Inhoudsopgave
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Artikel 15 Algemene ontheffingsregels
Hoofdstuk 4 Overgang- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 uitwerkingsplan:
het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord met identificatienummer NL.IMRO.0405.UPBOFase5Noord-va01 van de gemeente Hoorn, zijnde een uitwerking van het bestemmingsplan;
1.2 bestemmingsplan:
het bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO, met identificatienummer NL.IMRO.04050000BPBangertOoster-, van de gemeente Hoorn, vastgesteld door de gemeenteraad op 31 januari 2006;
1.3 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.4 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.5 aan-huis-verbonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, dat wordt uitgeoefend in of bij een woning (met inbegrip van aan- en uitbouwen), waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.6 achtererfgebied:
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
1.7 bebouwingsgebied
achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
1.8 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
1.9 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.10 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.11 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.12 bruto vloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen;
1.13 consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten:
het beroepsmatig uitoefenen van dienstverlenende bedrijvigheid gericht op consumentenverzorging, niet zijnde een aan-huis-verbonden beroep, dan wel ambachtelijke bedrijvigheid gericht op consumentverzorging, geheel of overwegend door middel van handwerk, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis op de begane grond dan wel op de verdieping met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en waarbij het moet gaan om een in bijlage 1, genoemde bedrijfsactiviteit dan wel naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijfsactiviteit;
1.14 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.15 daknok:
hoogste punt van een schuin dak;
1.16 dakvoet:
laagste punt van een schuin dak;
1.17 eengezinswoning:
een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneengebouwd, gebouw dat enkel één woning omvat;
1.18 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een (bestemmings)plan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.19 erker
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.20 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, bestaand ten tijde van ter inzage legging van het ontwerpplan of krachtens een verleende omgevingsvergunning dat:
-
noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel; en,
-
indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; alsook,
-
de niet-functioneel ondergeschikte, bijbehorende bouwwerken die direct bij de bouw van de woning zijn meegebouwd en vergund;
1.21 huisvesting in verband met mantelzorg:
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;
1.22 mantelzorg:
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.23 meergezinswoning:
een gebouw dat twee of meer (nagenoeg) boven elkaar gelegen woningen omvat;
1.24 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.25 peil:
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
-
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
-
de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
-
voor een aan- of uitbouw bij een hoofdgebouw:
-
de bovenkant van de afgewerkte vloer van het hoofdgebouw;
-
indien in of op het water wordt gebouwd:
-
het Normaal Amsterdams Peil;
1.26 polderpeil:
het polderpeil betreft -1.80 m ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil;
1.27 verblijfsgebied:
openbare ruimte, ingericht voor langzaam verkeer en verblijf in de open lucht, zoals paden, trottoirs en pleinen, inclusief parkeervoorzieningen;
1.28 verkeersvoorzieningen:
voorzieningen die een ondersteunende functie hebben op en langs een weg of verblijfsgebied, en die tot doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, de doorstroming te bevorderen en de verkeerssituatie te verduidelijken;
1.29 woning:
een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.30 woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
-
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
-
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijden van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren);
-
afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
buurtgerichte groenvoorzieningen zoals plantsoenen, gazons en beplantingen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
voet- en fietspaden,
en tevens voor:
-
cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,
bijbehorende voorzieningen, zoals:
-
speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
-
kunstobjecten;
-
kunstwerken, waaronder dammen, duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;
-
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, beheer en onderhoud,
3.2 Bouwregels
Op de in lid 3.1 onder genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:
-
gebouwen mogen worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m²;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3 m bedragen;
-
de gebouwen dienen minimaal 1 m uit de bestemmingsgrenzen te worden gesitueerd;
-
de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;
-
de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersvoorzieningen en kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits de woningbehoefte dit noodzakelijk maakt en passend binnen het stedenbouwkundig beeld als bedoeld in het Beeldkwaliteitsplan voor dit plan, ontheffing verlenen van:
-
het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van meergezinswoningen, met dien verstande dat:
-
meergezinswoningen uitsluitend mogen worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - zoekgebied meergezinswoningen";
-
maximaal 2 gebouwen ten behoeve van meergezinswoningen zijn toegestaan;
-
de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte van gebouwen ten behoeve van meergezinswoningen maximaal 1.645 m2 mag bedragen;
-
de dakhelling van een gebouw ten behoeve van meergezinswoningen bedraagt minimaal 40 graden en maximaal 60 graden;
-
de bouwhoogte van een gebouw ten behoeve van meergezinswoningen maximaal 11 m mag bedragen;
-
voldoende parkeervoorzieningen voor meergezinswoningen zoals bedoeld in bijlage 2 behorende bij deze regels gerealiseerd moeten worden, waarbij het parkeren ondergronds dan wel half-verdiept plaatsvindt;
-
bijgebouwen een inpandig onderdeel uitmaken van een meergezinswoning;
-
het bepaalde in lid 3.2 onder c voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van de bestemming binnen 1 m van een bestemmingsgrens, tenzij de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen of terreinen hierdoor onaanvaardbaar worden beperkt.
Artikel 4 Groen - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
buurtgerichte groenvoorzieningen zoals plantsoenen, gazons en beplantingen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
voet- en fietspaden,
en tevens voor:
-
cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,
bijbehorende voorzieningen, zoals:
-
speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
-
kunstobjecten;
-
kunstwerken, waaronder dammen, duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;
-
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, beheer en onderhoud,
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:
-
gebouwen mogen worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m²;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,5 m bedragen;
-
de gebouwen dienen minimaal 1 m uit de bestemmingsgrenzen te worden gesitueerd;
-
de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;
-
de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersvoorzieningen en kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen.
Artikel 5 Groen - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
buurtgerichte groenvoorzieningen zoals plantsoenen, gazons en beplantingen;
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
voet- en fietspaden,
en tevens voor:
-
cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,
bijbehorende voorzieningen, zoals:
-
speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
-
kunstobjecten;
-
kunstwerken, waaronder dammen, duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;
-
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, beheer en onderhoud,
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:
-
gebouwen mogen worden opgericht tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 10 m²;
-
de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,5 m bedragen;
-
de gebouwen dienen minimaal 1 m uit de bestemmingsgrenzen te worden gesitueerd;
-
de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;
-
de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, vlaggenmasten, verkeersvoorzieningen en kunstobjecten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6,5 m mag bedragen.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
groenvoorzieningen,
en tevens voor:
-
cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,
bijbehorende voorzieningen, zoals:
-
oevers en kaden;
-
kunstwerken, waaronder dammen, (vaar)duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:
-
uitsluitend zijn toegestaan bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
-
de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen
-
de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;
-
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van bruggen, waarvan de hoogte maximaal 5 m mag bedragen.
Artikel 7 Wonen
In afwijking van het bepaalde in artikel 7, lid 7.1 tot en met 7.4 is op gronden ter plaatse van de aanduiding "overige zone - bestemmingsplan Blokker, Zwaag en Nieuwe Steen-Oost is de bestemming 'Wonen' zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regels van overeenkomstige toepassing.
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
eengezins- en meergezinswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
-
erven en tuinen;
-
verkeers- en verblijfsdoeleinden;
-
water- en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
groenvoorzieningen;
en tevens voor:
-
cultuurhistorische en ruimtelijke waarden zoals bedoeld in artikel 1 onder 1.12,
bijbehorende voorzieningen, zoals:
-
speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
-
kunstobjecten;
-
kunstwerken, waaronder dammen, (vaar-)duikers, beschoeiingen, steigers en bruggen;
-
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, afvalinzameling, beheer en onderhoud;
Voor het gebruik van gronden en bouwwerken zoals beschreven in lid 7.1 dient te zijn voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels.
7.2 Bouwregels
Op de in lid 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming en overeenkomstig de navolgende bepalingen:
-
Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, hoofdgebouwen niet meegerekend, mag maximaal 50% van de oppervlakte van het erf bedragen;
-
een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken kan uitsluitend worden verleend wanneer door het bevoegd gezag een hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder is verleend, indien uit akoestisch onderzoek is gebleken dat een hogere waarde op basis van de Wet geluidhinder noodzakelijk is.
-
Voor het bouwen van eengezinswoningen gelden de volgende bepalingen:
-
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
-
hoofdgebouwen dienen met de voorgevel gericht op de openbare weg dan wel gericht op de gronden bestemd als 'Groen-1' of 'Groen-2' te worden gebouwd;
-
per bouwperceel mag maximaal één woonhuis worden gebouwd;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw mag bedragen:
-
bij een bouwperceel tot 200 m² maximaal 40% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 50 m² is toegestaan;
-
bij een bouwperceel van 200 m² tot 600 m² maximaal 25% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 80 m² is toegestaan;
-
bij een bouwperceel vanaf 600 m² maximaal 20% van het bouwperceel, met dien verstande dat ten minste 150 m² is toegestaan;
-
de goothoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 8 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal 11 m bedragen;
-
ieder hoofdgebouw dient te worden voorzien van een kap met ten minste twee hellingen, waarbij de dakhelling minimaal 20º en maximaal 60º mag bedragen;
-
Voor het bouwen van van meergezinswoningen gelden de volgende bepalingen:
-
de afstand van een hoofdgebouw tot een bestemmingsgrens moet ten minste 6 m bedragen;
-
de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal 80% van het bouwperceel bedragen;
-
de hoogte van een hoofdgebouw in een zone van 40 m gerekend vanaf de grens van het uitwerkingsplan ter plaatse van De Plantage, De Boomgaarden, Kolenbergstraat en De Bangert mag maximaal 11 m bedragen;
-
de hoogte van een hoofdgebouw buiten in onder 3 bedoelde zone van 40 m mag maximaal 16,5 m bedragen.
-
Voor het bouwen van op de grond staande bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan gelden de volgende bepalingen:
-
een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan mag uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd, tenzij het erkers betreffen, in welk geval de volgende regels gelden:
-
erkers mogen worden gebouwd over maximaal 85% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw
-
de diepte van een erker mag ten hoogste 1,50 m bedragen;
-
de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, mag niet meer bedragen dan:
-
5 m,
-
0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
-
de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
-
voor een bijbehorende bouwwerk op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, geldt dat:
-
indien de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk meer dan 3 m is het dak wordt voorzien van een schuin dak, waarbij de dakvoet niet hoger dan 3 m mag zijn, de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3;
-
het bijbehorend bouwwerk functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw dient te zijn, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg;
-
bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied worden gebouwd, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
-
de ligging van een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012, mag in geval van meer dan een bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag worden gerealiseerd;
-
een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
-
de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
-
in geval van een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
-
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m²;
-
in geval van een bebouwingsgebied groter dan 300 m²: 90 m², vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m², tot een maximum van in totaal 150 m².
-
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
-
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m mag bedragen;
-
de bouwhoogte van beschoeiingen mag maximaal 0,30 m boven het polderpeil bedragen;
-
de doorvaartbreedte van bruggen en duikers dient minimaal 2,50 m te bedragen;
-
de doorvaarthoogte van bruggen en duikers dient minimaal 1,10 m te bedragen;
-
de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten en kunstwerken, waarvan de hoogte maximaal 6,5 m mag bedragen.
7.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken met ten hoogste 30 m², mits de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van:
-
de huisvesting van minder validen;
-
het levensloopgeschikt maken van een bestaande woning.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
-
het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
-
het gebruik van bijgebouwen voor bewoning, met uitzondering van het gebruik voor mantelzorg;
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit zodanig dat:
-
het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast;
-
de maximale bedrijfsvloeroppervlakte (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) meer dan 20 m² bedraagt;
-
de activiteit niet wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
-
er sprake is van detailhandels- en/of horeca-activiteiten;
-
de activiteit een zodanige verkeersaantrekkende werking heeft dat verkeersoverlast of verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
-
onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
het woongenot en de privacy van omwonenden onevenredig wordt geschaad;
-
de activiteiten worden aangemerkt als inrichtingen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (meldingsplichtige- of vergunningsplichtige inrichtingen);
-
het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horecadoeleinden en/of bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
-
het gebruik van een woonhuis voor bed & breakfast of andere vormen van logiesverstrekking zodanig dat:
-
aan meer dan 4 volwassenen bedrijfsmatig nachtverblijf wordt aangeboden;
-
de activiteit niet wordt uitgeoefend door (één van) de hoofdbewoner(s) van het woonhuis;
-
het woonhuis niet door (één van) de hoofdbewoner(s) wordt bewoond en deze niet aanwezig is tijdens het nachtverblijf;
-
er sprake is van een verblijf van meer dan 7 nachten;
-
het maximale vloeroppervlak meer bedraagt dan 40% van het totale vloeroppervlak van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen, met een maximum van 50 m²;
-
een bijgebouw wordt gebruikt als een bed en breakfast;
-
er onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
er onevenredige afbreuk plaatsen van het woongenot en de privacy van omwonenden;
-
de voorziening door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering functioneert als een zelfstandige woning;
-
er niet geparkeerd wordt op eigen erf, tenzij in de onmiddellijke nabijheid voldoende parkeergelegenheid aanwezig is.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 1
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen
Voor alle bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 8.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
8.2.3 Voorwaarden
Indien uit het in lid 8.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het verwijderen van funderingen en graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
8.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 8.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
onderhoud aan de watergangen betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld.
8.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 8.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
8.3.4 Archeologisch rapport
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
8.3.5 Voorwaarden
Indien uit het in lid 8.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd 'Programma van Eisen';
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 9 Waarde - Archeologie 2
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 9.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.
9.2.3 Voorwaarden
Indien uit het in lid 9.2.1 genoemde rapport of de in lid 9.2.2 genoemde quickscan
blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het verwijderen van funderingen en graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
9.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
het onderhoud aan de watergangen betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m2 beslaan.
9.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 9.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
9.3.4 Archeologisch rapport
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
9.3.5 Voorwaarden
Indien uit het in lid 9.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 4
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Algemeen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 10.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.
10.2.3 Voorwaarden
Indien uit het in lid 10.2.1 genoemde rapport of de in lid 10.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het verwijderen van funderingen en graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
10.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 10.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
het onderhoud aan de watergangen betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 1.000 m2 beslaan.
10.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 10.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
10.3.4 Archeologisch rapport
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.3.5 Voorwaarden
Indien uit het in lid 10.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 11 Waarde - Archeologie 5
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden in de bodem.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Algemeen
Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.2.2 Advies archeoloog
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning als bedoeld in lid 11.2.1 winnen zij advies in bij de archeologisch deskundige omtrent de vraag of de door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld. In sommige gevallen volstaat een archeologische quickscan als duidelijk is dat de geplande ingrepen geen onevenredige afbreuk doen aan de aanwezige archeologische waarden.
11.2.3 Voorwaarden
Indien uit het in lid 11.2.1 genoemde rapport of de in lid 11.2.2 genoemde quickscan blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze regels van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het ontgronden, afgraven (waaronder het verwijderen van funderingen en graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
-
het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
-
het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
-
het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
11.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 11.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
het onderhoud aan de watergangen betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
-
in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
-
niet dieper gaan dan 0,40 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 10.000 m2 beslaan.
11.3.3 Toetsingscriteria
De in lid 11.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
11.3.4 Archeologisch rapport
Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
-
de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:
-
in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
11.3.5 Voorwaarden
Indien uit het in lid 11.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
-
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
-
de verplichting tot het doen van opgravingen;
-
de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 12 Waarde - Cultuurhistorie
12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Cultuurhistorie’ aangewezen gronden zijn, naast de andere aangewezen
bestemming, bestemd voor:
-
het behoud, herstel en de uitbouw van de in dit uitwerkingsplan aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied.
12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
-
het aanleggen, verbreden verlagen, verhogen, verleggen of verharden van oevers, wegen en paden;
-
het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
-
het wijzigen van de profielindeling van oevers, wegen en paden;
-
het dempen of wijzigen van watergangen.
-
Het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
-
het normale onderhoud betreffen;
-
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het uitwerkingsplan.
-
De in sub a genoemde vergunning zal uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van de in artikel 1 onder 1.14 bedoelde waarden.
-
Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de Commissie voor monumenten en welstand.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 14 Overige regels
14.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op gronden in een zone van 0 m tot en met 1,5 m gerekend vanaf de grens van een bouwperceel ten behoeve van het wonen en een waterloop de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
-
het wijzigen en/of dempen van waterlopen;
-
beschoeiingen aan te brengen met een bovenzijde hoger dan 0,30 m boven het polderpeil;
-
het opwerpen van grond;
-
het verhogen van het maaiveld van de gronden gelegen in de zone van 0 m tot en met 1,5 m hoger dan 0,40 m boven het polderpeil.
-
Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
-
reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
-
het normale beheer en onderhoud betreffen.
-
Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het stedenbouwkundig beeld als bedoeld in het Beeldkwaliteitsplan voor dit plan als onderdeel opgenomen in de gemeentelijke Welstandnota.
-
Indien het Beeldkwaliteitsplan als bedoeld in lid 14.1 onder c binnen de planperiode wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.
Artikel 15 Algemene ontheffingsregels
15.1 Dakhellingen
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de bepalingen van dit plan voor een andere kapvorm en/of dakhelling dan is voorgeschreven, waarbij geldt dat:
-
de privacy van en/of lichtinval op aangrenzende percelen niet onevenredig mag worden geschaad;
-
de voorgeschreven maxima inzake de hoogte niet mogen worden overschreden.
Hoofdstuk 4 Overgang- en slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende (bestemmings)plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder, fase 5 Noord van de gemeente gemeente Hoorn”
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoorn in de vergadering van 15 december 2017
