tonen een uitsnede van de Atlas Leefomgeving.
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Fijn stof
Uitsnede Atlas Leefomgeving - Stikstofdioxide
5.2.4 Externe veiligheid
Externe
veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke
stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of
transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een
risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's
van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe
veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten;
het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna:
GR). Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe
veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het
invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe
veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan
ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water
of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine)
worden vervoerd.
Raadpleging risicokaart
Landelijk is er
een risicokaart opgesteld. Deze kaart geeft een eerste indicatie van
aanwezige gevoelige objecten maar ook objecten, welke gevaar met zich
meebrengen. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er een
risicovolle inrichting aanwezig is, namelijk het zwembad de Biezem. Het
zwembad grenst aan het plangebied.
Uitsnede RisicoKaart
Planspecifiek
Op de Risicokaart
is het zwembad de Biezem aangemerkt als
“Overige inrichtingen gevaarlijke stoffen”. Dit
vanwege de opslag van Natriumhypochloriet. De inrichting valt niet
onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Aangezien het
bestemmingsplan geen nieuwe functies mogelijk maakt, neemt het
groepsrisico niet toe en is er geen aanleiding tot nader onderzoek.
Binnen het
plangebied liggen geen bekende routes voor het vervoer van
gevaarlijke stoffen. De nabij het plangebied gelegen snelweg
A27 is wel een bekende route voor gevaarlijke stoffen. Rond
deze weg zijn risicocontouren te berekenen voor groepsrisico. Binnen
deze contouren mogen geen nieuwe gevoelige functies worden
toegevoegd. Voorliggend bestemmingsplan is conserverend van aard
en maakt geen nieuwe functies mogelijk.
5.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect
bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen
hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand
tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige
bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn
voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een
gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook
landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een
zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een
ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit.
In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale
richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van
deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven
te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van
milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds
vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen
waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige
bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van
voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld
bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare
voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De bedrijven die
binnen het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming
‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan
in de milieucategorieën 1 en 2. In het algemeen geldt dat
bedrijvigheid in deze categorieën goed inpasbaar is in de
woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig
is te voorkomen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijvigheid
mogelijk.
5.2.6 Water
Waterbeheer en watertoets
Het is wettelijk
verplicht een watertoets uit te voeren. Dit is een procedure waarbij de
initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de
waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. De watertoets heeft
als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
plaatsvinden die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het
waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer binnen het plangebied wordt
gevoerd door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De rioleringstaak binnen
het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente
Laren. In het kader van de watertoets en het wettelijk vooroverleg is
deze waterparagraaf overlegd met het Waterschap waarna de opmerkingen
zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.
Nationaal beleid
Nationaal Waterplan 2009-2015
Voor een duurzaam
en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke
ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op
korte en lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig
watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij
de besluitvorming over grote opgaven op het terrein van
verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw, natuur,
landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij
ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van
de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en
bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn
de duurzame zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke
inrichting en de waterveiligheid.
Belangrijk
hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van
reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door
toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en
dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer
ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet
zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
Dit
kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie
Waterbeheer 21e eeuw (WB21), beschrijft de nieuwe aanpak van het
waterbeheer, met name in thema's als veiligheid en wateroverlast.
Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van
reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door
toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en
dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer
ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet
zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke
ontwikkelingen.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Het Nationaal
Bestuursakkoord Water 2003 (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk,
de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21
en Kaderrichtlijn Water (KRW) is een belangrijk deel van het akkoord.
Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op
orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot
doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te
houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere
de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en
toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen
vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van
wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op
financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de
aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere
verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander
is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid
uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).
De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:
- de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-stillbeginsel);
- de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.
Provinciaal beleid
Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland: beschermen, benutten, beleven en beheren
Met betrekking
tot de waterhuishouding in de provincie kijkt de provincie bij nieuwe
ruimtelijke plannen of de veranderingen effect hebben op de
duurzaamheid van het watersysteem. Om dit te structureren heeft de
provincie Noord-Holland een nieuw waterplan opgesteld. De Provinciale
Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015
vastgesteld. In het waterplan is opgenomen op welke wijze de provincie
het waterbeheer in Noord-Holland uitvoert op provinciaal niveau. Het
beleid sluit aan bij de Europese Kaderrichtlijn Water en Het Nationaal
Bestuurakkoord Water. Het speerpunt van het waterplan is het
creëren van een integraal beleid ten aanzien van de ontwikkeling
van de Noordzee kust zone en de optimale benutting van de economische
kanten van water. De in de titel van het ontwerp waterplan opgenomen
factoren, te weten Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren, staan
centraal in het toekomstbeeld op het gebied van water in de provincie
Noord-Holland. Water vormt een belangrijk aspect in onderhavig project.
Er is zorgvuldig omgegaan met de inpassing van water in de nieuwe
situatie. In de huidige situatie speelt water reeds een belangrijke rol
in het gebied en zijn er verschillende watergangen aanwezig in het
gebied. In het kader van een goede waterhuishouding komt meer
oppervlakte terug in de toekomstige situatie. Het water draagt bij aan
de kwaliteit van de leefomgeving zonder technische maatregelen.
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2016-2021
Sinds
1 januari 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021 van kracht. In het WBP
geeft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aan wat haar ambities voor
de planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem
worden getroffen.
Het waterschap
heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming
tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en
efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden
daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’.
Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend
element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te
genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door
aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.
Om de doelen te
kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen
verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en
'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van
waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden
activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden
verleend.
Keur en Beleidsregels
Per 1 december
2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe
Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur
wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking
getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en
de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het
waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het
onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De
‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het
Waterschap
Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en
kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de
waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van
toepassing op allerlei activiteiten zoals:
- Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
- Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
- Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
- Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat
verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de
bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden
aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat
geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee
een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het
watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die
bij de Keur horen, is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en
Vecht nader uitgewerkt.
Beleids- en actieplan wateroverlast Laren
Op 21 oktober
2014 heeft het college de bestuursopdracht voor het beleids- en
actieplan wateroverlast Laren vastgesteld. De doelstelling van het
beleids- en actieplan is om inzicht te krijgen in, en een
standpunt in te nemen over (on)acceptabele wateroverlast als gevolg van
hemelwater. Het actieplan laat zien hoe de gemeente Laren in
de komende periode de kans op wateroverlast terugdringt. Voor het
terugdringen van het wateroverlast zijn verschillende scneario's
beschreven. Vervolgens zijn deze verschillende scenario's tegen elkaar
afgewogen en is een keuze gemaakt uitvoering te geven aan scenario IV.
De uitvoering van scenario IV loopt van 2015 t/m 2020.
Gemeentelijk Rioleringsplan Blaricum 2012-2017
De gemeente
Blaricum heeft in 2013 het Gemeentelijk Rioleringsplan Blaricum (GRP)
voor de planperiode 2012-2017 vastgesteld. Het GRP is een beleidsplan
dat op hoofdlijnen de invulling geeft van de gemeentelijke
water(zorg)taken gedurende de planperiode. In aanvulling op het GRP
heeft de gemeente Laren het beheerplan riolering vastgesteld. Dit
beheerplan is de schakel tussen het GRP en het jaarlijkse
uitvoeringsprogramma GRP. Het geeft concreet aan wat de gemeente aan
riolering beheert, wat de onderhoudstoestand is van de riolering en wat
de beheerkosten zijn op korte en middellange termijn.
Planspecifiek
In het kader van het te actualiseren bestemmingsplan wordt de waterhuishoudkundige staat van het plangebied in beeld gebracht.
Oppervlaktewater
Binnen
het plangebied bevinden zich geen grootschalige
oppervlaktewaterlichamen. Op de leggerkaart van
AGV is één kleine plas aangegeven zonder
specifieke aanduiding.
Waterkeringen
Binnen het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.
Het plangebied valt buiten de grondwaterbeschermingsgebieden.
Waterhuishouding
De Gooise
heuvelruggen zijn, door hun relatieve hoge ligging en door de
overwegend grofzandige samenstelling van de bodem, infiltratiegebieden
voor regenwater. De infiltratiesnelheid van het regenwater wordt
bepaald door de aard van het vegetatiedek. Het regenwater dat niet
direct opgenomen wordt in de goed doorlatende bodem, zal als
oppervlaktewater van hoog naar laag stromen. Het grondwater bevindt
zich diep tot zeer diep in de bodem, namelijk grondwatertrap VII. Dit
houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm beneden
maaiveld > 80 is en de gemiddeld laagste grondwaterstand in cm
beneden maaiveld > 120 is. Verstoringen van grondwaterstromen, door
ondergrondse bouwwerken, zijn niet wenselijk en dient voorkomen te
worden.
Gelet
op het conserverende karakter van het bestemmingsplan Zevenend
Postiljon worden geen bezwaren verwacht met betrekking tot het aspect
water. In geval van nieuwe ontwikkelingen zoals uitbreidingen,
verbouwingen of functiewijzigingen, dient nadrukkelijk rekening te
worden gehouden met de regels zoals gesteld in de keur van het
hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en de Provinciale Milieu
Verordening Noord-Holland.
5.3 Ecologie
Bij ruimtelijke
ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter
plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en
soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van
een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van
toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en
diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden
getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige
natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of
vrijstelling worden aangevraagd.
5.3.1 Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie
soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader
van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend
netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande
natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het
Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'natuur en landschap behouden,
versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en
een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van
belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Het plangebied
grenst aan de Ecologische Hoofdstructuur. Gezien het feit dat het een
conserverend bestemmingsplan betreft heeft dit geen invloed op de
Ecologische Hoofdstructuur.
Uitsnede structuurvisie - Ecologische Hoofdstructuur
5.3.2 Soortenbescherming
De Flora- en
Faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse
planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op
het in stand houden van populaties van soorten die bescherming
behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten
aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de
wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden
om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet
een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel
75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen
negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of
er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt
voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende
beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden
bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien
deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar
is.
Planspecifiek
In het
bestemmingsplan is geen ontwikkeling opgenomen waardoor beschermde
plant- of diersoorten in het geding komen. Vorenstaande laat onverlet
dat ingrepen kunnen plaatsvinden welke van invloed kunnen zijn op
beschermde plant- of diersoorten. Hiervoor geldt de reguliere
zorgplicht vanuit de Flora- en Faunawetgeving.
5.4 Archeologie
In
1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming
van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het
Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees
archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit
erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk
verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke
(toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem
altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van
(mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de
Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat
waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden in het
bestemmingsplan.
Planspecifiek
De
gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren (BEL combinatie) hebben het
wenselijk geacht een eigen archeologische waarden- en
verwachtingenkaart en een beleidskaart te laten opstellen, gekoppeld
aan een archeologisch onderzoeksregime in de vorm van voorschriften.
Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is het volgende van belang:
De
archeologische waarden- en verwachtingenkaart bestaat uit een overzicht
van de aanwezigheid en verspreiding van bekende archeologische
vindplaatsen en een overzicht van de archeologische verwachtingen (een
archeologisch verwachtingsmodel).
Hoge verwachting (oranje gebied)
Deze gebieden hebben, op basis van geologische en bodemkundige
opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een
hoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische
vondsten of sporen. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij
een minimale bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 200 m2 en
een diepte van 30 cm.
Onbekende archeologische verwachting (grijs gebied)
Het gaat hierbij om gebieden waarvoor archeologische en
landschappelijke gegevens ontbreken. Bepaalde delen van de gemeenten
zijn niet bodemkundig en geo(morfo)logisch gekarteerd, waardoor er geen
landschappelijke informatie voorhanden is. Vaak zijn deze gebieden al
bebouwd. Wel kan op grond van de Bonnebladen de begrenzing van de
esdekken anno 1870 worden vastgesteld. In deze zones moet in ieder
geval altijd de afweging tot noodzaak van onderzoek worden gemaakt.
Deze gebieden worden in principe behandeld als zones met een hoge
archeologische verwachting en krijgen de bestemming Waarde -
Archeologie 3.
Archeologisch terreinen (blauw gebied)
In deze gebieden komen archeologische resten voor, die door de
provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Voor
archeologen bevatten deze terreinen essentiële informatie die kan
bijdragen aan het verdiepen van de kennis over ons verleden. Voor deze
gebieden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 50 m2 en
meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een
onderzoeksplicht.
Uitsnede archeologische verwachtingskaart
Een klein deel
van het plangebied ligt binnen de zone met een wettelijk vastgesteld
archeologisch monument (rood). Deze gebieden krijgen de
dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. De werkzaamheden
en bouwwerkzaamheden zijn gekoppeld aan een afzondelijke
Omgevingsvergunning waarbij de rijksdienst (RCE) over mee adviseerd.
Gebieden met een lage verwachting komen binnen het plangebied niet voor.
5.5 Cultuurhistorie
Door recente
wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1
januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf
verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een
beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of
te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en
vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder
te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten
historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden
meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde
als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
Binnen het
plangebied liggen verschillende gemeentelijke monumenten en
beeldbepalende gebouwen. De bescherming van gemeentelijke
monumenten wordt geregeld in de gemeentelijke monumentenverordening.
Daarnaast zijn binnen het bestemmingsplan diverse beeldbepalende panden
gelegen, welke in het kader van onderhavig bestemmingsplan een
beschermingsregeling hebben gekregen. In de planregels is daartoe
bepaald dat de uitwendige hoofdvorm behouden dient te worden en dat het
verboden is de bebouwing, zonder vergunning te slopen of minder
geschikt te maken voor de bestemde functie. In het bestemmingsplan zijn
de monumenten (rijks- en gemeentelijk) alsmede de beeldbepalende panden
op de verbeelding ter signalering als zodanig aangeduid.
6 Juridische opzet bestemmingsplan
6.1 Algemeen
Voor dit
bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke
ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare
Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een
verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de
planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het
bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te
worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen
aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende
het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar
vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting
van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de
onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het
bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van
wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het
bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk
onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Opzet van de regels
De planregels
zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de
inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de
bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels
waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van
wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen
belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op
het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de
overgangs- en slotbepalingen. Ook de regels van een bestemming kennen
een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
6.3 Beschrijving van de regels
Binnen het
plangebied zijn enkele gronden gelegen welke van oudsher agrarisch
aangewend werden. Qua ligging en omvang is de uitoefening van een
volwaardige agrarische bedrijfsvoering niet meer mogelijk. De gronden
bepalen wel deels het karakter van het gebied en zijn vanuit die optiek
behoudenswaardig. Om deze reden is een agrarische bestemming opgenomen
waar hobbymatig agrarisch gebruik is toegestaan.
Bedrijf
De
bestaande bedrijfspercelen in het plangebied hebben de bestemming
‘Bedrijf’ gekregen. Gezien de ligging in een woongebied,
zijn conform geldende rechten uitsluitend bedrijven van categorie 1 en
2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan. Deze Staat van
Bedrijfsactiviteiten is als bijlage bij de regels gevoegd. De
nutsvoorzieningen zijn specifiek aangeduid.
Detailhandel
Voor
de detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke veelal
een baliefunctie hebben, binnen het plangebied is de bestemming
Detailhandel opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen bedrijven
hun activiteiten ontplooien. Omdat er vanuit ruimtelijk oogpunt het
verschil tussen detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven
niet zo groot is, is er voor gekozen dit onder te brengen binnen
één bestemming. De bebouwingsregeling behoeft geen nadere
uitleg.
Groen en Groen - Landschappelijke waarden
De bestemming
groen is toegekend aan gronden die zijn op te vatten als structureel
(beeldbepalend) groen (het overige groen is opgenomen in de bestemming
‘Verkeer'). In beginsel zijn binnen de groenbestemming overal
inritten, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, kunstobjecten,
nutsvoorzieningen, wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen
toegestaan, maar deze zullen niet in alle stroken gerealiseerd worden.
Voor de groengebieden met landschappelijke waarden is een aparte
bestemming opgenomen. Het aanleggen van parkeervoorzieningen is hier
niet mogelijk. Daarnaast wordt ingezet op behoud en versterking van het
groen.
Horeca
In het gebied
komt slechts één horecabestemming voor, te weten de
snackbar op de hoek van het Berkenlaantje en Zevenend/Smeekweg. Voor de
pizzeria binnen het plangebied is een aanduiding binnen de bestemming
Wonen opgenomen.
Kantoor
De gronden met de
bestemming ‘Kantoor’ zijn bestemd voor kantoren met
bijbehorende voorzieningen, erven en terreinen. De bouwmogelijkheden
zijn grotendeels middels aanduidingen op de verbeelding weergegeven.
Maatschappelijk
Onder de noemer
"maatschappelijk" is een groot aantal verschillende functies
ondergebracht. In artikel 1 is het begrip nader omschreven. Omdat
een volledige functionele uitwisseling niet wenselijk is zijn
bepaalde vormen van voorziening, zoals scholen, enkel toegestaan daar
waar op de verbeelding nader aangeduid.
Natuur
In het noordelijk
deel sluit het plangebied aan op het onbebouwde gebied. Hiervoor is in
het voorliggende bestemmingsplan reeds de bestemming Natuur opgenomen.
In dit bestemmingsplan is deze bestemming aangehouden ten einde de
overgang tussen het bebouwde gebied en het onbebouwde gebied te
markeren.
Tuin
Deze tuingebieden
zijn door hun openheid van belang binnen de woongebieden waarin zij
gelegen zijn. Binnen deze bestemming zijn verhardingen voor parkeren en
langzaamverkeer (bijvoorbeeld wandelpaden) mogelijk gemaakt.
Verkeer
De wegen
binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer’
gekregen. Het betreft dan zowel de wegen met een doorgaande
functie als de buurtontsluitingswegen. Binnen de bestemming
‘Verkeer - Verblijfsgebied’ mogen geen gebouwen worden
gebouwd. Wel zijn er bouwwerken geen gebouwen toegestaan zoals
straatverlichting of bewegwijzering.
Water
Alleen aan de
noord-oostzijde van het plangebied komt een waterbestemming voor. De
gronden binnen de bestemming ‘Water’ zijn bestemd voor de
waterhuishouding, waterlopen en waterberging, met bijbehorende bermen,
groenvoorzieningen en kunstwerken.
Wonen
Wonen
is de functie die verreweg het meeste binnen het plangebied voorkomt.
De bestaande woningen zijn bestemd tot ‘Wonen’, waarbij per
woning of blok van woningen een bouwvlak op de verbeelding is
weergegeven. Hier binnen mag het hoofdgebouw op de middels een
aanduiding weergegeven bouwwijze worden gebouwd. Goot- en bouwhoogtes
van de woningen zijn op de verbeelding weergegeven. Naast wonen
is in ondergeschikte omvang ook een bedrijfsmatige activiteit
binnen de woning toegestaan. De regeling kent een eenduidige
regeling voor de bebouwingsmogelijkheden van erfbebouwing.
Gelijk
aan de gemeentelijke standaard voorziet de regeling in
afwijkingsmogelijkheden voor zwembaden. Het plan voorziet
niet meer in een regeling voor mantelzorg. Dit omdat dit zijn beslag
heeft gekregen in het Besluit omgevingsrecht. Het houden van
paarden binnen de bestemming Wonen wordt aangemerkt als strijdig
gebruik.
Dubbelbestemming archeologie
Ter
bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden in
het plangebied is de dubbelbestemming archeologie opgenomen.
Afhankelijk van de verwachtingswaarde voorziet het plan in een
tweedeling. Voorgaande heeft tot gevolg dat de omvang van de
bodemverstoring bepaald of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk
is.
6.4 Verbeelding
Op de verbeelding
worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als
gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge
verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond
(Grootschalige Basiskaart Nederland en kadastrale kaart).
7 Financiële uitvoerbaarheid
In het Besluit
ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven
van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12
Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het
kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men
geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten
met de ontwikkelende partij). Het voorliggend bestemmingsplan is een
conserverend plan,
waarbinnen
nagenoeg geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk zijn.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor dit plan geen
exploitatieovereenkomst of exploitatieplan dient te worden opgesteld.
De raad zal, met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 6.12, lid
2 Wro, besluiten voor dit plan derhalve geen exploitatieplan vast te
stellen.
8 Procedure
Bij de
voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van
artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in
artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn.
Het
ontwerpwijzigingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen
voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door het
college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit
bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6
weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van
beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
8.1 Inspraak en vooroverleg
Conform de
gemeentelijke inspraakverordening is het bestemmingsplan
Zevenend-Postiljon 2015 in de inspraak gebracht. Het plan heeft ter
inzage gelegen van 3 april 2015 tot en met 14 mei 2015. In die periode
heeft een ieder een inspraakreactie kunnen geven. Daarnaast is op 16
april 2015 een inspraakavond georganiseerd. Er zijn 29 inspraakreacties
ontvangen.
Tegelijkertijd
met de inspraak heeft het in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke
ordening bedoelde vooroverleg plaatsgevonden. Diverse instanties met
belangen in het plangebied zijn benaderd met het verzoek te adviseren
over het voorontwerpbestemmingsplan. Van de benaderde instanties hebben
er 4 gereageerd. Voor 2 overlegpartners gaf het plan aanleiding tot het
maken van opmerkingen.
Zowel de
inspraakreacties als de vooroverlegreacties zijn samengevat en voorzien
van een gemeentelijke beantwoording. Dit is opgenomen in de Notitie
inspraak en overleg. Deze notitie is als bijlage opgenomen bij dit
bestemmingsplan.