direct naar inhoud van 5.7 Bodem en waterparagraaf
Plan: Bestemmingsplan Laapersboog
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01

5.7 Bodem en waterparagraaf

5.7.1 Bodem

Naar aanleiding van de beschikbare gegevens wordt geconcludeerd dat de bodemkwaliteit vooralsnog geen belemmering vormt voor de beoogde bestemming. Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden nagegaan of een bodemonderzoek noodzakelijk is. Dit is onder andere afhankelijk van het oppervlak, het type verblijf en historische (bodem)informatie. Als een bodemonderzoek noodzakelijk is, dient de aanvraag vergezeld te worden met resultaten van het bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor de beoogde functie, wordt door de gemeente een geschiktheidsverklaring afgegeven. Dit is overigens niet per definitie een 'schone grondverklaring', aangezien deze grond nog wel licht verontreinigd kan zijn. Ook bij uitgifte is bodemonderzoek aan te raden om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven.

In verband met de voorgenomen overdracht en toekomstige ontwikkeling is een bodemonderzoek uitgevoerd op het onbebouwde deel (verkennend bodemonderzoek aan de Laapersveld 21-23 te Hilversum, ZVS Eemnes B.V., projectnummer: BO9235, 26 augustus 2009).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • zintuiglijk voornamelijk in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) lichte hoeveelheden puin en kooltjes zijn aangetroffen;
  • in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) cadmium, kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) boven de achtergrondwaarde (AW2000) zijn aangetoond;
  • in de ondergrond (0,8 - 2,0 m-mv) geen van de onderzochte stoffen boven de AW2000 zijn aangetroffen;
  • in het grondwater geen van de onderzochte stoffen verhoogd zijn aangetoond;
  • er in de contactzone middels een indicatief onderzoek geen asbest is aangetoond.

De lichte verontreinigingen in de bodem brengen geen risico's met zich mee. Dergelijk verhoogde gehalten (achtergrondwaarden) komen in verstedelijkte gebieden veelvuldig voor.

Bodembeschermingsgebied

De locatie ligt niet binnen een bodembeschermingsgebied, waardoor er vanuit dit kader geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen worden gesteld.

5.7.2 Waterparagraaf

Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met de beleidslijnen ten aanzien van omgang met (hemel)water. Gezien de relatief lage grondwaterstanden is dit gebied kansrijk voor het infiltreren van regenwater, maar ook voor ondergronds bouwen.

Voor het gescheiden gerioleerd gebied is het voornemen om regenwater zo veel mogelijk te infiltreren. Het te infiltreren water mag uiteraard niet verontreinigd zijn, met andere woorden moet voldoen aan de streefwaarden van de wet Bodembescherming.

Onderzoek wijst uit dat afkoppelen en op eigen perceel infiltreren van regenwater kan leiden tot bodem-en grondwaterverontreinigingen, omdat afstromend regenwater niet altijd schoon is. Daarom gaat de gemeente hier in de toekomst genuanceerd mee om. Voorwaarden bij infiltratie zijn het aanleggen van lokale zuiveringsvoorzieningen (wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen e.d.), het tegengaan van uitlogende (bouw)materialen en het vermijden van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

Het afkoppelbeleid wordt in samenwerking met de provincie en het Hoogheemraadschap in het kader van het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP periode 2009-2014) aangepast aan deze nieuwe inzichten. Voor de toekomstige invulling van het afkoppelbeleid wordt verwezen naar het GRP.

Voor het opstellen van bestemmingsplannen in Hilversum heeft afstemming plaatsgevonden met het Waternet, als vertegenwoordiging van het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht. Tijdens een overleg d.d. 10 februari 2011 is gesproken over het verwoorden in de toelichting en de bestemmingsmethodiek van wateraspecten.

Regenwaterstroom

Eis is dat het afkomend regenwater niet verontreinigd is of verontreinigd kan raken zodat bodemverontreiniging bij de infiltratiepunten wordt voorkomen. Hiervoor is het belangrijk om geen onbehandeld koper, zink, lood en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/ straatmeubilair die in aanraking komen met regen- en/ of grondwater. Daarnaast dient er geen gebruik te worden gemaakt van chemische onkruidbestrijdingsmiddelen.

Het water dat op eigen perceel wordt geïnfiltreerd moet voldoen aan de streefwaarden zoals opgenomen in de wet Bodembescherming. Mochten streefwaarden worden overschreden, dan is de aanleg van lokale voorzuiveringsvoorzieningen (zoals wadi's, helofyten, bezinkvoorzieningen, e.d.) noodzakelijk. Eventuele overschrijdingen van streefwaarden moeten aantoonbaar door de voorzuiveringsvoorziening worden teruggebracht tot of onder de streefwaarden.

Geadviseerd wordt om afstromend regenwater, in afwachting van infiltratie, tijdelijk te bergen in een bergingsvoorziening (bijvoorbeeld een vijver, een zakput, een bergende en infiltrerende verharding van klinkers, e.d.). Het onderhoud en de aanleg van de berging- en infiltratievoorzieningen is een taak voor de gebouw of perceelseigenaar.

Ten aanzien van het aanbrengen van verhardingen in nieuw in te richten gebieden geldt dat bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m² ontheffing op de Integrale keur van AGV dient te worden aangevraagd. Zonder ontheffing op de Integrale keur van AGV is het aanbrengen van meer dan 1000 m² verharding zonder compenserende maatregelen verboden.

Grondwater

Bij ondergrondse bouw moet rekening worden gehouden met de grondwaterstand. Kelders moeten waterdicht worden uitgevoerd, zodat noodzaak tot het lokaal verlagen van de grondwaterstand wordt voorkomen. Ook moet risico op instroom van hemelwater via afstroming over het maaiveld worden voorkomen. Om grondwateroverlast te voorkomen moet bij het bouwrijp maken van grond worden gestreefd naar een ontwatering van minimaal 1,5 m onder maaiveld (zie ook het beleid in het Gemeentelijk Rioleringsplan).