Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Zevenend-Postiljon 2015 van de gemeente Laren;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch
bepaalde planobjecten als vervat in het
GML-bestand NL.IMRO.0417.ZevenendPostiljon-Va01 met de
bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het
bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 aan-huis-verbonden beroep of bedrijf:
beroep of bedrijf
dat in een woning of bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend
waarvan de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie
verenigbaar is en waarbij de woning in overwegende mate haar
woonfunctie behoudt en degene die het beroep of het bedrijf uitoefent
ook bewoner van de woning is;
hieronder wordt
in ieder geval niet verstaan: een detailhandelsvestiging, een
afhaalzaak, een horecabedrijf en een (raam)prostitutiebedrijf;
hieronder wordt wel verstaan: een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang van maximaal 7 kinderen;
1.6 achtererfgebied:
erf achter de
lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van
daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk
gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf
achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 antenne-installatie:
installatie
bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan
niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende
bevestigingsconstructie;
1.8 archeologische waarden
waarden van in de
bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere
samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de
wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het met een
aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel
van het desbetreffende bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met
gebouwen en overkappingen;
1.11 bedrijf:
een onderneming
waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en
verhandelen van goederen, waarbij eventuele detailhandel uitsluitend
plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm
van verkoop en/of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of
herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan
met de uitgeoefende handelingen;
1.12 bed & breakfast:
het
bedrijfsmatig en op kleine schaal tegen betaling aanbieden van
logies/overnachting in een daarvoor geschikte woning (hoofd- of
bijgebouw) gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een
toeristisch en kortdurend verblijf met ontbijtmogelijkheid. Deze
voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld voor het laten overnachten van
tijdelijke arbeiders of seizoensarbeiders;
1.13 bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of
bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts is bedoeld voor
(het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de
bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.14 bestaand bouwwerk:
een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
omgevingsvergunning voor het bouwen;
1.15 bestaand gebruik:
het op het tijdstip van het in werking treden van het bestemmingsplan aanwezige gebruik;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend
gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke
hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip
van de begane grond;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie
van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of
indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 bijbehorend bouwwerk:
hieronder worden begrepen:
aanbouw:
een gebouw dat
als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het al
dan niet in directe verbinding staat en daaraan functioneel
ondergeschikt is;
uitbouw:
een gebouw dat aan een hoofdgebouw is gebouwd en daarmee functioneel en bouwkundig één geheel vormt;
bijgebouw:
een vrijstaand
gebouw dat in functioneel en architectonisch opzicht ondergeschikt is
aan en hoort bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, niet
bestemd voor bewoning;
1.26 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;
1.27 dak:
een bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 dakkapel:
een constructie
ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok
van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is
gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.29 detailhandel:
het bedrijfsmatig
te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het
verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van horeca;
1.30 dienstverlening:
het beroepsmatig
verlenen van diensten door een bedrijf of instelling dat in
hoofdzaak publiekgerichte baliewerkzaamheden verricht of andere
diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen,
wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus
e.d.;
1.31 erf:
de gronden met een woonbestemming gelegen binnen het bouwperceel maar buiten het bouwvlak;
1.32 evenementen:
grootschalige,
periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties,
concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen en
thematische markten;
1.33 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.34 goot, druiplijn of boeiboord:
de laagste snijlijn van het dakvlak met de gevel;
1.35 hoofdgebouw:
een gebouw, dat
op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen
dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te
merken;
1.36 horeca:
het bedrijfsmatig
voeren van een horecagelegenheid, met als hoofdactiviteit het
verstrekken van maatlijden, sterke en zwakalcoholische dranken, zoals
een restaurant, bistro of café, hieronder niet begrepen hotel,
herberg of andere logiesverstrekkende functies;
1.37 kantoor:
gebouw of
gedeelte van een gebouw ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van
diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate
rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en
vergaderaccommodatie;
1.38 kap:
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk;
1.39 KNA conform archeologisch onderzoeksrapport:
archeologisch onderzoek, uitgevoerd conform de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie;
1.40 landschappelijke waarden:
de aan een gebied
toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de
aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de
identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende
natuur;
1.41 maatschappelijke voorzieningen:
voorzieningen
inzake welzijn, volksgezondheid, religie, onderwijs, sociaal-culturele
doeleinden, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen
sectoren;
1.42 mantelzorg:
de langdurige
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt
aangeboden aan een aantoonbaar hulpbehoevende (zoals op fysiek en/of
psychisch en/of psycho-sociaal vlak) door personen uit diens direct
omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale
relatie;
1.43 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;
1.44 nutsvoorzieningen:
Een voorziening
ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit, en de
telecommunicatie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut,
waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes,
pompstations, gemalen, telefooncellen, oplaadpalen voor het elektrisch
vervoer, alsmede ondergrondse warmte- en koude-infrastructuur met
bijbehorende opslagputten en bovengronds aftappunten;
1.45 ondergeschikte functie:
functie waarvoor maximaal 25% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt;
1.46 ondergeschikte horeca:
niet-zelfstandige
horeca, uitsluitend zijnde horeca die wordt of is gerealiseerd binnen
een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke
uitstraling ondergeschikt aan is;
1.47 ondergronds:
een (gedeelte van een) gebouw of ruimte,welke is gelegen beneden peil;
1.48 overkapping:
een bouwwerk geen gebouw zijnde, voorzien van een dak en met ten hoogste één wand;
1.49 peil:
- voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
- voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.50 Staat van bedrijven
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
1.51 terreinen:
afgebakende
grasvelden, beplante of onaangetaste stukken grond die om een huis of
een ander gebouw liggen en daar bijhoren qua functie;
1.52 vloeroppervlakte:
de
gebruiksoppervlakte volgens NEN 2580, gelegen binnen de buitenste /
scheidende muren inclusief dragende en niet-dragende binnenmuren;
1.53 voorgevel:
de gevel van het
hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op
uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.54 voorgevelrooilijn
de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van de naar het openbare gebied gekeerde gevel(s) van de hoofdbebouwing;
1.55 woning:
een complex van
ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan
één huishouden, waaronder begrepen eventueel
gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;
1.56 zorginstelling:
een instelling ten behoeve van wonen in combinatie met een zorgfunctie met bijbehorende maatschappelijke voorzieningen;
1.57 zorgwoning
Een gebouw of
zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting
van personen die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven;
verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in
het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging
aanwezig zijn.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
de afstand in
meters tussen het peil en het snijpunt van het dakvlak met het
buitenwerkse gevelvlak, in het geval van een lessenaarsdak uitgezonderd
het hoogste snijpunt.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de
onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels
(en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en
dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil
tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen
gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen,
zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- hobbymatige grondgebonden agrarische activiteiten, zoals het hebben van een moestuin of het houden van kleinvee;
- agrarisch natuur- en landschapsbeheer;
- kleinschalige natuurontwikkeling;
met de daarbij behorende:
- (ontsluitings)wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer en waterberging.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd. Met inachtneming van de volgende bepalingen:
- Enkel gebouwen van ondergeschikte aard zijn toegestaan, zoals schuilgelegenheden, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
- de maximale gezamenlijke oppervlakte 30 m2 per perceel is;
- het aantal gebouwen per perceel niet meer dan 1;
- het geen aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- of vaartuigen betreffen.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte
van terrein- en erfafscheidingen maximaal 2 meter mag bedragen achter
de voorgevelrooilijn en 1 meter voor de voorgevelrooilijn;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
Artikel 4 Bedrijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijven die in
de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten
zijn aangeduid als categorie 1, ter plaatse van de aanduiding
'bedrijf tot en met categorie 1';
- bedrijven die in
de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten
zijn aangeduid als categorie 1 of 2, ter plaatse van de aanduiding
'bedrijf tot en met categorie 2';
- een drukkerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - drukkerij';
- een timmerfabriek, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmerfabriek';
- nutsvoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
- maximaal 3
wooneenheden op de verdieping, ter plaatse van de aanduiding '
specifieke vorm van wonen - 3 wooneenheden op verdieping';
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven bouwwerken;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven
bouwwerken;
- aan de
bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende
kantoorruimte, met dien verstande dat zelfstandige kantoren niet zijn
toegestaan;
- bij de bedrijfsactiviteiten behorende bestaande bedrijfswoningen;
met de daarbij behorende:
- verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- het
bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-,
bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)', mag niet worden
overschreden;
- de goot- en
bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-, bouwhoogte
(m) en maximum bebouwingspercentage (%)', 'maximale goot- en bouwhoogte
(m)' danwel 'maximale bouwhoogte (m)' mag niet worden overschreden.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van
terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen indien
gebouwd achter de voorgevelrooilijn en 1 meter indien gebouwd voor de
voorgevelrooilijn;
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder
artikel 4 lid 2.1 en toestaan dat een bedrijfsgebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de gezamenlijke
oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 50% van
het achtererfgebied bedraagt, met een maximum van 50 m2;
- de hoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 4 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 4 lid 1 sub a voor
bedrijfsactiviteiten in categorie 2 van de van deze regels
deeluitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, indien en voorzover deze
naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te zijn
aan categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Artikel 5 Detailhandel
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- detailhandel en / of dienstverlening;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven
bouwwerken;
met de daarbij behorende:
c. verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', mag niet worden overschreden;
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van
terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen indien
gebouwd achter de voorgevelrooilijn en 1 meter indien gebouwd voor de
voorgevelrooilijn;
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijken voor bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder
artikel 5 lid 2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de gezamenlijke
oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 50% van
het achtererfgebied bedraagt, met een maximum van 50 m2;
- de hoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 4 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden;
Artikel 6 Groen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - dierenweide' tevens voor een dierenweide;
- ter plaatse van de aanduiding 'bergbezinkbassin' tevens voor een bergbezinkbassin;
- voet- en fietspaden;
- in- en uitritten;
- parkeervoorzieningen;
- bermen en bermsloten;
- nutsvoorzieningen, waaronder oplaadpalen;
- water, waterbeheer en waterberging;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals:
- ondergrondse
afvalinzamelvoorzieningen, kunstwerken (waaronder duikers, bruggen en
faunapassages) en beeldende kunst uitingen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)', mag niet worden overschreden;
- het maximale oppervlak aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 15 m2.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van
lantaarnpalen en bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging
en regeling van het verkeer mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden
Artikel 7 Groen - Landschappelijke waarden
7.1 Bestemmingsomschrijving
- groenvoorzieningen, gazons en beplantingen;
- het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
- voet- en fietspaden;
- in- en uitritten;
- bermen en bermsloten;
- nutsvoorzieningen, waaronder oplaadpalen;
- water, waterbeheer en waterberging.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van speeltoestellen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- de hoogte van
lantaarnpalen en bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging
en regeling van het verkeer mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke waarden;
- een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden
Artikel 8 Kantoor
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- kantoren;
- bij de bedrijfsactiviteiten behorende bestaande bedrijfs-/dienstwoningen;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven bouwwerken;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven
bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- verkeers- en groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)', mag niet worden overschreden;
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van
terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen indien
gebouwd achter de voorgevelrooilijn en 1 meter indien gebouwd voor de
voorgevelrooilijn;
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijken voor bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder
artikel 8 lid 2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de gezamenlijke
oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 50% van
het achtererfgebied bedraagt, met een maximum van 50 m2;
- de hoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 4.meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden;
Artikel 9 Maatschappelijk
9.1 Bestemmingsomschrijving
- maatschappelijke voorzieningen;
- onderwijs en naschoolse opvang, ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';
- levensbeschouwelijke en religieuze doeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'religie';
- wonen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
- dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- bij de activiteiten behorende bestaande bedrijfs-/dienstwoningen;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven bouwwerken;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven
bouwwerken;
met de daarbij behorende:
- verkeers- en groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- het
bebouwingspercentage ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot-,
bouwhoogte (m) en maximum bebouwingspercentage (%)', mag niet worden
overschreden;
- de goot- en
bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte
(m)' danwel 'maximale bouwhoogte (m)' mag niet worden overschreden;
- per bouwperceel
mag ten hoogste één dienstwoning aanwezig zijn, met dien
verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'zorginstelling' ten
hoogste twee dienstwoningen aanwezig mogen zijn;
- de goot- en bouwhoogte van een dienstwoning mag ten hoogste respectievelijk 4 meter en 8 meter bedragen;
- de bij een dienstwoning behorende oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van
terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen indien
gebouwd achter de voorgevelrooilijn en 1 meter indien gebouwd voor de
voorgevelrooilijn;
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- overkappingen niet zijn toegestaan.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing, ten behoeve van:
- een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijken voor bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder
artikel 9 lid 2.1 en toestaan dat een gebouw gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
- de gezamenlijke
oppervlakte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 50% van
het achtererfgebied bedraagt, met een maximum van 50 m2;
- de hoogte van de gebouwen buiten het bouwvlak niet meer dan 4 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
Artikel 10 Natuur
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en landschappelijke waarden;
- houtwallen;
- waterhuishoudkundige doeleinden;
- recreatief en educatief medegebruik;
- onverharde paden;
met de daarbij behorende:
- nutsvoorzieningen.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- uitsluitend de
bestaande en vergunde bebouwing is toegestaan, waarvan de oppervlakte,
goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande
oppervlakte, goot- en bouwhoogte.
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd, met uitzondering van terrein- en
erfafscheidingen en informatie- en aanwijsborden en met inachtneming
van de volgende bepalingen:
- de hoogte van lantaarnpalen mag ten hoogste 6 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 3 meter bedragen.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Verbod
Het is verboden
om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
- het verwijderen,
aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het
aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet
tijdelijk);
- het ontginnen,
verlagen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem met
meer dan 0,1 meter, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning zal
worden verleend voor het ophogen van gronden met bagger- of
grondspecie;
- het aanbrengen
van boven en/of ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies,
installaties en apparatuur;
- het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
- het aanleggen van kampeer- en caravanterreinen en dagcampings, speelvelden en banen voor sportbeoefening;
- het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
- het vergraven van land tot water;
- het verlagen of verhogen van de grondwaterstand;
- het permanent aanleggen van dammen of soortgelijke constructies, die de watergang beïnvloeden, in waterlopen.
- het verrichten van exploratie- en exploitatieboringen ten behoeve van de winning van delfstoffen;
- het winnen van bosstrooisel en mos.
10.3.2 Uitzonderingen op verbod
Het verbod als bedoeld in
artikel 10 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
- betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
- reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
- mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.3.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in
artikel 10 lid 3.1 zijn slechts toelaatbaar indien:
- geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de ecologische- en natuurwaarden van de gronden;
- een schriftelijk advies is ingewonnen van een landschapsarchitect.
Artikel 11 Tuin
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
- in- en uitritten;
met de daarbij behorende
- parkeervoorzieningen;
- halfverdiepte parkeervoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
- groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en terreinen.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Erkers en uitbouwen
Binnen deze
bestemming mogen erkers en uitbouwen bij een op het bouwperceel
aanwezig hoofdgebouw gebouwd worden, met inachtneming van de volgende
bepalingen:
- de gezamenlijke oppervlakte mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 5 m2;
- de goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag.
11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de
volgende bepalingen:
- de hoogte van terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
- het bouwen van zwembaden is niet toegestaan.
11.2.3 Gebouwde parkeervoorziening
Binnen deze
bestemming mag ter plaatse van de aanduiding
'parkeergarage' een halfverdiepte gebouwde parkeervoorziening
worden gerealiseerd waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
1,5 meter.
11.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
- in artikel 11 lid 2.1 sub a voor het vergroten van de daar bedoelde oppervlakte tot ten hoogste 10 m2, met dien verstande dat:
- de oppervlakte in mindering wordt gebracht op de op het bouwperceel toelaatbare oppervlakte aan bijgebouwen;
- de afstand tussen de gebouwen en een aangrenzende bestemming 'Verkeer' ten minste 3 meter bedraagt;
- in artikel 11 lid 2.2 sub a voor
het verhogen van de hoogte van tuin- en erfafscheidingen tot ten
hoogste 2 meter, indien deze zich achter de voorgevelrooilijn bevinden
en niet direct grenzen aan gronden met de bestemming 'Agrarisch'.
Artikel 12 Verkeer
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen met hoofdzakelijk een functie voor het doorgaande verkeer;
- verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer;
met de daarbij behorende:
- fiets- en voetpaden;
- parkeervoorzieningen;
- bermstroken, taluds en beplantingen;
- verkeersvoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- waterbeheer en waterberging;
- water en kruisingen met water.
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen
- Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd;
- In afwijking van het bepaalde onder artikel 12 lid 2.1 sub a mogen
ter plaatse van de aanduiding 'garage' uitsluitend garageboxen
worden gebouwd waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dat 3 meter.
12.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde ten
diensten van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de
volgende bepalingen:
- de hoogte van
lantaarnpalen, kunstobjecten en bouwwerken ten behoeve van de
geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag ten hoogste 10
meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en
wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van:
- een samenhangend straat en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
Artikel 13 Water
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterhuishouding;
- waterberging;
- waterlopen met bijbehorende taluds;
met de daarbij behorende:
- bermen;
- groenvoorzieningen;
- kunstwerken en kademuren.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd waarvan de hoogte ten hoogste 3 meter mag
bedragen.
Artikel 14 Wonen
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep- of bedrijf;
- kantoor, ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
- detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';
- dienstverlening, ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening';
- horeca, ter plaatse van de aanduiding 'horeca';
- garageboxen, ter plaatse van de aanduiding 'garage';
- zorgwoningen, ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoningen';
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven bouwwerken;
- de
instandhouding en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven
bouwwerken;
met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:
- erven, tuinen, water, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
14.2 Bouwregels
Binnen deze
bestemming mogen gebouwen ten dienste van deze bestemming worden
gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
14.2.1 Hoofdbebouwing
Binnen deze
bestemming mogen als hoofdgebouwen ten dienste van deze bestemming
uitsluitend woonhuizen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
bepalingen:
- hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
- als woningtypen zijn toegestaan:
- ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': aaneengebouwde woningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': gestapelde woningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': twee-onder-een-kapwoningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen;
- de goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mag niet worden overschreden;
- het aantal
woningen mag niet worden vermeerderd, dan wel het aantal woningen mag
niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.
14.2.2 Erfbebouwingsregeling
Binnen deze
bestemming mogen aan- en uibouwen, bijgebouwen en
overkappngen worden gebouwd met inachtneming van de volgende
bepalingen:
- aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen op een afstand van ten
minste 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden
gebouwd;
- aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
- indien niet in de erfscheiding wordt gebouwd bedraagt de afstand tot de erfscheiding ten minste 1m;
- de diepte van
een aan- en uitbouw, gemeten vanuit de oorspronkelijke achtergevel
waaraan gebouwd wordt, bedraagt ten hoogste 5 m;
- de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m en de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
- de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen bedraagt ten hoogste 6 m;
- de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
- het bouwen van zwembaden is niet toegestaan;
- het gezamenlijk
oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen buiten
het bouwvlak bedraagt ten hoogste 50 % van achtererfgebied met in
achtname van de in het navolgende schema opgenomen
oppervlakten:
totale oppervlakte per bouwperceel behorende bij een woning |
maximale gezamenlijke oppervlakte |
tot 100 m² |
50 m² |
tot 200 m² |
60 m² |
tot 300 m² |
70 m² |
tot 400 m² |
80 m² |
tot 500 m² |
90 m² |
tot 600 m² en meer |
100 m² |
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Binnen deze
bestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van deze
bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
- de hoogte van
terrein- en erfafscheidingen mag ten hoogste 2 meter bedragen indien
gebouwd achter de voorgevelrooilijn en 1 meter indien gebouwd voor de
voorgevelrooilijn;
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 8 meter bedragen;
- de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen.
14.3 Nadere eisen
Burgemeester en
wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de afmetingen
en de plaatsing van de bebouwing ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de milieusituatie;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Afwijken van maximale bouwhoogte
Het bevoegd gezag
kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van
het bepaalde in
artikel 14 lid 2.1 sub c voor
het verhogen van de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen met ten
hoogste 1 meter, tot een bouwhoogte van ten hoogste 10 meter, mits geen
onevenredige aantasting plaats vindt van:
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de aanwezige natuurwaarden.
14.4.2 Afwijken voor zwembaden
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 14 lid 2.2 voor de bouw van zwembaden en de daarbij behorende afscheidingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:
- het zwembad dient achter de achtergevel van de woning te zijn gelegen;
- de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens dient tenminste 3 m te bedragen;
- de oppervlakte van het zwembad mag ten hoogste 15% van de totale perceelsoppervlakte bedragen, met een maximum van 50 m2;
- het zwembad mag ten hoogste 0,2 m boven het maaiveld uitsteken;
- de afstand tussen het zwembad en de woning dient ten minste 2,5 m te bedragen.
14.4.3 Afwijken voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde:
- in artikel 14 lid 2.3 onder a. voor het bouwen van hekwerken behorende bij tennisbanen met een hoogte van ten hoogste 4 meter.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig
gebruik wordt niet verstaan het gebruik van gedeelten van woningen
en/of bijbehorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsuitoefening
en/of beroeps- en dienstuitoefening aan huis, mits:
- de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
- het
vloeroppervlak in gebruik voor bedrijfsuitoefening en/of beroeps- en
dienstuitoefening aan huis met een maximum van 40 m²;
- het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
- er geen gebruik wordt gemaakt van gevelreclame;
- het beroep of bedrijf alleen door de bewoner wordt uitgeoefend;
- er geen ingevolge de Wet milieubeheer vergunningplichtige activiteiten plaats vinden;
- er geen horeca
en detailhandel plaatsvinden, behoudens ondergeschikte detailhandel aan
de bedrijfsuitoefening en/of beroeps- en dienstuitoefening.
14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.6.1 Afwijken voor aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 14 lid 5:
- voor een
vloeroppervlak van maximaal 60 m², inclusief aan- en uitbouwen,
voor een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf, indien de
vloeroppervlakte van de woning groter is dan 150 m2;
- voor
bedrijfsactiviteiten in categorie 2 van de van deze regels
deeluitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten, indien en voorzover
deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden gelijk te
zijn aan categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie,
de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan te wijzigen
ten behoeve van de verplaatsing van een bouwvlak met inachtneming van
de volgende regels:
- bouwvlakken mogen uitsluitend verplaatst worden binnen de bestemming 'Wonen', waarbij bij verplaatsing van het bouwvlak de overige bestemmingen dienen te worden gehandhaafd;
- de oppervlakte van het bouwvlak mag niet worden vergroot;
- de voorkant van
het bouwvlak dient gelijk te lopen met de voorgevelrooilijn van de
naastgelegen woningen of ten hoogste 3 meter achter de huidige
voorgevelrooilijn te liggen;
- de achterzijde van het bouwvlak mag maximaal gelijk lopen met de achterzijde van de naastgelegen woningen;
- de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen dient minimaal 3 m te bedragen;
- van deze
wijzigingsbevoegdheid kan geen gebruik worden gemaakt voor panden ter
plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijke
monument' en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'.
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1 (gebieden met een wettelijke archeologische status)
15.1 Bestemmingsomschrijving
15.2 Bouwregels
15.2.1 Omgevingsvergunning - activiteit bouwen
15.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
15.4 Wijzigingsbevoegdheid
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat
het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2 (archeologisch terrein)
16.1 Bestemmingsomschrijving
16.2 Bouwregels
16.2.1 Omgevingsvergunning - activiteit bouwen
- De aanvrager van
een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2,
eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die
betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 2 (archeologisch terrein)'
aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport
over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
- Het bevoegd
gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA
conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a genoegzaam
blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden
beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -
activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
16.2.2 Voorwaarden
In de situatie als bedoeld in
artikel 17 lid 2.1 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien sub c van
toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning -
activiteit bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden
gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
16.2.3 Uitzonderingen
- vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van
de bestaande fundering, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 50 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
- afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en
aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard;
- aanleggen van
ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
16.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in
artikel 16 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 16 lid 3 van toepassing is;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 50 m²;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- mogen worden
uitgevoerd krachtens een reeds verleende Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning, of
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- zien op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande leidingen;
- onderhoudswerkzaamheden.
16.3.3 Onderzoeksplicht
- De aanvrager van
een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 16 lid 3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 2 (archeologisch terrein)'
aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport
over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
- Het bevoegd
gezag verleent de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het
KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a
genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan
worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
verbonden voorwaarden.
16.3.4 Voorwaarden
In de situatie als bedoeld in
artikel 16 lid 3.3 sub b,
kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien sub c van
toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de
uitvoering van de werken of werkzaamheden.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor '
Waarde - Archeologie 2 (archeologisch terrein)'
aangewezen gronden, die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn
voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te
wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen,
indien:
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat
het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.
Artikel 17 Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachting of onbekende verwachting)
17.1 Bestemmingsomschrijving
17.2 Bouwregels
17.2.1 Omgevingsvergunning - activiteit bouwen
- De aanvrager van
een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2,
eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die
betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachting of onbekende verwachting)'
aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport
over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
- Het bevoegd
gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA
conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a genoegzaam
blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden
beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -
activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
17.2.2 Voorwaarden
In de situatie als bedoeld in
artikel 17 lid 2.1 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien sub c van
toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning -
activiteit bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden
gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
17.2.3 Uitzonderingen
- vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van
de bestaande fundering, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 200 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
17.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
- afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en
aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard;
- aanleggen van
ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
17.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in
artikel 17 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 17 lid 3 van toepassing is;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 200 m²;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- mogen worden
uitgevoerd krachtens een reeds verleende Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning, of
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- zien op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande leidingen;
- onderhoudswerkzaamheden.
17.3.3 Onderzoeksplicht
- De aanvrager van
een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 17 lid 3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 3 (gebieden met een hoge verwachting of onbekende verwachting)'
aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport
over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
- Het bevoegd
gezag verleent de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het
KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a
genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan
worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
verbonden voorwaarden.
17.3.4 Voorwaarden
In de situatie als bedoeld in
artikel 17 lid 3.3 sub b,
kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien sub c van
toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de
uitvoering van de werken of werkzaamheden.
17.4 Wijzigingsbevoegdheid
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat
het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.
Artikel 18 Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachting)
18.1 Bestemmingsomschrijving
18.2 Bouwregels
18.2.1 Omgevingsvergunning - activiteit bouwen
- De aanvrager van
een Omgevingsvergunning - activiteit bouwen als bedoeld in artikel 2,
eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die
betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachting)'
aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport
over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
- Het bevoegd
gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA
conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a genoegzaam
blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden
beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning -
activiteit bouwen verbonden voorwaarden.
18.2.2 Voorwaarden
In de situatie als bedoeld in
artikel 18 lid 2.1 sub b, kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de Omgevingsvergunning - activiteit bouwen verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien sub c van
toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning -
activiteit bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden
gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.
18.2.3 Uitzonderingen
- vervanging,
vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de
oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van
de bestaande fundering, of;
- een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 500 m², of;
- een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 m en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Vergunningplichtige werken en werkzaamheden
Het is verboden om op of in de voor '
Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachting)'
aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een vergunning van het
bevoegd gezag (Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) de volgende werken, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- afgraven,
woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en
aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 50 cm;
- heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
- verlagen of verhogen van het waterpeil;
- aanleggen of rooien van bos of boomgaard;
- aanleggen van
ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband
houdende constructies, installaties of apparatuur;
- het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen.
- landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.
18.3.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in
artikel 18 lid 3.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
- worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop artikel 18 lid 2 van toepassing is;
- een oppervlakte beslaan van ten hoogste 500 m²;
- reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
- mogen worden
uitgevoerd krachtens een reeds verleende Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden of een
ontgrondingvergunning, of
- ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd;
- zien op de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande leidingen.
- onderhoudswerkzaamheden
18.3.3 Onderzoeksplicht
- De aanvrager van
een Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 18 lid 3.1 die betrekking heeft op de voor 'Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachting)'
aangewezen gronden legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport
over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord is vastgesteld.
- Het bevoegd
gezag verleent de Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden indien naar hun oordeel uit het
KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in sub a
genoegzaam blijkt dat:
- er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
- schade door
de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan
worden beperkt door het in acht nemen van aan de Omgevingsvergunning
voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
verbonden voorwaarden.
18.3.4 Voorwaarden
In de situatie als bedoeld in
artikel 18 lid 3.3 sub b,
kan het bevoegd gezag de volgende voorwaarden aan de
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of werkzaamheden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen, of
- de verplichting
de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door
een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen
kwalificaties.
Indien sub c van
toepassing is, wordt in de voorwaarden bij de Omgevingsvergunning voor
het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de
uitvoering van de werken of werkzaamheden.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de voor '
Waarde - Archeologie 4 (gebieden met een middelhoge verwachting)'
aangewezen gronden, die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn
voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te
wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen,
indien:
- uit nader
archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische
waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
- het op grond van
nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat
het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van
archeologische waarden voorziet.
3 Algemene regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal
in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de
beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene bouwregels
20.1 Bestaande maatvoering
Voor een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
vergund en aanwezig of legaal in uitvoering is, dan wel gebouwd kan
worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en dat in het
plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande
maten afwijken van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de
betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die
afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande
dat:
- bestaande maten die meer bedragen dan in regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- bestaande maten die minder bedragen dan in regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- de (onderdelen van) bouwwerken waarvan de maten afwijken van hetgeen in regels hoofdstuk 2 is bepaald mogen niet worden vergroot of verhoogd;
- ingeval van herbouw dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing is, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt;
- op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het bepaalde in artikel 25 lid 1 niet van toepassing is.
20.2 Overschrijding bouwgrenzen
Bouwgrenzen, niet
zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen,
aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- tot gebouwen
behorende stoepen, stoeptreden, trappenhuizen, hellingbanen,
entreeportalen, veranda's en afdaken en andere bouwdelen van gebouwen,
mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 meter;
- dakoverstekken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,6 meter.
20.3 Ondergronds bouwen
20.3.1 Onder bestaande bebouwing
Tenzij in regels
hoofdstuk 2 anders is bepaald, zijn ondergrondse ruimten uitsluitend
toegestaan geheel of gedeeltelijk onder bovengrondse bebouwing, voor
zover:
- bijbehorende
voorzieningen voor licht- en luchttoetreding en toegangen zijn
gesitueerd aan de van de weg afgekeerde zijde van het (hoofd)gebouw;
- de hoogte, gemeten ten opzichte van de beganegrondvloer, van de in sub a bedoelde toegangen niet meer dan 3 meter bedraagt;
- de gezamenlijke
breedte van de in sub a genoemde voorzieningen en toegangen niet meer
bedraagt dan 50% van de breedte van de achtergevel tot een maximum van
9 meter (gemeten vanaf het oorspronkelijke maaiveld);
- in afwijking op
het bepaalde in sub a, zijn voorzieningen voor licht- en
luchttoetreding toegestaan aan de niet van de weg afgekeerde zijden van
het gebouw binnen een strook van 1 meter vanuit de gevel van het
gebouw, voor zover de gezamenlijke breedte van de voorzieningen niet
meer bedraagt dan 25% van de breedte van de desbetreffende gevel
(gemeten vanaf het maaiveld);
- de gedeelten van
ondergrondse ruimten die niet gelegen zijn onder een bovengronds
gebouw, dienen meegerekend te worden in de ingevolge regels hoofdstuk 2 toegestane oppervlakte aan gebouwen;
- ondergrondse ruimten moeten voldoen aan de elders in deze planregels voorgeschreven afstanden tot de perceelsgrenzen;
- het bouwplan inzichtelijk maakt op welke wijze rekening is gehouden met het grondwater en eventuele wateroverlast.
20.3.2 Afwijken voor toegang ondergrondse ruimten
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 20 lid 3.1
om ondergrondse ruimten met de toegang aan de niet van de weg
afgekeerde zijden van het hoofdgebouw toe te laten, met dien verstande
dat:
- de breedte van
de toegang niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van de gevel
met een maximum van 5 meter (gemeten vanaf het oorspronkelijke
maaiveld);
- de toegang tot de ondergrondse ruimte niet (direct) zichtbaar mag zijn vanaf de openbare weg;
- de afstand van de toegangsdeur tot de weg minimaal 25 meter bedraagt;
- geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van het groene karakter;
- een omgevingsvergunning slechts kan worden verleend voor één ondergrondse toegang.
20.3.3 Voorwaarde voor de omgevingsvergunning
Alvorens omtrent verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in
artikel 20 lid 3.2
te beslissen, kan het bevoegd gezag advies inwinnen bij een
landschapsdeskundige en de welstandscommissie omtrent de vraag of
voldaan wordt aan het bepaalde in
artikel 20 lid 3.2.
20.4 Buiten toepassing verklaring Bouwverordening
De voorschriften
van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van
stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9
lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de
volgende bepalingen:
- de richtlijnen voor het verlenen van de stedenbouwkundige bepalingen;
- de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
- de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
- de parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
- de ruimte tussen bouwwerken.
Artikel 21 Algemene gebruiksregels
21.1 Gebruiksverbod
Met betrekking tot het gebruik geldt dat het niet is toegestaan onbebouwde gronden te gebruiken als:
- staan of -ligplaats voor onderkomens;
- als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
- het houden van paarden behoudens binnen de bestemming Agrarisch;
- als stortplaats
voor puin en afvalstoffen, voor zover dit niet betreft het storten of
opslaan in bij gebouwen behorende tuinen van geringe hoeveelheden
afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van die tuinen.
21.2.1 Norm
- Voor het
parkeren van motorvoertuigen en/of fietsen, alsmede voor het laden of
lossen van goederen dienen voldoende voorzieningen te worden getroffen
op het betreffende bouwperceel, tenzij hierin op een andere wijze wordt
voorzien.
- Bij de
beoordeling van de benodigde voorzieningen wordt het geldende
parkeerbeleid gehanteerd en aanvullend, voor zowel maatvoering als
normering, de ASVV van CROW (2012).
21.2.2 Afwijkingsbepaling
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
artikel 21 lid 2.1 en
de parkeernormen die gehanteerd worden voor het parkeren of stallen van
auto's, fietsen, bromfietsen en voor het laden en lossen van goederen,
indien:
- op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien;
- nadere
besluitvorming ten aanzien van het parkeerbeleid en/of parkeernormen
aanleiding geeft om af te wijken van de in het CROW opgenomen
parkeernormen;
- het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
Artikel 22 Algemene afwijkingsregels
22.1 Afwijken voor geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan, tenzij op basis van
regels hoofdstuk 2
reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend en mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld,
de woonsituatie, de milieusituatie, de natuurwaarde, de
verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in
de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering
van hoogtematen, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en
percentages, indien dit in het belang is van een ruimtelijk of
technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of indien
noodzakelijk in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
- de
bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van
wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt
aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe
aanleiding geven;
- de
bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van
afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien
dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten
opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een
rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter;
- de
bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en
ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot
niet meer dan 20 meter;
- het bepaalde ten
aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de
(bouw)hoogte van de gebouwen wordt verhoogd ten behoeve van
plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers,
trappenhuizen, lichtkappen en andere ondergeschikte bouwdelen, tot een
maximum verhoging van 2 meter;
- het bepaalde ten
aanzien van de maximale hoogte van hekwerken en toestaan dat de
bouwhoogte van hekwerken wordt verhoogd tot niet meer dan 3 meter, met
dien verstande dat hekwerken binnen de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen' mogen worden verhoogd tot een bouwhoogte van niet meer dan 2 meter.
22.2 Afwijken voor kleinschalige logiesaccommodaties
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de
gebruiksregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodaties (bed
& breakfast) bij een woning, indien voldaan wordt aan de
volgende voorwaarden:
- de accommodatie
beschikt over maximaal 2 logieseenheden met eigen voorzieningen en
biedt ruimte aan maximaal 4 personen tegelijkertijd per nacht;
- de aanvrager is verplicht een nachtregister bij te houden;
- permanent verblijf is niet toegestaan;
- het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft betreft de woning zelf of staat vast aan de woning;
- in afwijking van het bepaalde in artikel 22 lid 2 sub d kan ook ontheffing verleend worden voor het gebruik van bijgebouwen als kleinschalige logiesaccommodaties;
- de woonfunctie in de woning blijft in overwegende mate behouden;
- aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
- de
omgevingsvergunning mag geen onevenredig nadelige gevolgen hebben voor
het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van
de wijk of buurt;
- er bestaan geen
milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de woning
voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening moet worden
gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de
betreffende locatie.
Artikel 23 Algemene wijzigingsregels
23.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en
Wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te
wijzigen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet
ruimtelijke ordening (Wro), ten behoeve van:
- overschrijding
van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch
betere realisering van bestemmingen of technisch beter verantwoorde
plaatsing van bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in
verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen
mogen echter niet meer dan 5 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag
met niet meer dan 10% worden vergroot;
- het aanbrengen
van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van
bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve
van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de
afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen
betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter
correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden van bestemmingsvlakken
en/of aanduidingen ten opzichte van de feitelijke situatie of
anderszins een meetverschil of indien de situatie ter plekke daartoe
aanleiding geeft.
23.2 Voorwaarden bij wijzigingsbevoegdheid
- hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- geen blijvende
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan
beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de
ruimtelijke, c.q. de milieukwaliteiten van het gebied en de omgeving;
- geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
23.3 Toevoegen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' of 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door voor gebouwen:
- de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' dan wel 'specifieke
bouwaanduiding - gemeentelijk monument' op te nemen, indien het
betreffende pand is aangemerkt als rijksmonument respectievelijk
gemeentelijk monument;
23.4 Wijzigingsgebied - 1
Het bevoegd gezag
kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet
ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding
"Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1" wijzigen door de bestemmingen
"Bedrijf" en "Maatschappelijk" te wijzigen in "Wonen" en/of
"Gemengd" alsmede in "Tuin", "Groen" en "Verkeer", met dien verstande
dat:
- een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter geldt;
- in afwijking van
het bepaalde onder a dat op de kruising Heideveldweg / Caliskamp is als
accentuering een extra bouwlaag mogelijk waarmee de maximale goot- en
bouwhoogte 14 meter mag bedragen.
- maximaal 31 woningen mogen worden gerealiseerd, waarvan minimaal 40% van de woningen in het sociale segment liggen;
- naast woningen
ook kleinschalige bedrijfsruimten mogen worden gerealiseerd
voor bedrijvigheid met een sociaal/medisch karakter zoals een
bijvoorbeeld een fysiotherapeut of orthopedische schoenmaker;
op voorwaarde dat:
- uit verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
- aan de bepalingen van de Flora- en faunawet kan worden voldaan;
- bij het
vaststellen van het wijzigingsplan wordt voldaan aan de
voorkeurgrenswaarden conform de Wet geluidhinder, danwel dat er voor de
woningen een hogere waarde is vastgesteld;
- indien 500 m2 of
meer verharding en bebouwing wordt toegevoegd, met de waterbeheerder
overleg wordt gevoerd over eventuele compensatie in de vorm van nieuw
open water;
- de financiële uitvoerbaarheid kan worden aangetoond;
- in de
toelichting op het wijzigingsplan nader onderbouwd wordt hoe in
het verlies aan bedrijfsterrein wordt voorzien;
- voldaan wordt aan de volgende parkeernormen:
- appartementen 1,5 parkeerplaats / woning (in een parkeerkelder of in het openbaar gebied);
- rijwoningen 1,7 parkeerplaats / woning;
- 2‐onder‐1‐kappers 1,9 parkeerplaats / woning;
- bedrijfsruimten 0,3/ fte en 1,0/ 100 m² bvo.
23.5 Wijzigingsgebied - 2
Het bevoegd gezag
kan, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet
ruimtelijke ordening, het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding
"Wetgevingszone - wijzigingsgebied - 2" wijzigen met dien verstande dat:
- maximaal 6 woningen zijn toegestaan al dan niet met een aanvullende zorgfunctie;
- een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 5 en 11 meter geldt;
- het wijzigingsplan stedenbouwkundig in pasbaar is;
op voorwaarde dat:
- uit verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie;
- aan de bepalingen van de Flora- en faunawet kan worden voldaan;
- indien 500 m2 of
meer verharding en bebouwing wordt toegevoegd, met de waterbeheerder
overleg wordt gevoerd over eventuele compensatie in de vorm van nieuw
open water.
Artikel 24 Algemene procedureregels
24.1 Afwijken
Op de
voorbereiding van een besluit tot afwijking, zoals opgenomen in dit
plan, is de in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht geregelde procedure van toepassing.
24.2 Wijziging
Op de
voorbereiding van een besluit tot wijziging, zoals opgenomen in dit
plan, is de in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening geregelde
procedure van toepassing.
24.3 Nadere eisen
Op de
voorbereiding van een besluit tot het toepassen van een nadere
eisenregeling, zoals opgenomen in dit plan, is de in afdeling 3.4 van
de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 25 Overgangsrecht
25.1 Overgangsrecht voor bouwwerken
- Een bouwwerk dat
op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig
of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar
aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het
tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd
of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan
binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Eenmalig middels een omgevingsvergunning afgeweken van artikel 25 lid 1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 25 lid 1 sub a met maximaal 10%.
- artikel 25 lid 1 sub a is
niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met
het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van
dat plan.
25.2 Overgangsrecht voor gebruik
- Het gebruik van
grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding
van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 25 lid 2 sub a,
te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig
gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang
wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in artikel 25 lid 2 sub a,
na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een
jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten
of te laten hervatten.
- artikel 25 lid 2 sub a is
niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 26 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zevenend-Postiljon 2015 .