Artikel 30 Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeerssituatie, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, ontheffing verlenen van:
-
a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
b. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m;
-
c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 40,00 m, mits:
-
1. deze ontheffing uitsluitend kan worden verleend als wordt voldaan aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot zendmasten;
-
d. de regels en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen worden gebouwd, mits:
-
1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 15 m² mag bedragen;
-
2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
-
e. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
-
1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak bedraagt;
-
2. de bouwhoogte leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.