Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hugo-Oord
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0398.BP56HUGOOORD-VA01

Toelichting

hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Woningcorporatie Woonwaard en De Pieter Raat Stichting zijn al enige jaren bezig om samen met de gemeente Heerhugowaard het gebied Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen te herontwikkelen.
 
Voor het gebied Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen is in 2009 een ruimtelijke visie opgesteld die de gemeenteraad op 23 juni 2009 heeft vastgesteld. In deze visie heeft de raad zich uitgesproken over wat de gewenste ruimtelijke ontwikkeling op deze plek is en hoe die ontwikkeling procesmatig uitgewerkt kan worden naar een concreet bouwplan.
 
In de loop van 2012 werd steeds duidelijker dat door verschillende factoren de projecten in het gebied in toenemende mate geconfronteerd werden met onvoorziene problemen of ingrijpende externe factoren. Door wijzigingen in de AWBZ financieringsstructuur zal de extramuralisering in de zorg versneld worden. Geïndiceerden met zorgzwaartepakketten tot en met niveau vier komen niet meer aanmerking voor opname in een tehuis. Daarmee is ook de basis voor de exploitatie van het plan voor de locatie Gerard Douplantsoen, in casu het plangebied, zo sterk gewijzigd dat verdere ontwikkeling van de plannen uit 2009, zoals opgenomen in de visie, niet verantwoord was. Aanpassing naar een meer extramuraal ingericht plan met zorggerichte woningen was noodzakelijk.
 
Anno 2016 ligt er een uitgewerkt plan waarin de Pieter Raat Stichting Hugo-Oord moderniseert (buiten het plangebied) en deels nieuwbouw pleegt (zowel binnen als buiten het plangebied) en Woonwaard nieuwbouwplannen heeft op de locatie van de inmiddels gesloopte woningen in het Gerard Douplantsoen. Deze woningbouw zal (deels) deel uitmaken van een te ontwikkelen woonservicezone in het gebied Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen.
 
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan voorziet echter niet in de mogelijkheid om de beoogde nieuwbouw te realiseren. Daarom moet het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied worden herzien.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt in het noordoostelijke deel van de kern Heerhugowaard. Meer specifiek ligt het Gerard Douplantsoen ten noorden van de Van Veenweg, ten oosten van de Carel Willinkstraat en ten zuiden van de bebouwing aan de zuidzijde van de Johannes Vermeerstraat. Op onderstaande afbeelding(en) is de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven:
   
Globale ligging plangebied (rode omcirkeling, Bron: maps.google.nl)
 
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: bing.com/maps)
1.3 Geldende planologische regeling(en)
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Heerhugowaard Kern-Noord’, vastgesteld door de gemeenteraad op 22 maart 2011. Hierin heeft het plangebied de bestemming ‘Maatschappelijk’. Binnen deze bestemming is een ruim bouwvlak opgenomen, waarbinnen maximaal 60 % van de oppervlakte bebouwd mag worden. De maximum bouwhoogte bedraagt 9,0 m.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
 
Het nieuwbouwplan voor de woningen past wat betreft de reguliere woningen niet in het huidige bestemmingsplan, want binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zijn alleen zorgwoningen mogelijk. De nieuwe bebouwing past daarnaast niet binnen de regels van dit bestemmingsplan, omdat de maximum bouwhoogte van 9,0 m centraal in het nieuwbouwplan wordt overschreden.
 
Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied daarom moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. De planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5. Vervolgens komt de juridische planopzet in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevatten hoofdstuk 7 en 8 achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van overleg en inspraak.

hoofdstuk 2 Huidige situatie
Het plangebied was ingericht met 56 verouderde zorg(huur)woningen. De bebouwing aan het Gerard Douplantsoen is al gesloopt en het plangebied ligt braak. Het gebied bevat veel groen en is ruim van opzet. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een watergang die overgaat in een wat bredere waterloop even ten oosten van het plangebied.
 
 
Het gebied wordt ontsloten door de Van Veenweg, die aansluit op de Oosttangent en de Middenweg, waarmee de N507 te bereiken is.
 
Ten noorden, oosten en zuiden van het plangebied zijn woongebieden gelegen. Ten westen van het plangebied liggen maatschappelijke voorzieningen.

hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vastgesteld op 13 maart 2012, geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De hoofdlijnen van de structuurvisie gaan over bereikbaarheid, concurrentiekracht en leefbaarheid en veiligheid.
 
In de Structuurvisie wordt een groot deel van ruimtelijke ordeningskwesties bij de provincies en gemeenten neergelegd. Zo staat in de Structuurvisie dat afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap het Rijk aan de provincies en gemeenten overlaat, het budget voor provinciaal en regionaal verkeer en vervoer ook bij provincies en gemeenten komt te liggen en gemeenten ruimte krijgen voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het rijk bemoeit zich alleen nog met onderwerpen die:
  1. nationale lasten of baten heeft (bijvoorbeeld militaire activiteiten);
  2. waar internationale afspraken over zijn gemaakt;
  3. land- of provinciegrensoverschrijdend zijn én een hoog afwentelingsrisico kent of in beheer is bij het rijk (bijvoorbeeld hoofdnetwerk mobiliteit).
Het beleid dat in de structuurvisie is neergelegd wordt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd in regelgeving. Hierin zijn directe regels voor provincies en gemeenten opgenomen die de rijksbelangen beschermen. Voor het plangebied en het thema (zorg)wonen is geen specifiek beleid opgenomen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte introduceert een ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder is een toetsingskader voor nieuwe ontwikkelingen en moet, ingevolge het 2e lid van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in bestemmingsplannen deze ladder worden doorlopen.
 
De “ladder van duurzame verstedelijking” houdt het volgende in:
  1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  2. Indien uit de beschrijving onder a blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  3. Indien uit de beschrijving onder b blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Planspecifiek
In de regionale woonvisie, zie toelichting paragraaf 3.2.3, is opgenomen dat in Heerhugowaard een behoefte bestaat van ruim 4.200 woningen, waarvan een deel binnenstedelijk kan worden gebouwd. Tevens wordt in deze visie aangegeven dat er behoefte is aan wonen in combinatie met zorg. De beoogde ontwikkeling in het plangebied wordt volledig binnenstedelijk gerealiseerd, door middel van herstructurering in de vorm van sloop en nieuwbouw en voorziet in deze behoefte. Hiermee wordt voldaan aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
Het Barro is niet specifiek van invloed op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
3.2 Provinciaal en regionaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Hierin geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. In de structuurvisie wordt ingegaan op de demografische veranderingen en de gevolgen ervan.
 
In de visie wordt uiteen gezet dat het belangrijk is te erkennen dat de demografische verandering een autonome ontwikkeling is en dat nagedacht moet worden over de aanpassingen aan een veranderende omvang en samenstelling van de bevolking. Het gaat om de vraag hoe leefbaarheid kan worden behouden met de demografische verandering. De provincie wil hierin een coördinerende en toetsende rol vervullen. Gemeenten en burgers worden bewust gemaakt van deze ontwikkelingen.
 
Daarnaast wil de provincie steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het bestaand bebouwd gebied, met name waar het gaat om bedrijventerreinen, ondergronds bouwen, hoogbouw, stationsomgevingen en knooppunten. In de structuurvisie wordt gesteld dat door demografische ontwikkelingen, zoals vergrijzing en krimp, in dorpen sprake is van grote ruimtelijke, economische en sociale dynamiek, waardoor de identiteit van de dorpen onder druk komt te staan. De Provincie wil een bijdrage leveren aan het versterken van de identiteit van de dorpen vanuit een duurzaam toekomstperspectief.
 
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling aan het Gerard Douplantsoen vindt binnen het bestaand bebouwd gebied van Heerhugowaard een vernieuwing plaats, waarmee bestaande, kwalitatief verouderde bebouwing wordt gesloopt en nieuwe woningbouw plaatsvindt.
 
3.2.2 Provinciale woonvisie, het Regionaal Actie Programma en de Regionale Woonvisie
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland 2010 - 2020' vastgesteld. In deze visie staat als doelstelling: 'In 2020 beschikken de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu'. De Regionale Actieprogramma’s (RAP’s) zijn voor de provincie het instrument om dit doel te bereiken. De RAP voor de regio Alkmaar is begin 2012 door de gemeenten vastgesteld.
 
In 2005 hebben de gemeenteraden van de regiogemeenten de regionale Woonvisie 2005-2015 vastgesteld. Sindsdien is er veel veranderd. De gegevens van de RAP geven een actueler beeld van de woningmarkt en de nieuwbouwprojecten die in voorbereiding zijn. Daarom is, aan de hand van de RAP, gewerkt aan een nieuwe Regionale Woonvisie regio Alkmaar 2013 - 2020. De gemeenteraden van de regiogemeenten hebben deze woonvisie medio 2013 vastgesteld (Heerhugowaard, d.d. 27 augustus 2013). Zie voor de bespreking van deze woonvisie toelichting paragraaf 3.2.3.
 
3.2.3 Regionale Woonvisie regio Alkmaar 2013 - 2020
Tot 2040 zal het aantal huishoudens regionaal blijven toenemen, waarbij het aandeel 75+ zal verdubbelen. Door de vergrijzing zal Wonen in combinatie met Zorg een belangrijk thema worden.
 
Algemeen
In de regio zijn er getalsmatig nu geen grote knelpunten maar op termijn kan er schaarste komen in de goedkope voorraad en krijgt de regio met vergrijzing te maken. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. Om de markt zijn werk te laten doen en ook in de toekomst de aantallen woningen in balans te houden met de behoefte zal in de Regio Alkmaar slim moeten worden omgegaan met de huidige voorraad, verstandig moeten worden toegevoegd en ‘vinger aan de pols’ ten aanzien van de betaalbaarheid. Monitoring is een instrument om e.e.a. goed te volgen.
 
In totaal bedraagt de opgave voor de regio Alkmaar 10.000 woningen tot 2020. Wat er in de Regio de komende jaren aan aantallen gepland is, is in de Regionale Actieprogramma's aangegeven. Tot 2020 circa 13.000 à 14.000 woningen, waarvan ruim 4.200 woningen in Heerhugowaard. Qua aantallen kan dit de behoefte faciliteren. Zorg is er wat betreft de rol van de overprogrammering (extra 30% gepland) en de verdeling over de gemeenten in de huidige marktsituatie. Er zijn meer woningen gepland dan er behoefte is en de praktijk wijst uit dat er minder gebouwd wordt dan waar behoefte aan is.
 
Wonen-Welzijn-Zorg (WWZ)
Nederland vergrijst de komende jaren in toenemende mate en het aantal ‘zorgvragers’ neemt door de vergrijzing toe. Naast de sociaal-maatschappelijke gevolgen heeft deze vergrijzing ook gevolgen voor het wonen. De vraag naar specifieke senioren/zorgcomplexen neemt af. Dit is het gevolg van een maatschappelijke ontwikkeling waarbij senioren ervoor kiezen om zo lang mogelijk in de eigen woning en woonomgeving te blijven wonen. Daarbij zijn ook tussenvormen mogelijk, waarbij senioren (al dan niet gezamenlijk) besluiten om kleinschalige woonprojecten eventueel in de eigen woonsituatie te ontwikkelen. Het wonen in een woongroep laat zich goed combineren met het delen van zorgvoorzieningen. De afgelopen decennia laten een stijgende lijn zien in het aantal woongroepen voor senioren. Dergelijke initiatieven kunnen rekenen op een positieve grondhouding bij de regiogemeenten.
 
Daarnaast is het een politieke keuze van de centrale overheid dat een grote groep zorgafhankelijke huishoudens het recht op verblijf in een intramurale instelling zal kwijtraken. Vanaf 2013 is voor nieuwe klanten die een indicatie hebben voor een zorgzwaartepakket (ZZP) 1 en 2 de aanspraak op het onderdeel verblijf vervallen. Vanaf 2014 geldt dit eveneens voor ZZP3. Dit geldt zowel voor de categorieën Verpleging en Verzorging (VV), geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de verstandelijk gehandicaptenzorg (VG). Ook voor de zwaardere ZZP4 wordt de scheiding van zorg en wonen beoogd. Veel mensen kunnen straks niet meer intramuraal gaan wonen. Langer zelfstandig (willen) wonen stelt eisen aan de geschiktheid van de woningvoorraad en aan welzijn en zorg. Goed op elkaar afgestemde WWZ arrangementen in de wijken is daarom hard nodig, met of zonder innovatie.
 
Bovenstaande ontwikkelingen vragen een samenhangende organisatie van wonen, zorg en welzijn. Het woonservicezone, met zijn overkoepelende en gebiedsgerichte aanpak zoals dat in de omgeving van het plangebied wordt nagestreefd, lijkt veel kansen te bieden om deze samenhang te realiseren. Een volwaardig woonservicezone bevat een arrangement van fysieke (vastgoed) en sociale voorzieningen die alle bewoners van het gebied in staat stelt om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen, zonder in een isolement te raken. Wanneer partners op het gebied van wonen, zorg en welzijn samen met bewoners, onder regie van de gemeente hun krachten bundelen, hebben zij veel mogelijkheden om in ‘kansrijke gebieden’ volwaardige woonservicezones te realiseren.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling van de 85 woningen gelegen in een woonservicezone en nabij (winkel)voorzieningen, geeft invulling aan de regionale woningbehoefte van 4.250 woningen en de behoefte aan intramurale en extramurale zorgwoningen en wordt binnenstedelijk gerealiseerd. Hiermee is sprake van een ontwikkeling die past binnen de regionale woonvisie. Bovendien is per saldo slechts sprake van een toename met maximaal 29 woningen, waarvan een groot deel ook nog eens bestaat uit intramurale zorgwoningen (35 stuks) en extramurale zorgwoningen (22 stuks).
 
3.2.4 Waterbeheersplan
In het Waterbeheersplan 2010 - 2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010 - 2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.
 
Het kerndoel is vierledig:
  1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden;
  3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  4. Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:
  • Het beheergebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • Alle inwoners van het beheergebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • Niet alles kan overal;
  • Samenwerking staat centraal;
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening;
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.
3.2.5 Keur van het Hoogheemraadschap
De Keur is een speciale verordening van het Hoogheemraadschap waarin de regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken zijn opgenomen. Particulieren, bedrijven en andere overheden zijn verplicht zich aan de Keur te houden. De huidige Keur is in december 2009 vastgesteld. Een nieuw artikel dat relevant is voor ruimtelijke plannen is Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak. Uitbreidingen van verharding boven 800 m² dienen te worden gecompenseerd. Meer informatie over de Keur is te vinden op de website van het Hoogheemraadschap.
 
Planspecifiek
In de voorgenomen plannen is rekening gehouden met de watercompensatie-eisen uit de keur. Zie verder toelichting paragraaf 4.4.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2020
De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de StructuurvisieHeerhugowaard 2020 vastgesteld. De structuurvisie is een (wettelijk verplichte) brede visie op de toekomst van de gemeente en vormt het kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.
 
De structuurvisie is een actualisering van het StructuurbeeldHeerhugowaard 2005 - 2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie ‘Heerhugowaard, Stad van Kansen’, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen. In dat structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:
  • Het completeren van de gemeente; afmaken waar we mee begonnen zijn.
  • Het creëren van samenhang en eenheid in de gemeente.
  • Het bieden van een thuisbasis in plaats van een uitvalsbasis, met de bijbehorende voorzieningen en vertier (een eigen identiteit).
  • Het verenigen van dorpse waarden (groen, ruimte, kleinschaligheid, veiligheid en geborgenheid) en stadse waarden (Stadshart, zorgvoorzieningen en vertier).
  • Het landelijk gebied landelijk en open houden.
  • Verdere regionalisering zonder daarbij het karakter als individuele gemeente te verliezen.
Deze kansen zijn in het structuurbeeld vertaald naar acties en projecten. Anno 2011 waren al veel van de acties uitgevoerd. Heerhugowaard heeft aantrekkelijke woonmilieus, een goed werkklimaat, een Stadshart in ontwikkeling en veel ruimte, water en groen. Hoewel de thema’s uit de stadsvisie nog steeds actueel zijn, is het structuurbeeld aan een actualisatie toe. Heerhugowaard is de afgelopen jaren mede in het kader van het VINEX-beleid sterk gegroeid. Naar verwachting zal het inwoneraantal groeien tot 57.000 in 2020. Heerhugowaard gaat een nieuwe fase in. Het groeitempo neemt af. De bevolking is kinderrijk en de leeftijdsgroep tussen de 30 en 40 jaar is groot. Het aantal ouderen groeit de komende jaren fors, waarmee Heerhugowaard sterker vergrijst dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft zijn weerslag op het woningbouwprogramma en de voorzieningenstructuur van Heerhugowaard.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling aan het GerardDouplantsoen is in de structuurvisie opgenomen en staat op de agenda om op de korte termijn uit te voeren. Op navolgende afbeelding is een uitsnede van de structuurvisiekaart ter plaatse van het plangebied weergegeven:
 
  
Uitsnede structuurvisiekaartHeerhugowaard 2020 met globale aanduiding plangebied (rode omkadering)
 
3.3.2 Gemeentelijke visie WWZ gebiedsdeel 2
De strategische basis voor de woonservicezone en het nieuwe Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen zijn de algemene raadskaders rondom Wonen, Welzijn en Zorg in Heerhugowaard. Deze kaders zijn voor gebiedsdeel 2 (Heemradenwijk, Centrumwaard, Schilderswijk en de Draai) uitgewerkt naar een gebiedsvisie: de Gemeentelijke visie Wonen, Welzijn en Zorg gebiedsdeel 2. Daarin heeft de gemeenteraad op 22 mei 2007 het welzijnsprogramma van noodzakelijke voorzieningen (de verdeling van zorgwoningen en de verdeling van voorzieningen op het gebied van welzijn en zorg in dit gebiedsdeel) vastgesteld. Het college van burgemeester en wethouders heeft in die besluitvorming tevens opdracht gekregen in lijn met de visie tot programmatische uitwerkingen van de visie te komen.
 
Die ‘uitwerking’ is de ruimtelijke visie Woonservicezone Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen. Deze visie is de ruimtelijke vertaling van de eerder vastgestelde Gemeentelijke visie Wonen, Welzijn en Zorg gebiedsdeel 2 voor het ontwikkelingsgebied Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen. In toelichting paragraaf 3.3.3 komt deze uitwerking aan de orde.
 
3.3.3 Ruimtelijke Visie Woonservicezone Hugo-Oord & Gerard Douplantsoen
De 'Ruimtelijke visie Woonservicezone Hugo-Oord & Gerard Douplantsoen' geeft de richting aan van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied en het naastgelegen Hugo-Oord. De gemeenteraad heeft de ruimtelijke visie vastgesteld op 23 juni 2009. De visie is gericht op de ontwikkeling van een verzorgingstehuis en woningbouw die gezamenlijk een woonservicezone vormen en vormt het afwegingskader waarbinnen toekomstige ruimteclaims kunnen worden afgewogen. De definitieve ruimtelijke visie geeft gebieden weer waarbinnen gebouwd mag worden. Tevens wordt er in aangegeven wat het maximaal aantal bouwlagen is.
 
Specifiek voor het Gerard Douplantsoen is de volgende ruimtelijke visie opgenomen:
'Er is in nauw overleg met de omgeving besloten, de buitenrand van het Gerard Douplantsoen te voorzien van woningbouw van maximaal twee lagen met een kap...Aan de Van Veenweg, verder van de straat dan de voorgenoemde woningen, kan een woongebouw van maximaal 4 lagen hoog komen, waarin het parkeren zal worden opgenomen. Overig parkeren zal worden gesitueerd in de centrale as.
 
Water
De watergang ten noorden van het Gerard Douplantsoen zal verbreed worden om een grotere buffer met de achterliggende woningen te creëren.
 
Groen
De bestaande kwalitatief goede bomen zijn op de visie kaart weergegeven. Deze dienen zoveel mogelijk behouden te worden afhankelijk van de ontwikkeling.'
 
In de loop van 2012 werd steeds duidelijker dat door verschillende factoren de projecten in het gebied in toenemende mate onvoorziene problemen ervaren of geconfronteerd worden met ingrijpende externe factoren. Door wijzigingen in de AWBZ financieringsstructuur zal de extramuralisering in de zorg versneld worden. Geïndiceerden met zorgzwaartepakketten tot en met niveau vier komen niet meer aanmerking voor opname in een tehuis. Daarmee is ook de basis voor de exploitatie van het plan Hugo-Oord en Gerard Douplantsoen zo sterk gewijzigd dat verdere ontwikkeling van de plannen uit 2009, zoals opgenomen in de visie, financieel niet verantwoord was. Aanpassing naar een meer extramuraal ingericht plan met zorggerichte woningen was noodzakelijk.
 
In 2015 hebben De Pieter Raat Stichting en Woonwaard de mogelijkheden verkend samen tot de ontwikkeling van een gebouw te komen op het Gerard Douplantsoen. Dat plan is nu in ontwikkeling en betreft een deel sociale huurappartementen voor Woonwaard, en een deel woonzorgcentrum van De Pieter Raat Stichting (appartementen + gemeenschappelijke woonkamers + een restaurant + kantoorruimte). De Pieter Raat Stichting vertrekt van haar huidige locatie, die beschikbaar komt voor andere ontwikkelingen (nader te bepalen).
 
De nieuwe invulling van het plangebied past binnen het principe van de bouwvelden uit de ruimtelijke visie waarbij sprake is van bouwvelden, met een (maatschappelijk) woongebouw op het bouwveld aan de zijde van de Van Veenweg en bouwvelden met grondgebonden woningen aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Ook qua hoogte en de wijze van ontsluiten, met een oost-west gerichte as die aan de oostzijde in zuidelijke richting aansluit op de Van Veenweg, sluit aan op de nieuwe hoofdopzet van het Gerard Douplantsoen zoals opgenomen in de visie.
 
3.3.4 Beleidsnota Wonen in Heerhugowaard 2007-2015
In de beleidsnota Wonen is het woonbeleid van de gemeente Heerhugowaard geformuleerd voor de periode van 2007 tot 2015. Het is een nadere invulling van de regionale kaders die zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. De speerpunten van beleid hebben betrekking op:
  • het terugdringen van de lange wachttijden van woningzoekenden op de sociale huurmarkt;
  • het waar mogelijk benutten van binnenstedelijke herontwikkelingslocaties om de diversiteit in het woningaanbod te vergroten;
  • het op peil houden van de kernvoorraad sociale huurwoningen en het realiseren van goedkope koopwoningen;
  • het zoveel mogelijk verkopen van goedkope koopwoningen onder voorwaarden (maatschappelijk gebonden eigendom, bijvoorbeeld KoopGarant en Kanswoning);
  • het hanteren van de WoonKwaliteitsWijzer door de Heerhugowaardse Woon Advies Commissie en de Adviesgroep Ouderenhuisvesting Heerhugowaard (AOH) bij de beoordeling van plannen voor nieuwe woningen;
  • de aandacht en acties gericht op het waarborgen van voldoende passende huisvesting en nieuwe woonvormen voor kwetsbare burgers;
  • het zoveel mogelijk honoreren van de vraag naar kavels voor eigenbouw en het bieden van kennisondersteuning aan eigenbouwers.
Planspecifiek
Met de ontwikkeling van woningbouw in het plangebied wordt tegemoet gekomen aan de beleidsspeerpunten.
 
3.3.5 Groenstructuurvisie Heerhugowaard
Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een visie opgesteld die de gemeenteraad op 23 maart 2010 heeft vastgesteld. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn. De groenstructuur visie bestaat uit vijf deelvisies te weten: 
  1. Historische structuur: door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt.
  2. Contrast: het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.
  3. Natuurwaarde: de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke natuurwaarde door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.
  4. Recreatiewaarde: de groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.
  5. Duurzame inrichting in drie klassen: de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.
Planspecifiek
In het plangebied wordt nagestreefd om de recreatiewaarde van het plangebied zo goed mogelijk aan te passen aan de specifieke gebruikers. Daarnaast wordt het plangebied zo duurzaam mogelijk ingericht.
 
3.3.6 Duurzaam bouwen
Om een CO2-neutrale gemeente te worden zet de gemeente stevig in op het gebied van duurzaam bouwen. Rekening houden met het energieaspect en materiaalgebruik in de bouw wordt steeds noodzakelijker, nu de eerste gevolgen van klimaatverandering merkbaar worden. Maar ook vanwege de stijgende energieprijzen en het steeds grotere aandeel van energiekosten in de totale woonlasten. Het accent ligt op het stimuleren van duurzame maatregelen en het creëren van gunstige onderhandelingsposities. Daarnaast wordt onderzocht welke juridische constructies mogelijk zijn om gemaakte afspraken te toetsen en te handhaven. De meeste milieuwinst valt te halen in de bestaande bouw, want die hoort bij de top vijf van grootste CO2 -producenten in Heerhugowaard. Om CO2-neutraal te worden zal de bestaande bouw 50% energiezuiniger moeten worden. De invoering van het verplichte energielabel zal helpen om diverse partijen in beweging te krijgen. Ook komt er een subsidieregeling om particulieren in de bestaande bouw te bewegen tot maatregelen voor duurzaam bouwen. Bij nieuwbouw wordt ingezet op 30-40% energiezuiniger woningen en kantoren ten opzichte van de landelijke norm. In de resterende energievraag zal worden voorzien met lokaal opgewekte duurzame energie.
 
In de onderbouwing en uitvoering van de ruimtelijke plannen wordt gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Woningbouw. Dit pakket is een instrument om de effecten op gezondheid en milieu van het bouwproces te verminderen, maar ook andere instrumenten, zoals GPR - gebouw en Breeam worden toegepast om de duurzaamheiddoelstellingen te halen Momenteel geldt dit voor de woningbouw. De kwaliteit komt onder meer tot uitdrukking aan de hand van de toegepaste milieuvriendelijke materialen, de locatiekeuze, een zongerichte verkaveling, een gunstige energievoorziening, een gezond binnenmilieu en een goede waterhuishouding. Daardoor kunnen nadelige milieueffecten zoveel mogelijk worden beperkt en de leefbaarheid en duurzaamheid van de plannen worden verbeterd. De doelstellingen voor duurzaam bouwen zijn verder vertaald naar hanteerbare en controleerbare documenten. Dit zijn de zogeheten Duurzaam Bouwen (DuBo)-checklijsten. Deze checklijsten zijn bij de gemeente op te vragen en dienen samen met het voorlopig en het definitieve ontwerp van de woning bij de gemeente te worden ingeleverd.

hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Inleiding
Verschillende milieuaspecten vormen input bij de ontwikkeling van woningbouw. In dat verband dient bij de afweging van ruimtelijke ontwikkeling te worden onderzocht welke milieuaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Tevens is het van belang milieubelastende functies ruimtelijk te scheiden van milieugevoelige functies.
 
In dit hoofdstuk wordt per thema beschreven wat de status is van het thema in het plantgebied en welke gevolgen dit heeft voor de gewenste ontwikkeling.
4.2 Geluid
Omdat met de voorgenomen ontwikkeling nieuwe geluidgevoelige functies, namelijk woningen, mogelijk worden gemaakt, moet worden getoetst aan de Wet geluidhinder. Hierbij geldt dat door middel van onderzoek aangetoond moet worden wat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen, als gevolg van de zoneringsplichtige wegen is. Wegen waar een maximum snelheid van 30 km/u geldt en erftoegangswegen zijn niet zoneringsplichtig. Wanneer de geluidbelasting meer blijkt te zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB, moet worden onderzocht of maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren. Wanneer dit financieel niet doelmatig is, of stuit op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of technische aard, kan ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend tot een maximale geluidbelasting van 63 dB.
 
Planspecifiek
Voor de nieuw te bouwen woningen is een akoestisch wegverkeerslawaai onderzoek (Windmill, nr. P2016.015.01-03, d.d. 9 februari 2016) uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
 
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Van Veenweg. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. De Carel Willinkstraat, Johan Vermeerstraat en de Breitnerstraat zijn 30 km/uur-wegen en derhalve niet voorzien van een zone. De geluidbelasting ter plaatse van de woningen ten gevolge van deze wegen is wel inzichtelijk gemaakt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
 
De berekende geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Van Veenweg inclusief de wettelijke aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder bedraagt ten hoogste 54 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee niet gerespecteerd. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter wel gerespecteerd. Ook hier geldt dat de gevel dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit 2012. Bij het realiseren van de woning dienen, bij het vaststellen van hogere waarden, de gevels wel een voldoende karakteristieke geluidwering (GA;k) te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft. Bij het ontwerpen van de woningen dient ermee rekening te worden gehouden dat de geluidgevoelige ruimten zoveel als mogelijk aan de geluidluwe zijde worden geprojecteerd.
 
Gezien het feit dat verdergaande maatregelen niet afdoende zijn of stuiten op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke of verkeerskundige aard, wordt het bevoegd gezag verzocht een hogere grenswaarde te verlenen van 54 dB.
 
Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde woning vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.3 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die hinder kunnen veroorzaken. Dit aspect vormt daarom geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Waterhuishouding
Bij ruimtelijke plannen is de watertoets wettelijk van toepassing: een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel te voorkomen dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
 
De watertoets is een verplicht onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt, de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder wordt opgenomen.
 
In het kader van de watertoets heeft in een vroegtijdig stadium, bij de ontwerpvorming van het plan, afstemming plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
 
Bij toename van verhard, afvoerend oppervlak door ruimtelijke ontwikkelingen, dient extra berging te worden gerealiseerd als compensatie voor de toegenomen belasting van het oppervlaktewater. In het inrichtingsplan is berekend dat de totale watercompensatie, als gevolg van toename aan verhard oppervlak plus het realiseren van de 2 eilanden, 497 m² moet bedragen. In totaal wordt 876 m² water gerealiseerd en wordt dus aan de compensatie-eis voldaan. Door realisatie van een duiker onder de Carel Willinkstraat worden de vijver die gelegen is achter verzorgingstehuis Hugo-Oord verbonden met de watergang die achter de woningen van de Johan Vermeerstraat loopt. Met deze verbinding maakt de vijver onderdeel uit van het stedelijk oppervlaktewater. Totdat de planontwikkeling van Hugo-Oord gerealiseerd wordt, zal er sprake zijn van een tijdelijke situatie. De Duiker wordt met een stuw afgesloten zodat het waterpeil in de vijver achter Hugo-Oord nog op het oorspronkelijke niveau blijft. Als de nieuwbouw gereed is wordt de stuw verwijderd en zal het peil in de vijver zakken. De oevers in de vijver zullen dan (gedeeltelijk) vernieuwd moeten worden. Gedurende de tijdelijk situatie wordt de watercompensatie gerealiseerd door gebruik te maken van een gemeentelijk waterbank.
 
Met betrekking tot onderhoud van de noordelijke waterpartij is het van belang dat de minimale doorvaarteisen die gelden voor een maaiboot, namelijk een doorvaarthoogte van minimaal 1,1 m, een doorvaartbreedte van minimaal 2,5 m en een diepte van minimaal 1,0 m gehaald worden.
 
Het plangebied is momenteel al in gebruik als woongebied. Aan de oostzijde (buiten het plangebied) ligt een bestaande waterloop. Deze waterloop wordt verbreed in de richting van het plangebied en er worden kleine eilanden in aangelegd. Hierbij wordt ervoor gezorgd dat de breedte van het water nog zodanig is dat met de maaiboot rond de kleine eilanden onderhoud kan worden uitgevoerd. De tuinen aan de verbrede waterloop, worden tot aan het water uitgegeven. De oevers aan deze kant worden daarom onderhouden door de bewoners.
 
Voor het rioleringsstelsel is het uitgangspunt dat een gescheiden stelsel wordt aangelegd, waarbij zoveel mogelijk schone oppervlakken rechtsreeks naar het watersysteem moeten worden afgekoppeld. Op deze manier komt het schone hemelwater niet in de riolering terecht.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Op basis van deze wetgeving kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:
  • grenswaarden niet worden overschreden;
  • de luchtkwaliteit per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit;
  • het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit ‘niet in betekende mate’ verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. De definitie van het begrip 'in betekenende mate' is vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie stikstofdioxide (NO2) of fijn stof (PM10) met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:
  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.
Planspecifiek
Omdat in deze ontwikkeling aanzienlijk minder dan 1.500 woningen mogelijk worden gemaakt, kan het project worden aangemerkt als Niet In Betekenende Mate. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
 
Verkennend (water)bodemonderzoek
Voor de ontwikkeling van de woningbouw is een verkennend (water)bodemonderzoek (Kwinfra milieu bv, nr. 11098-rapp1, d.d. 29 juli 2011) uitgevoerd.
 
Uit het onderzoek blijkt dat de boven- en ondergrond over het algemeen licht verontreinigd zijn. Aan de zuidoostzijde van het plangebied is plaatselijk de bovengrond sterk verontreinigd met PAK. Daarnaast is plaatselijk de bovenlaag sterk verontreinigd met enkele zware metalen. Voor deze locaties is een omvangsbepaling uitgevoerd waaruit blijkt dat er conform de Wet bodembescherming geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (<25 m³ sterk verontreinigde grond).
 
Verder is een huisvuilstort aangetroffen met een plaatje chrysotielasbest. Omdat het gehalte aan asbest het criterium <100 mg/kg niet overschrijdt, is op de locatie geen sprake van een sterke verontreiniging met asbest.
 
Met de resultaten van het bodemonderzoek worden geen belemmeringen geconstateerd voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel wordt geadviseerd om bij grondwerkzaamheden de plaatselijke verontreiniging met PAK separaat te ontgraven en af te voeren naar een erkende reiniger.
 
Nader asbestonderzoek
Aanleiding voor het nader asbest in grond onderzoek betreffen de resultaten uit een eerder op de locatie uitgevoerd verkennend asbest in grond onderzoek (Kwinfra bv, nr 12190rap1, d.d. 8 juli 2013), waarbij de bovengrens van het gehalte asbest enkel op onderhavig onderzoekslocatie de interventiewaarde overschrijdt.
 
Het doel van het nader asbest in grondonderzoek is het vaststellen van de aard van de verontreiniging en een schatting doen van het gemiddelde gehalte aan de hand van de visuele inspectie van het maaiveld en de uitgegraven sleuven in combinatie met steekproefsgewijze monsterneming.
 
Uit de onderzoeksresultaten blijkt op de onderzoekslocatie, bestaande uit de drie westelijk gelegen voormalige bouwblokken, geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest derhalve wordt de
hypothese verdacht verworpen.
 
Geadviseerd wordt om, wanneer de locatie door de aannemer is opgeleverd, ook buiten de voormalige bouwblokken een maaiveld inspectie uit te voeren, aangezien daar eveneens tijdens het verkennend asbest in grondonderzoek asbestverdacht plaatmateriaal op het maaiveld is aangetroffen. Het terrein buiten de bouwblokken zal echter eerst gemaaid dienen te worden, omdat dit gebied sterk begroeid is. Indien tijdens de inspectie asbesthoudend materiaal wordt aangetroffen, wordt geadviseerd om op het terrein buiten de bouwblokken eveneens een verkennend bodemonderzoek naar asbest uit te voeren. Inmiddels is deze maaiveldinspectie uitgevoerd en is het plangebied vrij van asbest.
4.7 Natuurwaarden
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt niet binnen natuurgebieden als Natura 2000, Ecologische Hoofdstructuur (EHS) of Beschermde Natuurmonumenten. Binnen een straal van 3 km is EHS gelegen, maar dit ligt op zodanige afstand van de voorgenomen ontwikkeling dat de ontwikkeling hier geen invloed op zal hebben.
 
Voor het plangebied is in een eerder stadium in 2008 en 2011 (nader) Flora en faunaonderzoek uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn inmiddels verouderd. Daarom is het flora- en faunaonderzoek in de vorm van een oriënterend onderzoek (Blom Ecologie, nr. BE/2016/12/r, d.d. 20 januari 2016) geactualiseerd. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt:
  • In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen in de aanwezige begroeiing. Indien de werkzaamheden binnen het broedseizoen worden uitgevoerd wordt in het kader van de algemene Zorgplicht geadviseerd, alvorens te controleren of er sprake is van broedgevallen. Het is mogelijk dat de rugstreeppad de planlocatie bevolkt gedurende de sloop en ontwikkeling.
  • De ruimtelijke ingrepen leidden, behoudens rugstreeppad, mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten. Voor rugstreeppad dienen mitigerende regelen getroffen te worden om mogelijke tijdelijke effecten te voorkomen. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet worden niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt echter niet nodig geacht.
  • Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (artikel 75) aangevraagd te worden.
  • De planlocatie is geen onderdeel van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Ecologische Hoofdstructuur. Effecten als gevolg van externe werking zijn uitgesloten.
Daarnaast worden de volgende aanbevelingen gedaan:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal rondom de te slopen opstallen (takken, stronken e.d.) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijkeverlichtingswijze toepassen (rood/groen licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige.
  • Ten aanzien van rugstreeppad geldt dat de soort gedurende de sloop en ontwikkeling de locatie kan bevolken (zie voor meer info bijlage 2). In de periode april t/m augustus/september dient te worden voorkomen dat er potentiële voortplantingswateren ontstaan door het terrein voortdurend te egaliseren en met name de delen waar niet gewerkt wordt. Grondwerkzaamheden worden zoveel als mogelijk aaneengesloten uitgevoerd. In het gehele jaar maar met name in de periode oktober t/m maart dient het ontstaan van potentiële verblijf- en overwinteringslocaties te worden vermeden. Hopen puin en ander sloopafval dienen direct te worden afgevoerd of afgedekt met wegendoek. Een alternatief voor bovenstaande werkwijze is gehele uitrastering van de gehele werklocatie middels een amfibieënscherm. Welke werkwijze wordt toegepast is ter beoordeling aan de uitvoerend partij. Indien ondanks de zorgvuldige aanpak rugstreeppadden worden aangetroffen moeten de werkzaamheden worden gestaakt. Een ter zake deskundige geeft op welke wijze de werkzaamheden hervat kunnen worden.
Uit deze resultaten blijkt dat het aspect natuurwaarden geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Cultuurhistorie en archeologie
4.8.1 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor. De Middenweg, Van Veenweg en Rustenburgerweg worden op de cultuurhistorische waardenkaart aangemerkt als historische geografische lijnen van hoge waarde, waarbij de motivering voor het toekennen van die hoge waarde luidt: “Kenmerkend voor de landschapsgenese van West-Friesland zijn de vele landaanwinningen. Deze polders zijn zeer rationeel ingericht. De wegen vormen hierin een zeer herkenbaar element. De waarde van de rechte polderwegen ligt met name in de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon”.
 
Door de expansie van Heerhugowaard is de hoge ruimtelijke en genetische samenhang tussen verkaveling, wegen, wonen langs wegen en het rationele afwateringspatroon met name in de bebouwde kom grotendeels verloren gegaan. Dit geldt eveneens voor het plangebied. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.8.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
 
Planspecifiek
Er is een archeologisch bureauonderzoek (Oranjewoud, nr. 260904, d.d. april 2013) uitgevoerd in het plangebied.
 
Uit het bureauonderzoek is gebleken dat sinds de droogmaling van de Heerhugowaard de percelen binnen het onderzoeksgebied in gebruik zijn als agrarisch gebied. Het plangebied zelf is vanaf de jaren zestig bebouwd geraakt. Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen archeologische waarnemingen of terreinen bekend en het gebied bestond vanaf de bronstijd tot in de middeleeuwen uit water.
 
Uit de periode van vóór het ontstaan van het binnenmeer Heerhugowaard zijn mogelijk wel archeologische sporen aanwezig. Vindplaatsen uit het laat neolithicum en de bronstijd zijn op meerdere plaatsen in Noord-Holland aangetroffen op de oevers van zoetwatergetijdengeulen, getijdeninversieruggen, strandwallen en duinen. Het bebouwde gebied van Heerhugowaard is niet bodemkundig gekarteerd. Het is mogelijk dat binnen het plangebied een kreek- of een getijdeninversierug aanwezig is.
 
Geadviseerd wordt om binnen het plangebied een verkennend booronderzoek uit te voeren met een boordichtheid van 5 boringen per hectare, wat neer komt op een hoeveelheid van 12 boringen. Met deze methode kunnen mogelijke getijdengeulen en getijdeninversieruggen in kaart worden gebracht, evenals de mogelijke verstoringen binnen het plangebied. Op basis hiervan kan worden bepaald of eventueel vervolgonderzoek ter plaatse van het plangebied noodzakelijk is.
 
Vervolgens is er een archeologisch inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (Transect, nr. 849, d.d. 3 februari 2016) in het plangebied.
 
Op basis van het vooronderzoek is vastgesteld dat het plangebied een lage verwachting heeft op de aanwezigheid van archeologische resten. Dit is gebaseerd op het aantreffen van geulbeddingafzettingen die onder water tot stand zijn gekomen en de hoge mate van verstoring van de bodem. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor bewoonbare niveaus (zoals droge, gerijpte oevers en begraven bodemniveaus).
 
Op basis van de resultaten van het veldonderzoek is in het plangebied sprake van een lage archeologische verwachting. De middelhoge tot hoge archeologische verwachting die in het archeologisch bureauonderzoek aan het plangebied is toegekend, kan dan ook naar laag worden bijgesteld. Er bestaat daarmee in archeologisch opzicht geen bezwaar tegen een voorgenomen ontwikkeling. Er hoeven daarmee ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (AMZ) geen aanvullende maatregelen te worden genomen. Op het moment dat tijdens graafwerkzaamheden onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Heerhugowaard).
 
Dit betekent dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Risicovolle inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Om woningbouw te kunnen ontwikkelen is het noodzakelijk aan te tonen dat de omgeving geen onaanvaardbare risico’s veroorzaakt voor het plan. Hierbij is op de landelijke risicokaart (www.risicokaart.nl) gekeken naar risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (zwarte omkadering)
 
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/ of transportroutes aanwezig zijn. Wel liggen er ten oosten van het gebied vier buisleidingen van de Gasunie. Deze liggen echter op circa 750 m afstand en hebben daardoor geen invloed op het plangebied. Ook ten zuidwesten van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. Deze ligt op 650 m afstand en heeft daardoor ook geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling.
 
Gezien de ligging van het plangebied op grote afstand van eventuele risicobronnen, vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.10 Leidingen
In het plangebied of de directe omgeving zijn geen planologisch relevante (beschermingszones van) leidingen zoals rioolpers- en/of hoofdwatertransportleidingen gelegen. Er bevinden zich ook geen (beschermingszones van) hoogspanningsverbindingen in de omgeving van het plangebied.
 
Planspecifiek
Hiermee vormt het aspect leidingen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Milieueffectrapportage
Als gevolg van het Besluit m.e.r. moet voor alle activiteiten die benoemd zijn in onderdeel D van het betreffende Besluit, maar die onder deze drempelwaarden vallen, getoetst worden of geen (mogelijke) nadelige milieugevolgen ontstaan als gevolg van de voorgenomen activiteit.
 
Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2; aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject) van het Besluit m.e.r. dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.
Planspecifiek
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het zeer kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project (niet binnen of grenzend aan natuurgebieden) en de kenmerken van de potentiële effecten (zoals blijkt uit de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk) zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor de voorgenomen ontwikkeling is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Ontwikkeling
Wonen
Op de gronden die vallen binnen de bestemming 'Woongebied' worden in totaal maximaal 85 woningen gerealiseerd, bestaande uit:
  • 22 (zorg)huurappartementen aan de zuidzijde voor Woonwaard (okergele arcering);
  • 35 (zorg)appartementen aan de zuidzijde voor De Pieter Raat Stichting (blauwe arcering);
  • 24-28 rijwoningen (sociale huur) aan de noordzijde.
Omdat er 56 woningen zijn gesloopt, is er per saldo sprake van een toename met maximaal 29 woningen. Het betreft overigens een indicatief bouwplan, dat nog aan verandering onderhevig is.
 
Het (zorg)appartementencomplex aan de zuidzijde van het plangebied bestaat uit 3 à 4 bouwlagen. De overige bebouwing aan de noordzijde bestaat uit rijwoningen en heeft een maximum bouwhoogte van 2 bouwlagen met kap.
 
Uit te werken plandeel
De invulling van het oostelijke gedeelte van het plangebied dat valt binnen de bestemming 'Wonen - Uit te werken' is nog niet bekend. Hoofdgebouwen moeten in de vorm van grondgebonden rij-, geschakelde - en/ of twee-onder-één-kapwoningen worden gebouwd en hebben een maximum bouwhoogte van 2 lagen met kap. Bij de verdere uitwerking van dit plandeel geldt de gebiedsvisie uit 2009 als ruimtelijk kader. Omdat er nog geen exact programma bekend is, is er voor gekozen programmatisch alleen het grondgebonden karakter vast te leggen alsmede dat het programma stedenbouwkundig goed inpasbaar moet zijn.
 
Wegen
Er komt een oost-west gerichte weg door het plangebied die aan de oostzijde van het plangebied naar het zuiden afbuigt en aansluit op de Van Veenweg. Ook komt er een langzaamverkeersverbinding richting de Van Veenweg in het verlengde van de Carel Willinkstraat aan de westzijde van het plangebied.
 
Groen
Waar mogelijk worden de bestaande bomen gehandhaafd. Tevens worden de bestaande bomen aangevuld met diverse solitaire bomen. Mede door de groene inrichting krijgt het plangebied een parkachtig karakter.
5.2 Verkeer en parkeren
Bij de realisatie van nieuwe ontwikkelingen is het van belang om na te gaan welke invloed deze ontwikkeling heeft op de verkeerssituatie en -afwikkeling en het parkeren, zodat eventuele knelpunten vroegtijdig kunnen worden aangepakt.
 
In het gebied Gerard Douplantsoen worden binnen de bestemming 'Woongebied' maximaal 85 nieuwe woningen gerealiseerd. Dit betekent dat hier maximaal 29 woningen extra worden gerealiseerd, wat extra verkeersbewegingen kan veroorzaken en voor extra parkeerbehoefte zorgt. De toename van het aantal verkeerbewegingen zal met name op de Van Veenweg worden afgewikkeld. Omdat deze verkeerstoename relatief laag is, kan deze toename prima op deze weg worden afgewikkeld richting de Middenweg en de nieuwe Oosttangent.
 
Het minimaal aantal te realiseren parkeerplaatsen per type woning is afkomstig uit CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente hanteert hierbij het midden van de bandbreedte die opgenomen is in deze publicatie. Heerhugowaard wordt gekenmerkt als een sterk stedelijk gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van de rest bebouwde kom. Dit leidt tot de volgende parkeernormen:
 
Functie Aantal Parkeernorm Parkeerbehoefte
Woonwaard: (zorg)appartementen
(norm: huur, etage, midden/ goedkoop
22 1,3 28,6
De Pieter Raad Stichting: zorgappartementen
(norm: verpleeg- en verzorgingstehuis)
35 0,6 21,0
Rijwoningen (sociale huur) 28 1,5 42,0
Totaal 85   91,6
 
In het plangebied worden langs de nieuwe oost-west gerichte weg en nabij de rijwoningen 55-60 parkeerplaatsen gerealiseerd. Daarnaast is er een reservering opgenomen voor 32-37 parkeerplaatsen aan de zijde van de Van Veenweg ten zuiden van het appartementengebouw. Samen maakt dit 92 parkeerplaatsen, wat voldoende is voor de voorgenomen ontwikkeling. Daarbij is het zo dat een deel van de appartementen van Woonwaard in eerste instantie als zorgwoningen gebruikt zal worden. Voor zorgwoningen geldt een lagere norm van 0,5 waarmee er ruimschoots voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
 
Voor de bestemming 'Wonen - Uit te werken' zijn nog geen parkeerplaatsen in het plangebied opgenomen. In de uitwerkingsregels is als voorwaarde opgenomen dat voorzien moet worden in voldoende parkeerplaatsen conform de gemeentelijke parkeernormen.
5.3 Duurzaamheid
Om ervoor te zorgen dat doelstellingen uit een duurzaamheidsprogramma realiteit worden, dienen deze niet alleen in het programma terug te komen, maar moeten ze door werken naar plannen en projecten binnen de gemeente. Met behulp van een duurzaamheidparagraaf worden de doelstellingen uit het programma verankerd in de projecten en sectorale plannen. De duurzaamheidparagraaf moet daarom per project: inzicht geven in de ambities die gerealiseerd moeten worden, gedurende het project als opdracht richting projectleider en projectteam functioneren en gedurende en bij afronding van het project laten zien welke ambities zijn gerealiseerd. Bij aanvang van het project dient de duurzaamheidinzet bekend te zijn.
 
Met betrekking tot de bestaande bouw is in het klimaats- en milieuplan 2008 – 2011 de volgende duurzaamheidsinzet geformuleerd:
  1. het maken van harde afspraken (met boeteclausules) tussen gemeente en woningcorporaties over ambitie, uitvoeringstempo en financiering van energiebesparing en lokale duurzame energietoepassingen.
  2. regels maken of bereidwillige medewerking van de netbeheerders (gas, elektriciteit) tot stand brengen, waardoor ‘slimme’ meters sneller en gemeentebreed beschikbaar komen.
  3. cv-ketels die nu nog geen hoogrendement hebben (‘CR’ en ‘VR’) worden niet meer vervangen door HR-ketels maar – eventueel met investeringssteun – vervangen door warmtepompen (gasgestookt of elektrisch). Zo bouwen lokale installateurs steeds meer ervaring op met de toepassing van deze voor hen vaak nog nieuwe technieken.
  4. alle corporaties gaan op eengezinswoningen met een geschikt zongeoriënteerd dak projectmatig zonneboilers plaatsen. Particulieren ontvangen, straatgewijs, een aanbod inclusief financiering voor het plaatsen van zonneboilers dat men feitelijk niet kan weigeren. Bij de plaatsing van de boilers wordt steeds voldoende rekening gehouden met het later nog realiseren van een grote hoeveelheid zonnepanelen. Door de grote schaal is dit een lucratieve markt voor installatiebedrijven. Ook verpleeg- en verzorgingshuizen met geschikte daken krijgen een aantrekkelijk aanbod voor een collectief zonneboilersysteem.

hoofdstuk 6 Juridische aspecten
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan.
6.2 Inleidende regels
In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
 
6.2.1 Begrippen
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgelegd in de RO-Standaarden, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.
 
6.2.2 Wijze van meten
In het artikel ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.
 
Voor het bepalen van de bouwhoogte worden onderschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend. Bij het bepalen van de goothoogte worden incidentele verhoogde goten, zoals bij dakkapellen, wolfseinden en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Omdat dit niet in de RO-Standaarden is geregeld, is in de bouwregels is opgenomen dat deze goten niet aan de goothoogte worden getoetst.
 
Voor de dakhelling is aangegeven dat deze alleen geldt voor het dakvlak. Incidentele doorbrekingen van het dakvlak zijn voor het bestemmingsplan van minder belang. De doorbreking van het dakvlak kan wel onderdeel uitmaken van een welstandstoetsing.
 
De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf 1,0 m boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.
6.3 Bestemmingsregels
De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard. Er is gekozen voor de bestemming 'Woongebied' omdat nog niet exact duidelijk is waar de wegen in het plangebied komen te liggen en waar de grens tussen openbaar gebied en privé-eigendom komt te liggen. De bestemming 'Woongebied' biedt de benodigde flexibiliteit.
 
6.3.1 Woongebied
 
6.3.1.1 Bouwen
Een woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken dient binnen het op de bestemmingsverbeelding aangegeven bouwvlak of op het daartoe bestemde erf te worden gerealiseerd. Erven komt voor bij alle woningtypes. Het erf mag voor één derde worden bebouwd tot een maximum van 40 m². Voor grote tuinen geldt een bonusregeling; 10 % van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een maximum van 60 m². Aangebouwde of als uitbreiding van hoofdgebouw gebouwde bouwwerken mogen bij vrijstaande en twee onder één kap woningen hoger zijn dan bij aaneen gebouwde woningen.
 
Het gemeentebestuur heeft als uitgangspunt dat woningen moeten kunnen meegroeien met de woonwensen van bewoners. Dit heeft inmiddels geleid tot omgevingsvergunningen voor dakkapellen, erkers en serres. Recent is daar de mogelijkheid voor het verlenen van omgevingsvergunning voor het maken van een dakopbouw bijgekomen. Een dakopbouw is een constructie waarbij doormiddel van een verhoging van het dak een bruikbare ruimte op de bovenverdieping wordt verkregen. Dit kan in allerlei vormen. Verhoging van de goot vanuit één zijde van het dakvlak (zgn. kattenrug) of vanuit beide dakvlakken. In beide gevallen zal sprake zijn van een verhoging van de bouw- en goothoogte over de gehele breedte van de woning. Dakopbouwen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van de woningen wanneer wegens strijd met het bouwbesluit en/ of de welstandsnota een dakkapel niet kan worden gerealiseerd.
 
6.3.1.2 Gebruik
Hoofdfunctie
De hoofdfunctie van woningen en woongebouwen is de bewoning door één gezin per eenheid. In de begrippen is aangegeven wat onder een woning en een huishouden wordt verstaan. Op grond van deze definities kan, in samenhang met het in de regels aanmerken van bewoning van één woning door meer huishoudens als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tegen het huisvesten van meer huishoudens in één woning worden opgetreden.
 
Zorg
Door maatschappelijke instellingen worden woningen voor vormen van sociale opvang gebruikt die niet vallen onder het begrip huishouden, zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is het niet meer mogelijk om deze vormen van sociale opvang te faciliteren, omdat het om meer huishoudens per woning of onzelfstandige bewoning gaat. In dit plan komen deze situaties niet voor. Om in de toekomst toch medewerking te kunnen verlenen aan mogelijke verzoeken, kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bestemmingsplan. Er moet dan wel sprake zijn van wonen, maar niet van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden en zelfstandige bewoning. De verleende omgevingsvergunning kan van de ene instelling overgedragen worden aan een andere instelling, mits het gebruik waarvoor omgevingsvergunning is verleend, opvolgend is. Instellingen die een beroep doen op deze regeling moeten voldoen aan de Kwaliteitswet zorginstellingen.
 
De Kwaliteitswet zorginstellingen geldt voor alle instellingen in de zorgsector. Ook de commerciële zorginstellingen moeten aan deze wet voldoen. De wetgever stelt eisen waaraan de zorginstelling moet voldoen. De wijze waarop de zorginstelling hieraan voldoet is vrij. De instellingen vullen dat zelf in. De wetgever richt zich hierbij tot de zorgaanbieder en stelt dat de zorg transparant moet zijn voor alle betrokkenen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van de Kwaliteitswet.
  
Bedrijf-aan-huis
Daarnaast worden woningen in toenemende mate gebruikt als bakermat voor de vestiging en/ of de uitoefening van een beroep of bedrijf. Traditioneel zijn het de zogenaamde vrije beroepen waarbij een aangepast gedeelte van de woning voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt. De praktijk leert evenwel dat woningen ook worden gebruikt voor een bonte verzameling van andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zoals opticiens, verzekeringsagentschappen, kap- en schoonheidssalons, hondentrimsalons en dergelijke. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een strikte scheiding aanbrengt tussen vrije beroepen en andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Vrije beroepen worden, omdat ze van oudsher vanuit de woning worden beoefend, geacht onder de bestemming wonen te vallen. De overige beroepen worden doorgaans uitgeoefend op specifiek daarvoor aangewezen locaties. Deze specifieke vestigingsomstandigheden maken dat de vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen in strijd is met de bestemming wonen. Om startende ondernemers te stimuleren, telewerk en andere arbeidsvormen te bevorderen en handhavingsproblemen te voorkomen wil de gemeente de vrije beroepen en de overige beroepen en bedrijven, die zich lenen voor een uitoefening vanuit de woning, gelijkschakelen. De vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen is toegestaan, zolang er geen sprake van overlast is en de woning in overwegende mate als woning wordt gebruikt. In de specifieke gebruiksregels zijn de voorwaarden waaronder vestiging van een beroep en of bedrijf in een woning is toestaan, opgenomen.
 
Detailhandel is in principe niet toegestaan, omdat detailhandel vanuit woningen bij een bepaalde omvang het voorzieningenniveau van de gemeente in gevaar kan brengen. Detailhandel kan ook een uitstraling naar de openbare ruimte hebben door de openingstijden, het af en aan rijden en het parkeren van bezoekers. Maar producten die op het betreffende perceel vervaardigd zijn mogen wel worden verkocht.
  
Webwinkels
Inmiddels heeft de webwinkel zijn intrede gedaan en is er ook al jurisprudentie over. Zo mag een webwinkel volgens de uitspraak van de Raad van State d.d. 13 april 2011 zich niet vestigen in een woonwijk, als men een uitstraling heeft van een winkel en de klanten de goederen aldaar komen ophalen (met verkeersaantrekkende werking als gevolg).
 
Ook het hebben van alleen opslag van goederen bij een webwinkel wordt aangemerkt als detailhandel. Uit onderzoek blijkt dat webwinkels niet de overlast opleveren waar eerst voor werd gevreesd. De webwinkel is daarom in de bedrijf-aan-huis-regeling is opgenomen onder de volgende voorwaarden;
  • opslag van goederen moet plaatsvinden binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsuitoefening;
  • er mag geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig zijn.
Gastouderopvang 
Verder vindt er wel eens gastouderopvang plaats in de woning. Ook dit is in de bedrijf-aan-huis-regeling opgenomen onder de voorwaarde dat het aantal kinderen beperkt blijft tot maximaal 6 (eigen kinderen meegerekend).
 
Bed & Breakfast 
Met ingang van 23 januari 2013 is beleid in werking getreden met betrekking tot het exploiteren van een bed & breakfast in de woning. Omdat de planologische effecten behorende bij een bedrijfsvoering van maximaal 2 kamers (maximaal 4 slaapplaatsen) zeer gering wordt geacht, is voor dit aantal kamers geen binnenplanse afwijking opgenomen maar is het als een recht opgenomen bij de bedrijf aan huis regeling in de gebruiksbepaling. Dit laat onverlet dat overige regelgeving met betrekking tot bed & breakfastgelegenheden in acht moet worden genomen zoals het bijhouden van een nachtregister als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht.
 
Meldingsplicht milieuwetgeving 
Van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving kan worden afgeweken via een omgevingsvergunning voor die activiteiten die al jaren zonder problemen in woonwijken plaatsvinden, maar op grond van deze regeling niet zijn toegestaan. Te denken valt aan een tandarts of een dierenarts die over een röntgenapparaat beschikt en daardoor meldingsplichtig is op grond van de Kernenergiewet. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het afwijken van deze voorwaarde zal het belang van het woonmilieu voorop staan.
6.3.2 Wonen - Uit te werken
De gronden met de bestemming Wonen - Uit te werken moeten door burgemeester en wethouders worden uitgewerkt met inachtneming van de uitwerkingsregels. Binnen deze uit te werken bestemming zullen niet alleen woningen worden gerealiseerd, maar ook een woongebouw met (zorg)woningen (maatschappelijke functie). Daarnaast worden ook verkeers- en parkeervoorzieningen, sportvoorzieningen, water en openbare nutsvoorzieningen worden geregeld.
 
In de planregels is een zogenaamd voorlopig bouwverbod opgenomen waarmee ongewenste ontwikkelingen worden tegengegaan voordat het plan is uitgewerkt. Doorbreken van het bouwverbod is mogelijk indien een voorgenomen bouwactiviteit past binnen een conceptuitwerking. Een omgevingsvergunning kan dan worden verleend zodra het desbetreffende uitwerkingsplan of een concept daarvoor ter inzage is gelegd, dan wel nog niet ter inzage is gelegd maar voldoende concreet is en naar verwachting rechtskracht zal verkrijgen.
6.4 Algemene regels
De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.
6.4.1 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
 
6.4.2 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn van standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 % van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 % groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt.
 
Het kan zijn dat het toepassen van deze algemene afwijkingsmogelijkheid vanuit stedenbouwkundig oogpunt, vanwege de belangen van omwonenden of vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening, ongewenst is. Mocht dit het bij een bepaalde maximale maat het geval zijn, dan zal in de bestemmingsregels worden aangegeven dat de algemene afwijkingsbevoegdheid niet toegepast kan worden.
  
De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoon- radio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.
 
Met de komst van het mobiele netwerk is er grote behoefte aan zendmasten. Om een woud van masten te voorkomen, streeft de gemeente naar een gemeenschappelijk gebruik van de zendmasten door de diverse, elkaar beconcurrerende bedrijven. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien de noodzaak wordt aangetoond en de aanvrager de bereidheid uitspreekt ook anderen in de gelegenheid te stellen van deze voorziening gebruik te maken.
6.5 Overgangs- en slotregels
Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.
 
Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en welke titel het plan heeft.

hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
 
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijk plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.

hoofdstuk 8 Overleg en inspraak
8.1 Overleg
Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend op het bestemmingsplan. Wel heeft de provincie laten weten dat het ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding gaf tot een reactie.
8.2 Inspraak
Het plan is in nauwe samenwerking met burgers en maatschappelijke instanties tot stand gekomen. Er is een adviesgroep opgericht die gedurende jaren heeft meegedacht en geadviseerd bij het opstellen van kaderstellend documenten als de ruimtelijke visie, beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan. Ook de woningontwerpen zijn aan de adviesgroep gepresenteerd. Middels informatieavonden is de buurt op verschillende momenten in het voorbereidingstraject en het ontwerptraject geïnformeerd en betrokken bij de planvorming. Op 5 februari 2016 is de adviesgroep bijgepraat over de laatste stand van zaken, op 11 februari 2016 gevolgd door een inloopavond voor alle belangstellenden.
 
Het ontwerp bestemmingsplan en ontwerpbesluit hogere waarden met de bijbehorende stukken hebben vanaf woensdag 17 februari 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen (t/m 30 maart 2016). Gedurende de periode van ter inzage legging zijn 2 zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn tijdig ingediend en daarmee ontvankelijk.
 
Op 5 april 2016 nog een derde zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is buiten de indieningstermijn ingediend en daarmee kan deze zienswijze niet ontvankelijk verklaard worden. Dit betekent dat er voor deze reclamanten ook geen beroepsgang mogelijk is bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wel is de gemeente overgegaan tot beantwoording, echter hieraan kunnen geen rechten ontleent worden.
 
De nota van beantwoording zienswijzen is als bijlage bij de toelichting opgenomen.