Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke structuur
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019)
3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
3.3.2 Beleid verblijfsruimten toeristen
3.3.3 Notitie levensloopgeschikt wonen
4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.3 Afstemming op het Besluit Quickwins
5.4 Toelichting op de bestemmingen
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Hoorn heeft voor het overgrote deel van haar grond actuele bestemmingsplannen. Op 31 januari 2006 heeft de gemeenteraad van Hoorn het bestemmingsplan 'Bangert en Oosterpolder, herziening ex artikel 30 WRO', vastgesteld. Op 28 mei 2008 werd dit deel van het bestemmingsplan onherroepelijk door een bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dit bestemmingsplan bevat een aantal uit te werken bestemmingen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en is opgedeeld in een aantal deelgebieden.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet (beoogd wordt 2021), wordt het bestemmingsplan voor het onderstaand aangegeven plangebied herzien. Daarnaast zijn voor dit deelgebied reeds diverse uitwerkingsplannen opgesteld en zijn delen van het gebied ontwikkeld of voorzien van concrete bouwplannen. Het is dan ook wenselijk om al deze verschillende uitwerkingsplannen te voorzien van een actueel overkoepelend nieuw bestemmingsplan. Voorliggend plan voorziet hierin.
Het plangebied is aangegeven op onderstaande overzichtskaart.
Figuur 1. Overzichtkaart plangebied
Het bestemmingsplan herziet de volgende uitwerkingsplannen:
-
Bangert en Oosterpolder uitwerking Fase 4 (deels; het plan blijft namelijk nog van toepassing op het nieuwe plangebied Bangert en oosterpolder fase 3-oost en 4B), onherroepelijk op 16-06-2009;
-
Bangert en Oosterpolder Fase 4A deel 5, vastgesteld op 02-10-2015;
-
Bangert en Oosterpolder Fase 4A deel 8, vastgesteld op 19-07-2016;
-
Bangert en Oosterpolder Fase 4A deel 7, vastgesteld op 09-06-2016;
-
Bangert en Oosterpolder Fase 4A deel 9, vastgesteld op 14-03-2017;
-
Bangert en Oosterpolder Fase 4A deel 9-west, vastgesteld op 14-03-2017.
En de volgende bestemmingsplannen:
-
een deel van Bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, goedgekeurd op 03-10-2006;
-
een deel van Bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder herziening Dorpstraat, onherroepelijk op 16-02-2010;
-
een deel van Bestemmingsplan Bangert Noord en omgeving, onherroepelijk op 13-12-2011.
Daarnaast worden het Paraplubestemmingsplan Archeologie, vastgesteld op 07-03-2017, het Bestemmingsplan Bangert en Oosterpolder, herziening parkeernormering, onherroepelijk op 07-11-2013, en het Paraplubestemmingsplan 'Parkeren en laden & lossen', vastgesteld op 13 november 2018 in het bestemmingsplan meegenomen.
1.2 Doel van het plan
Met de herziening van het bestemmingsplan kunnen de huidige inzichten in de ruimtelijke ordening worden verwerkt in het bestemmingsplanbeleid. De koers daarvan is vastgelegd in de in 2012 vastgestelde structuurvisie. In deze koers staan flexibiliteit en duuraamheid voorop. De actuele opgaven vragen om kleinschaligheid, identiteit, wijkgerichtheid, kwaliteit van de bestaande stad en het stimuleren van bottom-up initiatieven. Het nieuwe bestemmingsplan moet op deze koers kunnen inspelen. Maatschappelijke tendensen als verbouwen, vergroten van de eigen woning om deze levensloopbestendig te maken, bedrijvigheid aan huis, functieverbreding en multifunctioneel gebruik (herbestemmen) van gebouwen dienen daarom ene plek te krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Het bestemmingsplan is daarbij gericht op de voorzienbare ontwikkelingen.
1.3 Systematiek
Digitaal uitwisselbaar plan
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan. Dit betekent dat:
-
aan alle verschillende objecten op de verbeelding IMRO2012-coderingen zijn toegekend;
-
de digitale kaart is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;
-
de toelichting en regels in digitale vorm aan de verbeelding zijn gekoppeld.
Gebruik van de IMRO2012-coderingen zorgt ervoor dat de bestemmingen in de verbeelding eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversieprogramma, de verbeelding met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.
Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi, zoals dat is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving, en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk drie komen de verschillende beleidskaders aan de orde op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vijf is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk zes gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is daarbij ingegaan op het aspect handhaving.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke structuur
2.1 Ontstaansgeschiedenis
Het plangebied van dit bestemmingsplan is gelegen in het dorp Zwaag. De bewoningsgeschiedenis van Zwaag gaat terug tot de tweede helft van de twaalfde eeuw toen het gebied werd ontgonnen. Voor die tijd was het veengebied nat en derhalve ontoegankelijk. Omdat er geen historische bronnen over het dorp uit deze periode zijn, is de datering van de bewoning gebaseerd op archeologisch onderzoek.
De verkaveling van het gebied ten noorden van de stad Hoorn is ontstaan vanuit de kreekruggen, die na inklinking van het getijdengebied, als de hogere delen in het landschap achterbleven. De wegen werden loodrecht op de (oostwest gelegen) kreekruggen aangelegd en zouden leiden tot de voor de gemeente Hoorn zo kenmerkende linten. Het dorp Zwaag was aan alle zijden voorzien van een dijk: de Zwaagdijk in het noorden, de Rijsdam (nu het Keern) in het westen, een kade langs de Wijzend in het zuiden en een kade langs de Dracht in het oosten. Op de plek van deze laatst genoemde kade bevindt zich nu de Rijweg. Deze is gelegen binnen het plangebied.
De eerste inwoners van Zwaag vestigden zich op kleine terpjes aan weerszijden van het lint, de huidige Dorpsstraat. Het gebied werd gefaseerd in cultuur gebracht. Hiertoe werd een “blok” land voorzien van kades waarna vanuit een ontginningsas sloten werden gegraven naar een waterloop, waardoor het gebied was ingedeeld in de kenmerkende lange smalle stroken die in noordwestzuidoost richting liepen haaks op de Dorpsstraat. Afvoer van het water vond plaats aan de oostkant van het gebied via de Drecht in de Zuiderzee.
In de nabijheid van het plangebied ligt een droger en hoger gelegen zandige kreekrug, waar tuin- en fruitbouw mogelijk was. Het plangebied ligt niet op de top van de kreekrug, maar in het lager gelegen, natte zeekleigebied. De gronden werden hier extensiever gebruikt en het lint van de Dorpsstraat van Zwaag is ter hoogte van het plangebied daardoor ook minder dicht bebouwd. De bewoners van Zwaag hielden zich vooral bezig met veeteelt en het gebied werd vooral gebruikt als weidegebied. Dit blijkt ook uit de naam Zwaag, wat in het Oudfries betrekking had op de omheining van een weide. Aan het eind van de vijftiende eeuw was de hoeveelheid vee per huishouden dan ook erg laag en konden de inwoners van Zwaag waarschijnlijk niet uitsluitend van de veehouderij rondkomen. Vanaf de vijftiende eeuw veranderden sommige weilanden in boomgaarden. Bangert is een oud woord voor boomgaard. Het plangebied is nu bebouwd met een gedeelte van de nieuwbouwwijk Bangert en Oosterpolder. Het lint van de Dorpsstraat van Zwaag binnen het plangebied.
2.2 Huidige structuur
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Dorpstraat aan de noordzijde, De Strip aan de oostzijde, de Koewijzend en Bangert aan de zuidzijde en het Hoogewoud en Butterwoud aan de westzijde.
De wijk Bangert en Oosterpolder is een rustige, suburbane woonwijk, met grondgebonden woningen. Het plangebied kent een ruimte opzet met een redelijke strakke en rechte maar toch diverse verkavelingsstructuur. Daarnaast is dit deel van de wijk deels waterrijk en voorzien van diverse groenstructuren. De huidige ruimtelijke structuur wordt binnen dit bestemmingsplan gehandhaafd.
Ten zuiden van de bestaande woning aan het Unjerpad 7 is in de regels aan afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de bouw van één woning. het gaat om de zuidelijke kavel met kadastraal nummer 7792. Deze afwijkingsmogelijkheid komt voort uit het Uitwerkingsplan Bangert en Oosterpolder uitwerking Fase 4 en wordt expliciet benoemd omdat bij het toepassen van de afwijkingsmogelijkheid rekening moet worden gehouden met ruimtelijke structuur van het destijds uit te werken gebied. De zuidelijke kavel ligt in het gebied 'Hoge Hemen'. Onderstaand wordt nader ingegaan op de ruimtelijke structuur.
Hoge Hemen is qua gebied kleinschalig en geborgen en kenmerkt zich als "dorp". Verschillende sferen en typen openbare ruimte van een kleinschalig, karakteristiek dorp hebben een plaats gekregen: een dorpsstraat, dorpsrand, dorpspleinen en groene wandelgebieden. De Hoge Hemen kenmerkt zich door de trefwoorden: kleinschalig, gedifferentieerd en intensief. Het fijnmazige verkavelingspatroon is sterk ontwikkeld vanuit de bestaande linten. Waar mogelijk maken nieuwe bouwstroken een 'kop' aan het lint. Het verkavelingspatroon absorbeert alle waardevolle te handhaven groen- en waterelementen, zoals windsingels en oeverbeplanting. Hierdoor hebben de buurten vanaf de oplevering een volwassen groenkwaliteit. De invulling is zeer divers qua woningtypen en financieringscategorieën. Kenmerkend is de clustering in kleine eenheden van een specifiek verkavelingstype. In combinatie met de spreiding van het buurtgroen in kleine openbare tuinen ontstaat zo een fijnmazige en weelderige beplantingsstructuur. In dat beeld passen ook de vijverpartijen van het watersysteem. De vormgeving van de vijvers wordt afgestemd op de huidige slagenstructuur.
Voor de Hoge Hemen geldt dat een eenduidige wijk met veel diversiteit tot ontwikkeling gekomen . De openbare ruimte in de Hoge Hemen wordt eveneens voor een belangrijk deel bepaald door de waterstructuur. Uitgangspunt is dat het water en de oevers ook hier grotendeels openbaar toegankelijk worden gemaakt. Gestreefd is naar de realisering van een centraal gelegen 'groen plein', als bijzondere voorziening voor de buurt. Voor de oevers geldt dat de watersystemen zodanig worden aangelegd en ingericht dat er een rijke water- en oevervegetatie tot ontwikkeling kan komen.
Voor de Hoge Hemen worden de volgende architectuurmiddelen ingezet:
-
architectuur in aansluiting op het dorpse karakter;
-
gebruik van natuurlijke materialen (hout, baksteen, gebakken pannen of riet);
-
gebruik van natuurlijke en genuanceerde Noord-Hollandse kleuren;
-
zorgvuldige detaillering;
-
moderne vertaling klassieke architectuur.
Behalve deze architectuurstijl kenmerkt het gebied Bangert en Oosterpolder zich ook door de toepassing van specifieke typen hagen en boomsoorten door het hele gebied. Zo worden hagen gebruikt om parkeervelden aan het zicht te onttrekken en worden met bomen groene zones gevormd of geaccentueerd. Hierbij wordt goed gekeken naar de verschillen in bloeiperiode, zodat de bloei elk jaar als een golfbeweging door het gebied gaat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.
Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
-
het vergroten van de concurrentiekracht;
-
het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
-
het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg vor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.
De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.
De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Het onderhavige plan is met name conserverend van aard. Voor zover sprake is van een ontwikkeling of functiewijziging, is daarbij sprake van een herstructurering van het stedelijk gebied. Het bestemmingsplan bevat nog enkele vrije percelen, waarop de in het geldend bestemmingsplan beoogde woningen nog niet zijn gerealiseerd. In voorliggend bestemmingsplan worden deze percelen opnieuw bestemd voor woningen, waarmee woningbouw op deze percelen mogelijk wordt gemaakt.
Behoefte
Het onderhavige project voorziet in de ontwikkeling van enkele woningen. Vanwege de locatie in de stedelijke omgeving van Hoorn wordt de locatie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Hiermee is alleen een motivatie voor de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling nodig. Er moet worden ingegaan op de regionale woningbehoefte. De regionale woningbehoefte in de gemeente, en de uitwerking daarvan over de verschillende projecten, is uitgewerkt in de gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2013- 2020). De Woonvisie 2013-2020 (deel A) is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld en in 2015 geactualiseerd. De woonvisie is tot stand gekomen aan de hand van de provinciale Woonvisie. Daarin heeft de provincie samen met de regio het Regionale Actie Programma (RAP) vastgesteld. De woonvisie is daarmee afgestemd op de regionale behoefte.
Wat betreft de wijk Bangert en Oosterpolder geeft de woonvisie aan dat veel inwoners in Hoorn zijn komen wonen vanwege de rustige, suburbane woonwijken met grondgebonden woningen nabij een aantrekkelijk historisch stadscentrum. Dit blijft voor de komende jaren in Hoorn en de regio ook de overwegende woonvoorkeur en het vormt een van de unique selling points van Hoorn en de regio West-Friesland. Deze woonvraag wordt in nieuwbouw vooral gerealiseerd in Bangert en Oosterpolder (waaronder het voorliggende plangebied), uitgaande van grondgebonden woningen. Daarnaast is er ruimte voor meer verstedelijking en versterking van het kleinstedelijk woonmilieu. Deze ontwikkelingen doen zich momenteel bijvoorbeeld aan de Westerdijk ook voor en vormen geen directe concurrentie voor Bangert en Oosterpolder. De nieuwbouw in Bangert en Oosterpolder en elders in de stad verschilt in doelgroep, woonmilieu, leefstijl en prijsklasse. Er is in algemene zin geen of beperkt sprake van concurrentie tussen bestaande plannen.
Conclusie
Het plan voorziet in woningbouw waarin op ander locaties in de stad qua doelgroep, woonmilieu, leefstijl en prijsklasse onvoldoende wordt voorzien. De woningbouw is in overeenstemming met de gemeentelijke woonvisie die is afgestemd op de regionale woningbouwafspraken. Het plangebied valt binnen het bestaand bebouwd gebied. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit Besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied. Het project is niet strijdig met de nationale belangen.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.
In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:
-
Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
-
dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
-
metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
-
sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
-
nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
-
natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.
Het planvoornemen betreft een actualisatie van de huidige planologische rechten en maakt beperkte nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen sluit dan ook aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019)
In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Het plangebied wordt tot het bestaand bebouwd gebied gerekend. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Op het gebied van bestaand bebouwd gebied geeft de provincie grote vrijheid aan gemeenten.
Zoals aangegeven is voorliggend bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard. Van de enkele ruimtelijke ontwikkeling die in het bestemmingsplan opnieuw mogelijk wordt gemaakt, kan worden aangegeven dat deze passen in het beleid zoals dat is geformuleerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.
De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.
Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem. Voor het gemeentelijke beleid wordt verwezen naar paragraaf 4.8 van de voorliggende toelichting.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Hoorn
Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:
-
Bouwen en transformeren voor de vergrijzing.
-
Vasthouden van jonge gezinnen.
-
Ontwikkelen van aantrekkelijke stad in een complete regio.
-
Bestaande woningvoorraad aantrekkelijk houden.
-
Balans wonen en werken.
-
Economie verbreden.
-
Compleet pakket aan voorzieningen bieden.
-
Branding en profilering van Hoorn verbeteren.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad. Afronding van de uitbreidingswijk Bangert en Oosterpolder als rustige, meer suburbane woonwijk, is in dit kader opgenomen in de uitvoeringsparagraaf van deze structuurvisie.
Daarnaast kent de structuurvisie beleid ten aanzien van de economische ontwikkeling in de vorm van wijkeconomie en stedelijke economie. Ook is er beleid ten aanzien van duurzaamheid in de vorm van fysieke duurzaamheid en sociale duurzaamheid.
3.3.2 Beleid verblijfsruimten toeristen
De gemeente Hoorn richt zich op het stimuleren van toerisme. Een belangrijk onderdeel daarvan is de beschikbaarheid van voldoende verblijfsruimten voor toeristen om aan deze vraag te voldoen. Attracties, horeca en detailhandel zijn voor een deel afhankelijk van het verblijfstoerisme. Daarbij stimuleert toerisme het voorzieningenniveau en draagt het, zowel direct als indirect, bij aan werkgelegenheid.
De gemeente wil ook consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten in woningen stimuleren. Onderdeel hiervan is het bieden van de mogelijkheid aan bewoners om verblijfsruimten aan toeristen te kunnen bieden. In de notitie worden de voorwaarden bepaald die gesteld worden aan pensions en bed & breakfasts om de belangen van bewoners te waarborgen.
Ten aanzien van pensions kan geen algemeen geldend beleid worden ontwikkeld, omdat de situaties te veel verschillen en dit juist te beperkend zou werken. De beoordeling of een pension wel of niet passend is op een bepaalde locatie, wordt per geval afgewogen en waar nodig worden hier voorwaarden aan verbonden.
In tegenstelling tot een pension, is de impact van een bed & breakfast beperkt. Een bed & breakfast is daarom aanvaardbaar binnen de bestemmingen ‘Wonen’ en ‘Woondoeleinden’. De impact van een bed & breakfast is relatief gering en ondergeschikt aan wonen. De woonfunctie blijft dus de hoofdfunctie. Mits die behouden blijft en eventuele overlast voor de omgeving wordt beperkt, kan medewerking worden verleend aan de vestiging van een bed & breakfast. In de beleidsnotitie zijn de geldende voorwaarden bepaald, die als uitgangspunt zijn genomen in het voorliggende bestemmingsplan.
3.3.3 Notitie levensloopgeschikt wonen
Er is een toename vraag naar levensloopgeschikte woningen. Belangrijke oorzaken hiervan zijn de wens en de noodzaak om zelfstandig te blijven wonen in combinatie met de vergrijzing. Aangezien er minder nieuwbouw wordt gerealiseerd dan in het verleden, zal nieuw aanbod van levensloopgeschikte woningen vooral moeten worden gecreëerd binnen bestaande bebouwing. Voor bestemmingsplannen betekent dit dat deze moeten voorzien in het mogelijk maken van zowel de bouw van levensloopgeschikte woningen als de verbouw en aanpassing van bestaande woningen. Naast het fysieke domein is ook het sociale domein van belang, waarbij het gaat om zorgvoorzieningen die het de ouder wordende bewoner mogelijk maken om lang in een woning te blijven woning. De notitie Levensloopgeschikt wonen streeft een integrale benadering tussen het fysieke en het sociale domein na.
De notitie geeft als aanbeveling dat in meer conserverende bestemmingsplannen, zoals het voorliggende, voldoende flexibiliteitsbepalingen opgenomen dienen te worden, waarbij wel rekening gehouden wordt met het bieden van voldoende rechtszekerheid.
In te actualiseren bestemmingsplannen en via afwijkingsprocedures van het bestemmingsplan wordt de binnenplanse afwijkingsregel voor extra bouwoppervlak ten behoeve van de huisvesting voor mindervaliden, tevens open gesteld voor levensloopgeschikt wonen. (Het gaat hier om het realiseren van 30 m² extra aan- en uitbouwen ten behoeve van het realiseren van een compleet woonprogramma in de eerste bouwlaag.) Voor grotere uitbreidingen kan door middel van maatwerk medewerking worden verleend via een reguliere afwijkingsprocedure.
De gemeente streeft er tevens naar dat nieuwbouwwoningen voldoen aan het Woonkeur. Ook moeten projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties uitgedaagd worden om zich meer te richten op de bouw van levensloopbestendige woningen. Over het algemeen willen mensen die prettig in hun huis wonen, dat tot op hoge leeftijd volhouden. De maatregelen die gericht zijn op levensloopgeschikt wonen kunnen daarom op zich op een groot maatschappelijk draagvlak rekenen. De keerzijde ervan is dat te royale uitbreidingsmogelijkheden van woningen ten koste gaan van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Dit kan ondervangen worden door te werken met het sluiten van een burenakkoord. Op 18 februari 2014 is de beleidsnotitie Levensloopgeschikt wonen vastgesteld door het college.
Hoofdstuk 4 Omgevingstoets
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, duurzaamheid en kabels en leidingen.
4.1 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.
De regelgeving voor het geluid wordt gefaseerd herzien. Dit is allereerst gedaan voor de rijksinfrastructuur. In hoofdstuk 11 Wet milieubeheer staan regels over de geluidproductieplafonds voor hoofdspoorwegen en rijkswegen.
Dit onderdeel heeft geen betrekking op de bouw van geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder voorlopig de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. Binnen de bebouwde kom is dit 200 meter. In geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar maakt tevens bij recht de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied mogelijk in de vorm van enkele woningen. De voorgenomen realisatie van de woningen is gelegen binnen de van rechtswege geldende zone van de weg Bangert en nabij de ontsluitingswegen binnen de planlocatie. Gelet op de ligging binnen die zone bestaat er een inspaningsverplichting voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai. In het kader van het geldende bestemmingsplan en de uitwerkingsplannen heeft een afweging van geluidssituatie plaatsgevonden, is akoestisch onderzoek uitgevoerd, en waar nodig een hogere waarde geluidhinder verleend.
In het plangebied vindt geen reconstructie van de weginfrastructuur plaats die van invloed is op geluidsgevoelige objecten in de omgeving.
4.2 Externe veiligheid
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart weergegeven. Het plangebied ligt volgens deze kaart niet binnen een invloedsgebied van een inrichting.
Figuur 2. Uitsnede risicokaart
Van de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt af te leiden dat nabij en op zekere afstand van het plangebied enkele risicobronnen zijn. Dit betreft aan de westzijde van het plangebied een zwembad, aan de zuidoostzijde een LPG-tankstation, een vuurwerkopslagplaats en een aardgastransportleiding, en aan de noordzijde de Westfrisiaweg. Gezien de afstand van het plangebied tot deze risciovolle inrichtingen, kan worden aangenomen dat het plangebied buiten de invloedszone van deze inrichtingen valt.
De Westfrisiaweg ten noorden van het plangebied staat aangemerkt als transportroute van gevaarlijke stoffen over de weg. Deze weg heeft een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van 0 m. Dit betekent dat de risicocontour op de weg is gelegen. De afstand van het plangebied tot de Westfrisiaweg is ruim 550 m. Verantwoording van het groepsrisico, zeker gezien het conserverende karakter van het bestemmingsplan, is dan ook niet nodig.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Er zijn geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor het onderhavige bestemmingsplan.
4.3 Hinder van bedrijven
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend bij de vormgeving van een bestemmingsplan, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. In deze onderbouwing dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich verschillende bedrijfslocaties:
-
aan de Dorpstraat 247, akkerbouw en onbedekte teelt;
-
aan de Dorpstraat 259, caravanstalling en koelinstallatie;
-
aan de Dorpstraat 268, rijdende SRV-wagen.
In de VNG brochure zijn akkerbouw en fruitteeltbedrijven in te delen in categorie 2 waarvoor een grootste richtafstand geldt van 30 m voor geluid. Voor de aspecten geur en stof is een afstand van 10 m opgenomen. De caravanstalling en koelinstallatie aan de Dorpstraat 259 is eveneens in te delen in categorie 2.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. In dit kader wordt om een beperkte afweging in het kader van de milieuzonering gevraagd. Dit plan is immers slechts een voortzetting van het voorgaande plan. In dit voorgaande plan is de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de aanwezige bedrijven reeds afgewogen. Hierdoor kan worden aangenomen dat de bestaande situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Omdat er daarnaast geen nieuwe bedrijfsactiviteiten en woningbouwprojecten worden mogelijk gemaakt, kan enerzijds worden uitgesloten dat er geen vergunningen zijn die mogelijk op grond van geldende milieuwetgeving niet kunnen worden verleend en kan anderzijds worden uitgesloten dat bedrijfsactiviteiten worden beperkt door de aanleg van woningen.
Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan niet wordt beperkt door bezwaren vanuit het perspectief van milieuhinder van bedrijven.
4.4 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering bij nieuwe ontwikkelingen. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dat een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie spelen een rol bij de keuze van de saneringsvarianten.
Vanuit de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord zijn gegevens verstrekt over de bodemkwaliteit in het plangebied (bijlage 1 Advies RUD). Uit dit advies blijkt dat voor het grootste gedeelte van het gebied sprake is van gesaneerde verontreinigingen. Op bais van ervaringen en gezien de historie van het gebied kan niet worden uitgesloten dat bij werkzaamheden niet alsnog verontreinigingen kunnen worden aangetroffen. Om die reden is een raamsaneringsplan opgesteld, met een geldigsheidsduur tot 2019. De verontreinigingen zijn ontstaan in een periode dat het het gebied een agrarische gebruik had. Sinds de onderzoeken zijn uitgevoerd, is hiervan geen sprake meer. De kans dat sindsdien nieuwe verontreinigingen zijn ontstaan, is zeer gering.
Ter plaatse van een deel van de lintbebebouwing is bodeminformatie bekend op basis van onderzoeken in het kader van transacties, bouwvergunningen en oriënterende bodemonderzoeken naar bodembedreigende bedrijfsactiviteiten. Bijna alle onderzoeken zijn inmiddels verouderd. Uit bijna alle onderzoeken blijkt echter dat geen of hooguit lichte verontreinigingen zijn aangetroffen die geen belemmeringen vormen voor het gebruik wonen met tuin.
Zolang het bestemmingsplan conserverend van aard is, vormt de bodemkwaliteit geen belemmering. Bij bouwplannen of ontwikkelingen ter plaatse van de lintbebouwing is actueel verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. Dit bodemonderzoek kan worden uitgevoerd op het moment dat een omgevingsvergunningaanvraag wordt ingediend. Wat betreft het aspect bodem is het plan uitvoerbaar.
4.5 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'.
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Voor wat betreft de aanwezige functies zijn wijzigingen van de luchtkwaliteit zijn dan ook niet te verwachten. Het plan zal waarschijnlijk niet voor (nieuwe) overschrijdingen van de grenswaarden zorgen en niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Het plan legt op enkele locaties planologische rechten die niet zijn gerealiseerd opnieuw vast. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
-
woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
-
projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).
Vrijwel alle voorgenomen ontwikkelingen zien op woningbouw. Op deze projecten is punt 1 van toepassing, omdat de gebieden niet van die omvang zijn dat er meer dan 1500 gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast kunnen tijdelijke semi-permanente voorzieningen mogelijk worden gemaakt. Op deze voorzieningen is punt 2 van toepassing, omdat de geboden niet van die omvang zijn dat verkeersbewegingen de in punt 2 aangegeven grens overschrijden. De voorgenomen ontwikkelingen leiden tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen leiden evenwel niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen dan ook worden beschouwd als een nibm-plan.
Het plan mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
4.6 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. De bestaande planologische rechten worden opnieuw vastgelegd. Er vinden door dit bestemmingsplan geen bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
Ongeveer 2.5 kilometer ten zuiden van het plangebied ligt het Markermeer & IJmeer, dat is aangemerkt als Natura 2000 gebied en onderdeel uitmaakt van NatuurNetwerk Nederland. Ten aanzien van het behoudende karakter van het voorliggende bestemmingsplan zijn negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.
Figuur 3. Uitsnede plangebied ten opzichte van de natuurgebieden
Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is voor het overige op alle handelingen van toepassing.
4.7 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het tweede Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Watervisie 2021
Het regionale waterbeleid tot 2040 en de prioriteiten van de provincie op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 is samengevat in de Watervisie 2021. In de Watervisie 2021 staan de ecologische doelen voor niet-natuurlijk oppervlaktewater. Deze doelen zijn afgestemd met de waterbeheerders. Ook staan in de Watervisie 2021 maatregelen om de kwaliteit van het grondwater in de bodem van Noord-Holland te verbeteren.
Klimaatadaptatie
Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn daarom klimaatadaptieve maatregelen mogelijk.
Onderzoek
Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk conserverend van aard. Het bestemmingsplan legt enkel de huidige planologisch-juridisch toegelaten situatie in het plangebied opnieuw vast. De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zullen dan ook gering zijn. Het aanbrengen van veranderingen in het heersende watersysteem wordt met dit bestemmingsplan niet beoogd; uitgangspunt is de bestaande aan- en afvoer van regen- en afvalwater te handhaven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- en buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan moet wateradvies bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier worden aangevraagd.
Dit bestemmingsplan wordt aan het Hoogheemraadschap voorgelegd in het kader van het reguliere overleg van de bestemmingsplanprocedure.
De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan het wateraspect in het plangebied worden gesteld. Er worden voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan verwacht.
4.8 Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen.
4.8.1 Archeologie
In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Dit archeologiebeleid dient zijn vertaling te krijgen in de geldende bestemmingsplannen van de gemeente. Hiervoor is op 7 maart 2017 een paraplubestemmingsplan Archeologie vastgesteld. Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is onderstaande kaart vervaardigd.
Figuur 4. Uitsnede beleidskaart Archeologie (Bron: gemeente Hoorn)
Het plangebied omvat een deel van de historische dorpskern van Zwaag, een terrein met hoge archeologische waarde. De historische lintbebouwing langs de Bangert heeft ook een hoge archeologische waarde.
In 2004 en 2005 zijn twee archeologische onderzoeken binnen het plangebied uitgevoerd. Het oostelijk deel is onderzocht door middel van een archeologische quickscan, terwijl voor het westelijke deel een bureau- en inventariserend veldonderzoek heeft plaatsgevonden. Naar verwachting zullen veel van de eventueel aanwezige waarden door de laat-middeleeuwse landbouwactiviteiten zijn aangetast. Op basis van de resultaten van het inventariserend archeologisch is destijds geadviseerd om grootschalige graafwerkzaamheden onder archeologische begeleiding uit te laten voeren. In 2012 heeft Archeologie West-Friesland een opgraving uitgevoerd op de locatie Bangert 61 in Zwaag. Bij de opgraving zijn naast de resten van de stolpboerderij die hier aan het begin van de 17de eeuw is gebouwd ook sporen van vóór 1600 aangetroffen.
Het plangebied kent op de Beleidskaart Archeologie de volgende dubbelbestemmingen:
-
Waarde-Archeologie 2: dit betreft de historische lintbebouwing langs De Bangert en de Dorpstraat. Voor deze terreinen geldt dat bij voorgenomen bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm –Mv rekening gehouden dient te worden met de aanwezige archeologische waarden;
-
Waarde-Archeologie 4: dit betreft het overige deel van het plangebied. Hier moet archeologisch belang betrokken worden bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 40 cm -Mv. In deze gebieden heeft nog geen uitbreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Alleen bij grotere bodem ingrepen is het van belang dat er een Quickscan wordt vervaardigd;
-
Waarde-Archeologie 5: dit betreft het overige deel van het plangebied. Hier moet archeologisch belang betrokken worden bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm –Mv. In deze gebieden heeft nog geen uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Alleen bij grotere bodem ingrepen is het van belang dat er een Quickscan wordt vervaardigd.
De bescherming van archeologische waarden wordt ook in dit bestemmingsplan geregeld via een dubbelbestemming. Voor het onderhavige plan zijn de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2, 4 en 5’ opgenomen. De dubbelbestemmingen zijn toegekend op basis van het bureauonderzoek en de beleidskaart archeologie. Door middel van de (betreffende) dubbelbestemmingen wordt een beschermende regeling voor deze gebieden getroffen. De dubbelbestemmingen omvatten een toevoeging op de basisbestemmingen in de vorm van bouwregels en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden. Archeologisch veldonderzoek moet plaatsvinden voordat de feitelijke grondwerkzaamheden worden uitgevoerd. Met deze planologische regeling mag worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is.
4.9 Cultuurhistorie
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.1.6., lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop rekening wordt gehouden met cultuurhistorische waarden in het plangebied. In de toelichting van een bestemmingsplan moet een beschrijving opgenomen zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij moet ook de historische, (steden)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven moet worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.
Figuur 5. Cultuurhistorische beleidskaart (bron: gemeente Hoorn)
Het plangebied is gelegen in het dorp Zwaag. De bewoningsgeschiedenis van Zwaag gaat terug tot de tweede helft van de twaalfde eeuw toen het gebied werd ontgonnen. Voor die tijd was het veengebied nat en daarom ontoegankelijk. Omdat er geen historische bronnen over het dorp uit deze periode zijn, is de datering van de bewoning gebaseerd op archeologisch onderzoek.
De verkaveling van het gebied ten noorden van de stad Hoorn is ontstaan vanuit de kreekruggen, die na inklinking van het getijdengebied, als de hogere delen in het landschap achterbleven. De wegen werden loodrecht op de (oost-west gelegen) kreekruggen aangelegd en zouden leiden tot de zo voor de gemeente Hoorn zo kenmerkende linten. Het dorp Zwaag was aan alle zijden voorzien van een dijk: de Zwaagdijk in het noorden, de Rijsdam (nu het Keern) in het westen, een kade langs de Wijzend in het zuiden en een kade langs de Dracht in het oosten.
De eerste inwoners van Zwaag vestigden zich op kleine terpjes aan weerszijden van het lint, de huidige Dorpsstraat. Het gebied werd gefaseerd in cultuur gebracht. Hiertoe werd een “blok” land voorzien van kades waarna vanuit een ontginningsas sloten werden gegraven naar een waterloop, waardoor het gebied was ingedeeld in de kenmerkende lange smalle stroken die in noordwest-zuidoost richting liepen haaks op de Dorpsstraat. Afvoer van het water vond plaats aan de oostkant van het gebied via de Drecht in de Zuiderzee.
In het lager gelegen, natte zeekleigebied werden de gronden werden extensiever gebruikt. De bewoners van Zwaag hielden zich daar vooral bezig met veeteelt en het gebied werd vooral gebruikt als weidegebied. Dit blijkt ook uit de naam Zwaag, wat in het Oudfries betrekking had op de omheining van een weide. Aan het eind van de vijftiende eeuw was de hoeveelheid vee per huishouden dan ook erg laag en konden de inwoners van Zwaag waarschijnlijk niet uitsluitend van de veehouderij rondkomen. Vanaf de vijftiende eeuw veranderden sommige weilanden in boomgaarden.
In het plangebied is een aantal gemeentelijke monumenten opgenomen. Deze hebben architectonische, cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden als beeldbepalend onderdeel van het dorpslint van Zwaag met zijn karakteristieke lintbebouwing van stolpen en tuinderswoningen. Tevens is een aantal stolpen opgenomen. Deze stolpen moeten in de huidige vorm behouden blijven. De stolpen zijn opgenomen in de bestemming Wonen-Stolp en voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Aan de Bangert 34 staat een oude tuinderswoning. Deze woning heeft cultuurhistorische waarden en is dan ook als zodanig in de regels en op de verbeelding aangemerkt. Aan de Bangert 36 staat een gemeentelijk monument. De gemeentelijke monumenten worden in dit bestemmingsplan beschermd met een dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.
Het plangebied ligt op de droge en hoger gelegen zandige kreekrug, waardoor hier tuin- en fruitbouw mogelijk was. Aan de zuidzijde van het plangebied is de Bangert opgenomen, een binnenwaterkerende dijk met afwateringssloot. Deze heeft hoge cultuurhistorische waarden. De sporen van de geschiedenis en de oorspronkelijke functie van het gebied zijn hier nog duidelijk zichtbaar.
De naam ‘Bangert’ is de Westfriese benaming voor boomgaarden. Op historische kaarten is te zien dat er al in de ontginningsperiode van dit gebied, in de Late Middeleeuwen bebouwing aanwezig was. De fruitteelt in het gebied begon rond 1600 en behoort samen met de Betuwe tot de oudste fruitteeltgebieden van Nederland. De fruitteelt kwam in de 17e eeuw tot bloei omdat de Unjer te sterk kwam opzetten in de weilanden waar tot dan toe vee liep te grazen. Unjer is een voor koeien zeer moeilijk verteerbaar gewas waardoor de boeren overschakelde op de fruitteelt.
Klooster Bethlehem
De plangrens loopt deels over het terrein van Klooster Bethlehem. Dit was een vrouwenklooster dat van 1475 tot 1572 heeft bestaan. De historie en archeologie van dit klooster is dusdanig van aard en omvang dat Bethlehem niet alleen van gemeentelijk en regionaal belang is, maar ook van nationaal belang op het vlak van de kloostergeschiedenis.
Het grote belang van Bethlehem heeft meerdere redenen. Allereerst heeft Bethlehem een zeer bijzondere geschiedenis: het is een van de weinige vrouwenkloosters die tot de Orde van het Heilig Kruis (kruisbroeders) behoorde. Het is bovendien een late exponent van de kloosterbeweging in Nederland en vertelt daardoor het verhaal over het kloosterleven ten tijde van de Reformatie (opkomst protestantisme). Na afbraak van het klooster in 1572 werd het terrein herverdeeld in een aantal percelen, welke vervolgens werden verhuurd. In 1698 werden de percelen aan particulieren verkocht. Deze situatie is te zien op de oudste kadastrale kaart uit 1823. De onbebouwde percelen waren waarschijnlijk in gebruik als boomgaard. Aannemelijk is dat de boomgaard van Bethlehem nog lang na opheffing van het klooster heeft bestaan. Het gebied van klooster Bethlehem vertegenwoordigt hoge cultuurhistorische waarden. Dit is dan ook opgenomen in de regels en op de verbeelding.
Historische waterwegen
Binnen het plangebied zijn nog duidelijk de sporen zichtbaar van de geschiedenis en de oorspronkelijke functie van het gebied. Aan de Bangert laten de sloten, die dwars hierop liggen en de oorspronkelijke grenzen van de oude perceelindelingen markeerden, nog steeds de eenheid van het gebied en de herleidbaarheid naar het verleden zien. Zij vertegenwoordigen dan ook cultuurhistorische waarden. Behoud van het patroon van de sloten is van belang voor het aanzicht van het lint en moet als vorm herkenbaar blijven in het landschap en hebben op de verbeelding en in de regels de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie gekregen. De in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden zijn opgenomen op afbeelding 9.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.10 Duurzaamheid
Landelijke wetgeving
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van bijna-energieneutrale gebouwen in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot bijna-energieneutrale woningen vanaf 2021. Het beleid is erop gericht dat de EPC-eis in het Bouwbesluit per 31 december 2020 dichtbij nul komt te liggen, oftewel bijna-energieneutraal. De eis wordt vanaf 2020 op andere wijze bepaald, maar komt ongeveer overeen met een EPC van 0,2. De huidige eis is een EPC van 0,4. Op 3 april 2018 is een aanpassing van de Gaswet in werking getreden waardoor de gasaansluitplicht is komen te vervallen. Dit betekent dat geen omgevingsvergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw die aangesloten wordt op een gasnet. Deze regeling geldt voor omgevingsvergunningen aangevraagd vanaf 1 juli 2018.
Gemeente Hoorn
De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel staan. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.
Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.
Bestemmingsplan
Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuid-oriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd. Opwekken van duurzame energie is in kleinschalige (niet milieuhinderlijke) vorm toegestaan. De plaatsing van zonnecollectoren en fotovoltaïsche cellen is mogelijk. Kleinschalige vormen van opwekking van duurzame energie zijn toegestaan. De plaatsing van windturbines is binnen de regels van het bestemmingsplan niet mogelijk. De plaatsing van kleine (gebouwgebonden) windmolens is mogelijk als vaststaat dat deze geen hinder voor de omgeving opleveren. Met dit planvoornemen worden geen nieuw ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Wanneer deze beoordeling aan de orde is, dient deze te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie waarbij door middel van de in bijlage III bij Richtlijn 2014/52/EU opgenomen punten wordt toegelicht wat er precies gaat gebeuren.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling. Nu deze beoordeling niet aan de orde is, hoeft deze ook niet te worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie.
4.12 Kabels en leidingen
Het is van belang dat de ligging van kabelverbindingen planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van een kabelverbinding gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. Zo wordt voor 50kV-kabelverbindingen doorgaans een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen, zodat de kabel planologisch is beschermd en ontwikkelingen slechts na afweging mogelijk zijn.
In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen die moeten worden meegenomen in onderhavig plan. De overige kabels en leidingen worden beschermd via de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION).
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.1 Inleiding
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
-
bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
-
regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
-
voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.
Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan samengaan met een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
-
een onderbouwing van de in het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;
-
de resultaten van de (noodzakelijke) voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken;
-
de resultaten van het overleg en de inspraak op grond van artikel 3.1.1 van het Bro.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
-
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
-
Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2012).
-
Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).
Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012- code hebben;
-
de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
-
de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
-
de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo. Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningtrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk. Door de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen op grond van de Wro vervallen. Deze begrippen worden ook in de SVBP2012 gebruikt. In september 2010 zijn door Geonovum, als beheerder van de ROstandaarden, werkafspraken voor de SVBP2012 uitgegeven. Op basis van deze afspraken is in bestemmingsplannen geen sprake meer van ontheffingen maar van afwijkingen. De in het overgangsrecht opgenomen bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Ondergronds bouwen
Het onderhavige bestemmingsplan kent geen specifieke voorschriften voor ondergronds bouwen. Dit betekent niet dat er niet ondergronds gebouwd mag worden. Uit jurisprudentie (onder meer in de uitspraken van 28 februari 1996 in zaak nr. R03.93.2220; BR 1996, p. 562, van 18 september 2002 in zaak nr. 200105060/1 en van 7 mei 2008 in zaak nr. 200706138/1) blijkt dat de regeling voor het bovengrondse bouwen wordt toegepast, wanneer sprake is van ondergrondse bouw. Ook bij het onderhavige plan moeten de planregels, inzake onder meer de toelaatbaarheid van gebouwen en de aard, de situering en de omvang van toegelaten gebouwen, voor het bovengrondse bouwen op overeenkomstige wijze worden toegepast bij ondergrondse bouw.
5.2 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het concept wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 van het Bro genoemde instanties. Bovendien wordt het voorontwerp ter inzage gelegd voor inspraak op de wijze zoals die in de gemeentelijke inspraakverordening is vastgelegd. De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak door in de toelichting van het plan op de gemaakte op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt.
Ontwerpfase
Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.
Vaststellingsfase
Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.3 Afstemming op het Besluit Quickwins
De invoering van het Besluit Quickwins (BQw) heeft onder andere tot aanpassing van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geleid. In bijlage II van het Bor is het vergunningsvrij bouwen geregeld (artikel 2 en 3). Daarnaast is in artikel 4 van bijlage II de kruimellijst opgenomen. Met lid 9 van dit artikel kunnen functieveranderingen met een omgevingsvergunning op basis van de reguliere procedure (korte procedure) worden gerealiseerd. Met de invoering van het BQw zijn deze mogelijkheden verruimd.
Hierna is aangegeven hoe met de aanpassing van het Bor wordt omgegaan en hoe het voorliggend bestemmingsplan hierop is afgestemd.
Nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning op grond van artikel 4, bijlage II Bor worden vanaf 1 november 2014 individueel afgewogen. De aanvragen moeten in ieder geval zijn voorzien van:
-
een omschrijving van het planvoornemen en kaart op schaal;
-
een onderbouwing van nut en noodzaak;
-
alle relevante omgevingsaspecten moeten zijn onderzocht. Hoewel het kan gaan om functieveranderingen binnen een bestaand gebouw, moet toch in alle gevallen aandacht worden besteed aan ruimtelijke kwaliteit omdat ook de uitstraling van het erf relevant is.
-
een omschrijving van de maatschappelijke en economische haalbaarheid (indien van toepassing, afhankelijk van bouwplan).
Concreet in dit bestemmingsplan
BEGRIPSBEPALINGEN EN BIJGEBOUWEN REGELING
In de begripsbepalingen zijn de relevante begrippen overgenomen die in bijlage II van het Bor worden gebruikt, zoals achtererfgebied en bebouwingsgebied. Een eenduidig begrippenstelsel is belangrijk uit het oogpunt van helderheid richting de burger. Ook voor de toepassing door plantoetsers is een eenduidig begrippenkader van belang.
Omdat in het Bor wordt verwezen naar de rooilijn, zoals deze in het bestemmingsplan is omschreven, is in de regels van dit bestemmingsplan een begripsbepaling opgenomen van voorgevelrooilijn.
De regeling voor bijbehorende bouwwerken in het bestemmingsplan ziet op een verwijzing naar de regeling voor vergunningsvrij bouwen zoals die is opgenomen in artikel 2, bijlage II Bor dan wel de geldende regeling op het moment van aanvraag omgevingsvergunning.
REGELING ANDERE BOUWWERKEN
Het vergunningsvrij bouwen voorziet in een gedifferentieerd aantal andere bouwwerken, bijvoorbeeld:
-
tuinmeubilair: tot 2,5 m;
-
sport- of speeltoestellen: tot 2,5 m;
-
erf- of perceelafscheidingen: 1 of 2 m;
-
vlaggenmasten: tot 6 m.
In de woonbestemming van het bestemmingsplan zijn specifiek voor perceel- en erfafscheidingen bouwmogelijkheden tot 1 en 2 m opgenomen.
AFWIJKINGSMOGELIJKHEDEN EN WIJZIGINGSBEVOEGDHEDEN TEN AANZIEN VAN GEBRUIK
Gezien de tegenwoordige tijd waarin veel vastgoed van functie verandert, is een wens om onder voorwaarden afwijkend gebruik toe te staan (in vrijkomende gebouwen). Denk hierbij bijvoorbeeld aan een vrijkomende school.
Nu het Bor voorziet in vrij ruime mogelijkheden op dit punt, wil de gemeente geen binnenplanse afwijkingen of wijzigingsbevoegdheden meer mogelijk maken in het bestemmingsplan. Als er nieuwe invullingen komen die verder reiken dan de nieuwe kruimelgevallenregeling, is dat vaak ingrijpender voor de omgeving. Een dergelijke aanvraag kan dan in de vorm van een buitenplanse afwijking (oftewel een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 Wabo) of een postzegelbestemmingsplan worden vormgegeven.
VERANDERINGEN IN VERBAND MET LIBERALISERING BELEID TEN AANZIEN VAN MANTELZORGWONINGEN
Door de nieuwe wet- en regelgeving wordt het mogelijk om, vergunningsvrij, in een bijbehorend bouwwerk een mantelzorgwoning te hebben bij een hoofdgebouw. Dit is een tijdelijke situatie die voortduurt tot de noodzaak van mantelzorg eindigt. In geen geval wil de gemeente dat deze bijbehorende bouwwerken worden benut voor een zelfstandige permanente woning. Voor recreatief gebruik dient te worden voldaan aan de beleidsuitgangspunten voor een bed & breakfast (zie paragraaf 3.3). Dit betekent dat deze mogelijkheid bestaat voor de woningen binnen de woonbestemmingen voor grondgebonden woningen.
5.4 Toelichting op de bestemmingen
Dit plan is er op gericht het beheer en de ontwikkeling van het plangebied Bangert en Oosterpolder mogelijk te maken. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.
Bedrijf - Nutsvoorziening
Onder deze bestemming vallen de gebouwen ten behoeve van het openbaar nut. Dit zijn onder meer transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen. Risicovolle inrichtingen zijn binnen deze bestemming uitgesloten. Gasstations zijn wel toegelaten. Deze vallen namelijk onder het Activiteitenbesluit. De bouwhoogte van deze voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
Groen
Deze bestemming betreft de wat grotere groenvoorzieningen. Dit zijn de wijkparken, plantsoenen en speelvoorzieningen. Daarnaast vallen onder deze bestemming ook verharde en onverharde paden voor langzaam verkeer en speelvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Maatschappelijk
De bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft betrekking op de gronden waarop basisschool Socrates is gevestigd. Het bouwvlak geeft aan waar gebouwen mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven.
Tuin
De bestemming 'Tuin' is opgenomen bij een woning aan de Dorpsstraat. Dit perceel mag uitsluitend worden gebruikt als tuin. Dit houdt onder meer in dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, passend bij de functie tuin.
Verkeer
De bestemming ‘Verkeer’ heeft betrekking op de doorgaande wegen in het plangebied. De functie van de genoemde wegen is gericht op doorstroming, terwijl de verblijfsfunctie juist minder belangrijk is. Dit kan gevolgen hebben voor de inrichting van de verkeersruimte.
Verkeer – Verblijf
Binnen deze bestemming vallen wegen en straten met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming, evenals bijbehorende bouwwerken. Ook het kleine snippergroen (zoals bermen) en parkeervoorzieningen vallen onder deze bestemming, evenals bijbehorende bouwwerken.
Water
Het water in het plangebied is als zodanig bestemd. Dit water heeft een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater. Ook in deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Wonen
De bestemming Wonen geldt voor het grootste deel van het plangebied, waarvan nog een klein deel ontwikkeld moet worden als woongebied. Binnen de bouwvlakken is het bestaand aantal woningen toegestaan. Als er nog geen woning is gebouwd, dan is er een aanduiding "maximum aantal wooneenheden" opgenomen zodat er alsnog een woning gebouwd mag worden. Voor de bouw van bijbehorende bouwwerken wordt verwezen naar de regeling voor het omgevingsverguningvrije bouwen zoals toegestaan in bijlage II, artikel 2 van het Besluit omgevingsrecht. Naast de woonfunctie is ook kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan. Voor de hoofdgebouwen zijn de bouwmogelijkheden op de verbeelding per bouwvlak aangegeven.
Wonen - Stolpboerderij
Voor de waardevolle stolpboerderijen in de linten is een specifieke bestemming opgenomen. Deze bestemming is gericht op de handhaving van de karakteristieke stolpen. In deze bestemming is geregeld dat de bestaande uitwendige hoofdvorm bepaald door de bestaande goothoogte, nokrichting en dakvorm, gehandhaafd dient te blijven. Het bouwvlak is afgestemd op de bestaande situatie van het hoofdgebouw .
Wonen - Woongebouw
De bestemming ‘Wonen-Woongebouw’ heeft betrekking op de gestapelde woningen in het plangebied. De maximale goot-, en bouwhoogte van de woongebouwen is aangegeven op de verbeelding. Dit geldt ook voor het toegestane aantal woningen.
Waarde – Archeologie (2, 4 en 5)
In het plan zijn drie bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie (2, 4 en 5)’ voorzien in een vlakdekkende invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemmingen zijn een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden.
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.
Waarde – Cultuurhistorie
Deze bestemming is gericht op de cultuurhistorisch waardevolle elementen in het plangebied. Die elementen zijn beschreven in paragraaf 4.9 van deze plantoelichting. Deze bestemming is een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend. De bouwvorm van gemeentelijke monumenten moet op grond van de bouwregels gehandhaafd blijven. Van deze bestaande bouwvorm is het mogelijk om, onder voorwaarden, af te wijken. De afwijkingsmogelijkheid richt zich met name op knelpunten in relatie tot de eisen uit het geldende Bouwbesluit.
Overig
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels van het plan opgenomen. Hierin staat de anti-dubbeltelregel vermeld. De anti-dubbeltelregel voorziet in het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de bestemmingsregels. de Algemene bouwregels regelen het feit dat de bestaande situatie, ziende op afwijkende maatvoering van bouwwerken, is toegestaan. De algemene gebruiksregels bevatten algemene bepalingen voor het gebruik. Ook de Algemene afwijkingsregels zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. De Algemene afwijkingsregels hebben betrekking op alle in het plan opgenomen bestemmingen. In de Overige regels is het parkeerbeleid van de gemeente Hoorn opgenomen.
In hoofdstuk 4 van de regels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze zijn opgenomen in overeenstemming met de in het Bro voorgeschreven tekst.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van de te voeren planologische procedure wordt het voornemen het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het 'Westfries Weekblad'. Aansluitend wordt het ontwerp van het bestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan is dan ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens genoemde periode kan iedereen een zienswijze indienen over het bestemmingsplan.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Het onderhavige plan is een beheerplan, waarmee geen grote kosten zijn gemoeid. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
6.3 Exploitatieplan
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Binnen dit bestemmingsplan worden bij recht geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voor de gemeente kosten met zich meebrengen, waarvan het totaalbedrag van de exploitatiebijdragen meer dan € 10.000,00 bedraagt. Op basis van artikel 6.2.1a van het Bro kan daarom worden gesteld dat het kostenverhaal voor het bestemmingsplan anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.
6.4 Handhaving
Het beleid en de doelstellingen van het bestemmingsplan kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer het bestemmingsplan ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Dit houdt in ieder geval in dat het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op illegale bouwwerken en gebruiksvormen en er tijdens bouwwerkzaamheden gecontroleerd wordt dat er gebouwd wordt overeenkomstig de verleende vergunning(en). De gemeente zal hiervoor zorg dragen. Deze werkzaamheden passen binnen het handhavingsbeleid van de gemeente en kunnen binnen de bestaande structuren worden uitgevoerd.
De handhaving is gediend met een goed en duidelijk bestemmingsplan. Dit voorkomt immers misverstanden en interpretatiekwesties. Om deze reden is in dit plan gekozen voor gerichte bestemmingen én een duidelijke formulering van de regels. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de regels. De regelingen in het bestemmingsplan zijn mede met het oog op een goede handhaving gemaakt. De regelingen sluiten aan op andere nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente. Gemeente, bouwbedrijven en opdrachtgevers hebben in het kader van de handhaving ieder hun eigen verantwoordelijkheid.
Zo heeft de gemeente, naast de toezichthoudende taak, eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Particulieren en bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken en omgevingsvergunningen voor het bouwen na te komen en ook de opdrachtgevers dienen zich aan de spelregels te houden.
Wat betreft het toezicht en de controle op de regelingen en vergunningen in relatie tot waterstaatkundige zaken, zoals de schouw op sloten, geldt dat hier de verantwoordelijkheid primair bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ligt.