direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Naarderstraat66
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Naarderstraat 66 is destijds aangekocht door de gemeente voor de bouw van een rouwcentrum en een eventuele uitbreiding van de begraafplaats. Door marktomstandigheden en nieuwe inzichten bleek uitbreiding van de begraafplaats niet nodig te zijn. De betreffende gronden zijn daarmee vrij gekomen voor een andere invulling. Gedacht wordt aan betaalbare woningen voor ouderen in de vorm van een appartementengebouw. In het vigerende bestemmingsplan 'Kom-West' hebben de gronden dan ook een uit te werken woonbestemming gekregen. De plannen voor woningbouw op deze locatie zijn inmiddels voldoende uitwerkt om over te gaan tot het opstellen van een uitwerkingsplan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft het perceel Naarderstraat 66 in Huizen en ligt op de hoek van de Naarderstraat en de Jan van Galenstraat, naast de uiterste zuidoosthoek van de nieuwe begraafplaats. Zie figuur 1.1 voor de ligging van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied

In de huidige situatie is het perceel onbebouwd. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Zeeheldenwijk en ligt aan één van de belangrijkste entrees van Huizen. De directe omgeving valt te typeren als een rustig woongebied in een groene setting.

1.3 Vigerende regeling

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Kom-West', vastgesteld op 27 maart 2008 en onherroepelijk geworden op geworden op 14 oktober 2008. Figuur 1.2 betreft een uitsnede van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Kom-West' met bestemming 'Uit te werken doeleinden'

Het plangebied is bestemd als 'Uit te werken woondoeleinden', anticiperend op de beoogde woningbouwontwikkeling. Binnen deze bestemming is uitsluitend wonen toegestaan in de vorm van eengezins- of meergezinswoningen.

1.4 Doelstelling

Het doel van het voorliggend uitwerkingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van een directe bouwtitel op grond waarvan een omgevingsvergunning (voor bouwen) kan worden verleend. Momenteel ligt er nog geen uitgewerkt bouwplan. Hiervoor zal onder andere getoetst worden aan de uitwerkingsregels van het geldende plan (zie hiervoor paragraaf 2.2).

1.5 Leeswijzer

Het voorliggende uitwerkingssplan bestaat uit een toelichting, de regels en een verbeelding. De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2: Beschrijving plangebied. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de huidige situatie en de beoogde functiewijziging en de nieuwe bebouwing;
  • hoofdstuk 3: Beleidskader en planologische toets. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid getoetst, alsmede aan de voorwaarden (de uitwerkingsregels) die gelden voor de uitwerking;
  • hoofdstuk 4: Sectorale onderzoeken naar onder andere archeologie, ecologie, water en eventuele milieuhinder;
  • hoofdstuk 5: Juridische planbeschrijving;
  • hoofdstuk 6: Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke consequenties van de wijziging.

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie bestaat het perceel Naarderstraat 66 uit een open terrein, dat gedefinieerd kan worden als een verwilderde tuin met bomen, struiken en overige vegetatie. Op het perceel heeft in het verleden een grote vrijstaande villa gestaan. Zie figuur 2.1 voor een impressie vanaf de Naarderstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Aanzicht van projectgebied (bron Google Earth)

In de directe omgeving van het plangebied liggen de begraafplaats, de woningen aan de Jan van Galenstraat en de woningen aan de Naarderstraat. De Naarderstraat vormt één van de belangrijkste entrees van Huizen. De woningen in de nabijheid van het plangebied bestaan grotendeels rijwoningen en 2-onder-1 kap woningen. Alle woningen zijn gesitueerd in een groene setting. De beukmaat van de woningen aan de Naarderstraat is sterk wisselend van 7, 14 tot 24 meter. De woningen hebben in het geldende bestemmingsplan 'Kom' een aanduiding "EII". De goothoogte mag maximaal 6,5 meter bedragen. De nokhoogte voor woningbouw mag maximaal 11,5 meter zijn. De dakvormen zijn wisselend en bestaan uit zowel forse zadelkappen met wolfseinden, schild-, mansarde- en zadelkappen met overstekken en af en toe een platte kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0004.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Naarderstraat 19, 19a, 21 en 23,   Figuur 2.3 Hoekwoning Jan van Galenstraat  
woningen ten zuidwesten van de planlocatie   – Naarderstraat 58 en 60  

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0006.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0007.jpg"

Figuur 2.4 Naarderstraat   Figuur 2.5 Naarderstraat, woningen aan de  
  Naarderstraat ten zuiden van de planlocatie  

De Naarderstraat bestaat ter plaatse van het plangebied uit twee rijbanen en aan beide zijden vrijliggende fietspaden en kent een maximum snelheid van 50 km/uur. Aan het begin van de Jan van Galenstraat liggen meerdere parkeervakken. De Jan van Galenstraat en achterliggende wijk kent een maximum snelheid van 30 km/uur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0008.jpg"

Figuur 2.6 Uitsnede bestemmingsplan Kom-West, aanduidingen “EI” woningen Jan van Galenstraat en “EII” woningen Naarderstraat

De Zeeheldenwijk

De planlocatie grenst aan de Jan van Galenstraat, liggend in de Zeeheldenwijk. De Jan van Galenstraat heeft een noord-zuid oriëntatie. In het noorden sluit de straat aan op de Jacob Heemskerkstraat en het zuiden op de Naarderstraat. De bebouwing in de Jan van Galenstraat is in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw tot stand gekomen.

Kenmerkend voor de omgeving van de Jan van Galenstraat zijn grondgebonden rijen- en twee-onder-een-kapwoningen in de vorm van strokenbouw. De bebouwing heeft over het algemeen een klassiek karakter en de woningen bestaan uit één of twee lagen met een kap. De twee-laags rijenwoningen hebben eenvoudige bouwmassa's en flauwe zadeldaken. De beukmaat van de woonbebouwing wisselt van circa 14 tot 24 meter. Het straatbeeld wordt bepaald door groene voortuinen afgesloten door hagen en lage muurtjes. De voortuinen zorgen voor een geleidelijke overgang van privé naar openbaar gebied. De bestaande woningen hebben in het geldend bestemmingsplan een aanduiding “EI” (zie figuur 2.6). Hiervoor geldt een goothoogte van maximaal 6 meter en een nokhoogte van 9 meter. De woningen vertonen over het algemeen weinig kleuren. Het metselwerk is overwegend uitgevoerd met lichte nuances van rood en geel, de keramische pannen zijn overwegend grijs. De gevels kennen weinig reliëf, wel zijn de entrees op verschillende wijzen benadrukt. De kopwanden hebben een overwegend gesloten karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0009.png"

Figuur 2.7 Woningen Jan van Galenstraat 1 en 3 grenzend aan de planlocatie (bron Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0010.png"

Figuur 2.8 Jan van Galenstraat (bron Google Earth)

2.2 Uitwerkingsregels

Zoals blijkt uit paragraaf 1.3 is in het vigerende bestemmingsplan voor de locatie een bestemming 'uit te werken woondoeleinden' opgenomen. Aan deze bestemming zijn uitwerkingsregels gekoppeld. Een uitwerkingsplan dient te voldoen aan deze uitwerkingsregels. In onderstaande tabel 2.1 zijn deze uitwerkingsregels weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0011.png"

Tabel 2.1 Uitwerkingsregels uit het bestemmingsplan Kom (2007)

Hierna is aangegeven op welke wijze aan de uitwerkingsregels wordt voldaan.

Algemeen

In de periode na de vaststelling van het moederplan 'Kom-West' en dit uitwerkingsplan is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Ook dienen bestemmingsplannen te voldoen aan de RO standaarden zoals SVBP2012 en IMRO2012. Het gevolg is dat gebruikte termen en naamgevingen in het uitwerkingsplan afwijken van die in het moederplan.

Lid 1:

In het uitwerkingsplan is de grond bestemd voor Wonen. Dit komt overeen met de bestemming Woondoeleinden uit het moederplan.

Lid 2:

Binnen de bestemming Wonen mogen zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Ondergeschikte functies als tuin, erf, parkeervoorzieningen en verhardingen zijn toegestaan.

Lid 3:

a. eengezins- en meergezinswoningen zijn toegestaan. Aan de voorzijde wordt een tuinbestemming opgenomen.

b. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

c. aan de maximale hoogtematen wordt voldaan. Indien met een kap wordt gebouwd bedraagt de maximale goot- en bouwhoogte 6,5 meter en 11,5 meter. Indien er sprake is van een platte afdekking geldt een maximum van drie bouwlagen waarbij de bovenste bouwlaag maximaal 80% van het oppervlak van de daaronder gelegen bouwlagen bedraagt.

d. voor de ontwikkeling zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld. Deze randvoorwaarden zijn opgenomen in bijlage 2 en beschreven in paragraaf 2.3. Hieruit blijkt dat de bouwmogelijkheden die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt passend zijn binnen de schaal en het karakter van de omgeving.

e. de akoestische situtatie is onderzocht middels een akoestisch onderzoek (bijlage en beschreven in paragraaf 4.2. Geconcludeerd wordt dat voor de 12 appartementen een hogere waarde benodigd is van 56 dB.

Lid 4:

Met de vaststelling van dit uitwerkingsplan is het bouwverbod niet meer van toepassing.

Lid 5:

Is niet van toepassing.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat dit uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels.

2.3 Nieuwe situatie

Ten opzichte van het oude bestemmingsplan Kom-West, waarin maximaal een dubbele woning mogelijk was, zijn de mogelijkheden (bewust) verruimd. Dat heeft enerzijds te maken met het gegeven dat het hier om een relatief grote kavel gaat (ruim 2000 m²) en anderzijds met de wens om de huisvesting van specifieke doelgroepen (ouderen) mogelijk te maken. Er is in het bestemmingsplan Kom-West gekozen voor flexibiliteit in de vorm van een “Uit te werken woonbestemming”, onder de voorwaarde dat een plan binnen de schaal en het karakter van de omgeving past. Volgens het bestemmingsplan mogen eengezinshuizen en meergezinswoningen (maximaal 3 woonlagen) worden gebouwd. Momenteel ligt er nog geen concreet bouwplan, wel zijn er stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld (zie bijlage 2).

Ruimtelijke inpassing

De stedenbouwkundige randvoorwaarden die zijn geformuleerd zijn gericht op een zeer zorgvuldige ruimtelijke inpassing van een toekomstig appartementengebouw in de bestaande stedelijke omgeving. De randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de locatie Naarderstraat 66 zijn erop gericht om het samenhangende beeld te versterken en een aanvullend woningbouwprogramma toe te voegen. De nieuwe invulling is afgestemd op de maat en de schaal van de Naarderstraat – Jan van Galenstraat. De ambitie is om de grote individualiteit van de bebouwing met een rijke beeldtaal en een grote diversiteit en veelvormigheid te versterken. Daarnaast maken de randvoorwaarden een herontwikkeling mogelijk.

Een beukmaat van circa 32 meter lijkt breed in een straat met overwegend woningen met een beukmaat van circa 7, 14 tot 24 meter. Geleding van de gevel door middel van topgevels en een wisselende goothoogte is daarom van belang. Deze maatvoering, afgezet tegen de gewenste woningtypologie, rechtvaardigt een aanname van 4 appartementen per bouwlaag. Met 3 bouwlagen geeft dit een totaal van 12 appartementen. Andere indelingen zijn denkbaar en worden niet op voorhand uitgesloten.

Bouwvlek

Er mag voor wat betreft de hoofdbebouwing uitsluitend worden gebouwd binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlek (zie figuur 1.2). Aan- en bijgebouwen mogen wel buiten de bouwvlek worden gebouwd. Daarnaast gelden onverkort de algemene vrijstellingsbepalingen uit het bestemmingsplan Kom-West. Afwijkingen tot ten hoogste 10% van de voorgeschreven maten inzake hoogten, afstanden en oppervlakten zijn toegestaan als dit in het belang is van een doelmatiger of esthetisch of technisch beter verantwoorde uitvoering van de bouwwerken.

In figuur 2.9 is een impressie van een passend stedenbouwkundig plan conform de gestelde randvoorwaarden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0012.png"

Figuur 2.9: Impressie stedenbouwkundig plan (bovenaanzicht)

2.4 Ruimtelijke consequenties

De ruimtelijke consequenties van het plan worden in deze paragraaf inzichtelijk gemaakt. Om een beeld te kunnen vormen van de uitstraling van het gebouw en de inpassing van het gebouw in de omgeving is in de stedenbouwkundige studie (zie bijlage 2) een bouwmassastudie uitgevoerd. De resultaten van deze studie zijn verbeeld in de figuren 2.10 en 2.11. Deze afbeeldingen zijn impressies en geven, bij het ontbreken van een concreet bouwplan, inzicht in mogelijke ruimtelijke consequenties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0013.png"

Figuur 2.10: Voorgevelaanzicht (vanaf de Naarderstraat) - op basis van bouwmasssastudie

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0014.png"

Figuur 2.11: Zijaanzicht (vanaf de Jan van Galenstraat) - op basis van bouwmasssastudie

De bebouwing is in meerdere mate georiënteerd op de Naarderstraat en in mindere mate op de Jan van Galenstraat. Het gebouw heeft een alzijdige oriëntatie, er is geen sprake van voor-, zij- en achterkanten.

Het gebouw heeft een bebouwingsvlak van circa 32 x 21 meter met afgeschuinde hoeken. Er mag voor wat betreft de hoofdbebouwing uitsluitend worden bebouwd binnen de op de plankaart aangegeven bouwvlek. Aan- en bijgebouwen mogen wel buiten de bouwvlek worden gebouwd. Wat betreft de rooilijn, is een verspringing van circa 2 meter van de nevenmassa achter de rooilijn wenselijk om de topgevels te benadrukken en reliëf in de gevel aan te brengen. Dit is aangegeven in figuur 2.9. Aan de westzijde is de ingang van de ondergrondse parkeergarage gelegen.

Parkeren

Parkeervoorzieningen, zowel voor bewoners als voor bezoekers, zijn gesitueerd op eigen terrein en gelegen buiten het zicht van de openbare ruimte. Het totaal aantal benodigde parkeerplaatsen komt, bij 12 appartementen en een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen per woning, uit op 22 parkeerplaatsen. Zie hiervoor ook paragraaf 4.4.

Groenvoorzieningen

Als erfbeplanting worden beukenhagen kleur groen-donkerpaars, met een breedte van 0,75 meter langs de perceelgrenzen toegepast. In de voor- en achtertuin worden solitaire meerstammige boombeplanting aangebracht.

Bezonning

Er is onderzoek gedaan naar de bezonning van de toekomstige bebouwing en de schaduwwerking van de toekomstige bebouwing op het naastgelegen perceel aan de Jan van Galenstraat 1. Uit het onderzoek (bijlage 6) komt naar voren dat de bezonning ruimschoots voldoet aan de TNO-normen voor bezonning. Daarnaast is er geen sprake van een ontoelaatbare verandering van de bezonning van de woning aan de Jan van Galenstraat 1.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding en conclusie

In dit hoofdstuk zijn de voor het plangebied ruimtelijk relevante beleidskaders samengevat en is het uitwerkingsplan getoetst aan dit beleid. Het gaat hierbij om beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau.

Het uitwerkingsplan is getoetst aan de uitwerkingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Kom-West'. Dit zijn de planologische voorwaarden die verbonden zijn aan de verplichting om het plan uit te werken. Het plan past binnen de beleidskaders.

3.2 Nationaal, provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012)

De ontwikkelingsmogelijkheden die het uitwerkingsplan biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro zoals hieronder uiteengezet is.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro, 2012)

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Artikel 3.1.6 van het Bro luidt als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Hier onder wordt puntsgewijs getoetst aan de Ladder.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub a Bro (trede 1)

In september 2010 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de provinciale woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. Om uitvoering te geven aan de woonvisie zijn Regionale Actieprogramma's Wonen (RAP's) ontwikkeld. Dit gebeurde door de regio's in samenspraak met de provincie. De regionale behoefte is aangetoond en regionaal afgestemd in het Regionaal actieprogramma Wonen Gooi- en Vechtstreek 2011-2015 (herijking 22 maart 2012).

De regio zet in op het realiseren van 3.340 woningen in de periode 2010 t/m 2014 en 4.030 woningen in de periode 2015 t/m 2019. Uitgangspunt voor de verdeling per gemeente is de onderstaande tabel.

Tabel 3.1 Woningmarktverkenning (Bron: Regionaal Actieprogramma)

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0015.png"

Uit tabel 3.1 blijkt dat er in de periode 2015-2019 450 nieuwe woningen gerealiseerd dienen te worden in Huizen. In tabel 3.2 is een overzicht gegeven van de capaciteit van de beoogde woningbouwplannen binnen de regio, onderverdeeld naar gemeente en onderverdeeld naar status: harde of zachte plannen. De plannen met een harde planstatus zijn het meest concreet qua aantallen en voor deze plannen is de zekerheid op realisatie het grootst.

Tabel 3.2 Plancapaciteit. (Bron: Regionaal Actieprogramma)

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0016.png"

Uit de harde plancapaciteit (2015) blijkt dat in de planperiode tot 2015 achter loopt op de behoefte in die periode (460). Voor de planperiode vanaf 2015 wordt geen onderscheid gemaakt in harde en zachte plancapaciteit. Wel kan geconcludeerd worden dat de totale plancapaciteit (121) substantieel lager is dan de behoefte aan nieuwe woningen in die periode (450). Voorliggend plan wordt naar verwachting na 2019 gerealiseerd, maar de verwachting is dat de behoefte aan woningbouw ongemoeid hoog blijft in de regio.

Met oog op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een (substantiële en kwantitatieve) actuele regionale behoefte, en dat de plancapaciteit achter loopt bij deze behoefte. Het realiseren van deze woningen draagt bij aan het kleiner maken van het verschil tussen behoefte en plancapaciteit.

Kwalitatieve behoefte

In de Regionale Woonvisie van de 9 gemeenten uit het Gewest Gooi en Vechtstreek (2008) staan een aantal ambities geschetst met betrekking tot woonbeleid. Een van die ambities is het in beweging krijgen van de woningmarkt in het algemeen, waardoor specifieke doelgroepen meer kansen krijgen op de woningmarkt. Dit zijn vooral jongeren, jonge gezinnen en ouderen. Daarbij is diversiteit aan woonmilieus gewenst. Het Regionale Woningbouwprogramma (2012) is hierbij leidend. Uitgangspunt is dat alle gemeenten in de regio betaalbare nieuwbouw realiseren, zowel in de huur- als in de koopsector. Met de beoogde ontwikkeling wordt in de behoefte aan betaalbare nieuwbouw voorzien.

De te verwachten effecten

Geconcludeerd wordt dat de te verwachten effecten op het woon-, leef- en ondernemersklimaat positief zijn. Er is sprake van een actuele regionale behoefte aan de appartementen, waardoor er beperkt effecten te verwachten zijn. Daarbij voorziet de ontwikkeling in de transformatie van bestaande leegstand, waardoor per saldo sprake is van een positief effect op het woon- en leefklimaat binnen de gemeente Huizen.

Conclusie trede 1

De beoogde ontwikkeling is in lijn met de eerste trede van duurzame verstedelijking.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub b Bro (trede 2)

Het plangebied ligt binnen bestaand bebouwd gebied en voldoet daarmee aan de voorkeursvolgorde. Het betreft in dit geval een binnenstedelijke herstructureringslocatie.

Toetsing aan artikel 3.1.6. lid 2 sub c Bro (trede 3)

In feite hoeft er niet aan deze trede getoetst te worden omdat het plangebied binnen het bestaand bebouwd gebied ligt. Desalniettemin is de locatie goed multimodaal ontsloten: de bereikbaarheid per auto is goed, de bereikbaarheid per fiets is goed en de locatie ligt aan één van de toegangswegen van Huizen.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2011)

Bestaand stedelijk gebied

In de Structuurvisie is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Verstedelijking dient plaats te vinden binnen het bestaand bebouwd gebied. De provincie zet in op verdergaande binnenstedelijke verdichting. Binnenstedelijke woningbouw en verdichting dienen echter niet ten koste te gaan van de kwaliteit van het woon- en leefmilieu in stedelijk gebied. Bij de bouw van nieuwe woningen moet ervoor worden gezorgd dat het bouwproject waar nodig bijdraagt aan de beschikbaarheid van voldoende betaalbare huur- en koopwoningen. Bij (her)inrichting van het stedelijk gebied wordt gestreefd naar beperking van negatieve invloeden op het grondwatersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. Een functieverandering of herinrichting mag niet leiden tot een grotere aan- en afvoer van water.

Toetsing en conclusie

Het plangebied ligt binnenstedelijk. Ten aanzien van het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse (zie paragraaf 4.8) wordt overleg gevoerd met het waterschap om tot een oplossing te komen voor eventuele gevolgen. Het uitwerkingsplan is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2014)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Provinciale Staten hebben de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van Noord-Holland op 3 februari 2014 vastgesteld.

Voor de beoogde ontwikkeling is het bepaalde in artikel 13 'nieuwe woningbouw' relevant. Hierin is bepaald dat woningbouw toegestaan is binnen het bestaand bebouwd gebied. Verder komt er geen concreet beleid voort uit de verordening.

Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2008

In de woonvisie wordt het gezamenlijke toekomstbeeld voor de regio voor de komende jaren geschetst. De kernambities van de regionale woonvisie zijn:

  • 1. een economische en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  • 2. meer beweging en meer keuze op de woning markt in het algemeen, en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, dat wil zeggen jongeren, jonge gezinnen en ouderen die zorg nodig hebben;
  • 3. diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  • 4. de Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.

Er zijn drie strategieën onderscheiden die de regio in gaat zetten om deze ambities te verwezenlijken:

  • 1. focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, vooral jongeren, jonge gezinnen van 30 - 45 jaar, en mensen die wonen met zorg combineren;
  • 2. creëren van een gedifferentieerd woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het optimaliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;
  • 3. inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2016-2030 (concept)

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuw woonvisie voor de periode 2016-2030. In het concept van deze woonvisie worden drie sleutelambities gegeven:

  • 1. Beweging op de woningmarkt (bevorderen doorstroming)
  • 2. Identiteit en diversiteit (behouden van de identiteit door te zorgen voor meer diversiteit)
  • 3. Samenwerking (tussen overheden onderling en investeren in samenwerking tussen overheid en burgers).

Duidelijk is dat er de komende jaren een grote behoefte is aan nieuwe woningen in, vooral onder de doelgroepen starters, jongeren (doorstromers) en senioren. De nieuwe woonvisie vormt ook een uitgangspunt voor het actualiseren van het Regionaal actieprogramma Gooi- en Vechtstreek.

Regionaal actieprogramma Gooi- en Vechtstreek 2011-2015

De Regio heeft het RAP aangegrepen om de eigen, regionale visie te herijken. In het RAP zijn kwantitatieve (verstedelijkings-) afspraken met de provincie gemaakt over de behoefte aan nieuwbouw (zie ladder voor duurzame verstedelijking hierboven).

Na het vaststellen van de Regionale woonvisie Gooi- en Vechtstreek 2016-2030 wordt er een nieuw RAP voor de periode 2016-2020 opgesteld.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Huizen (2011)

De structuurvisie van de gemeente Huizen bepaalt de komende 20 jaar het ruimtelijke beeld van de gemeente Huizen. Het zal richting geven aan toekomstige ontwikkelingen in Huizen en dienen als vertrekpunt voor de afweging bij elke beslissing over concrete ruimtelijke ontwikkelingen.

In de structuurvisie worden vanuit de volgende stellingen en thema's voorstellen gedaan voor een aantal concrete projecten:

  • in Huizen kan iedereen prettig wonen;
  • Huizen krijgt passende werkgelegenheid;
  • Huizen is de kustplaats van het Gooi;
  • Huizen krijgt een kloppend hart;
  • Huizen heeft een rijk landschap van bos en hei;
  • Huizen verbetert het openbaar vervoer.

Voor dit uitwerkingsplan is het thema 'In Huizen kan iedereen prettig wonen' relevant. Daarvoor geeft de structuurvisie de volgende voorstellen voor mogelijke ontwikkelingen:

  • het vergroten van de diversiteit van de woningvoorraad;
  • aanwijzen van kansrijke gebieden voor het positioneren van starters- en seniorenwoningen;
  • transformatie van de woningvoorraad in de lager gelegen delen van Huizen;
  • het opwaarderen van de winkel- en buurtcentra, gecombineerd met woningbouw;
  • het opwaarderen van de uitstraling van de winkel- en buurtcentra.

Gemeente Huizen wil een gemeenschap zijn voor alle leeftijden. De huidige woningmarkt zit op slot en er is sprake van een gebrek aan doorstroommogelijkheden. Binnen de gemeente is behoefte aan een meer divers woningaanbod. Binnen deze strategie wordt daarom gezocht naar het aanvullen van de woningvoorraad (ook voor ouderen) zodat diversiteit ontstaat. Om die reden zijn er concrete plannen om in de nabije toekomst een aantal voormalige kantoorpanden te transformeren naar senioren- en starterswoningen. Eén van de redenen waarom de appartementen worden gerealiseerd op de planlocatie, is omdat hier geen andere mogelijkheden zijn voor ouderen om in de wijk te blijven wonen.

Daarnaast is in algemene zin sprake van een grote vraag naar nieuwe woningen binnen de gemeente en de regio (zie ook paragraaf 3.2).Op deze manier wordt tegemoetgekomen aan de behoefte aan dergelijke woningen binnen de gemeente.

Notitie Scheiden wonen en zorg

De notitie Scheiden wonen en zorg is opgesteld vanwege de trend om wonen en zorg te scheiden. Deze trend houdt in dat mensen zelf betalen voor het wonen (koop of huur) en dat de zorg wordt gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet, de WMO, AWBZ en eventueel eigen middelen. De gedachte hierbij is dat mensen zo lang mogelijk in een eigen woning blijven wonen en daar de zorg krijgen die zij nodig hebben. Om de vraag naar dergelijke woningen in kaart te brengen is in 2010 een inventarisatie gedaan onder de sociale huurwoningen. Uit deze inventarisatie blijkt dat er op termijn een tekort aan nultredenwoningen wordt verwacht. Er zal dan ook moeten worden ingezet op de realisatie van voldoende nultredenwoningen.

Omdat de gemeente Huizen al jaren geen uitbreidingsmogelijkheden meer kent is in kaart gebracht welke locaties geschikt zijn voor nultredenwoningen. De locatie Naarderstraat 66 is één van deze locaties.

Welstandsnota

De welstandsnota van 2012 vervangt de welstandsnota van 2009. In deze nota is het welstandsbeleid van de gemeente Huizen vastgelegd. Het nieuwe beleid gaat zoveel mogelijk uit van een terughoudend welstandsbeleid. Hierdoor zijn grote delen van de gemeente vrijwel welstandsvrij geworden. Voor een aantal specifieke, wijkoverstijgende delen van de gemeente blijft het bijzonder welstandstoezicht bestaan, omdat die van belang zijn voor het beeld van de gemeente Huizen. Het gaat dan om het Oude Dorp, de centrumgebieden, de hoofdontsluitingswegen alsook projecten. Voor deze gebieden zijn gebiedsgerichte criteria opgesteld.

De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen. Per gebied is een samenhangend beoordelingskader opgesteld met daarin een korte beschrijving van het gebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de stedenbouwkundige of landschappelijke omgeving, een typering van de bouwwerken, het materiaal- en kleurgebruik en de detaillering. Ook wordt er een samenvatting gegeven van te verwachten of gewenste ontwikkelingen en een waardering voor het gebied op grond van de belevingswaarde en eventuele bijzondere cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectonische werken. Dit is de grondslag voor het welstandsniveau, waarbij tevens de hoofdpunten voor de beoordeling worden genoemd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0017.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0018.png"  

Figuur 3.1 Gebieden welstandsnota

De locatie aan de Naarderstraat 66 valt in gebied 2a. Hiervoor geldt een bijzondere welstandstoetsing (“Oude Linten”).

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0019.png"

Figuur 3.2 Gebiedscriteria 2a

Conclusie

De stedenbouwkundige randvoorwaarden zoals opgenomen in bijlage 2 zijn geaccordeerd door de welstandscommissie. Met het vaststellen van dit uitwerkingsplan worden de stedenbouwkundige randvoorwaarden onderdeel van de welstandsnota en dient daarmee als toetsingskader voor bouwaanvragen voor de onderhavige locatie.

Klimaatbeleid

De gemeente Huizen voert een actief klimaatbeleid. Om die reden worden ruimtelijke ontwikkelingen beoordeeld op energie-aspecten. Hierbij hanteert de gemeente Huizen een voorkeursvolgorde bij het beoordelen van bouwplannen, die met privaatrechtelijke medewerking van de gemeente worden ontwikkeld. Wat betreft het niveau van de ruimtelijke ordening is de volgorde:

  • 1. het verminderen van de vraag naar energie; hierbij moet worden gedacht aan compact bouwen, zongerichte verkaveling en zongericht bouwen;
  • 2. gebruik van duurzame energiebronnen; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde oriëntatie en hellingshoeken van daken in verband met plaatsing van zonnepanelen en zonneboilers;
  • 3. het inzetten van energie-efficiënte technieken; ruimtelijke consequenties zijn hier bijvoorbeeld de benodigde bodemopslagcapaciteit bij warmte/koudeopslag.

Toetsing

De gemeente toetst de energieprestatie van de te bouwen woningen bij verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Steekproefsgewijs laat de gemeente metingen uitvoeren om te toetsen of de energetische kwaliteit van de op te leveren woningen in overeenstemming is met de gegevens in de vergunningaanvraag. Daarbij worden onder meer metingen gedaan naar de luchtdoorlatendheid en warmteverliezen.

In dit geval heeft het project een noord-zuid oriëntatie. Daarmee zijn er goede mogelijkheden voor toepassing van passieve zonne-energie en plaatsing van zonneboilers en zonnepanelen.

Hoofdstuk 4 Milieu en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Bij de ontwikkeling van woningen of andere gevoelige bestemmingen dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder als gevolg van (bedrijfs)activiteiten. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de gevoelige bestemmingen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Onderzoek en conclusie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 12 appartementen. In de omgeving zijn hoofdzakelijk woningen gelegen naast enkele bestemmingen voor maatschappelijke doeleinden (school, kerk, e.d.). Er is dan ook sprake van een rustige woonwijk. Ten noordwesten van het plangebied ligt een begraafplaats. Voor een begraafplaats geldt volgens de VNG-publicatie een richtafstand van 10 m. De appartementen worden op meer dan 10 m van de begraafplaats gerealiseerd. Ter plaatse zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het plangebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

4.2 Geluidhinder wegverkeer

Ontwikkeling

Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn binnen de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige objecten. Indien deze gelegen zijn binnen de wettelijke geluidszone van een weg dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden naar de geluidsbelasting op de gevel. In de uitwerkingsregels voor onderhavige locatie is opgenomen dat de geluidsbelasting niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde. Om dit te kunnen bepalen is akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De ontwikkeling ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Naarderstraat (200 meter). De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai.

Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/uur, zoals de Naarderstraat, geldt een aftrek van 5 dB.

Uitgangspunten

Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2027 gehanteerd te worden. Voor het akoestisch onderzoek is gebruik gemaakt van de verkeersgegevens uit de Geluidkaart 2011. De gehanteerde verkeersintensiteit bedraagt 6.800 mvt/etmaal. Uit tellingen blijkt dat de intensiteit over de jaren redelijk constant zijn. Daarom is geen autonome groei toegepast. De gehanteerde voertuig- en etmaalverdelingen zijn terug te vinden in de rekenbladen (bijlage 3). Verder is voor het wegdektype uitgegaan van een uitvoering in dicht asfaltbeton (referentiewegdek). Omdat tegenover het plangebied bebouwing is gesitueerd is, in verband met reflectie van geluid op deze gebouwen, uitgegaan van een objectfractie van 0,5. Tevens is rekening gehouden met de ligging van het plangebied ten opzichte van een kruispunt en object op een afstand van 45 meter en een verhardingsbreedte tussen de as van de weg en de gevel van 6,5 meter.

Onderzoek

Er is gerekend op een maatgevende waarneemhoogte van 5,0 meter boven maaiveld. Uit de berekeningen blijkt een geluidsbelasting van 56 dB (inclusief aftrek ex artikel 3.4 RMG). Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De Naarderstraat voorziet in de verbinding tussen Huizen en Naarden/Bussum. De functie als gebiedsontsluitingsweg met een bijpassende snelheid van 50 km/uur dient behouden te blijven ten behoeve van de bereikbaarheid van de verschillende aanliggende woonbuurten. Het wijzigen van de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid stuit zodoende op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

De weg is voorzien van dicht asfaltbeton. Een mogelijkheid om de geluidsbelasting te verlagen betreft het toepassen van een dunne deklaag type B. Hiermee kan een geluidsreductie worden behaald van 3 tot 4 dB. Het toepassen van een dergelijk verhardingstype zal zodoende niet leiden tot een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast staan de kosten voor het aanpassen van het wegdektype niet in verhouding tot de omvang van het plan. Het aanpassen van het wegdektype is zodoende niet doelmatig en stuit op overwegende bezwaren van financiële aard.

Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.

Conclusie

Uit het onderzoek blijkt een geluidsbelasting van 56 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, de maximale ontheffingswaarde niet. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige of financiële aard. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden kan een hogere waarde worden aangevraagd. De te verlenen hogere waarden zijn opgenomen in de volgende tabel.

Tabel 4.1 Benodigde hogere waarden Wgh

Bron   Hogere waarde   Aantal  
Naarderstraat   56 dB   12 woningen  

4.3 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

In 2009 is door Milieutechniek ZVS Eemnes BV ter plaatse van het plangebied bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1). Hieruit blijkt dat er geen milieutechnische belemmeringen zijn voor de realisatie van woningen.

Tijdens het onderzoek is plaatselijk een laag kolengruis (10 cm dik) aangetroffen. Deze laag was duidelijk te onderscheiden van de om- en onderliggende bodem en is daarom, in opdracht van de gemeente, gesaneerd. In totaal is daarbij 19,5 ton ontgraven. Er zijn toentertijd geen controlemonsters genomen om het resultaat van de sanering te verifiëren. Omdat de laag zintuiglijk goed te onderscheiden was van de ondergrond, wordt ervan uitgegaan dat de verontreinigde koollaag volledig is weggenomen.

Tijdens de sanering is in de noordelijke wand van de ontgraving één deeltje asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Op de meest verdachte plaats is een nader onderzoek naar asbest uitgevoerd. Er is daarbij geen asbest aangetroffen. Een aanvullend onderzoek naar asbest wordt niet noodzakelijk geacht.

Op de locatie heeft een ondergrondse tank (3.000 liter HBO) gelegen. Deze tank is in oktober 1994 verwijderd (onder certificaat). Daarbij is geen bodemverontreiniging aangetroffen.

Sinds de onderzoeken en de sanering hebben er geen activiteiten meer plaatsgevonden op het perceel. Omdat het perceel, na de sanering, kan worden beschouwd als een onverdachte locatie, geeft de bodemkwaliteitskaart van de gemeente een algemene indicatie voor de bodemkwaliteit. Uit de bodemkwaliteitskaart volgt dat in de wijk het gemiddelde gehalte PCB net boven de maximale waarde voor de functie "Wonen" ligt. Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat er geen risico's voor de volksgezondheid zijn bij de aangetroffen concentraties. De concentraties van de overige componenten voldoen wel aan de maximale waarden voor de functie "Wonen".

De resultaten van de voorgaande onderzoeken, samen met de gegevens van de bodemkwaliteitskaart, worden als representatief beschouwd voor de algemene bodemkwaliteit.

Conclusie

Formeel moet op het gesaneerde deel worden vastgesteld dat de verontreiniging volledig is weggenomen. Er moeten daartoe enkele controlemonsters worden genomen ter plaatse van het voormalige pad met kolengruis. Dit onderzoek kan in een latere fase worden uitgevoerd door de initiatiefnemer. Het aspect bodem vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

4.4 Verkeer

Ontsluiting

Het plangebied wordt ontsloten op de Naarderstraat. Deze gebiedsontsluitingsweg (50 km/uur) verzorgt de verbinding tussen Huizen en Naarden-Bussum. De weg is ter hoogte van het plangebied ingericht met 1x2 rijstroken en aan beide zijden voorzien van een vrijliggende fietsvoorziening. Dichtstbijzijnde bushalte ligt aan de Karel Doormanlaan op circa 300 meter loopafstand. Deze halte geeft verbindingen met de regio en het NS-station Naarden-Bussum. De ontsluiting is voor alle modaliteiten goed.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie is op basis van kencijfers van het CROW, zoals opgenomen in publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Het te hanteren kencijfer is afhankelijk van de ligging van de ontwikkeling binnen stedelijk gebied en het te realiseren woningtype. De ontwikkeling ligt binnen een sterk stedelijke gemeente (bron: CBS) en behoort tot het restgebied van de bebouwde kom. Voor etagewoningen bedraagt het kencijfer ten aanzien van de verkeersgeneratie maximaal 7,5 mvt/etmaal per woning. Voor 12 appartementen bedraagt de verkeersgeneratie dan 90 mvt/etmaal. Dit betreft de verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag. Deze gegevens worden omgerekend naar een gemiddelde werkdag op basis van een omrekenfactor van 1,11. Dit leidt op een werkdag tot een verkeersgeneratie van 100 mvt/etmaal. Een dergelijke verkeersgeneratie is dermate beperkt dat deze geen beperking oplevert voor de verkeersafwikkeling in het omliggend gebied.

Parkeren

Op basis van de opgestelde stedenbouwkundige randvoorwaarden geldt voor de appartementen een parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen. Dit leidt tot een parkeerbehoefte van 22 parkeerplaatsen. In deze parkeerbehoefte wordt op eigen terrein voorzien. De parkeernorm voor de parkeergarage is 1. Zodoende zal de capaciteit van de parkeerkelder 12 parkeerplaatsen bedragen. De overige 10 parkeerplaatsen worden half verdiept op het achter gelegen terrein gerealiseerd.

4.5 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  Uurgemiddelde concentratie   Max. 18 keer p.j. Meer dan 200 µg/m³  
Fijn stof (PM10)   Jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   Max. 35 keer p.j. Meer dan 50 ìg / m³  
Fijn stof (PM2,5)   Jaargemiddelde concentratie   25 µg/m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van circa 12 appartementen. Dit aantal valt ruim onder de drempelwaarde van 1.500 woningen die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. De ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekenende mate' bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er wordt dus voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving, en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Crailoseweg (N527). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.

4.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de professionele risicokaart (http://www.risicokaart.nl/) blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Tevens blijkt dat er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen dat van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.7 Natuur

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening

De provincie Noord-Holland werkt aan de aanleg van het Noord-Hollandse deel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen bekend als Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Dit doet zij samen met natuurbeherende organisaties, particuliere terreineigenaren zoals agrariërs, gemeenten en waterschappen. Door het NNN hebben dieren meer ruimte om zich te verspreiden, voedsel te zoeken en soortgenoten te vinden. Hierdoor nemen hun overlevingskansen toe. De ligging van het NNN is vastgelegd in de Structuurvisie. De ecologische ambitie van het NNN is opgenomen in het natuurbeheerplan. Ruimtelijke ontwikkelingen die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland, natuurverbindingen en weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Hierop kan de provincie een uitzondering maken wanneer de ontwikkeling een groot openbaar belang dient en er geen reële alternatieven zijn. Dit staat toegelicht in artikel 19 en 25 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Als een ingreep wordt toegestaan, moet de initiatiefnemer de (potentiële) natuurwaarden die verloren gaan, op eigen kosten compenseren. Dit uitgangspunt wordt 'natuurcompensatie' genoemd.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval als significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten.

Nieuwe Wet Natuurbescherming

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet gaan in januari 2017 op in de nieuwe Wet Natuurbescherming. Het bevoegd gezag wordt Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd.  Naast een wijziging van bevoegd gezag betekent dit een rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese Richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor de meeste licht-beschermde (tabel 1) soorten blijft ook na 1 januari 2017 een algemene vrijstelling van kracht voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Per provincie kan dat echter verschillen. Voor de zwaarbeschermde (Bijlage VI-soorten) verandert er niets qua soorten- en beschermingsregime. De algemene zorgplicht blijft van kracht zoals deze ook al geldt onder de Flora- en faunawet. In voorliggende toetsing is rekening gehouden met de toekomstige wijzigingen in de wet.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of Natuurnetwerk Nederland (NNN). De afstand tot het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt circa 1,5 kilometer en betreft het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Het dichtstbijzijnde gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op circa 350 meter afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0020.png" Figuur 4.2: Ligging plangebied (rode rechthoek) t.o.v. Natura 2000-gebieden en NNN (bron: geo-web provincie Noord-Holland)

De natuurgebieden liggen op enige afstand van het plangebied, daarom worden negatieve effecten als gevolg van areaalverlies, versnippering, verstoring en verandering van de waterhuishouding uitgesloten. De beoogde ontwikkeling heeft een beperkte verkeersaantrekkende werking tot gevolg. Hierdoor is er ter plaatse van Natura 2000-gebieden geen sprake van een toename van de stikstofdepositie. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In het plangebied is door Adviesbureau Mertens een ecologische quick scan uitgevoerd (bijlage 4). Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied de gewone dwergvleermuizen en enkele laatvliegers foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Potentiele verblijfplaatsen ontbreken omdat er geen bebouwing in het gebied aanwezig is en bomen met gaten (waarin vleermuizen kunnen verblijven) ontbreken. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

Roofvogels, uilen of andere vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen komen niet voor. Tevens leeft in het gebied geen eekhoorn en het woonperceel maakt ook geen onderdeel uit van een essentieel leefgebied. Wel komen er vogels voor die algemeen voorkomen in Nederland. In verband met het voorkomen van deze algemene vogels is het van belang om op een manier te werken dat nesten en eieren van vogels niet worden beïnvloedt. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en de beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.8 Waterparagraaf

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het uitwerkingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht. In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:

  • Samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
  • Een klimaatbestendig en daarmee waterrobuust gebied;
  • Steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • Een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • Water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • Gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • Gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • Vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit voor burgers en bedrijven;
  • Afstemming over alle watertaken per stroomgebied (i.c. Rijn-West);
  • Behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

Gemeentelijk beleid

Gemeentelijk Rioleringsplan en Waterplan Huizen 2016-2025

Dit plan is het vervolg op het Gemeentelijk Rioleringsplan (2011-2015) en het Stedelijk Waterplan (2006-2015). Dit plan beschrijft de invulling van het beleid voor de gemeentelijke watertaken voor de gemeente Huizen. Op hoofdlijnen vormt dit plan een voortzetting van de zorgplichttaken op basis van eerder vastgestelde ambities voor de stedelijke waterhuishouding, ten aanzien van afvalwater, regenwater, oppervlaktewater en grondwater. In het plan is de voorkeursvolgorde omschreven hoe er met regenwater moet worden omgegaan. Bij herinrichtingen en nieuwbouw dient regenwater op eigen terrein verwerkt te worden, indien dat technisch mogelijk is.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft het perceel Naarderstraat 66 in Huizen en ligt op de hoek van de Naarderstraat en de Jan van Galenstraat, naast de uiterste zuidoosthoek van de nieuwe begraafplaats. Het plangebied is onverhard. In het verleden is het gedeeltelijk verhard geweest. De oude woning die hier stond is gesloopt. Het verhard oppervlak hiervan bedroeg circa 200 m2.

Bodem en grondwater

Omdat het plangebied in de bebouwde kom van Huizen ligt is het plangebied niet gekarteerd. In de omgeving van het plangebied bestaat de bodem uit grof zand. De grondwaterstand zit op circa 9 meter beneden het maaiveld.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel. Dit is een gemengd stelsel. Aangezien op het perceel regenwater geïnfiltreerd kan worden, mag er bij nieuwbouw geen regenwater geloost worden op de gemengde riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van circa 12 appartementen. Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in de Keur dat het verboden is zonder vergunning in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1.000 m2 aan verhard oppervlak aan te brengen. De realisatie van de 12 appartementen zorgt voor een toename van verharding van circa 1.100-1.200 m2. Overeenkomstig het beleid van de gemeente en het waterschap dient het regenwater op eigen perceel geïnfiltreerd te worden. De bestrating dient waterpasserend uitgevoerd te worden met een minimale waterdoorlatendheid van 90 l/s/ha. Het afstromend hemelwater van de daken dient opgevangen te worden in een infiltratievoorziening met een mnimale capaciteit van 40 millimeter (bui 10, Leidraad Riolering, Rioned). Overtollig regenwater dient via het maaiveld af te stromen, dus zonder overloop naar het vuilwaterstelsel. Extra aandacht verdient de afwatering van de hellingbaan van de parkeergarage. Deze is gevoelig voor wateroverlast en dient aangesloten te zijn op de infiltratievoorziening. Op basis van deze uitgangspunten kan er volgens artikel 9.2 van het Keurbesluit vrijstellingen (2011) volstaan worden met een melding bij het waterschap AGV en hoeft er geen Watervergunning te worden aangevraagd. Het ontwerp van de afwateringsvoorziening, inclusief de dimensionering van de onderdelen dient bij de aanvraag van de omgevingsvergunning te worden bijgevoegd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Conclusie

Vanwege de relevante toename van verharding dienen watercompenserende maatregelen genomen te worden. Hiervoor is een melding op basis van de Keur noodzakelijk. Over de mogelijke oplossing dient te worden overlegd met het waterschap.

4.9 Archeologie

Normstelling en beleid

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta (1992). De wet is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem.

De wet beoogt het culturele erfgoed (en vooral het archeologische erfgoed) te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden.

De uitgangspunten van deze wet zijn:

  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen archeologisch onderzoek en mogelijke opgravingen (principe verstoorder betaalt).

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeentes verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. Dit betekent dat de gemeente bevoegd gezag is. De provincie beperkt zich tot zaken die van provinciaal belang zijn.

In december 2009 heeft de gemeente Huizen de beleidsnota Archeologie Huizen vastgesteld. In de beleidsnota wordt de ontwikkelings- en bewoningsgeschiedenis per gebied beschreven. Vervolgens is voor ieder gebied de archeologische verwachtingswaarde bepaald. Op basis van deze waardebepalingen is het grondgebied van Huizen in één van de zes categorieën 'archeologisch waardevol gebied' ingedeeld. De categorieën kennen elk twee vrijstellingscriteria. Indien beide criteria worden overschreden geldt de plicht tot het laten doen van archeologisch onderzoek. In de andere gevallen geldt vrijstelling van die plicht. In de erfgoedverordening is het archeologisch beleid juridisch vertaald. Bij de vaststelling van de Erfgoedverordening is ook de gemeentelijke archeologische waardenkaart vastgesteld waarop de verschillende archeologische verwachtingswaarden zijn aangegeven.

Onderzoek en conclusie

Uit de gemeentelijke archeologische waardenkaart blijkt dat ter plaatse van het plangebied een verwachtingswaarde geldt. Het plangebied valt onder de 4e categorie. Het betreft hier de 20e-eeuwse uitbreidingswijken op de Huizer stuwwal en de lager gelegen gronden. Er kunnen hier en daar resten aanwezig zijn van zowel prehistorische als ook van middeleeuwse of latere bewoning, waarvan de positie van tevoren niet of moeilijk is in te schatten.

In geval van grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 centimeter en met een omvang van meer dan 2.500 m² dient rekening gehouden te worden met archeologie. Het plangebied heeft een oppervlakte van minder dan 2.000 m² en valt daarmee binnen de vrijstellingsregeling. Er hoeft geen archeologisch onderzoek te worden verricht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0021.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.0406.UPNaarderstraat66-VG01_0022.png"  

Figuur 4.3 Uitsnede archeologische verwachtingenkaart

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig binnen of nabij het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Duurzaamheid

De gemeente Huizen heeft als doel klimaatneutraal in 2050 te zijn. Vanaf 2019 wordt (bijna) energieneutraal de nieuwe landelijke norm in het Bouwbesluit. Voor woningen die nu gebouwd worden vraagt de gemeente daarom aan ontwikkelaars hierop te anticiperen door realisatie van (bijna) energieneutrale woningen.

Bij nieuwbouw van gemeentelijke accommodaties wordt uitgegaan van een gemiddelde GPR score van 8 (GPR = “Gemeentelijke Praktijkrichtlijn voor duurzaam bouwen”). Het college volgt de nota “Huizen klimaatneutraal in 2050” (vastgesteld in de raad van 25 juni 2015). Voor accommodaties die geen gemeentelijk eigendom zijn, moet wel een gemiddelde GPR score worden vastgesteld (afhankelijk van de grond-positie).

In de stedenbouwkundige randvoorwaarden is vastgesteld dat voor deze accommodaties een gemiddelde GPR score van 8 (GPR = “Gemeentelijke Praktijkrichtlijn voor duurzaam bouwen”) moet worden behaald. De gemeente gaat voor dit plan dus uit van de (hoogste) eis die zij stelt voor gemeentelijke accommodaties. De gemeente gaat met een GPR van 8 uit van een hoog niveau van duurzaamheid.

Het Europees en Nederlands beleid is erop gericht om na 2020 te komen tot bijna energie-neutrale gebouwen. De GPR richtlijn geeft inzicht in welke maatregelen daarvoor nodig zijn. In de stedenbouwkundige randvoorwaarden is opgenomen dat moet worden gestreefd naar een energieneutraal gebouw. Energieneutraal bouwen is echter niet als een harde eis opgenomen. Het opnemen van een dergelijke eis zou van invloed zijn op de realisering(skosten) van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische beschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling bestaande uit de verbeelding en de planregels nader toegelicht. Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van circa 12 woningen in de vorm van eengezins- of meergezinswoningen met tuin en parkeergelegenheid. Op welke wijze de regeling is opgezet, wordt in de volgende paragrafen beschreven.

5.2 Wijze van bestemmen

De planopzet zoals beschreven in hoofdstuk 2 is de basis voor de toegepaste bestemmingsplansystematiek. Er is gekozen voor een gedetailleerde wijze van bestemmen met een directe bouwtitel. De belangrijkste randvoorwaarden zijn vertaald in het bouwplan en de juridische regeling.

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Hoofdstuk 2 geeft de planregels behorende bij de in het plangebied voorkomende bestemmingen, waaronder de hierboven genoemde bestemmingen. Hoofdstuk 3 bevat de algemene, voor het gehele plangebied geldende, bepalingen en hoofdstuk 4 bevat tot slot de overgangsregels en slotregel. In deze paragraaf worden alle planregels kort nader toegelicht.

5.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

De gronden aan de voorzijde (straatzijde) hebben de bestemming Tuin gekregen. Binnen deze bestemming kunnen geen gebouwen worden gerealiseerd, ook is parkeren hier niet toegestaan. Hiermee wordt voorkomen dat er een rommelig straatbeeld ontstaat.

Artikel 4 Wonen

Voor het hoofdgebouw is een bouwvlak opgenomen. Binnen dit bouwvlak mogen woningen worden gebouwd in de vorm van eengezins- of meergezinswoningen. De maximale goot- en bouwhoogten zijn opgenomen op de verbeelding. In de regels is een onderscheid gemaakt voor als er wordt afgedekt met een kap of met een platte afdekking. Buiten het bouwvlak mogen verder bijgebouwen worden gebouwd.

5.3.3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Deze regel dient om te voorkomen dat indien in het bestemmingsplan bij een bepaald gebouw een zeker open terrein is geëist, dat terrein nog eens meetelt bij het beoordelen van een aanvraag voor een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Ten behoeve van geringe afwijkingen van de regels zijn algemene afwijkingsregels opgenomen.

Artikel 7 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 8 Overige regels

In dit artikel is allereerst bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de planregels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan.

Voorts is in dit artikel een parkeerregeling opgenomen. Bepaald is dat voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen.

5.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsregels

Dit betreft een standaardregeling die in bestemmingsplannen wordt opgenomen, dat is wettelijk ook voorgeschreven.

Artikel 10 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling.

In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Bro is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. Voor dit uitwerkingsplan is een dergelijk bouwplan aan de orde. Het is daarom in beginsel verplicht om een grondexploitatieplan op te stellen.

Bij het ontwikkelen van een terrein stelt de gemeente daarom een interne berekening op van de te verwachten kosten en opbrengsten (de grondexploitatie). De berekening van de opbrengst is gebaseerd op het uitwerkingsplan, stedenbouwkundige uitgangspunten en vergelijking met referentiegegevens (aantal woningen en het prijsniveau). De berekening (interne inschatting) is in eerste instantie gebaseerd op een percentage van de vrij op naam prijs. De uiteindelijke vaststelling van de grondopbrengst komt tot stand door het uitschrijven van een competitie waarbij het bod voor de grond meeweegt in het gunningsbesluit. De verhaalbare kosten zullen in de grondprijs worden inbegrepen. Bij gunning aan een bouwer/ontwikkelaar zonder competitie wordt de grondopbrengst vastgesteld aan de hand van een taxatie door een beëdigd taxateur. De definitieve opbrengst kan dus afwijken van de interne berekening. Het bovenstaande is conform de gemeentelijke Nota Grondbeleid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp uitwerkingsplan heeftt gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden konden in deze periode een zienswijze op het plan indienen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een separate Nota zienswijzen. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is rekening gehouden met de uitkomsten uit de Nota zienswijzen.