direct naar inhoud van Artikel 20 Wonen - Stolpboerderij
Plan: Bestemmingsplan Kersenboogerd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.BPKERSENBOOGERD-OH01

Artikel 20 Wonen - Stolpboerderij

20.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Stolpboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
    • 2. een jongerenopvangcentrum ter plaatse van de aanduiding "jeugdopvang";
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbijbehorende:

  • c. tuinen en erven;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

20.2. Bouwregels

20.2.1. Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken, hoofdgebouwen niet meegerekend, mag ten hoogste 50% van de oppervlakte van het erf bedragen.

20.2.2. Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. een hoofdgebouw dient vrijstaand te worden gebouwd;
  • d. de bestaande uitwendige hoofdvorm bepaald door de bestaande goothoogte, nokrichting en dakvorm dient gehandhaafd te blijven.

20.2.3. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen zullen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen", tenzij het erkers of carports betreft in welk geval de volgende regels gelden:
    • 1. erkers mogen worden gebouwd over maximaal 85% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 2. de diepte van een erker mag ten hoogste 1,50 m bedragen;
    • 3. carports mogen worden gebouwd op ten minste 1,00 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een hoofdgebouw mag ten hoogste 40% van de oppervlakte van het erf bedragen tot:
    • 1. 75 m², indien het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 250 m²;
    • 2. 95 m², indien het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 500 m²;
    • 3. 115 m², indien het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 750 m²;
    • 4. 135 m², indien het bouwperceel kleiner of gelijk is dan 1.000 m²;
    • 5. 155 m², indien het bouwperceel groter is dan 1.000 m²;

met dien verstande dat maximaal 75% van de onder 1 tot en met 5 genoemde oppervlaktematen mag worden benut voor bijgebouwen;

  • c. de afstand van een aan-, uitbouw, bijgebouw of overkapping tot de insteek van een waterloop dient ten minste 1,00 m te bedragen;
  • d. de breedte van een aan- of uitbouw of een overkapping aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 3,50 m bedragen;
  • e. een aan -of uitbouw aan de zijgevel van een woning mag worden voorzien van een kap die minimaal 2,00 m minder hoog is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • f. de goothoogte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping mag niet meer dan de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m bedragen;
  • g. de goothoogte van een bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping mag niet meer dan 3.00 m bedragen;
  • h. de nokhoogte van een bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping mag niet meer dan 4,00 m bedragen;
  • i. indien een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping is voorzien van een plat dak, mogen op het dak geen afscheidingen worden gebouwd.

20.2.4. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen, met uitzondering van antennemasten, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 15,00 m mag bedragen.

20.3. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de woonsituatie;
  • b. de verkeersveiligheid;
  • c. de sociale veiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

20.4. Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 20.2.2. sub d en toestaan dat wordt afgeweken van het bepaalde ten aanzien van de bestaande uitwendige hoofdvorm. mits:
    • 1. het bouwwerk teniet is gedaan door een calamiteit; en/of
    • 2. de handhaving van het bouwwerk in redelijkheid niet kan wor-den gevergd en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins de onevenredige nadelige gevolgen niet opgeheven kunnen worden;
  • b. het bepaalde in lid 20.2.3. sub a en toestaan dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het gebied ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden gebouwd, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke hoofdvorm van de stolpboerderij en aan de samenhang in de straatwand;
  • c. het bepaalde in lid 20.2.3. sub b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen mag worden vergroot met ten hoogste 30 m², mits:
    • 1. de vergroting noodzakelijk is ten behoeve van de huisvesting van minder validen;
  • d. het bepaalde in lid 20.2.3. sub d en toestaan dat de breedte van een aan- of uitbouw of een aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping wordt vergroot, mits:
    • 1. de breedte ten hoogste 1,00 m minder breed is dan de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de breedte van de aan- of uitbouw of de overkapping niet meer dan 6,00 m mag bedragen;
  • e. het bepaalde in lid 20.2.3. sub e en toestaan dat de kap van een aan -of uitbouw aan de zijgevel van een hoofdgebouw wordt verhoogd;
  • f. het bepaalde in lid 20.2.3. sub h en toestaan dat de nokhoogte van een bijgebouw of een niet aan het hoofdgebouw gebouwde overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m.

20.5. Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit zodanig dat:
    • 1. het uiterlijk van de betreffende woning wordt aangetast;
    • 2. de maximale bedrijfsvloeroppervlakte (met inbegrip van aan- en uitbouwen en bijgebouwen) meer dan 20 m² bedraagt;
    • 3. de activiteit niet wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;
    • 4. er sprake is van detailhandels- en/of horeca-activiteiten;
    • 5. de activiteit een zodanige verkeersaantrekende werking heeft dat verkeersoverlast of verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen, noodzakelijk zijn;
    • 6. onevenredige afbreuk plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 7. het woongenot en de privacy van omwonenden onevenredig wordt geschaad;
    • 8. de activiteiten vergunnings- dan wel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, horecadoeleinden en/of bedrijfsdoeleinden anders dan in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit;
  • d. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning.

20.6. Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

  • a. het bepaalde in lid 20.5. sub c juncto artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en toestaan dat de gronden en bouwwerken in combinatie met het wonen worden gebruikt voor:
    • 1. ambachtelijke bedrijven;
    • 2. ateliers;
    • 3. dienstverlenende bedrijven en/of dienstverlenende instellingen;
    • 4. logiesverstrekking;

mits:

      • de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;
      • de activiteiten qua ruimtelijke uitstraling passend zijn in de omgeving;
      • het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de activiteit niet onevenredig toeneemt;
      • er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk in de naaste omgeving;
  • b. het bepaalde in lid 20.5. sub d juncto artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor ten hoogste twee woningen, mits:
    • 1. het karakter van het betreffende woonhuis niet onevenredig wordt aangetast;
    • 2. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van de extra woning niet onevenredig toeneemt;
    • 3. er geen sprake is van een onevenredige toename van de verkeersdruk in de naaste omgeving.