direct naar inhoud van Toelichting
Plannaam: Buitengebied 2014
Plannummer: NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03
Plantype: bestemmingsplan
Status: vastgesteld

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.1. Wro is de gemeenteraad verplicht om voor het hele grondgebied van de gemeente bestemmingsplannen vast te stellen. Deze bestemmingsplannen moeten binnen een periode van 10 jaar – gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan – opnieuw worden vastgesteld. Indien de gemeenteraad van mening is dat het bestemmingsplan nog in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening kan hij ook besluiten tot verlenging van de periode van 10 jaar met opnieuw 10 jaar. Indien de gemeenteraad niet voor het verstrijken van de termijn van 10 jaar een besluit heeft vastgesteld, dan vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten voor alle verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan. Bovendien moet deze overschrijding bekend worden gemaakt. Het Bestemmingsplan Buitengebied is op 23 januari 2001 door de gemeenteraad van Heerhugowaard vastgesteld. Het plan is op 21 augustus 2001 door Gedeputeerde staten van Noord-Holland goedgekeurd. Vervolgens is het plan door de uitspraak van de Raad van State van 2 april 2003 onherroepelijk geworden. Het bestemmingsplan had, uitgaande van de datum van goedkeuring, toen het bestemmingsplan rechtskracht verkreeg, voor 21 augustus 2011 herzien moeten zijn.

Volgens artikel 3.1.4 Wro is op 21 augustus 2011 de bevoegdheid om rechten (leges) in te vorderen vervallen. De Invoeringswet ruimtelijke ordening (Iwro) voorzag echter in een overgangstermijn van vijf jaar om alle bestemmingsplannen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wro (1 juli 2008) tenminste vijf jaar oud waren binnen die periode te herzien. Daaruit volgt dat artikel 3.1.4 Wro eerst op 1 juli 2013 inwerking is getreden. Het bestemmingsplan Buitengebied diende derhalve voor 1 juli 2013 te zijn vastgesteld. Vanwege de verplichting om voor het bestemmingsplan een Mer op te stellen (in de planning niet voorzien) bleek vaststelling voor 1 juli 2013 niet haalbaar. Om termijnsoverschrijding, op straffe van het niet mogen invorderen van rechten voor alle verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan, te voorkomen, heeft de gemeenteraad op 28 mei 2013 de beheersverordening Buitengebied vastgesteld. Voor de periode na 1 juli 2013 geld derhalve een actueel ruimtelijk plan.

Het bestemmingsplan Buitengebied is als digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar plan opgezet. Verder wordt er gestreefd naar zoveel als mogelijk identieke regels. Deze zijn eenvoudig opgesteld, zodat ze heldere richtlijnen geven voor de bebouwingsmogelijkheden van de gronden en het gebruik van de gronden en gebouwen. In het kader van dienstverlening wordt het daarmee voor iedereen mogelijk om verbeelding en voorschriften ook thuis te raadplegen via het internet.

1.2 Plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het buitengebied van de gemeente Heerhugowaard. Het plangebied ligt binnen de ringvaart van de polder Heerhugowaard en grenst aan de buitenzijde aan het grondgebied van de gemeenten Langedijk, Schagen, Hollands Kroon, Opmeer, Koggenland en Schermer (per 1 januari 2015 gemeente Alkmaar). De binnengrens wordt bepaald door het stedelijk gebied van Heerhugowaard, de dorpskern De Noord en het grondgebied van de gemeenten Schermer (Oterleek) en Langedijk binnen de ringvaart. Voor de dorpskern De Noord dat nu deel uitmaakt van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, wordt een apart bestemmingsplan gemaakt. Het karakter, de schaal en de problematiek van dit gebied maakt dat het niet past in een bestemmingsplan voor het buitengebied. Ook binnen het nu vigerend bestemmingsplan Buitengebied heeft de dorpskern De Noord een eigen verbeelding met regels, conform de opzet die wordt toegepast voor bestemmingsplannen voor het binnenstedelijk gebied. Het plangebied is weergegeven op afbeelding 1

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0001.png"

Afbeelding 1 Het plangebied

1.3 Doel

Met de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied wordt een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande activiteiten in het buitengebied opgesteld. Bij deze bestemmingsplanherziening is de planologische situatie in overeenstemming gebracht met het feitelijk gebruik en zijn de reeds verleende vrijstellingen / ontheffingen in het bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast wordt rekening gehouden met een aantal voorziene ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.

Voorts is er sinds de vaststelling van het nu geldende Bestemmingplan Buitengebied een keur aan nieuwe wet- en regelgeving en beleidskaders vastgesteld, die vragen om een vertaling in het bestemmingsplan. Ook de manier waarop naar het buitengebied wordt gekeken is stilaan veranderd. Het buitengebied van Heerhugowaard wordt van oudsher gedomineerd door agrarisch gebruik. In de loop van de jaren is dat geleidelijk aan gewijzigd, maar wel met uiteindelijk een zodanig groot effect dat in mindere mate van een agrarische dominantie gesproken kan worden. De agrarische sector zelf heeft in de loop van de jaren, mede onder invloed van het (Europese) landbouwbeleid, een forse verandering ondergaan. Het aantal agrarische bedrijven is afgenomen, terwijl de bestaande bedrijven steeds groter worden. Het buitengebied heeft, met zijn landschappelijke kwaliteiten en natuur, altijd al een recreatieve rol gespeeld. Door de verstedelijking wordt de relatie tussen stad en land steeds belangrijker, en hiermee ook de recreatiedruk op het buitengebied. De verstedelijking van de regio is ook voelbaar in het buitengebied.

Tot slot kan geconstateerd worden dat door verschillende oorzaken er ook sprake is van een omvangrijke woonfunctie. Al met al ontstaat een beeld van een druk bezet – in bestemmingsplan termen: bestemd – buitengebied. Een gebied waar niet zo maar nog nieuwe functies aan toegevoegd kunnen worden en waar zorgvuldig gekeken moet worden op welke plek welke functies zouden kunnen groeien en waar dat niet (meer) mogelijk is. De onderscheidenlijke functies vragen om afstemming en vastlegging in een actueel juridisch kader (het bestemmingsplan). Regelmatig zullen we stuiten op functies, die met elkaar conflicteren. Dit vraagt om inzicht in het vraagstuk en het maken van een belangenafweging. De ontwikkelingen in het landelijk gebied, veranderde regelgeving en nieuw (vastgesteld) beleid zijn aanleiding om de huidige set van regelgeving in het Bestemmingsplan Buitengebied tegen het licht te houden.

1.4 Geldende planologische regelingen

Het bestemmingsplan Buitengebied Heerhugowaard 2010 vervangt de volgende planologische regelingen:

  • 1. het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld 23-01-2001, goedgekeurd 21-08-2001 en onherroepelijk geworden op 02-04-2003;
  • 2. het bestemmingsplan Buitengebied 1e partiële herziening, vastgesteld 25-05-2004, goedgekeurd 21-12-2004 en onherroepelijk geworden op 09-11-2005;
  • 3. het bestemmingsplan Buitengebied 2e partiële herziening, vastgesteld 16-02-2010;
  • 4. Beheersverordening Buitengebied, vastgesteld 28-05-2013;
  • 5. het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1972 voor dat deel van het bestemmingsplan Buitengebied 1e partiële herziening dat door de Raad van State is vernietigd;
  • 6. het provinciaal inpassingsplan Omval - Kolhorn, vastgesteld 19-02-2010, voor zover het plan betrekking heeft op het grondgebied van de gemeente Heerhugowaard;
  • 7. het provinciaal inpassingsplan N242 Smuigelweg - Verlaat, vastgesteld 07-12-2009, voor zover het plan betrekking heeft op het grondgebied van de gemeente Heerhugowaard;
  • 8. het provinciaal inpassingsplan N241 Rotonde Langereis, vastgesteld 09-07-2012, voor zover het plan betrekking heeft op het grondgebied van de gemeente Heerhugowaard;
  • 9. het provinciaal inpassingsplan Westfrisiaweg voor zover het plan betrekking heeft op het grondgebied van de gemeente Heerhugowaard.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het gebied dat nu de gemeente Heerhugowaard vormt was omstreeks 800 bedekt met veen. Ontginning van het veen door de mens in combinatie met stormvloeden leidde ertoe dat in de regio vele meren ontstonden, waaronder het meer Heerhugowaard. Rijke kooplieden en notabelen in de gouden eeuw zagen nieuwe beleggingsmogelijkheden in het inpolderen van gebieden in de Kop van Noord - Holland.

De Alkmaarse regenten, met name Nanning van Foreest en Floris van Teylingen, namen het voortouw bij de inpoldering van Heerhugowaard. In 1631 viel de polder Heerhugowaard droog. Waar de droogmakerijen de Beemster en de Schermer goede landbouwgrond opleverde, viel dat in Heerhugowaard erg tegen. De nieuwe polder bleek een armetierig stukje grond te zijn waar niets op wilde groeien. Nog geen veertig jaar later gingen er stemmen op om de hele Waert maar weer onder te laten lopen. Als viswater zou het gebied meer opleveren dan als landbouwgrond. Zo ver is het niet gekomen maar tot circa 1850 leidde de polder een kommervol bestaan. Na 1850 viel er door de technologische vooruitgang eindelijk iets te verdienen. Tot achttienhonderd waren het vooral de regenten uit Alkmaar en Amsterdam, die de grond in Heerhugowaard bezaten.

In de negentiende eeuw kwam daar verandering in en kwamen de boerderijen met de bijbehorende grond steeds meer in handen van de mensen die er woonden en werkten. De landbouwcrisis van 1875 was de oorzaak van een verandering in de agrarische structuur. Van extensieve landbouw schakelde men over op intensieve tuinbouw, omdat daarvoor veel minder grond nodig was. Dat betekende meer bedrijven. De meeste boeren kochten niet meer grond dan zij zelf konden bewerken. De grond waarvan voorheen één landbouwer leefde, leverde nu inkomsten op voor een veelvoud aan tuinbouwers met hun gezinnen. Rond negentienhonderd was de bevolking dan ook behoorlijk uitgebreid. Voldoende voor de vestiging van een kleine middenstand. Er kwamen bakkers, kruideniers, wagenmakers, manufacturiers én zoals genoemd een kerk. Tot eind jaren twintig bloeide het Heerhugowaardse ondernemersleven. De economische crisis van de jaren dertig en direct daarna de Tweede Wereldoorlog brachten echter minder goede tijden. Pas na de oorlog bloeide Heerhugowaard economisch weer op. De ruilverkaveling van eind jaren zestig en de komst ven het kassengebied Alton veranderde het landschap. Door de aanleg van fietspaden verdwenen de karakteristieke sloten aan weerszijden van de Middenweg Veel boerderijen, ook in Heerhugowaard-De Noord, werden gesloopt en vervangen door gewone huizen.

Na de oorlog was er veel vraag naar grond voor woningbouw. In Nederland heerste grote woningnood. De eerste bouwgolf vond voornamelijke in de grote steden plaats. De tweede bouwgolf voltrok zich rond de zogenaamde groeikernen. In Noord - Holland waren dat Alkmaar, Hoorn en Purmerend. De taakstelling die deze groeikernen niet konden verwezenlijken werd in Heerhugowaard gerealiseerd. De economisch weinig aantrekkelijke polder was daarvoor uitermate geschikt. In 1986 is de gemeente aangewezen als Vinex locatie. In het kader van die aanwijzing is de woonwijk Stad van de Zon gerealiseerd. De gemeente Heerhugowaard telt nu circa 53.000 inwoners.

2.2 Bestaande situatie

2.2.1 Ruimtelijke structuur
2.2.1.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Buitengebied heeft betrekking op het grondgebied van de gemeente Heerhugowaard minus het bestaan bebouwd gebied. Het gebied is in te delen in vijf verschillende deelgebieden die allen een eigen karakteristiek hebben. Deze deelgebieden zijn: 1 de Smuigelpolder, 2 het glastuinbouwconcentratiegebied Alton I en II, 3 het open Middengebied (gebied tussen Middenweg, Veenhuizerweg , Molenweg en Verlaat), 4 de Veenhuizerpolder en 5 Zuid -Oost (het gebied rond de Rustenburgerweg en ten zuiden van de Jan Glijnisweg. De ruimtelijke structuur van de deelgebied wordt voornamelijk bepaald door het landschap en de barrières tussen onderscheidenlijke gebieden.

2.2.1.2 Smuigelpolder

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0002.png"

De oorspronkelijke kavelstructuur is kleinschalig, deels ontstaan door veenontginningen, en wisselend van richting. De Laanderweg en het Verlaat zijn van oorsprong de ontginningsassen die een verbinding vormen tussen Nieuwe Niedorp en Noord-Scharwoude. Het landschappelijke gevolg van deze oost-west verbinding is dat het bovenliggende gebied fysiek wordt afgesneden van het middengebied. Daarnaast zijn er in het gebied een aantal barrières als de N242, de N241, de spoorlijn naar Den Helder en het nieuw te realiseren knooppunt bij het Verlaat en het kanaal Alkmaar-Kolhorn. De barrièrewerking van vooral de N242 is groot omdat deze provinciale weg zich onttrekt aan het schaalniveau van het gebied.

Het huidige grondgebruik is grotendeels agrarisch maar er is ook sprake van bedrijvigheid, woonfuncties en infrastructuur. Het bestemmingsplan laat een wisselend beeld zien van agrarisch gebied, woonfuncties, bedrijvigheid, verkeersfuncties en een enkel agrarisch bedrijfsperceel. Dit alles in een door infrastructuur sterk opgedeeld gebied.

Het landschap is sterk versnipperd waardoor eenheid ontbreekt. Aan de zijde van het kanaal, een belangrijke drager van de ecologische hoofdstructuur, bevinden zich de grootste kwaliteiten. In de huidige situatie is sprake van landschappelijke dissonanten die de potentiële landschappelijke kwaliteit van het gebied negatief beïnvloeden. Het terrein van de voormalige autosloperij met een willekeurige singel van populieren is er één van. Door diverse functies en inrichting maakt het een versnipperde indruk. Dit wordt versterkt door de aanwezige barrières.

Belangrijke cultuurhistorische waarden in de Smuigelpolder zijn de oorspronkelijke druiplanden de Visker, (een deel van) de Bercxwerck, de polder Amerswiel en de bijbehorende molengang en de dijkenstructuur.

2.2.1.3 Het Altongebied

Het Altongebied ligt in het noordwestelijke deel van de polder en is bestemd voor concentratie van glastuinbouwbedrijven. In de huidige situatie is nog enige ruimte beschikbaar voor de realisatie van glas. Deze ruimte is nu in agrarisch gebruik, zoals in de randzones met een agrarische bestemming.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0003.png"

Vóór de drooglegging bestond een deel van het gebied uit veengronden die ontgonnen werden vanuit Noord- en Zuid-Scharwoude. De oorspronkelijke structuur van het landschap – en dan vooral die van de voormalige druiplanden – is in dit deelgebied niet meer herkenbaar aanwezig. Deze zijn tijdens herverkaveling in de jaren zestig van de vorige eeuw verdwenen. Het gebied is ingericht voor glastuinbouw. Daarbij is, om de overgang te verzachten, afstand gehouden tussen glas en de omliggende wegen- en bewoningsstructuren. Deze randen hebben een agrarische bestemming en staan vanwege de kleinschaligheid in combinatie met de vele woonfuncties in de lintbebouwing onder druk.

Voor de passant maakt het gebied op sommige plekken een rommelige indruk doordat weinig

aandacht is besteed aan de bebouwing/installaties in relatie tot de openbare weg. Landschappelijk vormt het gebied geen duidelijk begrensde eenheid en is van weinig waarde.

Van de oorspronkelijke inrichting van zowel de Noord- als Zuidscharwouderpolder de Pannekeetpolder is weinig over. Resterende cultuurhistorische elementen zijn de Hasselaarsweg, het spoordijkje, het Klein Schoutenbos, het afwateringskanaal ten noorden van de Hasselaarsweg, enkele kleinere afwateringssloten en de molengang ten noorden van de Hasselaarsweg. Voor het gebied loopt een herstructureringsproject, gericht herinrichting van het gebied

2.2.1.4 Het Open midden

Dit deelgebied ligt boven de spoorlijn richting Hoorn en vormt feitelijk het hart van het huidige agrarisch buitengebied. Het wordt begrensd door de Middenweg, de Groenedijk, de ringdijk en het Verlaat. In de huidige situatie zou landschappelijk gezien ook het gebied tussen de Middenweg en de spoorlijn richting Den Helder aan dit deelgebied kunnen worden toegerekend. Echter, met de ontwikkeling van bedrijventerrein De Vaandel zal de Middenweg aan de rand van het agrarisch middengebied komen te liggen.

In het gebied bevinden zich een aantal voormalige druiplanden, maar die zijn niet of nauwelijks herkenbaar in het landschap aanwezig. Het is een tamelijk open landschap met langgerekte noord-zuid gerichte open ruimten. De Veenhuizerweg en de Middenweg (zolang De Vaandel nog niet is ontwikkeld) vormen de centrale assen met enkele dwarsverbindingen: een ladderstructuur. De verkavelingrichting is loodrecht op de Middenweg en de Veenhuizerweg. De landschappelijke openheid is vooral noord-zuid gericht.

Bebouwing is geconcentreerd in de linten van de Middenweg en de Veenhuizerweg. Verspreid in het gebied zijn, langs de dwarswegen, enkele agrarische bedrijven gevestigd. Bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en in de linten, nauwelijks aan te treffen. De verkaveling is regelmatig, blok- tot strookvormig. In het oostelijke deel, achter de Veenhuizerweg, langs de rand van de Veenhuizerpolder ligt een strook grond met de bestemming "Agrarisch met cultuurhistorische waarden. Deze zone heeft een bijzonder verkavelingspartroon en vormt een buffer tussen het grootschalige landschap van het open middengebied en de voormalige begrenzing van de cultuurhistorisch waardevolle Veenhuizerpolder. De Molenweg, de Donkereweg en de Harlingerstraat doorsnijden het open middengebied van oost naar west en verbinden de Middenweg met de Veenhuizerweg. De wegbeplantingen langs deze dwarswegen vormen een belemmering in de landschappelijke beleving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0004.png"

Het gebied is vooral in gebruik voor akkerbouw, vollegrondsgroententeelt en veeteelt. Verspreid zijn er nog een aantal kassen in het gebied aanwezig. Vooral in de linten bevindt zich een aanzienlijk aantal woonbestemmingen. Als gevolg hiervan komt oneigenlijk gebruik van agrarische gronden als tuin regelmatig voor. Hierdoor ontstaan rafelranden achter de lintstructuren dat vanuit landschappelijk oogpunt niet gewenst is. Druk op het gebied is merkbaar door een combinatie van factoren zoals: de aanleg van de Westfrisiaweg en de schaalvergroting in de agrarische sector.

In het open middengebied liggen nog verschillende druiplanden, de Veenhuizeronderpolder, de Groenedijk (zone) en de molengangen bij de Molenweg.

2.2.1.5 Veenhuizerpolder

De Veenhuizerpolder wordt aan de westzijde begrensd door de Groenedijk en aan de oostzijde door de ringdijk en de ringvaart. De Veenhuizerpolder is een voormalig druipland met een geschiedenis die veel verder teruggaat dan die van de polder waar het onderdeel van uitmaakt. Het is een zeer karakteristiek deel van Heerhugowaard omdat het huidige landschappelijke beeld al eeuwenlang vrijwel ongewijzigd is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0005.png"

De Veenhuizerpolder heeft een zeer typerend relatief open landschap dat gedomineerd wordt door weilanden, kavelsloten, bochtige wegen met daaraan boerenerven omgeven door groensingels. De verkaveling is overwegend onregelmatig wat het gebied een heel eigen karakter geeft. Bebouwing is beperkt aanwezig en ligt verspreid (als agrarisch bebouwd cluster) langs de weg of tegen de dijk. Het weidelandschap heeft een open karakter en bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en langs de wegen nauwelijks aan te treffen.

Centraal ligt het gehucht Veenhuizen. De van oost naar west lopende, bochtige Kerkweg is verreweg de oudste weg in het gebied. Het karakter van het huidige verharde en bewoonde zuidelijke deel van de Groenedijk is van latere datum en markeert de grens van het gebied. Het noordelijke deel van de dijk is minder prominent in het landschap aanwezig maar wel van belang als cultuurhistorisch object. De Veenhuizerpolder kent ook de nodige natuurwaarden en is een belangrijk leefgebied voor weidevogels. In de structuurvisie van de provincie is het gebied als weidevogelleefgebied aangewezen. Doordat, in tegenstelling tot de rest van de polder, het veenpakket hier nog aanwezig is, is de grond minder geschikt voor akkerbouw maar vooral voor veeteelt. Naast agrarische bestemmingen kent het gebied een relatief groot aantal woonbestemmingen, vooral aan de Kerkweg. Dit gebied is ouder dan de polder Heerhugowaard en cultuurhistorisch van waarde.

Binnen de hoofdstructuur van de Veenhuizerpolder komen belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals (de restanten van) de Groenedijk, de Veenhuizerkade, de Zuiderkruistocht (voor afwatering) en de Veenhuizermolen voor bescherming in aanmerking. Als cultuurhistorisch waarde moet ook de doorgaande Kerkweg voor ontsluiting en als ontginningsas met karakteristieke bebouwing worden genoemd.

2.2.1.6 Zuid Oost

Dit deelgebied ligt oostelijk van de Jan Glijnisweg, dat als historisch lint de begrenzing vormt van het stedelijke gebied van Heerhugowaard. Het gebied valt uiteen in twee delen: de lob rondom de Rustenburgerweg, op de kaart aangeduid als Va, en het gebied tussen de Jan Glijnisweg en Oterleek, aangeduid als Vb.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0006.png"

Het druipland Oterleek, dat niet tot de gemeente behoort, is als voormalig eiland na de drooglegging binnen de grenzen van de polder komen te liggen. Oterleek heeft een grote cultuurhistorische waarde en kenmerkt zich door een zeer karakteristieke ligging van het dorpslint en onregelmatige verkaveling met een oorspronkelijk patroon. Langs de Oostdijk bevinden zich nog een aantal kleinere druiplanden die eveneens onderdeel van de polder zijn geworden. In de beleving van het landschap speelt Oterleek een belangrijke rol omdat de invloed in het omliggende landschap merkbaar is.

Aan de westkant van Oterleek liggen binnen de grenzen van de gemeente Heerhugowaard gronden die onderdeel uitmaken van het voormalige eiland. Dat is te zien in de verkavelingstructuur die aansluit op Oterleek en dichter naar de Jan Glijnisweg overgaat in de rationele verkaveling van de polder Heerhugowaard. Te midden hiervan ligt nog een oud kerkpad dat vanaf de Jan Glijnisweg via de Groeneweg naar Oterleek loopt. Opmerkelijk is dat delen van de hier gelegen gronden in eigendom zijn van de protestantse gemeenten in Oterleek en Amsterdam. De landschappelijke structuur wijkt nauwelijks af van de oorsprong ten tijde van de drooglegging. Het is een helder begrensd gebied met een relatief open karakter. De randen van het gebied zijn goed waar te nemen in de vorm van het dorpslint Oterleek, de Jan Glijnisweg en de Huygendijk Het gebied heeft een microreliëf dat in eerdere stukken wel het ‘kadetjesland’ is genoemd; opbollend land tussen een patroon van kavelslootjes. Het weidelandschap heeft een open karakter en bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en in de linten, nauwelijks aan te treffen.

Het gebied Rustenburg kent, met uitzondering van de druiplanden, een veel rationelere structuur. Aan de zuidzijde van het gebied, op de grens met Oterleek, ligt de Molendijk, een belangrijk cultuurhistorisch object en een recreatieve route. Opvallend voor het gebied Rustenburg is de afwijkende verkavelingrichting, loodrecht op de centraal gelegen Rustenburgerweg. De bebouwing is geconcentreerd in het lint. Het weidelandschap heeft een relatief open karakter en bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en in de linten, nauwelijks aan te treffen. De Molendijk is een belangrijk cultuurhistorisch object. De gronden in deze gebieden zijn vooral in gebruik als grasland.

Ten noordoosten van ’t Kruis ligt een kassengebied, daarnaast is er een aantal verspreid liggende glasopstanden te vinden. In relatie tot het stedelijke gebied van Heerhugowaard is het open landschap ten oosten van de Jan Glijnisweg van grote betekenis. Daarom willen we de grens stad – land zo goed mogelijk bewaken. In Zuid -Oost liggen nog verschillende druiplanden, de Molendijk, de Huygendijk, de Oostdijk, het Oterlekerbos, en waterlopen met cultuurhistorische waarde.

2.3 Functionele situatie

2.3.1 Inleiding

De ruimtelijke structuur ziet voornamelijk op de geografische- en de cultuurhistorische aspecten van de deelgebieden. Bij de functionele situatie wordt gekeken naar hoe de onderscheidenlijke deelgebieden worden gebruikt.

2.3.2 De Smuigelpolder

In het gebied liggen nog vijf agrarische bouwvlakken, waarvan er één in gebruik is voor een viskwekerij. Het is niet aannemelijk dat de overige vier agrarische bouwvlakken (los van de grond) nog voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf worden gebruikt. In het gebied bevindt zich één kleinschalig glastuinbouwbedrijf. Niet-agrarische bedrijven die zich in het gebied hebben gevestigd zijn een bedrijf voor verkoop en onderhoud van kleine landbouwwerktuigen (hoofdzakelijk grasmaaiers), een uitvaartonderneming met een dierenbegraafplaats, een groothandel in meubelen en een houtconserveringsbedrijf. Het gebied wordt hoofdzakelijk gebruikt voor landbouw en op hobbymatig niveau voor veeteelt. Gelet op de versnipperde verkaveling van het gebied en afwezigheid van agrarische bedrijven zal de economische bijdrage aan de agrarische productie bescheiden zijn.

2.3.3 Het Alton gebied

Het gebruik van het gebied wordt hoofdzakelijk bepaald door glastuinbouw. In Alton II zijn naast glastuinbouwbedrijven nog een kippenmesterij en een stallingsbedrijf voor caravans actief. De nog niet voor glastuinbouw in gebruik genomen gronden worden gebruikt voor landbouw. De schaalvergroting in de glastuinbouw maakt herstructurering van het gebied noodzakelijk. .

2.3.4 Het Open middengebied

Het Open middengebied is hoofdzakelijk in gebruik voor landbouw. In het gebied liggen volgens het nu geldende bestemmingsplan Buitengebied nog 61 agrarische bouwvlakken. Dat betekent niet dat er nog 61 agrarische bedrijven actief zijn. Ook hier heeft de schaalvergroting zijn tol geëist. Vier bouwvlakken zijn bestemd voor intensieve veehouderij en 10 voor glastuinbouw. De overige bouwvlakken zijn bestemd voor vollegrondsteeltbedrijven. Van de 10 glastuinbouwbedrijven zijn zeker drie beëindigd. De toekomst voor de glastuinbouwbedrijven in dit deel van Heerhugowaard is erg onzeker, omdat het beleid met betrekking tot het verspreid liggend glas verdere uitbreiding van deze bedrijven niet toestaat en deze bedrijven niet mee kunnen komen met de economische ontwikkeling.

Niet-agrarische bedrijvigheid in het gebied beperkt zich tot wat stille opslag in vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen.

Voor de aanleg van de Westfrisiaweg heeft de provincie een inpassingsplan opgesteld, dat in dit bestemmingsplan wordt opgenomen. De Westfrisiaweg doorsnijdt het landelijk gebied. Het gebied tussen de Westfrisiaweg en de stedelijke kern zal op termijn zijn agrarische functie verliezen en bij het bestaand bebouwd gebied worden getrokken. In het gebied liggen een volkstuinencomplex en een begraafplaats. Voor de uitbreiding van de begraafplaats en de bouw van het crematorium is in een apart bestemmingsplan gemaakt, dat nu onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan Buitengebied.

2.3.5 Veenhuizerpolder

In de Veenhuizerpolder zijn 14 agrarische bedrijven actief. De polder is hoofdzakelijk in gebruik voor veeteelt. Het gebied wordt van tijd tot tijd nog gebruikt voor de reizende bollenkraam. Naast veeteelt zijn er weinig andere economische activiteiten. In het gebied is nog een hovenier gevestigd.

2.3.6 Zuid - Oost

In dit gebied is er een trend zichtbaar dat het aantal agrarische bedrijven afneemt en stedelijk gerelateerde functies steeds meer hun intrede doen. Desondanks is het gebied nog steeds belangrijk voor landbouw en er zijn nog steeds enkele glastuinders in het gebied aanwezig. Het gebied Vb, tussen de Jan Glijnisweg en Oterleek, is vanwege de relatief beperkte omvang en de kavelstructuur minder interessant voor landbouw. Het gebied is hoofdzakelijk in gebruik voor glastuinbouw en veeteelt. Van de 18 glastuinbouwbedrijven zijn er drie beëindigd. Een aantal tuinders verhuurt de kassen aan derden voor glastuinbouw en is niet meer als zelfstandig tuinder actief. Twee bedrijven zullen gebruik maken van de ruimte voor ruimte regeling en verdwijnen. Glastuinbouw is in het gebied, ondanks de crisis, nog steeds nadrukkelijk aanwezig. In het gebied zijn twee veeteeltbedrijven gevestigd, waarvan er één is beëindigd. De infrastructuur van het bedrijf is echter nog geheel in tact, zodat het in principe weer in bedrijf kan worden genomen. Één agrarisch bedrijf is omgevormd tot een kunstfarm en zal als zodanig worden bestemd. Niet-agrarische bedrijven in het gebied zijn twee manages, een timmerfabriek, een agrarisch hulp- en handelsbedrijf, een loonwerkersbedrijf en een betonijzervlechterij. Voorts wordt een deel van de vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt voor stille opslag.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan. Naast de hier onder besproken documenten zijn er nog een aantal beleidsstukken waarmee bij de opstelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden. Samenvattingen van deze stukken kunt u lezen op de gemeentelijke website: www.heerhugowaard.nl

Ook kunt u via deze site de meeste beleidsstukken downloaden.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2020

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 van kracht is geworden, verplicht tot het vaststellen van een structuurvisie. De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een brede visie op de toekomst van de gemeente en vormt het kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.

De nieuwe structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie Heerhugowaard, Stad van Kansen, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen.

In het structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:

• het completeren van de gemeente; afmaken waar we mee begonnen zijn.

• het creëren van samenhang en eenheid in de gemeente.

• het bieden van een thuisbasis in plaats van een uitvalsbasis, met de bijbehorende voorzieningen en vertier (een eigen identiteit).

• het verenigen van dorpse waarden (groen, ruimte, kleinschaligheid, veiligheid en geborgenheid) en stadse waarden (Stadshart, zorgvoorzieningen en vertier).

• het landelijk gebied landelijk en open houden.

• verdere regionalisering zonder daarbij het karakter als individuele gemeente te verliezen.

Deze kansen zijn in het structuurbeeld vertaald naar acties en projecten. Anno 2011 zijn al veel van deze acties uitgevoerd. Heerhugowaard heeft aantrekkelijke woonmilieus, een goed werkklimaat, een Stadshart in ontwikkeling en veel ruimte, water en groen. Hoewel de thema's uit de stadsvisie nog steeds actueel zijn, is het structuurbeeld aan een actualisatie toe. Heerhugowaard is de afgelopen jaren mede in het kader van het VINEX-beleid sterk gegroeid. Naar verwachting zal het inwoneraantal groeien tot 57.000 in 2020. Heerhugowaard gaat een nieuwe fase in. Het groeitempo neemt af. De bevolking is kinderrijk en de leeftijdsgroep tussen de 30 en 40 jaar is groot. Het aantal ouderen groeit de komende jaren fors, waarmee Heerhugowaard sterker vergrijst dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft zijn weerslag op het woningbouwprogramma en de voorzieningenstructuur van Heerhugowaard.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0007.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0008.png"

Kaart Structuurvisie Heerhugowaard 2020

3.2.2 Beleidsnota Wonen in Heerhugowaard 2007-2015

In de beleidsnota Wonen is het woonbeleid van de gemeente Heerhugowaard geformuleerd voor de periode van 2007 tot 2015. Het is een nadere invulling van de regionale kaders die zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. De speerpunten van beleid hebben betrekking op:

  • het terugdringen van de lange wachttijden van woningzoekenden op de sociale huurmarkt;
  • het waar mogelijk benutten van binnenstedelijke herontwikkelingslocaties om de diversiteit in het woningaanbod te vergroten;
  • het op peil houden van de kernvoorraad sociale huurwoningen en het realiseren van goedkope koopwoningen;
  • het zoveel mogelijk verkopen van goedkope koopwoningen onder voorwaarden (maatschappelijk gebonden eigendom, bijvoorbeeld Koop Garant en Kanswoning);
  • het hanteren van de Woon Kwaliteit Wijzer door de Heerhugowaardse Woon Advies Commissie en de Adviesgroep Ouderenhuisvesting Heerhugowaard (AOH) bij de beoordeling van plannen voor nieuwe woningen;
  • de aandacht en acties gericht op het waarborgen van voldoende passende huisvesting en nieuwe woonvormen voor kwetsbare burgers;
  • het zoveel mogelijk honoreren van de vraag naar kavels voor eigenbouw en het bieden van kennisondersteuning aan eigenbouwers.
3.2.3 Woningbehoefte onderzoek 2005-2015

De eigen woningbehoefte is de komende jaren nog omvangrijk. Deze woningvraag wordt vooral veroorzaakt door starters (daling gemiddelde woningbezetting) en senioren die een beter passende woning zoeken. Verder ontstaat een toenemende behoefte door de in gang gezette deconcentratie vanuit de zorginstellingen en de wens de wachtlijsten in de bijzondere zorg terug te dringen. In het collegeprogramma is de basisbehoefte geraamd op tenminste 250 woningen per jaar exclusief de aanvullende woningvraag door de zorgsector (deconcentratie en terugdringen wachtlijsten) RIGO Research en Advies BV heeft onderzoek verricht naar de woningbehoefte in Heerhugowaard (mei 2003. Dit onderzoek laat zien dat er tot 2030 minimaal 1.850 woningen gebouwd dienen te worden om de eigen woningbehoefte op te kunnen vangen. Uitgangspunten hierbij zijn een migratiesaldo in de regio van 0 en de bouw van voldoende woningen in de regio. De maximale woningbehoefte tot 2030 bedraagt 5.150 woningen. Mede op basis van de resultaten van het uitgevoerde woningbehoeftenonderzoek kan worden geconcludeerd dat de komende jaren (vanaf 2007) een gemiddelde bouwproductie noodzakelijk is voor de eigen woningbehoefte van tenminste 310 woningen per jaar inclusief een 60-tal woningen ten behoeve van de deconcentratie. Het woningbehoeftenonderzoek geeft een duidelijk signaal dat het verstandig is, gelet op de enorme demografische verschuiving, na de voltooiing van de VINEX-taak, al voor te sorteren op de vergrijzingsgolf van na 2015 alsmede op de grote toename van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens:

Tot 2007 zijn er in Heerhugowaard nog een aanzienlijk aantal woningen gebouwd, waardoor een instroom van huishoudens van overwegend 25 tot 45 jarigen was verzekerd. Dit is de belangrijkste doelgroep voor nieuwbouwwoningen op VINEX-locaties. Vanaf 2007 wordt met de nieuwbouw ingespeeld op de demografische ontwikkelingen in Heerhugowaard en de bijbehorende woningbehoefte. In de periode 2007 tot 2015 neemt vooral de leeftijdsgroep van 45 jaar en ouder nog in omvang toe. Dit houdt in dat de komende jaren een aanzienlijke kwaliteitsvraag kan worden verwacht van doorstromers. De vraag naar starterswoningen zal daarentegen nauwelijks toenemen, omdat het aantal starters na 2006 ongeveer gelijk blijft. Na 2015 neemt de vergrijzing, die al voor die tijd op gang is gekomen, aanzienlijk toe. De toename in het aantal huishoudens doet zich bijna alleen voor onder huishoudens van 65 jaar en ouder en dan ook nog voor een belangrijk deel onder de 75-plussers. In deze groep neemt de behoefte aan zorg en daarop aangepaste woningen toe. Ook is voor deze groep de bereikbaarheid van voorzieningen belangrijk.

Gelet op het bovenstaande is het verstandig te gaan bouwen voor de groep van 45 tot 65 jarigen, oftewel de ouderen van de toekomst. Deze groep neemt in deze periode nog in omvang toe en is meer geneigd tot verhuizen dan de ouderen van nu. Door tegemoet te komen aan hun vraag naar luxe eengezinswoningen en ervoor te zorgen dat deze woningen levensloopbestendig zijn, wordt een deel van de toekomstige vraag naar ouderenwoningen na 2006 al afgevangen. De woningen moeten de mogelijkheid bieden om op de begane grond een slaapkamer en badkamer te realiseren. Gelet op het voorgestane sociaalduurzame wijkenbeleid van de gemeente Heerhugowaard zal er sprake moeten zijn van een gevarieerd woningaanbod (diversiteit in woningtypologieën en bijbehorende “prijskaartjes”) zodat eveneens een gevarieerde wijkpopulatie ontstaat. De gemeente streeft er naar in de periode vanaf 2007 maximaal in te zetten op capaciteitsuitbreiding binnen het bestaande stedelijke gebied. Echter, gelet op de mogelijke capaciteit van bestaande locaties, is een nieuwe woningbouwlocatie noodzakelijk.

3.2.4 Groenstructuurvisie Heerhugowaard

Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een visie opgesteld die door de gemeenteraad op 23 maart 2010 is vastgesteld. Deze visie is opgenomen in het bestuurlijk traject Structuurvisie 2010 – 2020. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn. De groenstructuur visie bestaat uit vijf deelvisies te weten:

  • 1. de historische structuur

door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt;

  • 2. Contrast

het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.

  • 3. Natuurwaarde

de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke natuurwaarde door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.

  • 4. Recreatiewaarde

de groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.

  • 5. Duurzame inrichting in drie klassen

de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.

De groenstructuurvisie bouwt voort op het groenstructuurplan van 1999. De 8 speerpunten van het structuurplan uit 1999 zijn gebruikt voor de 5 visies die nu in de nieuwe Groenstructuurvisie zijn opgenomen. Deze visies dienen weer als uitgangspunt voor het Groenbeleidsplan 2010 – 2015 en het Groenbeheerplan 2010 – 2015. Met betrekking tot het groen in de woonwijken wordt opgemerkt dat op sommige plaatsen de inrichting gedateerd en inmiddels wat versleten is, waardoor de karakteristiek van de woonwijk niet overal meer optimaal herkenbaar is. Daarbij zijn in veel wijken beplantingssoorten aangebracht die in het buitengebied beter tot hun recht komen en daardoor minder goed aansluiten bij het huidige stedelijke karakter van Heerhugowaard. Per wijk zal de groenkwaliteit moeten worden onderzocht en in overeenstemming worden gebracht met de ruimtelijke, stedenbouwkundige- en architectonische karakteristiek van de wijk. Het groen in de wijken zal daarbij in structurerende zin ondergeschikt worden gemaakt aan de beplanting die de orthogonale structuur zal begeleiden.

3.2.5 Hoofdwegenstructuur Heerhugowaard Herzien

De visie die ten grondslag ligt aan het ontwerp van de hoofdwegenstructuur van Heerhugowaard bestaat uit vier componenten:

  • Streven naar een rationeel verkeerssysteem;
  • Heldere keuze waar wel autoverkeer en waar niet;
  • Duurzaam veilig;
  • Langzaam rijden gaat sneller.

Het Hoofdwegenstructuurplan gaat uit van een bundeling van het verkeer op een beperkt aantal verkeersaders. Dit leidt tot het volgende casco van hoofdwegen:

  • Gebiedsontsluitingsweg cat. I (Oosttangent en Westtangent);
  • Gebiedsontsluitingsweg cat. II (Vondellaan/Beukenlaan, Zuidtangent en Smaragd);
  • Erftoegangsweg cat. I (Middenweg);
  • Erftoegangsweg cat. II (verblijfsgebieden);
  • Voetgangersgebied/langzaam verkeersgebied (stadshart).

Om het casco van hoofdwegen te voltooien is het nodig om de Oosttangent door te trekken. Een voltooide Oosttangent voorkomt sluipverkeer door verblijfsgebieden en biedt de mogelijkheid om de Middenweg autoluw te kunnen maken. De voltooiing van de Oosttangent is ook belangrijk voor het afmaken van de stad. De werkzaamheden voor de aanleg van de Oosttangent zijn inmiddels gestart.

Voor het structuurbeeld betekent het afmaken van de stad dat: verkeer is niet volgend, maar wordt sturend benaderd, rood voor zwart, verstedelijking van een aantal verkeersaders, het combineren van het stadse en het dorpse waarden, het bieden van een menselijke woonomgeving en een aantal consequenties voor het openbaar vervoer.

3.2.6 Waterplan Heerhugowaard 2006 - 2015

De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het "Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

Belangrijk in het streefbeeld voor het stedelijk gebied is de beleving van water. Niet alleen water als zichtbaar element, maar ook de beleving van water door erop of eraan te recreëren. Hiertoe worden mogelijkheden gecreëerd door het opheffen van barrières. De waterkwaliteit in dit streefbeeld voldoet aan de eisen voor een gezond watersysteem en daarmee aan de eisen die recreatie op en aan het water stelt.

3.2.7 De nota naar buiten

Met de nota Naar Buiten! heeft de gemeente Heerhugowaard gekozen voor het stimuleren van extensieve vormen van recreatie in het buitengebied. Met het vaststellen van dit plan heeft de gemeenteraad een nieuwe koers ingeslagen om invulling te geven aan de recreatieve tekorten binnen de gemeente. Het accent lag tot dan toe op capaciteitsvergroting door het aanleggen van grootschalige groengebieden. Met het vaststellen van de nota Naar Buiten! is tegelijk besloten om geen nieuw recreatiegebied bij de Molenweg aan te leggen en de koers te verleggen naar het vergroten van diversiteit en kwaliteit van het aanbod. Het gemeentelijk recreatie beleid heeft als uitgangspunt dat recreatie dicht bij huis plaats moet kunnen vinden. Het buitengebied van Heerhugowaard zou meer dan nu beleving en attracties moeten bieden voor recreanten. Daarnaast is het van belang dat van de bereikbaarheid van het landelijk gebied verbeterd wordt voor die recreant. Een nevendoelstelling is het bieden van mogelijkheden aan agrarische ondernemers voor het toepassen van multifunctionele landbouw.

Onder recreatie verstaat men alle vormen van vrijetijdsbesteding, alle activiteiten die kunnen worden gedaan naast de dagelijkse verplichtingen als werken, huishouden, financiën en zorg voor anderen. Recreëren doet men voor ontspanning en vermaak. Het woord op zich, 're-creatie' duidt op vernieuwing, verfrissing; de bedoeling van recreëren is het opladen van de persoonlijke actieradius, het vernieuwen van de energie, het verzetten van de zinnen en het ontladen van opgelopen spanning. Vrije tijd beslaat niet alleen een kwart van het leven, maar is de afgelopen decennia ook een steeds belangrijker aspect van de leefsituatie geworden. De recreant is de laatste decennia veel kritischer en veeleisender geworden. Ook de recreatievraag is diverser geworden. De behoefte aan comfort en luxe neemt toe, maar dat geldt ook voor de behoefte aan eenvoud. De ene recreant zoekt de versnelling en het avontuur, de ander de vertraging, de rust. Kortom: de ene consument is de andere niet. Het landschap ontwikkelt zich hierdoor tot een recreatielandschap dat de grondslag is van vele interpretaties door vele soorten recreanten die allemaal hun eigen verhaal hebben of willen hebben over dat landschap. Kwaliteit, variatie, recreatie op maat en vernieuwing zullen steeds belangrijker worden.

3.3 Provinciaal en regionaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote impact op de ruimte hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien. In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier de ruimte benut en ontwikkeld zou moeten worden. De drie hoofdbelangen zijn daarbij ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil bebouwing in steden verder verdichten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Verder helpt de provincie Noord-Holland gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied, vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. Aan de hand van de structuurvisie kunnen uitvoeringsplannen worden opgesteld. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten overeenkomen met de verordening die bij de structuurvisie hoort.

3.3.2 Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan

Provinciale Staten hebben in februari 2003 het Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland met de titel ‘Ruimte voor Mobiliteit’ vastgesteld. Met dit plan geeft de provincie op een herkenbare wijze aan welke visie zij heeft op verkeer en vervoer in Noord-Holland. In deze nota staat voorop wat de provincie zelf kan en zal doen.

Mobiliteit is belangrijk voor deelname aan het economisch en maatschappelijk leven. Er is een sterke afhankelijkheid van de auto en het gebruik van wegen is sterk toegenomen. In de jaren 90 zijn de files vervijfvoudigd. De provincie zet zich in voor de verbetering van netwerken van auto, fiets en openbaar vervoer. Ook de onbetrouwbaarheid van het reizen neemt toe, waardoor mensen meer tijd moeten inbouwen voor hun reis en er veel tijd verloren gaat. Dat is inmiddels een maatschappelijk erkend probleem. De provincie Noord-Holland heeft haar aanpak van dit probleem opgeschreven in het Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland. Dit plan is verder uitgewerkt in meerdere deelplannen. Een aantal deelplannen heeft alleen betrekking op de weginfrastructuur. Daarnaast zijn er deelplannen waarin alle facetten van bereikbaarheid zijn opgenomen, zoals het plan Bereikbaarheid Kust. Ook laat de provincie zien wat zij zelf kan doen. Het plan wordt ieder jaar voor de komende vijf jaar aangepast.

3.3.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan geeft de provincie, haar partners en belanghebbenden duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2015. De strategische waterdoelen zijn:

  • Met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming waarborgen van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico’s via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • Met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans is en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • Met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water, door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • Met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem.

Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling pro-actief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan worden integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie. Het collegeprogramma Krachtig, in Balans vormt het uitgangspunt voor dit Waterplan. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkelingen

In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie tot en met 2015 zelf doet en wat ze verwacht van Rijk, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven.

3.3.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2009-2015

Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is hét uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit Provinciaal Milieubeleidsplan. In dit milieubeleidsplan wordt beschreven wat de Provincie gaat doen om bij te dragen aan deze lange termijnvisie. De activiteiten in de komende vier jaar moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt nauw samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.

Er zijn twee overkoepelende doelen:

  • het voorkomen van schade aan de mens, dier en plant.
  • het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders.

Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de volgende acht thema's:

  • Afval
  • Bodem
  • Externe Veiligheid
  • Geluid
  • Geur
  • Licht en donkerte
  • Lucht
  • Klimaat en energie

De keuze voor de activiteiten is gebaseerd op enerzijds de wettelijke taken, en anderzijds op de rol die de provincie kan spelen. Ook sluiten de activiteiten aan bij onze doelen en de gesignaleerde trends en knelpunten. De omvang en aard van de activiteiten verschillen hierdoor per thema. Waar meerdere milieuproblemen tegelijk spelen of milieuproblemen samenhangen met andere ontwikkelingen in een gebied, kiest de provincie voor een gebiedsgerichte aanpak. Verder wordt in het PMP aangegeven hoe de provincie vergunningverlening en handhaving inzet bij de uitvoering van de milieutaken. Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma’s. Gedeputeerde Staten hebben eind 2009 het uitvoerings- en monitoringprogramma Milieu 2010-2011 vastgesteld. Door middel van het monitoringprogramma volgt de provincie de voortgang van het milieubeleid en stuurt waar nodig bij.

3.3.5 Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015

Begin 2006 is in alle acht gemeenteraden van Regio Alkmaar de Regionale Woonvisie vastgesteld. In deze visie hebben de regiogemeenten in overleg met de in de regio actieve corporaties (verenigd in de SVNK) invulling gegeven aan de opgelegde woningbouwopgave zoals die op dat moment, volgens het provinciaal streekplan van 2004, gold. Inmiddels heeft de provincie, in november 2010 een ruimtelijke structuurvisie vastgesteld, waarin de woningbouwopgave is bijgesteld. Regio Alkmaar heeft de opgave om tussen 2010 en 2020 ca. 9.900 woningen aan de voorraad toe te voegen. Deze bijstelling zal leiden tot een geactualiseerde regionale woonvisie. Deze is echter nog niet gereed. De geactualiseerde visie zal - net als in de vigerende woonvisie - afspraken bevatten over de verdeling van de woningbouwopgave over de regiogemeenten, de beoogde bouwlocaties en de kwalitatieve en kwantitatieve invulling daarvan.

3.3.6 Waterbeheersplan (2010 - 2015)

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

Het kerndoel is vierledig:

  • 1. Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
  • 2. De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden.
  • 3. Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren.
  • 4. Het ontwikkelen en in stand houden van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:

  • Het beheergebied van het hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • Dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • Alle inwoners van het beheergebied van het hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • Watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • Problemen worden opgelost waar ze ontstaan.
  • Met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • Niet alles kan overal;
  • Samenwerking staat centraal;
  • Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening;
  • Het waterbeheer is toekomstgericht.
3.3.7 Keur van het Hoogheemraadschap

De Keur is een speciale verordening van het Hoogheemraadschap waarin de regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken zijn opgenomen. Particulieren, bedrijven en andere overheden zijn verplicht zich aan de Keur te houden. De huidige Keur is in december 2009 vastgesteld. Een nieuw artikel dat relevant is voor ruimtelijke plannen is Artikel 4.2 "Verbod versnelde op afvoer door verhard oppervlak". Uitbreidingen van verharding van meer dan 800 m2 dienen te worden gecompenseerd. Meer informatie over de Keur is te vinden op de website van het Hoogheemraadschap.

3.4 Rijksbeleid

3.4.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Het schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. De nota ondersteunt gebiedsgerichte ontwikkeling.

De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.

3.4.2 Nota Mobiliteit

De "Nota Mobiliteit” vervangt het “Structuurschema Verkeer en Vervoer II” en werkt de ruimtelijke strategie voor verkeer en vervoer, zoals beschreven in de “Nota Ruimte” nader uit. De nota geeft hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de periode tot en met 2020. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische- en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Met het beleid van de Nota Mobiliteit verbetert ook de verkeersveiligheid en wordt bijgedragen aan het realiseren van (inter) nationale wettelijke en beleidsmatige doelen op het gebied van de kwaliteit van de leefomgeving. Op de onderdelen: visie op openbaar vervoer, versnelde aanleg van infrastructuur, anders betalen voor mobiliteit, luchtkwaliteit, mobiliteitsmanagement en innovatie is de nota verder uitgewerkt ten opzichte van de PKB I (het beleidsvoornemen)

3.4.3 Het Nationaal Waterplan

Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kader Richtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.

Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Tevens is een separate samenvatting opgesteld van de vier Stroomgebiedbeheerplannen. Deze maken alle onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

3.4.4 Europese Kaderrichtlijn Water

Een goede waterkwaliteit is voor Nederland van groot belang. Maar omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, is het voor een belangrijk deel ook een internationale zaak. Daarom is sinds eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet er voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is, onder meer door lozingen aan te pakken. Verder is het de bedoeling het duurzaam gebruik van water te bevorderen, de verontreiniging van het grondwater aanzienlijk te verminderen en de Europese waterwetgeving te harmoniseren. Dit laatste moet uiterlijk in 2013 gereed zijn. De uitvoering van de Kaderrichtlijn Water vraagt een enorme inspanning van de lidstaten van de Europese Unie. Naar verwachting zal het halen van de doelen in 2015 een te grote opgave blijken en zal fasering van de doelstelling onvermijdelijk zijn. De kaderrichtlijn biedt daarvoor ruimte.

3.4.5 AWBZ

Met het door het Rijk in 1998 in gang gezette proces van modernisering van de AWBZ heeft de vermaatschappelijking van de zorg een sterke impuls gekregen. Het beleid is gericht op minder opnames in instellingen (verzorgingshuis) en veel meer op extramurale voorzieningen om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. In de brief van VROM (Wonen en zorg op maat) wordt aangegeven, dat het Rijk mensen met een zorgbehoefte en andere sociaal zwakkeren, waaronder sommige ouderen, lichamelijk en / of verstandelijk gehandicapten en (ex)psychiatrische patiënten, optimale keuzemogelijkheden wil bieden en de kwaliteit van zorg wil vergroten. Deze mensen kiezen er meer en meer voor zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en daar zorg te ontvangen of, als dit niet mogelijk is, in kleinschaligere zorginstellingen in de wijk te verblijven. Dit vraagt om een toenemende omvang en variatie van zorg- en woonzorgarrangementen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

4.2 Plan-mer

Vanaf 21 juli 2004 dient de "Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU" te worden toegepast. De Europese richtlijn is bedoeld om milieueffecten van plannen en programma's tijdens de voorbereiding ervan in beeld te brengen in de vorm van een milieurapport en de milieubelangen op deze manier een meer nadrukkelijke rol in de besluitvorming te laten spelen. De richtlijn is geïntegreerd in de Wet milieubeheer en het Besluit mer. Per 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit mer in werking getreden. De wijziging betreft een modernisering en reparatie van het besluit. De belangrijkste wijziging is dat de drempelwaarden met het nieuwe besluit indicatief zijn geworden. De genoemde oppervlakten en aantallen zijn slechts een richtlijn. Omgevingskenmerken kunnen aanleiding geven tot lagere drempelwaarden.

In het kader van het Bestemmingsplan Buitengebied wordt een plan-m.e.r.-procedure doorlopen. De plan-m.e.r. -verplichting geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven plannen en programma's die:

1. kaderstellend zijn voor activiteiten conform de beschrijving in het Besluit milieueffectrapportage (onderdeel C en D van de Bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage) en/ of;

2. waarvoor een passende beoordeling nodig is in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (en daarmee in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn).

In het geval van het Buitengebied Heerhugowaard geldt de plan-m.e.r.-verplichting vanuit beide redenen. Het bestemmingsplan biedt onder andere uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijven. In het kader van de plan-m.e.r.-procedure is een milieueffectrapport (plan-MER) opgesteld. De milieueffectrapportage heeft tot doel om de milieueffecten van de ontwikkelingen in het voorgenomen bestemmingsplan in beeld te brengen. Ook kunnen eventuele realistische alternatieven worden onderzocht en mogelijkheden worden aangegeven om effecten te beperken. Hierdoor krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming.

Procedure

De m.e.r.-procedure is gestart op 13 februari 2013 met de openbare kennisgeving in de lokale pers.

Hierin is bekendgemaakt dat voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied de plan m.e.r-procedure wordt gevolgd en is deze procedure uiteengezet. Aansluitend op de bekendmaking zijn de bestuursorganen die ook bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken, geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het plan-MER. Ten behoeve van de raadpleging is een startdocument, de 'Notitie Reikwijdte en Detailniveau' (NRD) opgesteld. Uitgangspunt in de Notitie Reikwijdte en Detailniveau is dat op voorhand significante effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden in de omgeving niet uitgesloten kunnen worden, vanwege de uitstoot van stikstof door de uitbreiding van het aantal dierplaatsen en is besloten alle effecten op de Natura 2000-gebieden in het kader van de plan-MER in één keer in de passende beoordeling te verwerken. Deze is als bijlage bij het plan-MER gevoegd. De nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn: de Eilandspolder, de Schoorlse Duinen en het Noordhollands Duinreservaat.

In bijlage 2 van het plan-MER is een tabel opgenomen waarin het nieuwe bestemmingsplan is vergeleken met de vigerende beheersverordening (Buitengebied Heerhugowaard). De tabel toont aan dat het plan in een aantal gevallen verruiming biedt ten aanzien van de bestaande regels, maar op een groot aantal punten juist een beperking. Ook is het aantal agrarische bouwvlakken ten opzichte van de vigerende beheersverordening teruggebracht.

Wijzigingsbevoegdheden

De wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan maken het noodzakelijk voorafgaand aan een plan dat gebruik wil maken van de mogelijkheden daarbinnen een wijzigingsplan op te stellen. Dit is van belang voor het plan-MER omdat voorafgaand aan de vaststelling van een plan aannemelijk gemaakt moet worden dat deze wijzigingsbevoegdheid (voor onder andere uitbreiding van agrarische bouwvlakken) uitvoerbaar is.

Hiertegenover is een belangrijke nuancering te maken. Binnen de gemeente Heerhugowaard heeft de ontwikkeling van de agrarische sector vanaf de vaststelling van het vorige plan aangetoond, dat ondanks de geboden ruimte, het aantal bedrijven is gedaald en de totale omvang van de bouwvlakken en het aantal dieren is afgenomen. De gemeente Heerhugowaard beschikt over een gemengd palet aan agrarische bedrijven: glastuinbouw, vollegronds tuinbouw een veehouderij, waarvan een beperkte aantal intensieve veehouderijen. De trend van de schaalvergroting, waarbij kleinere bedrijven verdwijnen en grotere bedrijven verder groeien, is zichtbaar.

Ten aanzien van de effecten op de Natura 2000-gebieden is een aantal kanttekeningen geplaatst:

1. Het bestemmingsplan maakt weliswaar theoretisch een grotere uitstoot van stikstof mogelijk door een uitbreiding van de veestapel, maar in vergelijking met het huidige planologische regime is de potentiële uitbreiding in het nieuwe bestemmingsplan kleiner.

2. De provincie Noord-Holland houdt een stroomschema aan voor het toetsen van Nbwetvergunningen voor de uitbreiding van agrarische bedrijven. Daarbij is een van de eerste stappen in het schema de vraag of het bedrijf op een afstand korter dan 10 kilometer van de rand van een Natura 2000-gebied ligt. De meerderheid van de agrarische bedrijven binnen Heerhugowaard ligt op een afstand van meer dan 10 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Daarmee geeft de provincie aan dat geen Nb-wetvergunning noodzakelijk is. Ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan bestaat dan ook geen belemmering voor de uitbreiding van de agrarische bedrijven.

3. De PAS (Programmatische Aanpak Stikstofdepositie) is in ontwikkeling en de PAS-analyse die in dat kader is uitgevoerd wijst erop dat in de verschillende Natura 2000-gebieden in de omgeving van Heerhugowaard voldoende ontwikkelingsruimte beschikbaar is om aan de ontwikkelingsbehoefte te kunnen voldoen.

In het kader van het MER zijn een aantal regels aangepast. Om niet alle bouwvlakken te laten uitbreiden en daarmee een, vanuit stikstofdepositie gezien, onoverkomelijke uitbreiding van potentiële dierplaatsen te laten plaatsvinden is een omvormingsverbod opgenomen. Dit houdt in dat bedrijven die momenteel geen dieren houden, dat ook niet meer bij recht kunnen gaan doen. In het voorgaande bestemmingsplan was dit wel mogelijk. Dit heeft tevens tot gevolg dat de potentiële uitbreidingsruimte die het bestemmingsplan biedt, terug is gebracht tot ruim onder het niveau dat de beheersverordening nu biedt. In de NRD is deze stap reeds aangekondigd. De LTO heeft in haar reactie op de NRD laten weten hiermee te kunnen instemmen. In de praktijk is een zodanige omvorming de afgelopen planperiode ook niet voorgekomen.

In de wijzigingsbevoegdheid voor het opnemen van eventuele nieuwe bouwpercelen voor agrarische bedrijven is de voorwaarde opgenomen dat het moet gaan om volwaardige agrarische bedrijven waarbij het areaal en productie van het bedrijf buiten Heerhugowaard niet mag worden meegerekend voor het bepalen van de omvang van het bedrijf. Dit heeft tot gevolg dat hier feitelijk alleen gebruik van kan worden gemaakt als het gaat om een bedrijfsverplaatsing binnen Heerhugowaard.

Het MER heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan van 21 augustus tot en met 2 oktober 2014 ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen of adviezen met betrekking tot het MER ingekomen. De commissie MER heeft op 21 oktober 2014 een toetsingsadvies over het milieueffectrapport uitgebracht (rapportnummer 2749-40).

De commissie komt in haar advies tot het volgende oordeel over het MER:

De Commissie is van oordeel dat het MER de relevante milieugevolgen adresseert en in de meeste gevallen ook adequaat in beeld brengt. Zo heeft de Commissie waardering voor de informatie over gezondheid die in het MER bijeen wordt gebracht. Toch signaleert de Commissie bij de toetsing van het MER enkele tekortkomingen. Zij acht het opheffen ervan essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over het bestemmingsplan. Het gaat om de gevolgen voor Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie, de gevolgen voor weidevogelleefgebieden en de milieugevolgen van de toename van het areaal glastuinbouw. De Commissie acht volledige informatie over deze drie onderwerpen essentieel voor de besluitvorming. Daardoor ontstaat een beter beeld van de mogelijkheden om de effecten op natuur en omgeving te beperken. Daarnaast is van belang dat het MER nu geen alternatief beschrijft dat gezien de huidige stand van de jurisprudentie uitvoerbaar is. De Commissie adviseert om eerst een aanvulling op het MER op te stellen en pas daarna een besluit te nemen.

De commissie signaleert ten aanzien van de volgende onderwerpen tekortkomingen:

1 Toename stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden en beschrijving van de huidige situatie;

2 Weidevogelleefgebieden;

3 Effecten van de glastuinbouw.

1 Toename stikstofdepositie op Natura 2000 gebieden en beschrijving van de huidige situatie

In het toetsingsadvies merkt de commissie het volgende op:

In het MER en in de Passende beoordeling wordt gesteld dat significant negatieve gevolgen voor omliggende Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten. De Commissie acht die conclusie niet voldoende onderbouwd.


Ten eerste wordt als uitgangspunt gehanteerd dat er geen toename zal zijn van het aantal dieren. De Commissie acht dit echter niet zeker, omdat ten opzichte van de huidige situatie nog groeiruimte aanwezig is. Bovendien is nieuwvestiging van melkveehouderijen niet uitgesloten. De Commissie gaat hier onderstaand nader op in.


In het MER wordt ook geredeneerd dat er geen significante effecten zijn, omdat individuele bedrijven verder dan 10 km van Natura-2000 gebieden liggen en er op grond van die afstand in combinatie met herstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden nog economische groei mogelijk zou zijn. De Commissie kan deze redenering niet onderschrijven. Als er toename van emissie is, kan depositie tot meer dan 10 km (tot zeker 25 km) toenemen. En er wordt weliswaar verwezen naar herstelmaatregelen, maar deze zijn nog niet geëffectueerd.


Als laatste merkt de Commissie op dat cumulatieve effecten niet in de Passende beoordeling zijn betrokken. De motivering hiervoor (pagina 31) acht de Commissie niet afdoende.


Verwachte ontwikkeling veestapel t.o.v. huidige situatie


De Commissie wijst er op dat het voornemen in een Passende beoordeling beoordeeld moet worden ten opzichte van de feitelijke huidige situatie, dat wil dus zeggen het aantal dieren dat nu (legaal) aanwezig is. De Passende beoordeling geeft echter niet de zekerheid dat de juiste referentie gehanteerd is. De vergelijking met de beheersverordening die in het MER gemaakt wordt is niet geschikt om te bepalen of er al dan niet sprake is van gevolgen voor Natura-2000 gebieden.


Het MER en de Passende beoordeling gaan er van uit dat het voornemen niet zal leiden tot groei van de veestapel in het realistisch scenario, zodat de ammoniakemissie, en daarmee de depositie, niet zal toenemen. De Commissie acht deze conclusie om de volgende redenen niet onderbouwd:


1. Groeiruimte binnen bestaande bouwblokken

Binnen bestaande bouwblokken van bestaande veehouderijen is ten opzichte de huidige situatie nog veel groeiruimte aanwezig, waarmee de emissie kan toenemen.


2. Gelijkblijvend aantal dieren

Er wordt uitgegaan van een gelijkblijvend aantal dieren omdat volwaardige bedrijven groeien en kleinere bedrijven stoppen (p9 Passende beoordeling). De gemeente maakt echter niet duidelijk of daarop gestuurd kan en zal worden.


3. Grondgebondenheid van de melkveehouderij

In de Passende beoordeling (p20) wordt gesteld dat grondgebondenheid leidt tot beperkte uitbreidingsmogelijkheden voor de grondgebonden veehouderij. Het bestemmingplan stelt grondgebondenheid echter niet als voorwaarde voor uitbreiding; in het voornemen is in deelgebieden III en IV uitbreiding tot 2 ha mogelijk via een wijzigingsbevoegdheid. In de overige gebieden kunnen agrarische bedrijven groeien tot 1,5 ha. Er is geen onderscheid in deze regeling voor grondgebonden veehouderijbedrijven en intensieve veehouderijen.


4. Uitbreiding melkveehouderijen

Uit het MER blijkt niet duidelijk waarom melkveehouderijen per saldo niet zouden kunnen uitbreiden (waardoor de ammoniakemissie zou kunnen toenemen), immers:

a. de toegestane nieuwvestiging van grondgebonden landbouw kan ook nieuwvestiging van melkveehouderij inhouden.

b. Melkveebedrijven mogen uitbreiden als ze genoeg grond voor de extra mest hebben verworven of als ze de extra mest die niet plaatsbaar is op het bedrijf geheel (laten) verwerken en/of exporteren.

c. Melkveebedrijven kunnen de verwerkingsplicht overdragen aan andere veehouderijbedrijven (bijvoorbeeld varkensbedrijven) en de overschotmest dan afzetten bij akkerbouwers in Nederland.


Dit betekent volgens de Commissie dat niet gegarandeerd is dat melkveebedrijven uitsluitend kunnen uitbreiden als ze over voldoende grond beschikken.


Omdat er (ten onrechte) vanuit wordt gegaan dat er geen toename van stikstofemissie zal ontstaan door het voornemen, is in het MER niet onderzocht of met maatregelen geborgd kan worden dat de stikstofemissie beperkt wordt. In haar R&D advies heeft de Commissie aangegeven aan welke maatregelen gedacht kan worden.


Zoals terecht in de Passende beoordeling is aangegeven, is de achtergronddepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden al te hoog, zodat er een overbelaste situatie is. Ook een tijdelijke extra toename kan gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen. Daarbij wijst de Commissie met name op de veenmosrietlanden in o.a. de nabijgelegen Eilands-polder, die zeer gevoelig zijn voor vermesting. Op voorhand is al onzeker of herstelmaatregelen succesvol zijn. Ook een tijdelijke extra verslechtering door nieuwe stikstofdepositie kan het halen van de instandhoudingsdoelstellingen verder buiten bereik brengen.


De Commissie vindt het essentieel voor het besluit dat voorafgaand aan de besluitvorming aanvullend op het MER de huidige situatie correct wordt beschreven, dat er inzicht wordt gegeven in de toename ten opzichte van de huidige situatie van de stikstofemissie op de verschillende Natura-2000 gebieden en dat wordt ingegaan op de mogelijke maatregelen voor de reductie van de stikstofemissie en hoe die worden geborgd.

Ten aanzien van toename van de stikstofdepositie wordt door de gemeente opgemerkt:

Het 10 kilometer criterium

De provincie is het bevoegd gezag voor de uitvoering van de natuurbeschermingswetgeving. Een natuurbeschermingswetvergunning wordt verleend als uit een passende beoordeling blijkt dat een significante verslechtering van de situatie uit te sluiten is. De provincie stelt zich op het standpunt dat voor een individueel bedrijf dat op een van afstand meer dan 10 kilometer van een Natura 2000 gebied ligt, geen natuurbeschermingswetvergunning noodzakelijk is. Als de toename van emissie kan leiden tot depositie tot op wel 25 kilometer van het emissiepunt is het toch het bevoegdgezag om dat te beoordelen. Zolang het bevoegdgezag voor bedrijven buiten een staal van 10 kilometer van natuur 2000 gebieden een natuurbeschermingswetvergunning niet nodig acht, wordt een passende beoordeling niet verlangd en kan ook niet worden vastgesteld of er sprake is van een toename van de emissie. Gelet hierop mag hiermee bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening worden gehouden.

De cumulatie

De conclusie dat significante negatieve effecten op de Natura 2000 gebieden niet uit te sluiten zijn is gebaseerd op de uitkomsten van onderzoeken die de regio zijn gedaan en niet op basis van berekeningen. Zonder berekeningen is cumulatie niet mogelijk.

Referentiekader

De keuze van de Beheersverordening als referentiekader vloeit voort uit de keuze om voor het MER geen berekeningen uit te voeren.

Groeiruimte binnen bestaande bouwblokken / gelijkblijvend aantal dieren

De grootte van de bouwblokken in het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is gelijk aan de grootte van de bouwblokken zoals die is vastgelegd in de Beheersverordening. Als referentiekader voor de MER is de gemeente uitgegaan van de verwezenlijkte bestemming + hetgeen nog planologisch mogelijk is. Binnen de bestaande bouwblokken is nog voldoende ruimte voor uitbreiding van de bedrijven. Als die uitbreiding betrekking heeft op vergroting van het aantal dieren, zal middels een passende beoordeling of aangetoond moeten worden dat de vergroting van het aantal dieren niet leidt tot een significante verslechtering van de Natura 2000 gebieden.

Grondgebondenheid van de melkveehouderij / uitbreiding van melkveehouderijen

Het bestemmingsplan gaat in de bestemmingsomschrijving uit van de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en legt daarmee een relatie tussen het aantal dieren en de beschikbare grond. een toename van het aantal dieren niet alleen gezien de trend van de landbouwontwikkeling in Heerhugowaard, maar ook gezien de opbouw van de agrarische bedrijfsvoering met een huiskavel voor beweiding, mestafzet en aanvoer van ruwvoeders in de praktijk niet mogelijk is. De juridische mogelijkheden voor uitbreiding zijn erop gericht een schaalvergroting mogelijk te maken, waarbij het ene bedrijf wordt verwijderd en een ander bedrijf kan groeien. Bovendien is in het nieuwe bestemmingsplan de mogelijkheid voor omvorming van akkerbouwbedrijven naar veehouderijen onmogelijk gemaakt. Daarmee worden de uitbreidingsmogelijkheden voor de veehouderij in het bestemmingsplan duidelijk beperkt ten opzichte van de huidige mogelijkheden in het bestemmingsplan. De groei van het aantal dieren zal in werkelijkheid (realistisch scenario) per saldo nihil zijn. Dit past ook in de ontwikkelingstrend van de landbouw.

Met betrekking tot de vestiging van nieuwe melkveehouderijen merken wij op dat:

1 in het bestemmingsplan een omvormingsverbod voor bestaande agrarische bedrijven is opgenomen dat het akkerbouwbedrijven onmogelijk maakt om over te schakelen naar veehouderij;

2 de gebieden waar de melkveehouderij actief is de bestemming "Agrarisch met waarde" hebben en op die bestemming geen nieuwe agrarische bedrijven gevestigd mogen worden;

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 40 onder a heeft alleen betrekking op bestemming "Agrarisch" (artikel 3) Deze wijzigingsbevoegdheid is alsnog aangepast en kan niet meer worden toegepast voor de vestiging van nieuwe dierenhouderijbedrijven. Hiermee is de vestiging van nieuwe veehouderijbedrijven op basis van dit bestemmingsplan uitgesloten.

De mogelijkheden die de commissie schetst onder b en c zijn in principe wel mogelijk. De melkveehouderij is niet per sé een grondgebonden agrarisch bedrijf. Immers voor iedere koe is een stalplaats beschikbaar. Als de melkveehouder er voor kiest om zijn dieren het jaar rond op stal te laten staan is dat nu al zonder maatregelen mogelijk. Het aantal stalplaatsen is bepalend voor de bedrijfsomvang van een melkveehouderij. Het doel is niet om uitbreiding van de melkveehouderij tegen te gaan, maar om een significante verslechtering van de Natura 2000 gebieden te voorkomen. De Natuurbeschermingswet biedt daar middels de passende beoordeling voldoende waarborgen voor.

2 Weidevogelleefgebieden

In het toetsingsadvies merkt de commissie het volgende op:
Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om buiten de bouwvlakken 150 m2 aan gebouwen op te richten. Dit vormt een mogelijke aantasting van het weidevogelleefgebied, omdat weidevogels in het buitengebied in een straal van 300 m rond een nieuwe bouwwerk verstoord kunnen worden. Dit kan gevolgen hebben voor de vitaliteit van (regionale) weidevogelpopulaties en strijdig zijn met het bepaalde in artikel 25 van de Provinciale Ruimtelijke verordening Structuurvisie (PRVS). De effecten op het weidevogelleefgebied en op de huidige weidevogeldichtheden zijn niet inzichtelijk gemaakt in het MER.

De Commissie vindt het essentieel voor het besluit dat voorafgaand aan de besluitvorming aanvullend op het MER de effecten op het weidevogelleefgebied door de toename van de bebouwing beschreven wordt en dat deze effecten getoetst worden aan de PRVS.

Het weidevogelleefgebied is conform de PRVS als dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. De mogelijkheid om buiten de bouwvlakken sleufsilo's en 150 m2 aan gebouwen op te richten is vervallen. Daarmee is het advies van de commissie opgevolgd.

3 Effecten van de glastuinbouw

In het toetsingsadvies merkt de commissie het volgende op:

Het voornemen behelst een toename van het areaal glastuinbouw van 75 ha in het realistische scenario en 120 ha in het maximale scenario. Glastuinbouw is op zichzelf een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. Daarom, en gezien de potentiële omvang van de ingreep vindt de Commissie het een omissie dat er in het MER nauwelijks zelfstandig aandacht is besteed aan de effecten van de toevoeging van een dergelijk areaal glastuinbouwgebied. De Commissie vindt dat in ieder geval de effecten op de waterkwaliteit, lichthinder, cultuurhistorie en de ruimtelijk visuele impact/beleving beter beschreven moeten worden, zodat een zelfstandige afweging over glastuinbouw gemaakt kan worden.

Over het aspect waterkwaliteit merkt de Commissie op dat in het MER wordt geconstateerd dat de waterkwaliteit in het plangebied slecht is en te verbeteren is met generieke maatregelen. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk hebben volgens het MER 'naar verwachting' geen wezenlijk effect op het al dan niet bereiken van de KRW-doelstellingen. Het is de Commissie niet duidelijk waar deze verwachting op gebaseerd is. Zo zou de uitbreiding van het kassencomplex kunnen bijdragen aan een verdere verslechtering van de waterkwaliteit door gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen. De Commissie vindt het essentieel voor de besluitvorming dat voorafgaand aan de besluitvorming aanvullend op het MER de effecten van de toevoeging van 75 respectievelijk 120 ha glastuinbouwgebied op de waterkwaliteit, lichthinder, cultuurhistorie en de ruimtelijk visuele impact/beleving zelfstandig worden beschreven. 

Het bestemmingsplan Buitengebied behelst geen toename het areaal glastuinbouw en staat niet meer glastuinbouw toe dan op grond van de Beheersverordening mogelijk is. Het referentiekader voor het MER is de verwezenlijkte bestemming + hetgeen nog planologisch mogelijk is. Nu de omvang van glastuinbouw ten opzichte van het referentiekader niet wijzigt (zelf iets afneemt) is er in het MER ook nauwelijks zelfstandige aandacht besteed aan de effecten van de toevoeging van het areaal, omdat de toevoeging van het areaal een invulling is van nog niet verwezenlijkt rechten. Met betrekking tot waterkwaliteit verwijzen wij naar de waterparagraaf in toelichting van dit plan.

Gelet op bovenstaande vindt gemeente het niet nodig om een aanvullende MER op te stellen waarin:

de huidige situatie correct wordt beschreven, zodat er inzicht wordt gegeven in de toename ten opzichte van de huidige situatie van de stikstofemissie op de verschillende Natura-2000 gebieden en wordt ingegaan op de mogelijke maatregelen voor de reductie van de stikstofemissie en hoe die worden geborgd. De gemeente is van mening dat C, middels de passende beoordeling, voldoende waarborgen biedt om een significante verslechtering van de Natura - 2000 gebieden te voorkomen. Ten aanzien van de glastuinbouw merken wij op dat zelfstandige aandacht voor de effecten van de toevoeging van het areaal niet nodig is nu de omvang van het areaal niet toeneemt ten opzicht van het voorgaande plan.

4.3 Geluidshinderaspecten

Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar de geluidsbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de te verwachten geluidsbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen is en welke maatregelen worden getroffen om de maximaal toelaatbare grenswaarden niet te overschrijden. Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 4, kan dit onderzoek achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woning of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor agrarische bouwvlakken voor nieuw op te richten reële of volwaardige agrarische bedrijven. Bij een volwaardig agrarisch bedrijf is een nieuwe agrarisch bedrijfswoning (geluidgevoelige object) toegestaan. Voor een nieuwe agrarisch bedrijfswoning kan een hogere geluidswaarde van maximaal 58 dB worden toegestaan. Uit de geluidskaarten blijkt dat een ontheffing voor een hogere waarde tot 58 dB mogelijk is. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zal een akoestisch onderzoek worden verricht naar de actuele geluidssituatie.

4.4 Milieuzoneringen

Bij dit bestemmingsplan is een "Staat van bedrijfsactiviteiten" gevoegd. Aan de hand van deze staat wordt bepaald welke bedrijven waar kunnen worden toegelaten.

4.5 Water

4.5.1 Algemeen

Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid en anticipeert anderzijds het op een tijdige en doelmatige realisatie van de Kader Richtlijn Water en het Nationaal Beleidsplan Water. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

4.5.2 Beschrijving Watersysteem

Het grondgebied van de gemeente Heerhugowaard is een droogmakerij, een polder die in 1631 is ontstaan nadat het meer De Huygen Waert werd uitgemalen (droogmakerij). Het gebied is omgeven door dijken en boezemwateren en wordt doorkruist door een stelsel van watergangen (polderwateren, stadswateren en afvoersloten) die voor een goede ontwatering en afwatering zorgen. Via de hoofdwaterlopen de Oostertocht en de Westertocht voeren deze watergangen water af naar het poldergemaal Huygendijk dat het overtollige water uitslaat op de Schermerboezem. De tochten zijn noord zuid georiënteerd In de zomer wordt via deze tochten water ingelaten om de gewenste peilen te handhaven.

De waterlopen rondom de oude druiplanden hebben een cultuurhistorische waarde. De Veenhuizerkade is in de Monumenteninventarisatie eveneens als cultuurhistorisch waardevol aangeduid. Deze kade heeft een waterkerende functie en wordt deels ecologisch beheerd. In Heerhugowaard zijn er ook enkele waterlopen van een grotere ecologische waarde. Daarnaast heeft aantal wateren in het buitengebied van Heerhugowaard potentie voor de ontwikkeling van een hogere ecologische kwaliteit.

De ringdijk rond Heerhugowaard heeft een waterkerende functie. In de Monumenteninventarisatie wordt aan deze hooggelegen dijken om de droogmakerijen, omdat zij beeldbepalend zijn voor een open Hollands polderlandschap, een aparte waarde gehecht

4.5.3 Riolering
4.5.3.1 Landelijk Gebied

In het buitengebied van Heerhugowaard zijn er in totaal 776 panden. Hiervan was in 2005 ca. 70% reeds op de riolering aangesloten. Met uitzondering van de dorpskernen zijn in het buitengebied uitsluitend drukrioolstelsels aangelegd. Op basis van het gemeentelijke Saneringsplan Ongezuiverde Lozingen Huishoudelijk Afvalwater Buitengebied zijn sinds 2006 vijf nieuwe drukrioolstelsels en drie units voor individuele behandeling van afvalwater (IBA’s) klasse III aangelegd (die gelijkwaardig aan aansluiting op de riolering worden geacht). Hierdoor is in huidige situatie 85% van de panden in het buitengebied op de riolering aangesloten en is 0.8% van IBA’s klasse III voorzien. De aansluiting van de panden in het buitengebied dat komende jaren wordt verstedelijkt, lift mee met de ontwikkelingsprojecten De Draai, De Vaandel en Broekhorn. In de eindsituatie zal het aansluitingspercentage in het buitengebied op 92% uitkomen (incl. IBA’s). De zeer afgelegen panden in het niet kwetsbare buitengebied (8%) blijven vooralsnog van septic tanks voorzien. Dit alles zal tot een uiteindelijke emissiereductie in het buitengebied van 95% leiden (t.o.v. de situatie voordat de saneringsmaatregelen waren getroffen) Er zijn aanwijzingen dat op sommige locaties ook de hemelwaterafvoer op de riolering is aangesloten. Omdat de capaciteit van drukrioolstelsels voor afvoer van hemelwater niet toereikend is, belemmert dit de afvoer van sanitair afvalwater. De komende jaren zal er voor worden gezorgd dat hemelwaterafvoeren van drukrioolstelsels worden afgekoppeld.

4.5.3.2 De Glastuinbouwgebieden

De glastuinbouwconcentratiegebieden Alton I en Alton II zijn van drukrioolstelsels voorzien. Het bedrijfsafvalwateraanbod in glastuinbouwgebieden kent periodieke pieklozingen die drukrioolstelsels niet kunnen verwerken. Om deze pieklozingen af te vlakken moet gespreid worden geloosd via een buffer. Met de vereniging van de glastuinbouwbedrijven hebben de gemeente en het hoogheemraadschap overeenstemming bereikt over het lozingspatroon van het bedrijfsafvalwater. Op basis van lozingsinformatie van de bedrijven is een ontwerpnorm afgesproken die als uitgangspunt dient voor het bepalen van de benodigde capaciteiten van de drukrioolstelsels in glastuinbouwgebieden. De gemeente zal, waar nodig, capaciteiten van de bestaande drukrioolstelsels in deze gebieden hierop aanpassen en de bedrijven zullen de benodigde voorzieningen voor gespreide lozing realiseren om het piekaanbod te kunnen beperken. Dit betreft buffers met technische uitrusting die sturing van de afvalwaterstromen in tijd mogelijk maakt.

4.5.3.3 De dorpskernen De Noord 't Kruis en het Verlaat

De dorpskernen ’t Kruis en ’t Verlaat zijn voorzien van een gemengd vrij verval rioolstelsel. Ook in De Noord is het rioolstelsel overwegend gemengd. Alleen de woonwijken De Zeis en de Plaetmanstraat in De Noord zijn van een verbeterd gescheiden rioolstelsel voorzien. Al deze rioleringen, zowel gemengde- als de gescheiden stelsels, functioneren goed. De capaciteit van de rioleringen is voldoende. Er zijn geen locaties bekend waar zich bij de maatgevende bui een “water-op-straat” situatie voordoet. Door het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt de afgesproken hoeveelheid rioolwater afgenomen. Deze afspraak is gebaseerd op het beleid van het hoogheemraadschap dat gebaseerd is op landelijke richtlijnen.

4.5.4 Waterkwantiteit

In samenwerking met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft de gemeente een waterplan opgesteld. In het waterplan is het complete polderwatersysteem van Heerhugowaard getoetst aan de waterhuishoudkundige normen en het vigerende beleid van de waterbeheerder, waarbij uitgegaan is van het klimaatveranderingsscenario volgens “WB21-middenscenario 2050”, Dit scenario komt voor de wateropgave grotendeels overeen met het “KNMI’06 klimaatscenario G” dat aan Het Nationaal Bestuursakkoord Water-Actueel ten grondslag ligt. Uit de analyses blijkt dat bijna alle peilgebieden voldoen aan de normen voor inundatie. Naast inundatie is er ook gekeken naar wateroverlast. Wateroverlast treedt al op bij kleinere peilstijgingen, vanwege onvoldoende ontwatering en afwatering van landbouwgronden. In het noordelijke deel van buitengebied zijn er meer locaties gevoelig voor wateroverlast dan in het zuidelijk deel. De wateroverlast is niet het gevolg van een tekort aan bergingscapaciteit maar worden veelal veroorzaakt door hydraulische knelpunten in de watergangen, waardoor extra opstuwing van het water plaatsvindt.

Om de wateroverlast in het noordoostelijk deel van het buitengebied te verminderen en het gebied te laten voldoen aan de werknormen voor wateroverlast zijn/ worden verbeteringsmaatregelen getroffen. De meeste hiervan zijn gericht op het creëren van meer bergings- en afvoercapaciteit en het tegengaan van extreme peilstijgingen in de Oostertocht en de Westertocht, die als hoofdwaterlopen o.a. voor de waterafvoer vanuit het noordelijke deel van het buitengebied zorgen.

Tot nu toe zijn de volgende maatregelen uitgevoerd:

  • het noordelijke deel van de Oostertocht, ten zuiden van de Harlingerstraat, is over een lengte van 700 m verbreed en van een natuurvriendelijke oever voorzien.
  • het gedeelte van de Oostertocht, ter hoogte van De Draai, tussen de Beukenlaan en de Krusemanlaan, is in 2011 fors verbreed en natuurvriendelijk ingericht.
  • om opstuwing in de Oostertocht te beperken is de oude smalle stuw bij de Beukenlaan vervangen door een bredere, geautomatiseerde stuw.
  • in de Ooster- en Westertocht zijn geautomatiseerde stuwen geplaatst (“noodstuwen”), die het mogelijk maken om bij zeer extreme situaties het water uit deze twee hoofdwaterlopen naar stedelijk peilvak af te voeren, waardoor de waterbergingscapaciteit van het stedelijke gebied benut wordt om de waterbergingscapaciteit van de hoofdwaterlopen vrij te maken voor meer waterafvoer vanuit het buitengebied.
  • aan de Hasselaarsweg is een waterberging van 3,2 hectare aangelegd, waarmee enerzijds het in het waterplan gesignaleerde tekort aan waterberging voor Alton II van 1 hectare is weggewerkt en anderzijds wordt geanticipeerd op toekomstige uitbreiding van het glasareaal.

Binnen enkele jaren zullen de volgende maatregelen worden gerealiseerd:

  • in het kader van de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden aan de waterlopen en wegen worden knelpunten, veroorzaakt door hooggelegen duikers en ondiepe watergangen, aangepakt.
  • in het noordelijke deel van het buitengebied wordt een watergang verruimd en een nieuwe watergang aangelegd.
  • het tracé van de Oostertocht ten noorden van de Krusemanlaan wordt in het kader van de aanleg van de Westfrisiaweg aangepast en over een lengte van ca. 2 km verbreed en van natuurvriendelijke oevers voorzien, waardoor de bergings- en afvoercapaciteit van de Oostertocht verder toeneemt.
  • bij de aanleg van de Oosttangent zal het gedeelte van de Oostertocht tussen de Zuidtangent en de Beukenlaan over een lengte van ca. 900 m flink worden verbreed van natuurvriendelijke oevers worden voorzien.
  • de Westertocht wordt in het kader van de ontwikkeling van het bedrijven terrein De Vaandel over een lengte van ca. 1,7 km verbreed en van natuurvriendelijke oevers voorzien.
4.5.5 Waterkwaliteit

In veel sloten direct langs de binnenzijde van de boezemkades komt voedselrijke en sulfaatrijke kwel voor. Dit water stinkt en heeft een zeer slechte kwaliteit. Op enkele locaties wordt het probleem met doorspoeling opgelost, maar op veel locaties lukt dat echter niet. In het landbouw- en veeteeltgebied wordt het water met voedingsstoffen (fosfaten en nitraten) en andere voor de waterkwaliteit schadelijke stoffen belast. De belasting met fosfaten bedraagt circa 50% van de totale belasting (exclusief belasting door inlaatwater). Naar verwachting vermindert dit door generiek beleid van de rijksoverheid. De kwaliteit van het polderwater zal hierdoor op de lange termijn verbeteren. Dit heeft ook een gunstig effect op andere delen van het watersysteem die in open verbinding met polderwater staan en/ of met polderwater worden doorgespoeld. Het grondwater is rijk aan voedingsstoffen (stikstof en fosfaat) en heeft een enigszins verhoogd chloridegehalte (toch is er van brak grondwater geen sprake). Net als het grondwater heeft het oppervlaktewater een licht verhoogd chloridegehalte, dit geldt zowel voor het polderwater als het boezemwater van de ringvaart.

4.5.6 Grondwater

Het grondwater stroomt toe vanuit westelijk en noordelijk gelegen gebieden. Het oppervlaktewaterbeheer in het buitengebied is hoofdzakelijk afgestemd op het agrarisch grondgebruik. Dit houdt in dat door het hoogheemraadschap via oppervlaktewaterpeilbeheer invloed wordt uitgeoefend op de grondwaterstanden (grondwater-gestuurd peilbeheer). Hierdoor heeft de gemeente geen zorgplicht voor het grondwater in het buitengebied.

4.5.7 Kwel en wegzijging

De stijghoogte in het eerste watervoerende pakket schommelt rond NAP -2,50 m. Hierdoor is in bijna de gehele polder Heerhugowaard sprake van een lichte kwel. In veel dijksloten komt voedselrijke en sulfaatrijke kwel voor. Lokaal verslechtert dit de oppervlaktewaterkwaliteit. Door de relatief hoge ligging treedt in de polder Veenhuizen wegzijging op.

4.5.8 Ecologische kwaliteit, recreatief medegebruik en beleving

De hoofdwaterloop Oostertocht is kansrijk ten aanzien van de mogelijkheden om een (natte) ecologische verbindingszone tot stand te brengen, die op de provinciale ecologische hoofdstructuur aansluit. De ecologische kwaliteit van de overige watergangen in het buitengebied is overwegend matig tot slecht en mogelijkheden voor verbeteringen zijn beperkt. Het noordelijk deel van de Oostertocht is relatief smal, waardoor de waterloop niet erg robuust is en uitstraling ontbreekt. In de tocht zijn enkele stuwen en duikers aanwezig die de migratiemogelijkheden van dieren beperken De in de waterlopen aanwezige stuwen zijn ook voor schaatsers en kano'ers niet passeerbaar en beperken het recreatief medegebruik van de waterlopen.

Het Schoutenbos, dat aan de noordkant van het Alton II gebied ligt, vormt een uniek natuurgebied. Het bestaat uit bosterrein, hakhoutbos, ecologische oevers met poelen en een grote plas met een oppervlakte van in totaal circa 13 ha. De plas is ontstaan door een zandwinning in de jaren zestig van de vorige eeuw. Het Schoutenbos maakt deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Het vormt voor veel dieren een rustgebied. Dit gebied wordt ecologisch beheerd, waardoor een verscheidenheid aan flora en fauna tot stand is gekomen. Inmiddels broeden hier zeer bijzondere vogels, zoals de Waterral, de Bruine Kiekendief, de Boomvalk en de Ijsvogel.

4.5.9 Keur van het Hoogheemraadschap

Op de hoofdwaterlopen (primair stelsel) en de waterlopen (secundair stelsel) is de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van toepassing. Voor wijziging van het sloot-, dijk-, of kadepatroon en het maken van werken (steigers, beschoeiingen en bebouwing e.d.) op-, in-, boven- of langs het water en /of dijk dient een ontheffing van de keur bij het Hoogheemraadschap te worden aangevraagd. Elke vierkante meter water die wordt gedempt dient op een andere plek binnen het plan, peilvak, of benedenstrooms gelegen peilvak te worden gecompenseerd. Het aanwezige oppervlak aan open water is gebaseerd op de mate van verharding van het gebied. Een toename van de verharding wordt door het hoogheemraadschap niet geaccepteerd zonder dat er aanvullende waterberging wordt gerealiseerd. Hierbij wordt gesproken over een compenserende waterberging. De hoeveelheid waterberging die moet worden toegevoegd, wordt bepaald op basis van een maatwerkberekening, die door het hoogheemraadschap wordt gemaakt.

4.5.10 Watertoets

Op bestemmingsplannen is de watertoets van toepassing Het bestemmingsplan Heerhugowaard – Buitengebied 2012 maakt, behoudens één vergroting van een bouwvlak, geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het bestemmingsplan bevat wel wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden voor het college van Burgemeester en wethouders. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat het college van de wijzigingsbevoegdheden en afwijkingsmogelijkheden geen gebruik maakt, als de aanvraag leidt tot een toevoeging van het verhard oppervlak van meer dan 800 m2 en de aanvrager geen overeenkomst met de waterbeheerder kan overleggen, waaruit de overeenstemming met de waterbeheerder blijkt over het te compenseren oppervlak voor de waterberging.

Ten opzichte van het nu vigerende bestemmingsplan Buitengebied neemt de mogelijk van het realiseren van perifeer gelegen glastuinbouwbedrijven af met 6, 5 hectare, waarvan 3,3 hectare glas daadwerkelijk is of wordt gesloopt. In het kader van de ruimte voor ruimte regeling zijn er nog initiatieven, waardoor, als die initiatieven doorgaan, het areaal aan glas nog eens met 8,8 hectare afneemt, waarvan 4,9 hectare daadwerkelijk wordt gesloopt.

4.6 Luchtkwaliteit

Van de lucht kun je niet leven, maar zonder schone lucht evenmin. Om dit laatste te bewerkstelligen moet bij ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen het aspect luchtkwaliteit volwaardig in de beoordeling en besluitvorming worden meegenomen. Op 15 november 2007 is daarom de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’, bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De wet kent op het gebied van de luchtkwaliteit eisen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 titel 2 van de ‘Wet milieubeheer’. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op plaatsen waar naar redelijke verwachting mensen blootgesteld staan aan luchtverontreiniging.

De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in normen in de vorm van grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels. Hoofddoel van de wet is de bescherming van de volksgezondheid. Op basis hiervan is er door de gemeente Heerhugowaard op 24 juni 2008 een gemeentelijk luchtkwaliteitplan vastgesteld met als doel om ook in de toekomst te voldoen aan de luchtkwaliteitsnormen, de luchtkwaliteit in gebieden waar mensen langdurig verblijven te verbeteren en aandacht te vragen voor met name gebieden waar veel personen uit gevoelige groepen (zoals kinderen) verblijven. Naar aanleiding van dit Luchtkwaliteitplan en het daarvoor uitgevoerd onderzoek naar de luchtkwaliteit blijkt dat Heerhugowaard voldoet aan de luchtkwaliteitsnormen voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6) en koolmonoxide (CO). De gemeente Heerhugowaard voldoet ook zonder aanvullend lokaal beleid in de toekomst aan de luchtkwaliteitsnormen, zoals vastgelegd in de Wet luchtkwaliteit.

Ook het gebied, waarop het bestemmingsplan Buitengebied betrekking heeft, is in het gemeentelijk luchtkwaliteitplan getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Daaruit blijkt dat de wettelijke luchtkwaliteitsnormen in dit gebied voor de komende jaren niet zullen worden overschreden. Dit blijkt ook uit de Monitoringsrapportage Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noordvleugel 2011 van de provincie Noord-Holland. Er worden geen overschrijdingen en knelpunten in Heerhugowaard geconstateerd en het is ook niet de verwachting dat deze de komende jaren zullen optreden. Zekerheidshalve wordt in 2012 het Luchtkwaliteitplan herzien en zal gekeken worden wat de invloed van nieuwe ontwikkelingen, die de komende jaren zullen plaatsvinden, zal zijn op de luchtkwaliteit Dit om mogelijke knelpunten in de toekomst te voorkomen.

4.7 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming in werking getreden. In de gewijzigde Wbb is een nieuwe formulering opgenomen van de saneringsdoelstelling (‘functiegericht saneren’) en het saneringscriterium (‘wanneer met spoed saneren’). De wet bevat een saneringsplicht voor bedrijven en een basis voor een subsidieregeling. Er zijn diverse procedurele aanpassingen doorgevoerd waarvan een aantal leiden tot vereenvoudiging en andere bijdragen aan versterking van de handhaving. De wet bevat een basis voor algemene regels voor eenvoudige saneringen. Binnen het bestemmingsplan Buitengebied kunnen de volgende bodemkwaliteit zones onderscheiden worden:

  • agrarische gronden
  • infrastructuur
  • lintbebouwing en erven
  • kassengebied
  • sportvelden

Agrarische gronden

Met deze gronden word akker- en weiland bedoeld. Deze vallen binnen de bodemfunctieklasse “achtergrondwaarde”. Binnen deze gebieden kunnen lichte overschrijdingen voorkomen van metalen, PAK en EOX.

Infrastructuur

Hieronder worden de wegen en bijbehorende bermen verstaan. Deze gronden zijn duidelijk beïnvloed door het gebruik van het wegverkeer, met name op die plaatsen waar de afvoer van regenwater via de bermen plaatsvindt. Deze gebieden vallen dan ook binnen de bodemfunctieklasse “industrie”

Lintbebouwing en erven

Onder de lintbebouwing en erven wordt de oude bebouwing langs de wegen in het Buitengebied verstaan. Deze oude bebouwing kenmerkt zich door een mix van woonbebouwing en (voormalige) bedrijven. Aangezien het hier (voormalige) bedrijven betreffen die al lange tijd op dezelfde locatie aanwezig zijn is een negatieve beïnvloeding van de bodemkwaliteit te verwachten. Voor de woonbebouwing is deze beïnvloeding vrijwel nihil. Om deze beïnvloeding door bedrijven in beeld te brengen zijn de verdachte locaties in het kader van het project “Oriënterende Onderzoeken Nieuwe Stijl” in kaart gebracht en indien noodzakelijk ook daadwerkelijk onderzocht. Dit heeft geresulteerd in een algemene bodemkwaliteit die voor de bovengrond gekenschetst wordt als licht verontreinigd en voor de ondergrond als schoon. Ondanks de beïnvloeding van de bodemkwaliteit is de bodemfunctieklasse “wonen” vastgesteld Binnen dit gebied zijn nog (ondergrondse)olietanks aanwezig en in gebruik bij voornamelijk bedrijven en woningen.

Het Glastuinbouwgebied

Het glastuinbouwgebied kenmerkt zich door een concentratie van kassen met verwerkingsruimte en stookruimten. Vrijwel ieder glastuinbouwbedrijf heeft één of twee bedrijfswoningen. In het verleden werden vrijwel uitsluitend grondgebonden teelten toegepast. De laatste 10 jaar zijn er steeds meer verschillende teeltmethode's bijgekomen. Iedere teeltmethode brengt zijn beïnvloeding van de bodemkwaliteit met zich mee. De grootste beïnvloeding vindt echter plaats door stookruimten (soms nog met een HBO tank voor calamiteiten) en verwerkingsruimten (aanmaak voedingssubstraten).

Het gebied heeft daarom de bodemfunctieklasse “industrie”.

Sportvelden

De sportvelden zijn nooit gezoneerd doordat er te weinig waarnemingen waren. Voor als nog is de bodemfunctieklasse vastgesteld op “achtergrondwaarde”. Er zijn binnen het plangebied geen locaties bekend, waar een ernstig urgente bodemverontreiniging aanwezig is.

4.8 Natuurwaarden

4.8.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen

De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw aangewezen. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in 2007 begonnen en in 2008 afgerond. De aanwijzing legt de precieze begrenzing van een gebied, voor welke soorten en/of habitattypen het is aangewezen en welke doelstellingen er voor deze soorten en/of habitattypen gelden, vast. Selectie en begrenzing van de gebieden en de doelstellingen gebeurt op basis van ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen bij de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen. Voor alle gebieden worden ook beheerplannen opgesteld. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en rond die gebieden. Ook staat in de beheerplannen hoe de doelen worden gehaald. Nederland heeft tot nu toe 162 Natura 2000-gebieden. Op de Noordzee worden ook nog gebieden aangewezen. Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan liggen geen Natura 2000 gebieden, noch grenst het bestemmingsplan aan zulke gebieden. Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied, zijn de kustduinen. Zoals gesteld in paragraaf 4.2 "Plan-mer" wordt een voortoets uitgevoerd om de mogelijke invloed op Natura 2000-gebieden te onderzoeken. De uitkomsten van deze voortoets worden in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.

4.8.2 Ecologische hoofdstructuur

De ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het Nederlandse natuurbeleid. Het is de basis van een beleidsplan dat tot doel heeft de natuurwaarden in Nederland te stabiliseren. De ecologische hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.

Kerngebieden zijn natuurterreinen, landgoederen, bossen, grote wateren en waardevolle agrarische cultuurlandschappen die minimaal 250 hectare groot zijn. Natuurontwikkelingsgebieden zijn gebieden met goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van natuurwaarden, van nationale en/of internationale betekenis. Verbindingszones zijn gebieden die kern- en natuurontwikkelingsgebieden als het ware aan elkaar knopen. Het doel is ook om deze structuur te laten aansluiten op ecologische verbindingszones in het buitenland.

In Heerhugowaard is de gehele ringvaart rond Heerhugowaard aangewezen als verbindingszone. Binnen het plangebied van het Bestemmingsplan Buitengebied is de Oostertocht aangewezen als ecologische verbindingszone. Het bestemmingsplan maakt, behoudens de aanleg van een voet- fietspad, langs de Oostertocht geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.8.3 Flora en Fauna

Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. In deze wet is de soortbescherming geregeld van in Nederland inheemse in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. De wet sluit aan op de Europese natuurregelgeving (Natura 2000). De wet is in plaats gekomen voor de Jachtwet, de Vogelwet 1936, de soortenparagraaf uit de Natuurbeschermingswet, de Wet bedreigde uitheemse dieren en plantensoorten en de soortbeschermingscomponent uit de Europese Habitatrichtlijn en de Europese Vogelrichtlijn. Deze Europese soortenbescherming heeft met de Flora- en faunawet dus een Nederlandse vertaling gekregen. De Flora- en faunawet gaat over de bescherming van ongeveer 500 planten- en diersoorten, van de 36.000 soorten die in Nederland voorkomen. Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan (het ‘nee, tenzij-principe’). Centraal staat hierbij de zorgplicht, wat inhoudt dat iedereen ‘voldoende zorg’ in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende dieren en planten en hun leefomgeving. De wet erkent hierbij de intrinsieke waarde van de in het wild voorkomende dier- en plantensoorten. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit. Dat betekent dat voor de wet alle dieren en planten van onvervangbare waarde zijn en dat daar dus zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Het gevolg is onder andere, dat iedereen die redelijkerwijs weet of kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor beschermde dier- of plantensoorten worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten, dan wel naar redelijkheid alle maatregelen te nemen om die gevolgen te voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.

De Flora- en faunawet beschermt de volgende planten- en diersoorten:

  • ruim 100 inheemse plantensoorten die van nature in Nederland in het wild voorkomen;
  • alle soorten vogels die van nature op het grondgebied van de lidstaten van de EU in het wild voorkomen;
  • alle zoogdieren die van nature in Nederland in het wild voorkomen, met uitzondering van bruine rat, zwarte rat en huismuis;
  • alle amfibieën en reptielen die van nature in Nederland in het wild voorkomen;
  • vissen, en schaal- en schelpdieren voor zover ze niet onder de Visserijwet vallen;
  • bepaalde soorten insecten (bijvoorbeeld vlinders, libellen en mieren);

Beschermde inheemse soorten kunnen door middel van een algemene maatregel van bestuur worden aangewezen. Het gaat om soorten die van nature in Nederland voorkomen en die in hun voortbestaan bedreigd worden of gevaar lopen in hun voortbestaan bedreigd te worden en, mogelijk in hun voortbestaan bedreigd worden door overmatige benutting en soorten die uit Nederland zijn verdwenen, maar waarvan de kans op terugkeer reëel is.

Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding voorkomen worden. Welke negatieve effecten dat precies zijn, kan niet in een lijst opgesomd worden. Dat is afhankelijk van soort, locatie en aard van de ingreep. Om die bescherming toch enigszins concreet te maken, zijn een aantal voor planten en dieren schadelijke handelingen als verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet opgenomen.

Bij werkzaamheden waarbij een schadelijk effect optreedt voor beschermde soorten, is een ontheffing of vrijstelling nodig op de in de wet gestelde verbodsbepalingen. In artikel 75 van de Flora- en faunawet wordt de mogelijkheid geboden om ontheffing aan te vragen op de verbodsbepalingen. De bevoegdheid om een ontheffing te verlenen in het kader van artikel 75 van de Flora- en faunawet ligt bij de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Een aanvraag tot ontheffing kan worden ingediend bij de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie. Bij de ontheffingverlening gelden, afhankelijk van de status van de soort, verschillende voorwaarden waaraan voldoen moet worden. Onderscheid wordt gemaakt in een lichte toets en een uitgebreide toets.

In het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’, ook wel AMvB artikel 75 genoemd, zijn (onder andere) een aantal wijzigingen rondom ontheffingen en vrijstellingen beschreven. In het kort houdt de wijziging in dat niet altijd meer een ontheffing noodzakelijk is. De vrijstellingsregeling bevat vrijstellingen voor activiteiten die vallen onder: bestendig beheer en onderhoud (ook in landbouw en bosbouw),

  • bestendig gebruik en
  • ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Welke voorwaarden verbonden zijn aan de vrijstelling hangt af van de dier- of plantensoorten die voorkomen. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie categorieën, waarin soorten zijn ingedeeld op basis van zeldzaamheid en kwetsbaarheid.

Vogelsoorten zijn niet opgenomen in de hierboven genoemde categorieën. Voor verstoring van vogels en vogelnesten wordt geen ontheffing verleend voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en niet voor dwingende redenen van openbaar belang. Voor vogels geldt dat alleen ontheffing mogelijk is op grond van een wettelijk belang uit de Vogelrichtlijn. Dat zijn: bescherming van flora en fauna, veiligheid van het luchtverkeer, volksgezondheid of openbare veiligheid. Van een (beperkt) aantal vogels is de nestplaats jaarrond beschermd. De nesten van ‘categorie 5-soorten’ zijn alleen jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Voor de overige Vogelsoorten geldt dat verstoring van bloedende exemplaren is verboden. Buiten het broedseizoen mogen de nest plaatsen, zonder ontheffing, worden verstoord. Daarbij geldt geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval verstoord wordt, ongeacht de datum. De meeste vogels broeden tussen medio maart en medio juli.

Negatieve effecten en daarmee een ontheffingsaanvraag kunnen worden voorkomen door vooraf gaand aan het project mitigerende (=verzachtende) maatregelen op te stellen en uit te voeren. Het gaat dan om het behoud van de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats van de soort.

De gemeente Heerhugowaard inventariseert middels quickscans vanaf 2012 ieder jaar een vijfde deel van het Heerhugowaardse grondgebied op de aanwezigheid van beschermde plant en diersoorten volgens tabel 2 en tabel 3 van de Flora- en faunawet.

4.9 Cultuurhistorie en archeologie

4.9.1 Archeologie algemeen

Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta) is ingevoerd middels een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg, WAMZ), die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het Verdrag heeft tot doel om archeologie te laten fungeren als inspiratiebron en toevoeging van kwaliteit aan de ruimtelijke ontwikkeling van stad en land, ook wel culturele planologie genoemd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het archeologisch onderzoek en de juridisch – planologische vertaling daarvan een volwaardige plaats heeft gekregen in het planologisch afwegingsproces. De WAMZ gaat uit van: het zoveel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem, het bevorderen van een in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening rekening houden met archeologische waarden en het principe “de verstoorder betaald” voor het archeologisch onderzoek en de eventuele opgraving.

De WAMZ kent drie verschillende regimes:

  • voor m.e.r. plichtige projecten;
  • voor het bouwen en uitvoering van werken in het kader van bestemmingsplannen en projectbesluiten;
  • voor ontgrondingen.

De regeling voor m.e.r. plichtige projecten is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.

De gemeente heeft voor haar hele grondgebied onderzoek laten verrichten naar de archeologische verwachtingswaarde. Op basis van dit onderzoek is de verwachtingswaarde voor de onderscheidenlijke gebieden met het daarbij behorende beschermingsregime in het bestemmingsplan vastgelegd.

4.9.2 Regime voor het bouwen en ontgrondingen

Artikel 38a van de Monumentenwet verplicht de gemeenteraad om bij vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dat betekent dat er een archeologisch onderzoek moet plaats vinden. De conclusie van het onderzoek kan zijn dat de bestemming zich verdraagt met de archeologische waarden, maar dat zal zelden het geval zijn. Gebieden met archeologische verwachtingswaarden zullen in veel gevallen dan ook de dubbelbestemming “Waarde –Archeologie” krijgen. In de voorschriften worden naast de categorie van het gebied, de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologiegebieden als dubbelbestemming met voorrangsbepaling aangegeven. Voor gebieden met deze bestemming geldt met betrekking tot het bouwen, dat herbouw bij recht is toegestaan, mits de bestaande fundering niet wordt gewijzigd. Voor de overige bouwwerken die op grond van de andere bestemming in principe zijn toegestaan en waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist, geldt een bouwverbod waarvan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken.

De omgevingsvergunning wordt verleend als na archeologisch onderzoek blijkt dat:

  • er geen archeologische waarden in het geding zijn;
  • de archeologische waarden in voldoende mate worden veiliggesteld;
  • de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade voorkomen kan worden door het verbinden van regels aan de omgevingsvergunning;

Die regels zijn:

  • het treffen maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem behouden kunnen blijven;
  • het doen van opgravingen;
  • de begeleiding van de bouwwerkzaamheden door een archeologisch deskundige.

Deze omgevingsvergunning is niet nodig voor vergunningvrije bouwwerken. Voor ontgrondingen is een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden vereist. Deze omgevingsvergunning wordt onder dezelfde voorwaarden verleend als beschreven bij de omgevingsvergunning voor bouwen. De aanvraag van een omgevingsvergunning gaat vergezeld van een rapport, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Artikel 41a van de Monumentenwet bepaalt dat voornoemde regeling niet van toepassing is op projecten kleiner dan 100 m2. De gemeenteraad kan hiervan afwijken en een andere oppervlakte vaststellen.

4.9.3 Archeologische waarden in het plangebied

Het gemeentebestuur heeft een globale inventarisatie van archeologische waarden voor de hele gemeente laten uitvoeren als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet. De resultaten van het onderzoek zijn weergeven op de “Beleidskaart Archeologie”, die als onderlegger dient voor bestemmingsplannen. De archeologische verwachtingswaarde voor de Middenweg en de Rustenburgerweg is op perceelsniveau beoordeeld, waardoor er voor een strook langs de Middenweg en de Rustenburgerweg met een breedte van 150 meter, m.u.v. de percelen Middenweg 402, 409, 430, 438, 454, 487, 506, 584 en 587, nu een milder regime geldt. Alleen bij plannen groter dan 500 m2 en een ontgraving dieper dan 40 cm1 is een archeologisch onderzoek vereist. Voor de hiervoor genoemde percelen geldt een zwaarder regime en moet bij plannen groter dan 50 m2 en een ontgraving dieper dan 40 cm1 een inventariserend veldonderzoek worden uitgevoerd, om inzicht te krijgen in de aanwezigheid van resten van oude bewoning.

Voor het overige plangebied geldt volgens de archeologie nota een verwachtingswaarde categorie 5 (archeologisch onderzoek vereist bij plannen groter dan 10.000 m2 en een diepte groter dan 0,40 meter) De kans dat er archeologische waarden worden aangetroffen is klein, maar niet nul. Voor de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek is er geen verschil in verwachtingswaarde tussen het buitengebied en het bestaand stedelijk gebied. Binnen de bebouwde kom bestaat ook voor grote delen van het gebied de archeologische verwachtingswaarde categorie 5, maar die is niet in het bestemmingsplan opgenomen. De vigerende bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom maken ontwikkelingen van 1 hectare en groter niet mogelijk. Als een dergelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied zich toch voordoet, zal hiervoor het bestemmingsplan partieel worden herzien. In de partiële herziening zal dan wel de verplichting voor een archeologisch onderzoek worden opgenomen. Voor het buitengebied bestaat wel de mogelijkheid voor ontwikkelingen van een hectare en groter. Als die ontwikkelingen zich voordoen is op grond van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek verplicht. In kader van de ruilverkaveling is er geen archeologisch onderzoek gedaan. De mate van bodemroering zal op gelijk niveau liggen als binnen de bebouwde kom en in het Altongebied. Het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" is ook voor gebieden waar een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden, gerechtvaardigd. Het is aan de uitvoerder van projecten, volgens het principe "de verstoorder betaald". Het normale gebruik, onderhoud en beheer van gronden is in de regels vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

4.9.4 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening is een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden verplicht. De Cultuur Compagnie heeft voor het hele grondgebied van de gemeente Heerhugowaard een historisch - geografische inventarisatie, inclusief de karakteristieke bebouwing, gemaakt. Dit rapport is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.9.5 Monumenten

In de gemeente Heerhugowaard komen diverse objecten met monumentale waarde voor, zoals rijks-, provinciaal en gemeentelijke monumenten. Heerhugowaard heeft vijftig gemeentelijke monumenten, één provinciaal monument en 5 rijksmonumenten. Onderstaande monumenten komen in dit bestemmingsplan voor.

4.9.5.1 Gemeentelijke monumenten
bij Kerkweg 26   luidklok  
bij Kerkweg 28   brug  
Hasselaarsweg 2-4   café  
Middenweg 307   boerderij  
Middenweg 354-356   dubbel woonhuis  
Middenweg 454   boerderij met twee schuren  
Middenweg 523   stolpboerderij met koolschuur  
Middenweg 541   Rooms-Katholieke kerk met pastorie  
Middenweg 584   stolpboerderij  
Oterlekerweg 3   stolpboerderij met kapschuur  
Rustenburgerweg 126   kop-romp boerderij  
Rustenburgerweg 149   o.l. school met onderwijzerswoning  
Rustenburgerweg 235   stolpboerderij met kleinveeschuur  
Verlaat 1   bakkerij  
Verlaat 30   woonhuis  
Verlaat 46-48   herberg  
Kerkweg 28   o.l. school met onderwijzerswoning  
Middenweg 479   onderwijzerswoning  
Molenweg 8   stolpboerderij  
4.9.5.2 Rijksmonumenten
Veenhuizerkade 3   molen  
onder Kerkweg 26   graftombe Brederode  
4.9.5.3 Provinciale monumenten
t.o. Verlaat 46   electriciteitshuisje  

4.10 Landschap en ecologie

De identiteit van Heerhugowaard wordt sterk bepaald door haar ontstaan als droogmakerij. De rationeel opgezette structuur en verkaveling van het polderland en de daarin geprojecteerde waterlopen en wegen heeft de basis gevormd voor de ontwikkeling van de eerste woonbebouwing in lange lintstructuren en vervolgens voor de verdere ontwikkelingen van Heerhugowaard tot de kern die het nu is. In de huidige kern is die rationele basis nog steeds merkbaar, waarbij een aantal ruimtelijke elementen en aspecten opvallen. Vrijwel overal in de kern is de ruimte en de enigszins landelijke openheid voelbaar en heeft de rationele opzet van de droogmakerij geleid tot een orthogonale structuur van wegen en wijken. Binnen deze structuur is aan de belangrijkste ontsluitingsroute het centrumgebied van de kern ontstaan. De uitstraling en de aanhechting hiervan op de omgeving zorgt voor herkenbare plekken en ruimtes. In de structuur is een klein aantal historische routes herkenbaar, waarvan de Middenweg de opvallendste is en een centrale rol speelt.

Van een bewust gecreëerde ecologische structuur is nog geen sprake. Wel zijn er enkele lijnen aanwezig die in potentie kunnen worden ontwikkeld tot een ecologische verbindingszone. De ringvaart maakt deel van de provinciale ecologische hoofdstructuur. De Oostertocht kan ontwikkeld worden als centrale as voor de interne ecologische structuur. Daartoe is de aanleg van ecologische oevers en de verbetering van zichtbaarheid en toegankelijkheid van belang. De groene geledingszone tussen de woonwijken Edelstenenwijk en Butterhuizen en Rivierenwijk en Zuidwijk Huygenhoek kan dienen als dwarsverbinding door het kerngebied van Heerhugowaard. Hiervoor is een passende inrichting en verbinding met het buitengebied noodzakelijk. Een tweede dwarsverbinding is langs de Beukenlaan en de Vondellaan gedacht. Binnen het plangebied worden diverse waterpartijen van ecologische oevers voorzien.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Algemeen
4.11.1.1 Inleiding

Externe veiligheid gaat over de opslag, transport en/of bewerking van gevaarlijke stoffen. Het beleid met betrekking tot de externe veiligheid is gelegitimeerd door de doelstelling dat de risico's van bedrijfsmatige activiteiten met gevaarlijke stoffen beheerst worden en in wisselwerking hiermee andere ruimtelijke activiteiten in de nabijheid hiervan. Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. De volgende besluiten zijn relevant:

1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

2 Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

In de regeling staan regels over de veiligheidsafstanden en berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op grond van het Bevi zijn in de Revi voor een aantal bedrijfscategorieën (zoals LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, opslagplaatsen) vaste veiligheidsafstanden opgenomen.

3. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS)

De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.

4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatiewaarde voor het GR.

5. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

Het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende Regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer is de opvolger van een groot aantal AMvB’s. In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals bijvoorbeeld veiligheidsafstanden waaraan wordt voldaan

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico

4.11.1.2 Plaatsgebonden risico

Onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan.

4.11.1.3 Groepsrisico

Onder groepsrisico wordt verstaan: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt.

4.11.1.4 Oriëntatiewaarde

Oriëntatiewaarde is: de waarde waarmee het groepsrisico wordt vergeleken. Grafisch wordt dit weergegeven als een lijn in een grafiek. Karakteristieke kansen van de oriëntatiewaarde zijn:

een kans van 1 op 10.000 per jaar (10 –4) op 10 of meer doden;

een kans van 1 op een miljoen per jaar (10 –6) op 100 doden of meer doden;

een kans van 1 op 100 miljoen per jaar (10 –8) op 1000 of meer doden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0011.png"

Het groepsrisico is de risicomaat die bij de bestuurlijke afweging een rol speelt om te verantwoorden welk ramprisico samenhangt met het ruimtelijke ordening- of het milieuvergunningbesluit. Dit komt neer op het aangeven in welke mate de kans op sociale ontwrichting voor de (lokale) samenleving, gegeven de lokale maatschappelijke baten en kosten, te tolereren is. Bij het groepsrisico gaat het niet om de bescherming van de individuele burger, maar om het tolereren van een ramprisico op grond van afwegingen over het belang van ruimtelijke activiteiten naast andere afwegingen.

4.11.1.5 De verantwoordingsplicht

De kans dat in één keer een groep burgers van een bepaalde omvang komt te overlijden (groepsrisico of misschien duidelijker het ramprisico) moet worden verantwoord. Het verantwoorden houdt in dat het afwegingsproces voor de burgers en belanghebbende navolgbaar is. Dit afwegingsproces draagt het besluit om de risicosituatie, waarbij een zeer kleine kans bestaat dat een ramp zou kunnen plaatsvinden, te aanvaarden.

In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij milieuvergunningen en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in elk geval in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen. “In elk geval” is limitatieve opsomming en betekent dat er ook nog andere onderwerpen aan de verantwoordingsplicht kunnen worden toegevoegd. De informatie die volgens het Bevi in elk geval bij de verantwoordingsplicht moet worden betrokken is:

  • a. het aantal personen in het invloedsgebied;
  • b. het groepsrisico;
  • c. de mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft;
  • d. maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen;
  • e. voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting;
  • f. voor en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico;
  • g. de mogelijkheden om het groepsrisico te beperken in nabije toekomst;
  • h. mogelijkheden op de voorbereiding van rampenbestrijding;
  • i. mogelijkheden tot zelfredzaamheid;
4.11.1.6 De beleidsvisie externe veiligheid 2010

In juni 2010 heeft de gemeenteraad de “Beleidsvisie externe veiligheid in Heerhugowaard vastgesteld. De beleidsvisie “Externe Veiligheid” geeft aan dat het beleid zich richt op het beperkt houden van de toename van het groepsrisico dat ontstaat door ruimtelijke besluiten of Milieuvergunningen. De beleidsvisie onderscheidt drie soorten te doorlopen verantwoordingsprocessen. Welk proces voor de verantwoording wordt doorlopen hangt af van de hoogte van het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Schematisch is dit als volgt weergeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0012.png"

4.11.1.7 Status van het bestemmingsplan en externe veiligheid

Er is sprake van een zogenaamd conserverend bestemmingsplan. Ten aanzien van externe veiligheid betekent dit dat er ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niets zal veranderen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen toegestaan waardoor het groepsrisico rond risicobronnen zal toenemen. Er worden geen nieuwe risicobronnen binnen het plangebied bestemd.

Dit betekent dat aan de bestaande externe veiligheidsituatie niets zal veranderen. Wij volstaan dan ook met het in beeld brengen van de risicobronnen in het plangebied. Ten behoeve van de beleidsvisie externe veiligheid zijn alle risicobronnen in Heerhugowaard met bijbehorende invloedsgebieden en risicocontouren benoemd. Het groepsrisico is per risicobron berekend. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen sprake is van saneringssituaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico in het plangebied is over het algemeen laag ( kleiner dan 10 maal de oriëntatiewaarde). De beleidsvisie externe veiligheid geeft in dat geval aan hoe het groepsrisico dient te worden verantwoord.

4.11.1.8 De adviesrol van de regionale brandweer (Veiligheidsregio)

De fysieke veiligheid is één van de belangrijkste pijlers van de verantwoordingsplicht. De beoordeling van de fysieke veiligheid in het kader van de verantwoordingsplicht heeft mede betrekking op de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het Bevi kent daarom bij o.a. het vaststellen van een bestemmingsplan aan de Regionale brandweer (in deze regio de Veiligheidsregio Noord - Holland - Noord) een formeel adviesrecht toe. Het advies heeft betrekking op: de punten h, en i van de verantwoordingsplicht van het Bevi, het "Besluit externe veiligheid buisleidingen" en de circulaire "Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen".

4.11.2 De situatie met betrekking tot externe veiligheid binnen het plangebied

In het landelijk gebied, waar dit bestemmingsplan betrekking op heeft, liggen verspreid door het gebied inrichtingen, buisleidingen en routes gevaarlijke stoffen.

4.11.2.1 Inrichtingen

Binnen het plangebied liggen 2 Bevi – inrichtingen namelijk: het verkooppunt voor motorbrandstoffen van Marees Full Service B.V. aan het Verlaat 32, waar ook de verkoop van LPG is toegestaan en de pluimveehouderij van de firma Roozendaal aan de Westerweg 44 c, waar een bovengrondse propaangastank van 18 m3 op het terrein aanwezig is.

4.11.2.2 Buisleidingen

In het bestemmingsplangebied liggen meerdere hogedrukaardgasleidingtracé's van de NV Nederlandse Gasunie. De voor dit bestemmingsplan relevante delen van het tracé zijn:

  • 1. het deel tussen het Molendijkgebied en de Jan Glijnisweg;
  • 2. het deel tussen de Krusemanlaan en de Berkmeerpolder;
  • 3. het deel langs de spoorlijn Heerhugowaard - Den Helder vanaf de Hasselaarsweg naar het Verlaat.
4.11.2.3 Route gevaarlijke stoffen

De gemeente Heerhugowaard is omringd door provinciale wegen die zijn vrijgegeven voor het vervoer gevaarlijke stoffen. De provinciale wegen functioneren als het ware als routering gevaarlijke stoffen. Krachtens de Wet vervoer gevaarlijke stoffen moeten transporten van gevaarlijke stoffen de bebouwde kom zoveel als mogelijk is mijden. Voor dit bestemmingsplan relevante wegen zijn:

  • 1. de N242 vanaf de Hasselaarweg tot aan de AC de Graafweg;
  • 2. de AC de Graafweg vanaf de N242 tot aan de Dijkweg;
  • 3. de Huygendijk vanaf Rustenburg tot aan de Jan Glijnisweg met uitzondering van het deel van de weg dat op het grondgebied van de gemeente Schermer ligt.
4.11.3 Toetsing externe veiligheid
4.11.3.1 Inrichtingen
4.11.3.1.1 Het verkooppunt voor motorbrandstoffen Verlaat 32 (LPG)

Inleiding

Sinds het van kracht worden van het Bevi zijn de veiligheidseisen, die worden gesteld aan onder andere LPG – tankstations, verscherpt. Het basisbeschermingsniveau rond LPG-tankstations voor de burger als individu is wettelijk verankerd. Hiervoor is het plaatsgebonden risico als grenswaardenorm in het Bevi opgenomen. Voor het risico van een ramp (10 of meer doden tegelijk en een niet nader bepaald aantal gewonden en materiële schade) is welbewust geen norm in het Bevi opgenomen. Dit risico moet worden vastgesteld en wordt aangeduid als het groepsrisico. Het vastgestelde groepsrisico moet expliciet worden verantwoord waarbij de kans van het groepsrisico vergeleken moet worden met een zogenoemde oriëntatiewaarde. De functie van de oriëntatiewaarde is dat de oriëntatiewaarde houvast geeft voor een oordeel over de grootte van de kans. Er is nadrukkelijk beleidsruimte voor het bestuur (bevoegd gezag) om inhoudelijk aan de oriëntatiewaarde beleidsmatige betekenis toe te kennen. De gemeente Heerhugowaard heeft in haar beleidsvisie Externe Veiligheid de oriëntatiewaarde verbonden aan een inhoudelijke criterium hoe aan de wettelijke verplichting verantwoording van het groepsrisico zal worden voldaan. In het kader van het bestemmingsplan en de milieuvergunning dienen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico te worden beoordeeld. In het bestemmingsplan wordt ten aanzien van externe veiligheid een brede afweging gemaakt.

Toetsing plaatsgebonden risico.

Het Bevi kent met betrekking tot LPG tankstations één veiligheidscontour waaraan moet worden getoetst namelijk: het plaatsgebonden risico. Dit is een wettelijke norm waar niet vanaf mag worden geweken. De grootte van de veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico bij LPG tankstations is afhankelijk van de hoeveelheid LPG die jaarlijks wordt verkocht (de doorzet). Voor het tankstation Verlaat 32 is op 4 mei 2010 ambtshalve een nieuwe milieuvergunning verleend. In de milieuvergunning is bepaald dat de doorzet voor LPG niet meer mag bedragen dan 1500 m3 per jaar. LPG mag alleen in de dagperiode worden gelost en wordt opgeslagen in een ondergronds reservoir van 20 m3 Op grond van het Bevi mogen er bij een doorzet van 1500 m3 per jaar geen (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, scholen, kantoren etc.) aanwezig zijn binnen een straal van:

- 40 meter vanaf het vulpunt;

- 25 meter rond het reservoir en;

- 15 meter rond het de afleverzuil.

Aan deze normen moet sinds 1 januari 2010 worden voldaan. Deze afstanden gelden voor een zogeheten bestaande vergunningssituatie. Het ministerie van VROM heeft in een circulaire aangegeven dat een ambtshalve wijziging van de vergunning van een LPG - tankstation om de doorzet vast te leggen niet opgevat moet worden als een nieuwe vergunningssituatie. Daarnaast is het vaststellen van een conserverend bestemmingsplan op te vatten –volgens diezelfde circulaire- als een bestaande situatie.

Het tankstation aan het Verlaat voldeed niet aan de normen van het Bevi, omdat binnen de contour van het plaatsgebonden risico (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig waren. Om die reden zijn het vulpunt, het reservoir en de opstelplaats voor de tankauto verplaatst. Binnen de straal van het vulpunt, het reservoir en de afleveringzuil zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten meer aanwezig. Deze wijzigingen zijn vastgelegd in de milieuvergunning van 4 mei 2010. Daarmee voldoet het tankstation aan de wettelijke normen van het Bevi en het Revi. Nu er aan de wettelijke normen van het Bevi en het Revi wordt voldaan, bestaat er geen plicht tot sanering en kan de verkoop van LPG op het perceel Verlaat 32, mits het gemeentebestuur (in dit geval, vanwege de vaststelling van het bestemmingsplan, de gemeenteraad) het groepsrisico verantwoordt, worden voortgezet. De verkoop van LPG mag niet meer bedragen dan 1500 m3 per jaar. Deze doorzet is vastgelegd in de milieuvergunning. De risicocontouren zijn in het bestemmingsplan verankerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0013.png"

Toetsing groepsrisico

Door AVIV is het groepsrisico voor het tankstation aan het Verlaat berekend. Uit het rapport komt naar voren dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. De berekening (QRA) is nog gebaseerd op de situatie zo als die gold voor het verplaatsen van het vulpunt. Door het verplaatsen van het vulpunt is ook het invloedsgebied verschoven en verkleind, omdat het vulpunt nabij het reservoir is komen te liggen, waardoor er minder (beperkt) kwetsbare objecten binnen invloedsgebied zijn komen te liggen. Het groepsrisico is daardoor verlaagd. Omdat het groepsrisico in de oude situatie al onder de oriëntatiewaarde lag is voor de nieuwe, gunstigere situatie het groepsrisico niet opnieuw berekend.

Het rapport van AVIV geeft de informatie met betrekking tot de punten a t/m c. van de verantwoordingsplicht. De overige punten komen niet aan bod. In het rapport van AVIV is het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied (in dit geval cirkel met een straal van 150 meter rond het vulpunt) bepaald. Voor de dagperiode wordt het aantal personen in het invloedsgebied geschat op 62. Voor de avond- en de nachtperiode wordt het aantal personen in het invloedsgebied geschat op 103. Ten aanzien van deze personendichtheid is in de rapportage van Prevent - adviesgroep van 2009 aangegeven dat dit de personendichtheid is van alle door AVIV aangegeven objecten (ook die objecten die buiten het volgens het Revi geldende invloedsgebied liggen). De Prevent Adviesgroep heeft, op basis van de gegevens van AVIV, een inschatting gemaakt van de personendichtheid binnen het invloedsgebied en deze bepaald op 37 personen in de dagperiode en 61 personen in de nachtperiode.

Onder het invloedsgebied wordt verstaan het gebied rondom een vaste risicobron of langs een transportroute waarbinnen het aantal personen in beschouwing wordt genomen om het groepsrisico te bepalen. In principe is het invloedsgebied dus het gebied waarbinnen nog een kans aanwezig is dat iemand dodelijk getroffen kan worden als het zwaarst denkbare ongeval zou optreden. Bij een BLEVE is het effectgebied gelijk aan een concentrische cirkel en kan het effectgebied samenvallen met het invloedsgebied. Voor een ramp bij het tankstation aan het Verlaat door een BLEVE betekent dat, dat 100 % van de aanwezige personen in het invloedsgebied komt te overlijden.

Verantwoording groepsrisico

De beheersbaarheid van rampen wordt gezien als een belangrijk aspect bij de oordeelsvorming. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van de rampbestrijding (van pro-actie tot repressie). In de verantwoording van het groepsrisico dienen minimaal de in artikel 13 lid 1 onder a t/m i van het Bevi genoemde onderwerpen aan de orde te komen.

De rapporten die over het tankstation zijn geschreven zijn risicoanalyses, die inzicht geven in de feitelijke situatie rond het tankstation. In de rapporten blijft de aanvoer van LPG buiten beschouwing. Wanneer we de feiten uit de risicoanalyses en het advies van de Veiligheidsregio betrekken in de punten die bij de invulling van de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen voor het tankstation Verlaat 32, levert dit het volgende beeld op:

a het aantal personen in het invloedsgebied

Het aantal personen in het invloedsgebied wordt voor de nachtperiode geschat op iets minder dan 61 en op iets minder dan 37 voor de dagperiode. Een BLEVE - ramp bij tankstation Verlaat 32 betekent, volgens de rekenmodelaanname dat 100 % van de aanwezige personen in het invloedsgebied komt te overlijden. Het risicomoment is de aanvoer van het gas en het vullen van de tank. Door dit in de dagperiode te doen vallen er bij het vullen van de tank de minste slachtoffers;

b. vergelijking Groepsrisico met de oriëntatiewaarde

Zowel uit de berekening van AVIV als Prevent blijkt dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

c. mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft

Door de LPG-branche zijn de met de rijksoverheid overeengekomen LPG-branchemaatregelen inmiddels volledig geïmplementeerd (toepassing verbeterde LPG-vulslang en aanbrengen hittewerende coating op LPG-tankwagens). Door deze maatregelen zijn de PR-contouren en de hoogte van het groepsrisico rondom LPG-tankstations aanmerkelijk teruggebracht. Verder is door de verplaatsing van het LPG-vulpunt en het vastleggen van venstertijden voor het lossen van LPG in de vergunning de hoogte van het groepsrisico nog verder afgenomen.

d. maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen

In het bestemmingsplan Buitengebied zijn er geen maatregelen opgenomen, omdat het een conserverend bestemmingsplan is. Maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het vaststellingsbesluit zijn opgenomen, zijn reeds in de milieuvergunning vastgelegd (de maximale doorzet van 1500 m3, hittewerende coating op de tankauto's en het tijdstip van levering).

e voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting

Voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting, anders dan hiervoor is aangegeven, zijn er niet.

f. voor- en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Het bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan betreft. Er zijn derhalve geen ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico.

g de mogelijkheden om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken

Er zijn geen mogelijkheden om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken.

h. de mogelijkheden tot de voorbereiding op de bestrijding van een ramp

Gezien het kleine risico is zijn investeringen in de mogelijkheden op de voorbereiding bestrijding en beperking gevolgen van een ramp economisch niet verantwoord.

i de mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In het effectgebied staan voornamelijk woningen en enige bedrijfsgebouwen. De personen in deze gebouwen zijn voor zover bekend zelfredzaam.

Conclusie verantwoording groepsrisico

Het tankstation aan het Verlaat 32 verkoopt al sinds 1971 LPG. Het tankstation voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico en daarom bestaat er geen plicht tot saneren. Het gaat hier om een bestaande situatie waarbij het evenwicht enkel wordt verstoord door de komst van het Bevi. In de fysieke situatie verandert niets, zowel de bron als de omgeving blijft onveranderd aanwezig. De actualisering van het bestemmingsplan maakt dat de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. De hoogte van het groepsrisico lag in de oude situatie al onder de oriëntatie waarde en is door recente maatregelen zoals het verplaatsen van het vulpunt en het verplicht voorzien van de tankauto van een hittewerende coating verder afgenomen.

Het tankstation ligt aan een route gevaarlijke stoffen, zodat het transport van LPG naar het tankstation geen extra risico oplevert. De milieuvergunning van het tankstation is onlangs vernieuwd. In de nieuwe vergunning is naast de doorzet (1500 m3) vastgelegd dat de bevoorrading van het tankstation alleen in de dagperiode mag geschieden. Hierdoor wordt, omdat er overdag minder mensen in het gebied aanwezig zijn, het verlies aan mensenlevens bij een mogelijke ramp beperkt. Mogelijkheden om het groepsrisico in de nabije toekomst verder te beperken zijn er niet.

Nu het hier gaat om een bestaande situatie, waarin fysiek niets wijzigt en het groepsrisico tot onder de oriëntatiewaarde is teruggebracht is het aanvaardbaar om de verkoop van LPG op de onderhavige locatie voort te zetten.

4.11.3.1.2 De pluimveehouderij aan de Westerweg 44c

Inleiding

Pluimveehouderij Roozendaal aan de Westerweg 44d beschikt over een bovengrondse propaangastank van 18 m3. Deze tank is noodzakelijk voor de verwarming van de stallen en de bedrijfswoningen. Propaantanks met een opslagcapaciteit van meer dan 13 m3 vallen per 1 januari 2008 onder de werkingssfeer van het Bevi/Revi. Het betreft een niet-categoriale inrichting waarvoor het plaatsgebonden risico (PR=10-6) moet worden berekend door middel van een QRA. In december 2009 heeft Adviesbureau Prevent in opdracht van de Veiligheidsregio NHN regio de externe veiligheidsaspecten beschouwd. Sindsdien hebben er geen wijzigingen plaatsgevonden. Het volgende kan worden gesteld:

Plaatsgebonden risico

Voor de vergunde propaaninstallatie (bovengronds reservoir 18 m3, en 4 x per jaar lossen van propaan). Op grond daarvan is de PR 10-6 contour berekend op 18 meter rond de tank. Binnen deze contour bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Er is geen sprake van een saneringssituatie op grond van het Bevi. Dit geldt voor de huidige situatie als volgens het vigerende bestemmingsplan mogelijke situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0014.png"

Ligging invloedsgebied eb (beperkt) kwetsbare objecten

Groepsrisico

Het berekende groepsrisico blijft voor de vergunde propaaninstallatie in de huidige omgevingssituatie en de volgens het bestemmingsplan mogelijke omgevingssituatie ruim onder de oriëntatiewaarde (0,001 maal de oriëntatiewaarde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0015.png"

: Berekend groepsrisico huidige situatie/ volgens BP mogelijke situatie

Bestemmingsplan Buitengebied 2014

Ten opzichte van de huidige situatie en het nieuwe bestemmingsplan zal er niets wijzigen. Het huidige groepsrisico is laag en zal laag blijven Er zal geen verhoging van het groepsrisico plaatsvinden.

Verantwoording van het groepsrisico

a het aantal personen in het invloedsgebied

In de risicoanalyse van Prevent Adviesgroep (kenmerk: 055-NKL-C25 V.02, d.d. 30 december 2009) is deze personendichtheid bepaald en bedraagt deze maximaal 170 personen in de dagperiode en 16 personen in de avond / nachtperiode. Het voorontwerp bestemmingsplan is conserverend van aard waardoor de personendichtheid ten gevolge van het voorontwerp bestemmingsplan niet verder zal toenemen.

b. vergelijking Groepsrisico met de oriëntatiewaarde

Door Prevent Adviesgroep is in 2009 het groepsrisico berekend voor de propaantank (bovengronds 18 m3 , onttrekking uit het reservoir vanuit de gasfase en maximaal 4 lossingen van de propaantankwagen per jaar). Hierbij is een groepsrisico berekend van maximaal 0,001 maal de oriëntatiewaarde. De fN-curve van het berekend groepsrisico is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde en kan door het bestemmingsplan niet verder toenemen.

c. mogelijkheden tot risicovermindering door degene die de inrichting drijft

Ten aanzien van het propaanreservoir zijn geen maatregelen getroffen in het verleden om het groepsrisico te verminderen. Gezien het geringe groepsrisico bestaat hiervoor ook geen noodzaak en zijn dergelijke maatregelen niet verder beschouwd.

d. maatregelen ter beperking van het groepsrisico die in het besluit zijn opgenomen

Aangezien het hier een conserverend bestemmingsplan betreft is dit aspect niet verder beschouwd.

e voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting

Voorschriften ter beperking van het groepsrisico te verbinden aan de inrichting, anders dan hiervoor is aangegeven, zijn er niet.

f. voor- en nadelen van andere ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico

Het bestemmingsplan Buitengebied is een conserverend bestemmingsplan betreft. Er zijn derhalve geen ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico.

g de mogelijkheden om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken

Er zijn geen mogelijkheden om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken.

h. de mogelijkheden tot de voorbereiding op de bestrijding van een ramp

Gezien het kleine risico is zijn investeringen in de mogelijkheden op de voorbereiding bestrijding en beperking gevolgen van een ramp economisch niet verantwoord.

i de mogelijkheden tot zelfredzaamheid

In het effectgebied staan voornamelijk woningen en enige bedrijfsgebouwen. De personen in deze gebouwen zijn voor zover bekend zelfredzaam.

Conclusie verantwoording groepsrisico

Het bedrijf waar de propaangastank in bedrijf is, voldoet aan de normen voor het plaatsgebonden risico en daarom bestaat er geen plicht tot saneren. Het gaat hier om een bestaande situatie waarbij het evenwicht enkel wordt verstoord door de komst van het Bevi. In de fysieke situatie verandert niets, zowel de bron als de omgeving blijft onveranderd aanwezig. De actualisering van het bestemmingsplan maakt dat de hoogte van het groepsrisico moet worden verantwoord. De hoogte van het groepsrisico ligt ruim onder oriëntatiewaarde.


Het bedrijf ligt aan een route gevaarlijke stoffen, zodat het transport van het propaangas naar het bedrijf geen extra risico oplevert. In de milieuvergunning zijn, vanwege het lage groepsrisico, geen extra voorwaarden opgenomen. Mogelijkheden om het groepsrisico in de nabije toekomst verder te beperken zijn er niet.


Nu het hier gaat om een bestaande situatie, waarin fysiek niets wijzigt en het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt, is het aanvaardbaar om het gebruik van de propaangastank op het onderhavige perceel voort te zetten.

4.11.3.2 Buisleidingen

Het bestemmingsplan Buitengebied ligt binnen het invloedsgebied van een aantal hogedrukaardgasleidingen De gemeente Heerhugowaard is daarom wettelijk verplicht de externe veiligheid te beschouwen bij de vaststelling van dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan stelt de reeds bestaande situatie opnieuw vast. Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan, gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedrukaardgasleiding, een grenswaarde in acht genomen moet worden (artikel 11) en dat het groepsrisico verantwoord moet worden (artikel 12).

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0016.jpg"

Figuur 1. Plangrens (onderbroken donkergrijze lijnen), ligging provinciale wegen (rode lijnen) en ligging hogedrukaardgasleidingen (paarse lijnen)

Toetsing aan het plaatsgebonden risico


De hogedrukaardgasleidingen A-550, A-551, A-566, A-620, A-551-05, W-574-02, W-574-04, W-574-06 en W-574-16 van de Gasunie hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour [1]. Het bestemmingsplan Buitengebied voldoet daarmee aan de veiligheidseis dat geen kwetsbare objecten aanwezig zijn, dan wel geprojecteerd zijn binnen de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van de aardgasleidingen. Het basisbeschermingsniveau van de individuele burger is hierdoor geborgd.

2. Verantwoording van het groepsrisico


Conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen, geldt voor het bestemmingsplan Buitengebied tevens een verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Daar het groepsrisico van de hogedrukaardgasleidingen A-550, A-551, A-566, A-620, A-551-05, W-574-02, W-574-04, W-574-06 en W-574-16 kleiner is dan 0,1 x de oriëntatiewaarde, moeten bij het planbesluit vermeld worden:

1. De aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied voor en na de vaststelling van het bestemmingsplan.

2. Het groepsrisico op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan en de bijdrage van de in het besluit toegelaten kwetsbaar en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico.

3. De vergelijking van het groepsrisico met de oriëntatiewaarde.

4. De mogelijkheden een ramp door een ongeluk met de aardgasleiding te bestrijden en de omvang van de ramp te beperken.

5. De mogelijkheden van personen in het invloedsgebied van de aardgasleiding om zich in veiligheid te brengen als de ramp optreedt.


Ad.1 t/m ad. 3 zal hierna per leiding worden behandeld. Ad. 4 en Ad.5 worden voor alle leidingen gezamenlijk behandeld omdat de mogelijkheden voor bestrijding en de mogelijkheid voor personen om zich in veiligheid te brengen tussen de leidingen onderling niet wezenlijk verschillen, behoudens de afstanden tot waar de schadelijke of dodelijke effecten kunnen optreden. Het plangebied Buitengebied bestaat uit een noordelijk en een zuidelijk gebied zoals is te zien in figuur 1. Gezien het twee afzonderlijke gebieden betreffen (noordelijk en zuidelijk gebied) is het groepsrisico voor deze gebieden afzonderlijk in beeld gebracht.

2.1. Noordelijk deel plangebied


Leiding W-574-02


Ad.1: Aanwezige dichtheid personen

Figuur 2 toont het invloedsgebied van de leiding. Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied bedraagt ongeveer 10 overdag en ’s nachts 20. Het aantal personen binnen het invloedsgebied behorende tot het plangebied Buitengebied zijn overdag 5 en ’s nachts 10. Figuur 2 toont het invloedsgebied van de leiding. Het aantal personen in het invloedsgebied verandert niet door het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0017.jpg"

Figuur 2: Invloedsgebied (oranje) van leiding W-574-02 en bevolkingsvlakken (blauw) 

Ad.2 groepsrisico en bijdrage door bestemmingsplan en ad. 3 vergelijking met de oriëntatiewaarde


De berekeningen voor leiding W-574-02 hebben niet geleid tot een groepsrisico met de kans van groter dan 10-9 per jaar. Rekenresultaten worden door het wettelijk voorgeschreven rekenpakket alleen getoond wanneer het groepsrisico groter is dan 10-9 per jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de bijdrage van het bestemmingsplan aan het groepsrisico, voor zover daar sprake van is, niet relevant is. Een vergelijking van het eventueel aanwezige groepsrisico met de oriëntatiewaarde is niet mogelijk, maar tevens niet relevant voor de beoordeling.


Leiding W-574-04


Ad.1 Aanwezige dichtheid personen


Figuur 3 toont het invloedsgebied van de leiding. Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied bedraagt ongeveer 550 overdag en ’s nachts 240. Het aantal personen binnen het invloedsgebied behorende tot het plangebied Buitengebied is overdag 110 en ’s nachts 100.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0018.jpg"

Figuur 3: Invloedsgebied (oranje) van leiding W-574-04 en bevolkingsvlakken(blauw) 

Ad.2 groepsrisico en bijdrage door bestemmingsplan en ad. 3 vergelijking met de oriëntatiewaarde


De berekeningen voor leiding W-574-02 hebben niet geleid tot een groepsrisico met de kans van groter dan 10-9 per jaar. Rekenresultaten worden door het wettelijk voorgeschreven rekenpakket alleen getoond wanneer het groepsrisico groter is dan 10-9 per jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de bijdrage van het bestemmingsplan aan het groepsrisico, voor zover daar sprake van is, niet relevant is. Een vergelijking van het eventueel aanwezige groepsrisico met de oriëntatiewaarde is niet mogelijk, maar tevens niet relevant voor de beoordeling.

Leidingen W-574-06 en W-574-16

De berekeningen hebben niet geleid tot een groepsrisico, binnen het invloedsgebied van deze leidingen is namelijk geen (geprojecteerde) bebouwing aanwezig. Dit wil overigens niet zeggen dat de kans op slachtoffers nul is, maar de kans de kans op 10 of meer slachtoffers, door de aanwezige bebouwing, is uit te sluiten. Gezien er geen sprake is van een groepsrisico, hiervan is sprake bij 10 of meer slachtoffers, is een verantwoording groepsrisico niet vereist. Figuren 4 en 5 tonen het invloedsgebied van de leidingen. De leidingen zijn zichtbaar als een korte aftakking van de leiding W-574-02 en W-574-04.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0019.jpg"

Figuur 4: Invloedsgebied (oranje) van leiding W-574-06 en bevolkingsvlakken(blauw)

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0020.jpg"

Figuur 5: Invloedsgebied (oranje) van leiding W-574-16 en bevolkingsvlakken(blauw)

Leidingen A-550, A-551, A-566 en A-620

De leidingen lopen als een bundel door het plangebied. Voor elke leiding ligt de kilometer met het hoogste groepsrisico op ongeveer dezelfde locatie, zie hiervoor figuur 6. Gekozen is om de verplichte onderdelen van de groepsrisicoverantwoording alleen voor de leiding met het grootste invloedsgebied (A-551) te behandelen, dit omvat mede de leidingen A-550, A-566 en A-620.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0021.jpg"

Figuur 6. Weergave kilometerdeel (groen) van de aardgasleidingen waarop het groepsrisico is betrokken, zoals door de rekenmethodiek wordt bepaald. Zie hiervoor de technische rapportage.

Ad. 1: aanwezige dichtheid personen

Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied bedraagt ongeveer 1500 overdag en ’s nachts 3000. Het aantal personen behorende tot het plangebied Buitengebied binnen het invloedsgebied is overdag 5 en ’s nachts 10. Dit betreft alleen bevolkingsvlak 66 [1]. De grootte van het te beschouwen invloedsgebied van de aardgasleiding en de bevolkingvlakken is hieronder weergegeven. In de technische rapportage is de aanwezigheid in de vlakken die voor de berekening van het groepsrisico is gebruikt opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0022.jpg"

Figuur 7: Invloedsgebied (oranje) van de kilometer leiding met het hoogste groepsrisico en bevolkingsvlakken (blauw)

Ad. 2: groepsrisico en bijdrage door bestemmingsplan + ad. 3: vergelijking met oriëntatiewaarde

In figuren 8 t/m 11 is het groepsrisico weergegeven gebaseerd op het beschouwde invloedsgebied van figuur 7. De rode rechte lijn in de grafieken is de oriëntatiewaarde. De figuren geven uitsluitend het aantal doden weer dat kan vallen en wat de cumulatieve kans daarop is. De cumulatieve kans houdt in: de kans op X of meer dan X doden. Tabel 1 geeft op een andere manier de vergelijking van het groepsrisico met de oriëntatiewaarde weer. In de kolom ‘fractie’ is weergegeven hoe ver de grafiek van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij is telkens het punt op de grafiek geselecteerd dat, langs de verticale as gezien, het dichtst bij de oriëntatiewaarde ligt. De verhouding van de waarde van het geselecteerde punt van het groepsrisico met de waarde van de oriëntatiewaarde is uitgedrukt als fractie.


Gezien de bestaande situatie opnieuw wordt vastgesteld leidt het bestemmingsplan Buitengebied niet tot een toename van het groepsrisico. De bijdrage van de in het bestemmingsplan toegestane (beperkt) kwetsbare objecten is erg gering. Van de in totaal 3000 aanwezige personen binnen het invloedsgebied behoren maar 10 personen tot het bestemmingsplan Buitengebied. Nagenoeg alle overige personen behoren tot het bestemmingsplan De Draai. De hoogte van het groepsrisico wordt dus voornamelijk bepaald door (geprojecteerde) bebouwing dat niet behoord tot het bestemmingsplan Buitengebied. De bijdrage door het bestemmingsplan aan het groepsrisico, van de toegestane (beperkt) kwetsbare objecten is verwaarloosbaar en niet relevant ten opzichte van de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0023.png"

Figuur 8. Leiding A-550

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0024.png"

Figuur 9. Leiding A-551

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0025.png"

Figuur 10. Leiding A-566

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0026.png"

Figuur 11. Leiding A-620

Leiding   Fractie   Bij aantal slachtoffers  
A-550   0.010   84  
A-551   0.011   109  
A-566   0.013   88  
A-620   0.012   47  

Tabel 1. Fractie groepsrisico hogedruk aardgasleidingen

2.2. Zuidelijk deel plangebied


Leiding A-551-05


Ad.1: Aanwezige dichtheid personen

Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied bedraagt ongeveer 80 overdag en ’s nachts 60. Het aantal personen binnen het invloedsgebied behorende tot het plangebied Buitengebied zijn overdag 20 en ’s nachts 25.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0027.jpg"

Figuur 12: Invloedsgebied (oranje) van de kilometer leiding met het hoogste groepsrisico en bevolkingsvlakken

Ad.2 groepsrisico en bijdrage door bestemmingsplan en ad. 3 vergelijking met de oriëntatiewaarde


De berekeningen voor leiding A-551-05 hebben niet geleid tot een groepsrisico met de kans van groter dan 10-9 per jaar. Rekenresultaten worden door het wettelijk voorgeschreven rekenpakket alleen getoond wanneer het groepsrisico groter is dan 10-9 per jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de bijdrage van het bestemmingsplan aan het groepsrisico, voor zover daar sprake van is, niet relevant is. Een vergelijking van het eventueel aanwezige groepsrisico met de oriëntatiewaarde is niet mogelijk, maar in dit geval daarom ook niet relevant.


Leiding A-551-06


Ad.1: Aanwezige dichtheid personen


Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied bedraagt ongeveer 40 overdag en ’s nachts 5. Het aantal personen binnen het invloedsgebied behorende tot het plangebied Buitengebied zijn overdag 3 en ’s nachts 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0028.jpg"

Figuur 13: Invloedsgebied (oranje) van de leiding met het hoogste groepsrisico en bevolkingsvlakken

Ad.2 groepsrisico en bijdrage door bestemmingsplan en ad. 3 vergelijking met de oriëntatiewaarde


De berekeningen voor leiding W-574-02 hebben niet geleid tot een groepsrisico met de kans van groter dan 10-9 per jaar. Rekenresultaten worden door het wettelijk voorgeschreven rekenpakket alleen getoond wanneer het groepsrisico groter is dan 10-9 per jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de bijdrage van het bestemmingsplan aan het groepsrisico, voor zover daar sprake van is, niet relevant is. Een vergelijking van het eventueel aanwezige groepsrisico met de oriëntatiewaarde is niet mogelijk, maar in dit geval daarom ook niet relevant.


Leidingen A-550, A-551, A-566 en A-620


De leidingen lopen als een bundel door het plangebied. Voor elke leiding ligt de kilometer met het hoogste groepsrisico op ongeveer dezelfde locatie, zie hiervoor figuur 14. Gekozen is om de verplichte onderdelen van de groepsrisicoverantwoording alleen voor de leiding met het grootste invloedsgebied (A-551) te behandelen, dit omvat mede de leidingen A-550, A-566 en A-620.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0029.jpg"

Figuur 14. Weergave kilometerdeel (groen) met hoogste groepsrisico (de ligging is voor de vier leidingen ongeveer op dezelfde plek)

Ad. 1: aanwezige dichtheid personen


Het aantal aanwezige personen binnen het invloedsgebied bedraagt ongeveer 1950 overdag en ’s nachts 3800. Het aantal personen behorende tot het plangebied Buitengebied binnen het invloedsgebied zijn overdag 35 en ’s nachts 55 (betreft bevolkingsvlak 59, 60, 85 en 86) [1]. De grootte van het te beschouwen invloedsgebied van de aardgasleiding is hieronder weergegeven. In de technische rapportage is de verdeling van de personen over het invloedsgebied weergegeven volgens de indeling van aanwezigheid in vlakken die voor de berekening van het groepsrisico is gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0030.jpg"

Figuur 15: Invloedsgebied (oranje) van de kilometer leiding met het hoogste groepsrisico

Ad. 2: groepsrisico en bijdrage door bestemmingsplan + ad. 3: vergelijking met oriëntatiewaarde


In figuren 15 t/m 18 is het groepsrisico weergegeven gebaseerd op het beschouwde invloedsgebied van figuur 14. De rode rechte lijn in de grafieken is de oriëntatiewaarde. De figuren geven uitsluitend het aantal doden weer dat kan vallen en wat de cumulatieve kans daarop is. De cumulatieve kans houdt in: de kans op X of meer dan X doden. Tabel 2 geeft op een andere manier de vergelijking van het groepsrisico met de oriëntatiewaarde weer. In de kolom ‘fractie’ is weergegeven hoe ver de grafiek van het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij is telkens het punt op de grafiek geselecteerd dat, langs de verticale as gezien, het dichtst bij de oriëntatiewaarde ligt. De verhouding van de waarde van het geselecteerde punt van het groepsrisico met de waarde van de oriëntatiewaarde is uitgedrukt als fractie.


Het groepsrisico voor de leidingen is kleiner dan 0.1 keer de oriëntatiewaarde. Gezien de bestaande situatie opnieuw wordt vastgesteld leidt het bestemmingsplan Buitengebied niet tot een toename van het groepsrisico. Van de in totaal 3800 aanwezige personen binnen het invloedsgebied behoren 55 personen tot het bestemmingsplan Buitengebied. Nagenoeg alle overige personen behoren tot het bestemmingsplan De Draai. De hoogte van het groepsrisico wordt dus feitelijk bepaald door (geprojecteerde) bebouwing dat niet behoord tot het bestemmingsplan Buitengebied. De bijdrage van de in het bestemmingsplan toegestane (beperkt) kwetsbare objecten is erg gering en zal niet leiden tot een relevante wijziging van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0031.jpg"

Figuur 16. Leiding A-550

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0032.jpg"

Figuur 17. Leiding A-551

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0033.jpg"

Figuur 18. Leiding A-566

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0034.jpg"

Figuur 19. Leiding A-620

Leiding   Fractie Huidig   Bij aantal
slachtoffers  
A - 550   0.017   110  
A - 551   0.016   131  
A - 566   0.023   109  
A - 620   0.010   70  

2.3. Hogedrukaardgasleidingen gezamenlijk (zowel noordelijk als zuidelijk gebied)


De laatste twee onderdelen van de groepsrisicoverantwoording zijn hieronder voor de aardgasleidingen gezamenlijk behandeld.


Ad. 4: Voorbereidingsmogelijkheden rampbestrijding en beperking gevolgen


Het ongeval dat als maatgevend wordt gezien is een breuk van de aardgasleiding. Het rampscenario dat door dit ongeval kan ontstaan is de ontsteking van het gas dat zal uitstromen. Dit leidt tot een zogeheten fakkelbrand. Deze fakkelbrand heeft zeer grote afmeting en veroorzaakt een intense hittestraling waardoor gebouwen in brand zullen raken. De fakkelbrand neemt geleidelijk af in afmetingen (hoogte en diameter) omdat de druk in de leiding zal afnemen. Na enkele tientallen minuten dooft de fakkel omdat er afsluiters in de gasleiding worden dicht gestuurd vrijwel direct na het ontstaan van de leidingbreuk. De brandweer kan pas na verloop van tijd het gebied in waar de gebouwen in brand staan. De reden is dat de stralingswarmte eerst zover moet zijn afgenomen dat het voor de brandweer voldoende veilig is om over te gaan tot blussen van de branden. Dit geldt ook voor de geneeskundige hulpverlening aan brandwondenslachtoffers. De mogelijkheid voor de rampbestrijdingorganisatie om direct de gevolgen te bestrijden (na aankomst bij de rampplek) zijn dus niet aanwezig. Pas na verloop van tijd ontstaat de mogelijkheid. De omvang van de gevolgen is slechts grof te schatten. Gegeven deze grove schatting is het aannemelijk dat ondersteuning nodig zal zijn van omringende Veiligheidsregio’s om de gewonden en overlevenden de eerste noodzakelijk hulp te bieden. Deze opschaling van de inzet van de rampbestrijdingorganisatie is onderdeel van de voorbereiding op de bestrijding van een fakkelbrand van de aardgasleiding.


Ad. 5: Mogelijkheden van zelfredzaam gedrag


Onder ad. 4 is de aard van de ramp met de aardgasleiding beschreven. De breuk van de aardgasleiding manifesteert zich door een enorm sterk gebulder waarmee het gas onder hoge druk naar buiten wordt geperst. Komt het gas vrijwel direct tot ontsteking dan zijn de mogelijkheden binnen een straal van 70 tot 490 m (afhankelijk van de leiding) van de plek van de fakkelbrand, zeer beperkt om zich in veiligheid te brengen of om ongeschonden te blijven. Personen die zich bevinden in een gebouw dat in brand raakt, kunnen aan de schaduwzijde die het gebouw vormt tegen de hittestraling, naar buiten gaan en zich daar ophouden tot hulp komt. Of dit afdoende bescherming biedt is afhankelijk van de snelheid van de ontwikkeling van de brand in het gebouw en de snelheid waarmee de fakkelbrand kleiner wordt. Dit laatste maakt het mogelijk zich verder van de gevel op te stellen van de aanvankelijk aan de voorzijde brandende gebouw.


Buiten een straal variërend van 50 tot 190 m (afhankelijk van de leiding) van de fakkelbrand zijn de kansen veel groter om zich in veiligheid te brengen. Gebouwen raken in dat gebied niet in brand en bieden dus een veilig toevluchtsoord.


3. Conclusie


Het groepsrisico in relatie tot de aardgasleidingen wordt aanvaardbaar geacht. Dit gelet op het gegeven dat het bestemmingsplan het reeds bestaande groepsrisico niet negatief beïnvloedt.

4.11.3.3 Route gevaarlijke stoffen

Sinds 2004 is de circulaire Risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen (Rnvgs) van kracht. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van onder andere een bestemmingsplan, dat is gelegen binnen het invloedsgebied van een weg waar transport plaatsvindt, een grenswaarde in acht genomen moet worden (artikel 4.2) en dat het groepsrisico verantwoord moet worden (artikel 4.3). De grenswaarde, of richtwaarde naar gelang het type objecten dat het bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft de overlijdenskans die maximaal mogelijk is voor een individu op een bepaalde afstand van de weg en wordt het plaatsgebonden risico genoemd. De grenswaarde van het plaatsgebonden risico bedraagt 1 op de miljoen (schrijfwijze 10-6).


Het groepsrisico kent geen grenswaarde en de verantwoording is daarom van een geheel ander karakter dan de toetsing aan de grens- of richtwaarde van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico staat los van het genoemde basis beschermingsniveau en is bedoeld voor de bestuurlijke afweging of de kans op een ramp verantwoord klein is gehouden. Dit binnen de mogelijkheden die zich hierbij voordoen.


1. Toetsing aan het plaatsgebonden risico


De provinciale wegen N241, N242, N507 en N508 hebben geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour [1]. Het bestemmingsplan Buitengebied voldoet daarmee aan de veiligheidseis dat geen kwetsbare objecten aanwezig zijn, dan wel geprojecteerd zijn, binnen de grenswaarde van het plaatsgebonden risico van de aardgasleidingen. Het basisbeschermingsniveau van de individuele burger is hierdoor geborgd.


2. Verantwoording van het groepsrisico


Het groepsrisico door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N241, N242, N507 en N508 is ruim kleiner dan de oriëntatiewaarde [1]. Door de vaststelling van het bestemmingsplan neemt het groepsrisico niet toe. Het bestemmingsplan stelt namelijk de bestaande situatie opnieuw vast. Gezien het groepsrisico kleiner is dan de oriëntatiewaarde en niet toeneemt, is een verantwoording van het groepsrisico op basis van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen niet vereist.


3. Conclusie


Het groepsrisico in relatie tot de provinciale wegen wordt aanvaardbaar geacht. Dit gelet op het gegeven dat het bestemmingsplan het reeds bestaande groepsrisico niet negatief beïnvloedt.

.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0035.png"

Westerweg (N424)

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0036.png"

AC de Graafweg (N240)

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0037.png"

Huygendijk

C.4 Krusemanlaan (N507) vanaf tot de gemeentegrens- De Braken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VA03_0038.png"

4.12 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen

Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).

Planologisch relevante leidingen zijn:

  • hoofdtransportleidingen;
  • hoogspanningsleidingen van 50 Kv en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
  • buisleidingen voor het transport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.

Binnen het bestemmingsplan komen de volgende relevante kabels, leidingen en straalpaden voor:

  • aardgastransportleidingen;
  • 2 hoogspanningsverbindingen;
  • 1 hoogspanningsleidingen;
  • 1 watertransportleiding;
  • 1 rioolwaterpersleiding;
  • 1 straalpad.

Op alle leidingtracé's ligt de dubbelbestemming leidingen. Ook de in de Structuurvisie van het rijk aangegeven reservering voor toekomstige leidingen is in het bestemmingsplan als dubbelbestemming leidingen opgenomen.

De hoogspanningsverbinding heeft betrekking op de bovengrondse hoogspanningsleiding. Een deel van deze leiding wordt ondergronds gebracht en is in het bestemmingsplan voor dat deel van het tracé voorzien van de dubbelbestemming leiding.

Het straalpad heeft de aanduiding "gebiedsaanduiding vrijwaringszone straalpad" Binnen de vrijwaringszone mag niet hoger worden gebouwd dan op de verbeelding staat aangegeven. In overleg met de beheerder van het straalpad kan hiervan worden afgeweken.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het plan. Er wordt gemotiveerd aangegeven wat in het bestemmingsplan geregeld wordt en op welke wijze (beheersplan, ontwikkelingsplan). Zijn er specifieke ontwikkelingen in het plan dan zullen deze in het hoofdstuk beschreven worden.

5.2 Gebruik

Het landelijk gebied van Heerhugowaard is in de eerste plaats een agrarisch productie gebied. Het agrarisch gebruik van de gronden staat dan ook voorop. In het bestemmingsplan komt dat tot uiting in de drie agrarische bestemmingen: Agrarisch, Agrarisch met waarde en Agrarisch - 1.

Natuur, landschap en recreatie zijn eveneens doelen die met dit bestemmingsplan worden nagestreefd. De Schoutenbosje, de Groenedijk en het Molendijkgebied zijn voor natuur bestemd. De agrarische bestemmingen maken ook de aanleg van voet- en fietspaden mogelijk, om het landelijk gebied beter voor recreatief medegebruik te kunnen ontsluiten.

In het kader van de verbrede landbouw wordt agrariërs de mogelijkheid geboden in te spelen op de toenemende populariteit van het buitengebied. Het bestemmingsplan maakt kamperen bij de boer, bed and breakfast, trekkershutten, dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin; en detailhandel in agrarische producten mogelijk.

De nadruk van dit bestemmingsplan ligt op het beheer en dat komt tot uiting door een gedetailleerde bestemmingsregeling voor de private bestemmingen. Vanwege de schaal van het gebied is de detaillering minder dan in het stedelijk gebied. Bij de bestemming "Wonen" is voor de herbouw van woningen de regeling die uitgaat van m3 afgeschaft en vervangen door een regeling die uitgaat van oppervlakte. Bij de herbouw van de woning beschikt men nu over een vloeroppervlak van 120 m2 of het oorspronkelijke vloeroppervlak indien dat groter dan 120 m2 is. Deze regeling is voor de aanvrager en de toetser makkelijk te hanteren, maar zal op termijn wel leiden tot meer grotere woningen in het buitengebied.

Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden en is een duidelijk toetsingskader voor het beoordelen van (bouw) aanvragen. De private bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding opgenomen. Ook de aan te houden bouwhoogten zijn in de verbeelding van het bestemmingsplan vastgelegd.

De regels voor de openbare ruimte zijn daarentegen globaal. Ze staan binnen de bestemming een groot aantal functies toe, waardoor het mogelijk is om bij herinrichting van het gebied maatwerk te leveren en in te spelen op de wensen van de bewoners. De gemeente gaat er vanuit dat zij in staat is, om in goed met haar burgers en zonder rechtelijke tussenkomst, veranderingen in de openbare buitenruimte door te voeren.

5.3 Ontwikkeling

In verband met de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening dient er bij de opstelling van het bestemmingsplan meer aandacht besteed te worden aan de gewenste flexibiliteit voor het plangebied en de eventueel gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de planperiode. Voor het bestemmingsplan Buitengebied staan geen directe ontwikkelingen op het programma. Het bestemmingsplan bevat wel een wijzigingsbevoegdheid om de agrarische bouwvlakken te vergroten. Voor het Open middengebied en de Veenhuizerpolder kunnen de bouwvlakken worden vergroot tot maximaal 2 hectare. Voor de overige gebieden geldt een maximaal grootte van het agrarisch bouwvlak van 1,5 hectare.

Het herbestemmen van de niet benutte ruimte voor glastuinbouw en de niet benutte uitbreiding van veehouderijen + de extra uitbreiding van veehouderijen tot maximaal 2 hectare zijn mer - plichtige onderwerpen, waarvoor een mer zal worden doorlopen. De uitkomsten van de mer kunnen aanleiding zijn om het bestemmingsplan op onderdelen bij te stellen.

In de Smuigelpolder ziet de gemeente kansen voor recreatieve- en natuurontwikkelingen. In het kader van de aanleg van de Oosttangent langs het Waarderhout heeft de gemeente met de provincie Noord-Holland afspraken gemaakt over natuurcompensatie. Er wordt ten behoeve van de aanleg van Oosttangent allereerst in en om het Waarderhout kwantitatief én kwalitatief gecompenseerd. Om de totale natuurcompensatie te completeren zal de gemeente Heerhugowaard bovendien in de toekomst in samenwerking met de provincie Noord-Holland investeren in natuurontwikkeling in de Smuigelpolder, langs de ecologische verbindingszone Omval-Kolhorn. De provincie heeft daar in de Smuigelpolder percelen in eigendom, waar zij zelf natuur zal ontwikkeling het kader van het project ‘kruising N241 – N242’ (bij het Verlaat). De provincie heeft in de Smuigelpolder meer grond in bezit dan zij voor de eigen natuurontwikkeling nodig heeft. De gemeente Heerhugowaard zal op de overige aangrenzende percelen natuur compenseren. Het ecologische uitgangspunt is dat dit zal leiden tot een robuustere ecologische verbindingszone.

In het kader van de natuurontwikkeling start de Provincie een Pilot nieuwe landgoederen. Het doel van deze pilot is om initiatiefnemers te faciliteren bij de ontwikkeling van nieuwe landgoederen. Uit onderzoek is gebleken dat initiatiefnemers vooral behoefte hebben aan duidelijkheid over de mogelijkheden en onmogelijkheden van landgoedontwikkeling. Daarom stelt de provincie een Leidraad Landgoederen op, binnen de kaders van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met deze leidraad wordt initiatiefnemers een handvat voor de ontwikkeling van een nieuw landgoed geboden. De leidraad zal duidelijkheid geven over wat wel en niet kan, maar zal ook ruimte laten voor maatwerk per gebied. Daarnaast wordt een concrete casus in de Smuigelpolder uitgewerkt.

Voor het buitendijksgebied rond de provinciale dwanghaven zijn er initiatieven om te komen tot een drijvend recreatiepark voor verblijfsrecreatie.

Het bestemmingsplan maakt deze initiatieven (nog) niet mogelijk. Als de plannen uitgekristalliseerd zijn, is de gemeente bereid om hieraan, door middel van een Wabo procedure of postzegelbestemmingsplan, planologisch medewerking aan te verlenen.

Voor het Altongebied wordt een herstructureringsplan opgesteld. De uitkomsten van dit plan worden, mits tijdig beschikbaar, in het bestemmingsplan overgenomen.

De rechten van het glas in 't Kruis en het verspreidliggend glas in het Buitengebied, zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied 2001 en de 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2001, zijn in dit bestemmingsplan ongewijzigd overgenomen. Tuinders kunnen de komende 10 jaar nog gebruik maken van de tot nu toe niet verwezenlijkte uitbreidingsrechten. Bij de volgende herziening van het bestemmingsplan Buitengebied in 2023/2024 behoudt de gemeente zich het recht voor de dan nog niet verwezenlijkte bestemming Agrarisch - 1 (glastuinbouw) niet meer her te bestemmen en te kiezen voor de openheid van het landschap. Als na twintig jaar de bestemming nog steeds niet is verwezenlijkt, mag de gemeente er vanuit gaan dat er aan deze bestemming geen behoefte meer is. De bestemming Agrarisch - 1 vervalt dan en afhankelijk van de ligging zullen deze gronden worden herbestemd voor Agrarisch (ten noorden van de Rustenburgerweg) of Agrarisch met waarde( ten zuiden van de Rustenburgerweg en langs de Jan Glijnisweg tussen 't Kruis en de Huygendijk). Vanwege verwijtbaar stilzitten/risicoaanvaarding is er geen recht op vergoeding van planschade.

5.4 Duurzaamheid

5.4.1 Inleiding

Heerhugowaard wil in 2030 energieneutraal zijn. De ‘trias energetica’ is daarvoor het uitgangspunt:

  • 1. het voorkomen van onnodig energiegebruik;
  • 2. Het bij voorkeur gebruik maken van duurzame/eindeloze bronnen en
  • 3. het verstandig gebruiken van eindige bronnen (schoon fossiel).

Voor dit bestemmingsplan is het daarom van belang dat voor het 2e uitgangspunt de juiste randvoorwaarden worden opgenomen die de opwekking en transport van duurzame energie mogelijk maakt. Tevens betekent dit voor de ondernemers in het landelijk gebied een positieve impuls, maar ook voor de andere ondernemers en bewoners in Heerhugowaard. De lokale economie wordt minder afhankelijk van de import van energie doordat energie ook lokaal wordt opgewekt. In het nieuwe bestemmingsplan buitengebied zijn de opwekking en transport van duurzame energie mogelijk daar waar dit binnen de bestemming past. Indien niet passend binnen de bestemming, wordt per situatie afgewogen of dit onder voorwaarden mogelijk kan worden gemaakt.

5.4.2 Verschillende vormen van duurzame energie
5.4.2.1 Aardwarmte

Aardwarmte (geothermie en warmte koude opslag) is een nieuwe techniek die niet zomaar door iedereen overal kan worden toegepast. Voor aardwarmte zal op termijn een bestemmingsplan voor de ondergrond moeten worden opgesteld. Het opstellen van een bestemmingsplan voor de ondergrond valt buiten het kader van het bestemmingsplan Buitengebied. De ruimtelijke impact van het toepassen van aardwarmte beperkt zich tot een gebouw waarin de installatie wordt geplaatst. Op grond van het nu geldende bestemmingsplan Buitengebied kan voor zowel de bestemming agrarisch gebied als glastuinbouw aardwarmte worden toegepast, mits de installatie past binnen de bouwmaten van het bestemmingsplan. De energie moet wel worden aangewend voor het eigen bedrijf. Energie opwekken voor derden is, gelet op uitspraken van de Raad van State, geen agrarische activiteit. Dat betekent niet dat een overschot aan energie, opgewekt voor het eigen bedrijf, niet aan het net mag worden geleverd. Een specifieke regeling opnemen voor het toepassen van aardwarmte in het bestemmingsplan is niet nodig.

5.4.2.2 Biovergistingsinstallaties

Biovergistingsinstallaties zijn er op bedrijfsniveau en op meer dan alleen bedrijfsniveau. Bij installaties op bedrijfsniveau gaat het om de vergisting van eigen organisch afval. Als het alleen gaat om de vergisting van eigen afval en de aanwending van de gewonnen energie voor eigen bedrijf is een biovergistingsinstallatie binnen het bouwblok niet in strijd met de bestemming agrarisch gebied of glastuinbouw en kan worden opgericht, mits de installatie past binnen de bouwmaten van de bouwwerken geen gebouw zijnde. Het overschot aan energie, opgewekt voor het eigen bedrijf, mag aan het net worden geleverd. Meestal gaat het om meer dan alleen de vergisting van eigen afval en de opwekking van energie voor eigen gebruik. Als afval van derden wordt vergist en energie voor derden wordt opgewekt is dat volgens uitspraken van de Raad van State geen agrarische activiteit. Het bestemmingsplan biedt hier vanwege landschappelijke- verkeerskundige- en milieu argumenten in het buitengebied bij recht geen ruimte voor. In het Altongebied is het denkbaar dat een dergelijke installatie een plek kan krijgen, indien dit de gewenste herstructurering van het Altongebied helpt.

5.4.2.3 Zonne-energie

Zonne-energiepanelen op daken en die onderdeel uitmaken van de constructie en zonneboilers, zijn behoudens welstand, zonder meer toegestaan. In het bestemmingsplan hoeft hiervoor niets geregeld te worden. Gronden met een agrarische- of glastuinbouwbestemming bestemming bedekken met zonnepanelen is op grond van het nu geldend bestemmingsplan Buitengebied niet toegestaan. Het opwekken van energie voor derden is, aldus uitspraken van de Raad van State geen agrarische activiteit. Uit oogpunt van landschap is het bedekken van grote percelen grond met zonnepanelen voor het merendeel van het landelijk gebied niet wenselijk.

5.4.2.4 Windenergie

De provincie Noord-Holland heeft op 9 juli 2012, ter uitvoering van het coalitieakkoord 2011 – 2015, waarin wordt ingezet op een restrictieve koers met betrekking tot wind op land, een voorbereidingsbesluit genomen voor het hele grondgebied van de provincie. Het doel van de provincie is om windturbines zoveel mogelijk te clusteren in windturbineparken en het verspreid voorkomen van solitaire molens tegen te gaan. De structuurvisie Noord- Holland 2040, het daarop gebaseerd beleidskader en de Provinciale Ruimtelijke verordening zijn inmiddels op dit punt aangepast. De provincie kiest ervoor de ontwikkeling van windenergie te concentreren en de Wieringermeer aan te wijzen als windgebied. Buiten het windgebied Wieringermeer respecteert de provincie de bestaande planologische rechten. Solitaire windturbines en lijnopstellingen mogen worden vervangen door windturbines met dezelfde afmetingen en een evenredig vermogen. In de Provinciale ruimtelijke verordening is een windturbine gedefinieerd als een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende infrastructurele voorzieningen. Onder deze definitie vallen alle windturbines. Ook het toestaan van kleine windmolens in het Altongebied, zoals aangegeven in de nota van uitgangspunten, is op grond van het nieuwe provinciale beleid met betrekking tot windenergie niet meer mogelijk. Het bestemmingplan Buitengebied maakt het plaatsen

van windturbines dan ook niet mogelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt gehandhaafd.

6.2 Juridisch systeem

Ruimtelijke ordening is niet een eigen zelfstandig belang, maar de belangenafweging zelf. Het doel is te komen tot een afstemming van alle ruimtelijk relevante beslissingen. De Wet ruimtelijke ordening heeft geen primaat boven andere ruimtelijk relevante wetgeving. Het is van belang dat de facetlijnen tijdig worden uitgezet, zodat andere beleidsvelden daarop kunnen inspelen. Conflicterende ruimteclaims kunnen worden voorkomen als er duidelijke dwarsverbanden worden gelegd. Een probleem vormt de planningsstructuur in de diverse beleidsvelden, die vaak anders verloopt dan die in de ruimtelijke ordening. Een andere complicerende factor is dat de besluitvorming vaak dwars door de overheidsniveaus heen loopt.

Onderkent moet worden dat er naast de Wet ruimtelijke ordening ook behoefte is aan wetgeving die de bij een bepaalde ingreep in de bodem betrokken belangen afweegt (bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet), of een bepaald gebruik in het bijzonder beschermd (bijvoorbeeld de Boswet). Niet ieder belang, waaraan een aspect van ruimtelijke ordening is verbonden, kan door de Wet ruimtelijke ordening worden beheerst. Het uitgangspunt is ‘afstemming op maat’, waarbij een creatief gebruik van het beschikbare instrumentarium wordt nagestreefd. Dit geldt in het bijzonder voor de milieuwetgeving die vele raakvlakken heeft met de ruimtelijke-ordeningswetgeving. Het milieubelang klinkt steeds vaker door als randvoorwaarde bij het formuleren van het ruimtelijk beleid.

Een bestemmingsplan moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Bij conflicterende regelgeving gelden de algemene voorrangsregels voor wetten; een hogere wet gaat voor een lagere wet en een bijzondere wet gaat voor een algemene wet.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan. De nadruk ligt op de beheersfunctie van het plan. Daarvoor is een gedetailleerde bestemmingsregeling de aangewezen planvorm. Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden en is een duidelijk toetsingskader voor het beoordelen van (bouw) aanvragen. De bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

6.2.1 Dubbelbestemmingen

Een dubbelbestemming is nodig, als op een stuk grond twee of meer onafhankelijk van elkaar voorkomende bestemmingen voorkomen. Tussen deze bestemmingen bestaat een rangorde. In de bij de dubbelbestemming behorende planregels wordt de verhouding tussen de doeleinden (functies) van de bestemmingen aangegeven. Aan een dubbelbestemming bestaat behoefte, wanneer een bestemming onvoldoende recht doet aan de functies/gebruiksdoeleinden die op de betrokken gronden toelaatbaar zijn of wanneer ruimtelijk relevante belangen veilig moeten worden gesteld die niet of onvoldoende met een bestemming kunnen worden gewaarborgd. De specifieke kenmerken van dubbelbestemmingen brengen met zich mee dat deze bestemmingen doorgaans een relatief groot gebied beslaan en veelal op meerdere bestemmingen betrekking hebben. Een dubbelbestemming heeft altijd betrekking op geometrisch bepaald vlak. Dubbelbestemmingen in de vorm van een punt of een lijn komen niet voor.

6.2.2 Aanduidingen
6.2.2.1 Functieaanduiding

Een functieaanduiding wordt gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hier gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming of een beperking daarvan.

6.2.2.2 Bouwaanduiding

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Veel voorkomende bouwaanduidingen zijn: vrijstaand, aaneengebouwd, twee-aaneengebouwd, gestapeld, onderdoorgang, nokrichting, plat dak, kap, antennemast, karakteristiek, en bijgebouwen. Deze bouwaanduidingen zijn opgenomen in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP). Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding (sba) gaat, dat wil zeggen een bouwaanduiding die niet in de lijst in de SVBP is opgenomen.

6.2.3 De Wabo en het vergunningvrij bouwen

Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Artikel 2.1 is het kernartikel van de wet en noemt in de eerste plaats de activiteiten waarvoor op grond van de wet een omgevingsvergunning is vereist. Voor het bestemmingsplan zijn met name de in lid 1 onder a, (bouwen) b (aanleggen) en c (gebruik) genoemde activiteiten van belang. De vergunningsplicht vloeide, voor het grootste deel van de activiteiten die in het eerste lid worden genoemd, voor de inwerkingtreding van de Wabo voort, uit afzonderlijke wetten, zoals de Woningwet (bouwvergunning), de Wet milieubeheer (milieuvergunning) en de Wet ruimtelijke ordening (vrijstelling). Deze vergunningstelsels zijn nu volledig geïntegreerd in de Wabo. Een bouwvergunning heet sinds het inwerkingtreden van de Wabo een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het artikel voorziet in lid 3 ook in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen te maken op de omgevingsvergunningplicht (vergunningvrije activiteiten) Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt in het algemeen op twee punten aan het bestemmingsplan getoetst namelijk:

  • 1. de omvang (lengte, breedte, hoogte, percentage enz.)
  • 2. gebruik (wonen, detailhandel, horeca enz.)

Als aan de eisen van het bestemmingsplan wordt voldaan, is het bestemmingsplan geen grond om de vergunning te weigeren. Wordt niet aan de eisen van het bestemmingsplan voldaan dan kunnen Burgemeester en wethouders bij/met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Afwijken van het bestemmingsplan kan zowel voor de omvang als voor het gebruik. Het is aan Burgemeester en wethouders om te beoordelen of zij van die bevoegdheid gebruik maken.

De uitzonderingen op de omgevingsvergunningplicht worden genoemd in artikel 2.3 van de Wabo, juncto bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.3 lid 1 van het Bor heeft alleen betrekking op het verbod dat wordt genoemd in artikel 2.1 onder a (bouwen) van de Wabo. Het tweede lid van het artikel heeft zowel betrekking op het verbod genoemd onder a als onder c (bouwen en gebruik). Dat betekent dat de onder lid 1 genoemde categorieën alleen vergunningvrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is of met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. De in lid 2 genoemde categorieën zijn altijd, ongeacht het gebruik, vergunningvrij. In bijlage II artikel 3 worden de activiteiten genoemd die alleen vergunning vrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is. dan wel met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. In artikel 2 van bijlage worden de activiteiten genoemd die ongeacht het gebruik vergunningvrij zijn.

In artikel 5 van bijlage II wordt de reikwijdte van de uitzonderingen waarvoor geen vergunning is vereist weer beperkt. Deze beperkingen gelden o.a voor illegaal gebruik, voor monumenten als bedoeld artikel 1 onder d van de Monumentenwet, veiligheidszones rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen en voor veiligheidszones vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10 tot de macht -6 als gevolg van de aanwezigheid van een transportroute, buisleiding of inrichting dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding. Vergunningvrij betekent niet regelvrij. Ook bouwwerken die vergunningvrij zijn moeten voldoen aan het bouwbesluit, redelijke eisen van welstand, het Burgerlijk Wetboek enz. De burger is zelf verantwoordelijk voor de toetsing van zijn bouwinitiatief aan de regelgeving. Handhaving door het bevoegd gezag gebeurt achteraf.

6.3 Inleidende regels

In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.

6.3.1 Begrippen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgelegd in de RO - Standaarden 2008, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.

6.3.2 Wijze van meten

In het artikel 2 ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.

Voor het bepalen van de bouwhoogte worden ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend. Bij het bepalen van de goothoogte worden incidentele verhoogde goten, zoals bij dakkapellen, wolfseinden en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Omdat dit niet in de RO - Standaarden is geregeld, is in de bouwregels is opgenomen dat deze goten niet aan de goothoogte worden getoetst.

Voor de dakhelling is aangegeven dat deze alleen geldt voor het dakvlak. Incidentele doorbrekingen van het dakvlak zijn voor het bestemmingsplan van minder belang. De doorbreking van het dakvlak kan wel onderdeel uitmaken van een welstandstoetsing.

De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf één meter boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.

6.4 Bestemmingsregels

De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard.

6.4.1 Artikel 3 Agrarisch

De op de verbeelding voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" voor de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf. Niet-grondgebonden agrarische bedrijven zijn alleen ter plaatse van de functie aanduiding toegestaan. Deze functieaanduiding is nodig, omdat het bestemmingsplan de vestiging van nieuwe, niet grondgebonden agrarisch bedrijven, niet toestaat. Dierhouderijen zijn uitsluitend toegestaan op locaties die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De situatie "in gebruik waren" slaat op een dierenhouderijbedrijf "in ruste". Dit bedrijf heeft nog wel een agrarische bestemming, maar is niet meer gebruik als agrarisch bedrijf. De infrastructuur van het bedrijf is echter zodanig dat het agrarisch bedrijf nog kan worden voortgezet.

De goot- en bouwhoogtes van agrarische bedrijfsgebouwen zijn ten opzichte van voorgaande plan niet gewijzigd. Het plan bevat wel een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders om grotere goot- en bouwhoogtes voor agrarische bedrijfsgebouwen toe te staan. Voor deze regeling is gekozen vanwege het frequent voorkomen van de bestemming "Wonen". Het gemeentebestuur wil in voorkomende gevallen een afweging kunnen maken over de toelaatbaarheid van het toestaan van grotere goot- en bouwhoogtes.

Naast de agrarische functie maakt het bestemmingsplan in het kader van "de verbrede landbouw" een aantal nevenfuncties mogelijk, zoals bed en breakfast, trekkershutten, kamperen, dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin; en de verkoop van agrarische producten aan particulieren. Het maximale oppervlak ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak mag, uitgezonderd het kampeerterrein, niet meer bedragen dan 300 m2. Per bedrijf zijn binnen het agrarisch bouwvlak maximaal 15 kampeerplaatsen toegestaan. Van de situering van het kampeerterrein binnen het agrarisch bouwvlak kan worden afgeweken voor een situering van het kampeerterrein buiten of deels buiten het agrarisch bouwvlak, maar wel aansluitend aan het agrarisch bouwvlak. Bij recht zijn twee trekkershutten en een bed- en breakfast accommodatie voor twee kamers en maximaal 4 personen toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken voor maximaal 5 trekkershutten en een bed- en breakfast accommodatie van 5 kamers en maximaal 10 personen.

In het kader van de "verbrede landbouw" is ook de verkoop van agrarische producten toegestaan. Daarbij hoeft het niet te gaan om op het bedrijf voortgebracht producten. Ook de producten van andere agrarische bedrijven mogen worden verkocht. Het verkoopvloeroppervlak is beperkt tot 70 m2 en valt ook onder de 300 m2, die binnen het agrarisch bouwvlak voor nevenfuncties mag worden gebruikt. Biovergistingsinstallaties vallen, als het gaat om het vergisten van het eigen afval, onder het normale werkzaamheden van het agrarisch bedrijf. Levering van de energie aan het net is uiteraard toegestaan. Voorzover biovergistingsinstallaties passen binnen de regels van bouwwerken geen gebouw zijnde, kunnen ze op grond van het bestemmingsplan worden gebouwd.

De functie "wegen fiets- en voetpaden" is opgenomen om recreatieve routes te kunnen aanleggen zonder dat daar een bestemmingsplanherziening voor nodig is.

Per volwaardig agrarisch bedrijf is bij recht één bedrijfswoning toegestaan. De rechten van tweede bestaande bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Deze mogen worden gehandhaafd en conform de bouwregels verbouwd of uitgebreid worden. Herbouw van een tweede bedrijfswoning is alleen mogelijk zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het aantonen van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning kan achterwege blijven. Het motief voor de gemeente om de tweede bedrijfswoning te schrappen is immers het ontbreken van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning. Dat houdt dus ook in dat de noodzaak voor de herbouw van een tweede bedrijfswoning nimmer kan worden aangetoond. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet wel binnen één jaar na de sloop van de onderhavige woning zijn ingediend, anders vervalt het recht op herbouw van de tweede bedrijfswoning.

Voor de bouw van een nieuwe eerste bedrijfswoning vragen Burgemeester en wethouder advies van een deskundige omtrent de omvang van het bedrijf, waarbij het kiezen van de methode voor het bepalen van de omvang van het bedrijf aan de deskundige wordt gelaten. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen binnen en buiten het bouwvlak, conform de regels van dit bestemmingsplan, is een deskundige advies niet nodig. De gemeente gaat er vanuit dat de agrariër als homo-economicus geen onrendabele investeringen doet.

6.4.2 Artikel 4 Agrarisch - 1

De op de verbeelding voor "Agrarisch - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor de exploitatie van het volwaardig glastuinbouwbedrijf en ter plaatse van de aanduiding agrarisch bedrijf" voor het grondgebonden agrarisch bedrijf, waarbij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - nieuwvestiging" de vestiging van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven niet is toegestaan.

Dit artikel heeft betrekking op de glastuinbouw in het Altongebied en 't Kruis en het verspreid liggend glas in het Buitengebied. Het Altongebied is aangewezen als glastuinbouwconcentratiegebied. De vestiging van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven is daarom in dit gebied uitgesloten. Voor 't Kruis en het verspreid liggend glas in het Buitengebied geldt deze restrictie niet.

De goot- en bouwhoogtes van agrarische bedrijfsgebouwen zijn ten opzichte van voorgaande plan niet gewijzigd. Het plan bevat wel een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders om grotere goot- en bouwhoogtes voor agrarische bedrijfsgebouwen toe te staan. Voor deze regeling is gekozen vanwege het frequent voorkomen van de bestemming "Wonen". Het gemeentebestuur wil in voorkomende gevallen een afweging kunnen maken over de toelaatbaarheid van het toestaan van grotere goot- en bouwhoogtes.

Naast de agrarische functie maakt het bestemmingsplan in het kader van "de verbrede landbouw" een aantal recreatieve functies mogelijk, zoals bed en breakfast, trekkershutten en dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin. Het maximale oppervlak ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak mag meer bedragen dan 300 m2. Bij recht zijn twee trekkershutten en een bed- en breakfast accommodatie voor twee kamers en maximaal 4 personen toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken voor maximaal 5 trekkershutten en een bed- en breakfast accommodatie van 5 kamers en maximaal 10 personen. Kamperen is op deze bestemming niet toegestaan.

In het kader van de "verbrede landbouw" is ook de verkoop van agrarische producten toegestaan. Daarbij hoeft het niet te gaan om op het bedrijf voortgebrachte producten. Ook de producten van andere agrarische bedrijven mogen worden verkocht. Het verkoopvloeroppervlak is beperkt tot 70 m2 en valt ook onder de 300 m2, die binnen het agrarisch bouwvlak voor nevenfuncties mag worden gebruikt. Biovergistingsinstallaties vallen, als het gaat om het vergisten van het eigen afval, onder het normale werkzaamheden van het agrarisch bedrijf. Levering van de energie aan het net is uiteraard toegestaan. Voorzover biovergistingsinstallaties passen binnen de regels van bouwwerken geen gebouw zijnde, kunnen ze op grond van het bestemmingsplan worden gebouwd.

De functie "wegen fiets- en voetpaden" is opgenomen om recreatieve routes te kunnen aanleggen zonder dat daar een bestemmingsplanherziening voor nodig is.

Per volwaardig agrarisch bedrijf is bij recht één bedrijfswoning toegestaan. De rechten van tweede bestaande bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Deze mogen worden gehandhaafd en conform de bouwregels verbouwd of uitgebreid worden. Herbouw van een tweede bedrijfswoning is alleen mogelijk zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het aantonen van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning kan achterwege blijven. Het motief voor de gemeente om de tweede bedrijfswoning te schrappen is immers het ontbreken van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning. Dat houdt dus ook in dat de noodzaak voor de herbouw van een tweede bedrijfswoning nimmer kan worden aangetoond. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet wel binnen één jaar na de sloop van de onderhavige woning zijn ingediend, anders vervalt het recht op herbouw van de tweede bedrijfswoning.

Voor de bouw van een nieuwe eerste bedrijfswoning vragen Burgemeester en wethouder advies van een deskundige omtrent de omvang van het bedrijf, waarbij het kiezen van de methode voor het bepalen van de omvang van het bedrijf aan de deskundige wordt gelaten. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen binnen en buiten het bouwvlak, conform de regels van dit bestemmingsplan, is een deskundige advies niet nodig. De gemeente gaat er vanuit dat de agrariër als homo-economicus geen onrendabele investeringen doet.

6.4.3 Artikel 5 Agrarisch met waarde

De op de verbeelding voor "Agrarisch met waarden" aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische- landschappelijke- en ecologische waarden. Dierhouderijen zijn uitsluitend toegestaan op locaties die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. De situatie "in gebruik waren" slaat op een dierenhouderijbedrijf "in ruste". Dit bedrijf heeft nog wel een agrarische bestemming, maar is niet meer gebruik als agrarisch bedrijf. De infrastructuur van het bedrijf is echter zodanig dat het agrarisch bedrijf nog kan worden voortgezet.

In gebieden die bestemd zijn voor "Agrarisch met waarden" is de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven uitgesloten. In het bestemmingsplan komt dit tot uiting door het ontbreken van een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders om in deze gebieden nieuwe agrarische bouwvlakken aan te wijzen. Cultuurhistorische- landschappelijk- en ecologische waarden van een gebied liggen vast in de bovenste 50 centimeter van de bodem. In dit artikel is een ontgrondingsverbod opgenomen, waardoor deze waarden door het bestemmingsplan worden beschermd.

De goot- en bouwhoogtes van agrarische bedrijfsgebouwen zijn ten opzichte van voorgaande plan niet gewijzigd. Het plan bevat wel een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders om grotere goot- en bouwhoogtes voor agrarische bedrijfsgebouwen toe te staan. Voor deze regeling is gekozen vanwege het frequent voorkomen van de bestemming "Wonen". Het gemeentebestuur wil in voorkomende gevallen een afweging kunnen maken over de toelaatbaarheid van het toestaan van grotere goot- en bouwhoogtes.

Naast de agrarische functie maakt het bestemmingsplan in het kader van "de verbrede landbouw" een aantal recreatieve functies mogelijk, zoals bed en breakfast, trekkershutten, kamperen en dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin. Het maximale oppervlak ten behoeve van nevenfuncties binnen het bouwvlak mag, uitgezonderd het kampeerterrein, niet meer bedragen dan 300 m2. Per bedrijf zijn binnen het agrarisch bouwvlak maximaal 15 kampeerplaatsen toegestaan. Van de situering van het kampeerterrein binnen het agrarisch bouwvlak kan worden afgeweken voor een situering van het kampeerterrein buiten of deels buiten het agrarisch bouwvlak, maar wel aansluitend aan het agrarisch bouwvlak. Bij recht zijn twee trekkershutten en een bed- en breakfast accommodatie voor twee kamers en maximaal 4 personen toegestaan. Hiervan kan worden afgeweken voor maximaal 5 trekkershutten en een bed- en breakfast accommodatie van 5 kamers en maximaal 10 personen.

In het kader van de "verbrede landbouw" is ook de verkoop van agrarische producten toegestaan. Daarbij hoeft het niet te gaan om op het bedrijf voortgebrachte producten. Ook de producten van andere agrarische bedrijven mogen worden verkocht. Het verkoopvloeroppervlak is beperkt tot 70 m2 en valt ook onder de 300 m2, die binnen het agrarisch bouwvlak voor nevenfuncties mag worden gebruikt. Biovergistingsinstallaties vallen, als het gaat om het vergisten van het eigen afval, onder het normale werkzaamheden van het agrarisch bedrijf. Levering van de energie aan het net is uiteraard toegestaan. Voorzover biovergistingsinstallaties passen binnen de regels van bouwwerken geen gebouw zijnde, kunnen ze op grond van het bestemmingsplan worden gebouwd.

De functie "wegen fiets- en voetpaden" is opgenomen om recreatieve routes te kunnen aanleggen zonder dat daar een bestemmingsplanherziening voor nodig is.

Per volwaardig agrarisch bedrijf is bij recht één bedrijfswoning toegestaan. De rechten van tweede bestaande bedrijfswoningen worden gerespecteerd. Deze mogen worden gehandhaafd en conform de bouwregels verbouwd of uitgebreid worden. Herbouw van een tweede bedrijfswoning is alleen mogelijk zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Het aantonen van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning kan achterwege blijven. Het motief voor de gemeente om de tweede bedrijfswoning te schrappen is immers het ontbreken van de noodzaak van een tweede bedrijfswoning. Dat houdt dus ook in dat de noodzaak voor de herbouw van een tweede bedrijfswoning nimmer kan worden aangetoond. De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet wel binnen één jaar na de sloop van de onderhavige woning zijn ingediend, anders vervalt het recht op herbouw van de tweede bedrijfswoning.

Voor de bouw van een nieuwe eerste bedrijfswoning vragen Burgemeester en wethouder advies van een deskundige omtrent de omvang van het bedrijf, waarbij het kiezen van de methode voor het bepalen van de omvang van het bedrijf aan de deskundige wordt gelaten. Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen binnen en buiten het bouwvlak, conform de regels van dit bestemmingsplan, is een deskundige advies niet nodig. De gemeente gaat er vanuit dat de agrariër als homo-economicus geen onrendabele investeringen doet.

6.4.4 Artikel 6 Bedrijf

De op de verbeelding voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van gevoelige functies in de omgeving. Voor de bestemming “Bedrijf” is het gebruikelijk om voor dit doel een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen. Deze staat geeft inzicht in de toelaatbare milieucategorieën van bedrijfsactiviteiten. In de planregels wordt aangegeven welke milieucategorieën op welke locatie zijn toegestaan. Milieuzonering zorgt ervoor dat bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en behouden en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen dient twee doelen namelijk:

  • in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen en;
  • aan bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

De belangrijkste bouwstenen voor de milieuzonering zijn de richtafstandenlijsten in de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor categorie 1 is de maatgevende richtafstand 10 meter en voor categorie 2, 30 meter. In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om tevens bedrijven te kunnen toestaan die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 1 en 2. In de praktijk betekent dat, dat in voorkomende gevallen omgevingsvergunning kan worden verleend voor bedrijven in de milieucategorie 3.1, waarvan de maatgevende richtafstand 50 meter bedraagt, mits die maatgevende richtafstand door het treffen van extra voorzieningen teruggebracht kan worden tot 30 meter of minder. Deze regeling geldt niet voor Bevi inrichtingen. Ter plaatse van de aanduiding "garage" is naast bedrijven in de categorie 1 en 2 ook een garagebedrijf toegestaan.

6.4.5 Artikel 7 Bedrijf - 1

De bestemming Bedrijf 1 staat een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief LPG, met bijbehorende functies als een wasstraat en een winkel toe. Deze bestemming heeft betrekking op het verkooppunt voor motorbrandstoffen aan het Verlaat 32 Er is hier voor een aparte bestemming gekozen, omdat, in tegenstelling tot de bestemming “Bedrijf”, hier ook detailhandel is toegestaan en de inrichting onder het Bevi valt. Het toestaan van een Bevi-inrichting moet expliciet bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden verantwoord. Voor de verantwoording van het toestaan van LPG op de onderhavige locatie zie hoofdstuk 4.11 Externe veiligheid.

6.4.6 Artikel 8 Bedrijf - 2

De bestemming "Bedrijf - 2" heeft betrekking op de twee gasontvangstations van de Gasunie. Het is beleid van de Gasunie om binnen bestemmingsplannen gasontvangstations op een eenduidige en uniforme wijze te bestemmen.

6.4.7 Artikel 9 Detailhandel

De op de verbeelding voor "Detailhandel" aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel. Binnen de grenzen van het bestemmingsplan bevinden zich een tuincentra, een motorenhandel, een verwarmingsspecialist, een bakkerij en een bloemenkiosk. De bakkerij en de bloemenkiosk zijn bestemd voor algemene detailhandel. De oppervlakte van deze bestemming is zo klein dat een branchewisseling geen ruimtelijk effect heeft. Het tuincentrum is door middel van een aanduiding uitsluitend voor tuincentrum bestemd. Bij het tuincentra is het assortiment globaal in de regels omschreven. Bij het grootste tuincentrum is tevens voor een beperkt oppervlak horeca 1 en 2 toegestaan. De toevoeging 1,2 heeft betrekking op zwaarte van de horeca. Branchewisseling is niet mogelijk. De motorenhandel en de verwarmingsspecialist zijn door middel van een aanduiding uitsluitend bestemd voor perifere detailhandel. Branchewisseling binnen deze bestemming is mogelijk, maar een supermarkt is uitgesloten.

6.4.8 Artikel 10 Groen

De op de verbeelding voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor groen en hebben een openbare gebruiksfunctie voor het gehele gebied. De bestemming "Groen" ligt hoofdzakelijk langs de waterkeringen. Groen heeft niet alleen een kijkfunctie, maar ook een gebruiksfunctie. Om het groen geschikt te maken voor die openbare gebruiksfunctie, is het toegestaan 15 % van de gronden te verharden. Verhardingen mogen worden aangelegd voor o.a. voet- en fietspaden en parkeerplaatsen. Op de bestemming "Groen" mogen kunstobjecten tot een hoogte van 12.00 meter worden opgericht. Parkeerplaatsen, opstelplaatsen voor de brandweer, en weg en waterbouwkundige kunstwerken zijn toegestaan om incidentele problemen op te kunnen lossen.

6.4.9 Artikel 11 Horeca - 1

Binnen het plangebied bevindt zich één restaurant. Restaurants en dagzaken vallen in de lichtste categorie Horeca H1, omdat deze nauwelijks invloed hebben op de openbare orde.

6.4.10 Artikel 12 Maatschappelijk

De op de verbeelding voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, zoals gezondheidszorg; cultuur; religie; welzijn en onderwijs. De opsomming in niet limitatief zodat ook andere vormen van maatschappelijk zijn toegestaan. De bestemming "Maatschappelijk" heeft betrekking op een crematorium met begraafplaats, een dieren crematorium met een dierenbegraafplaats, een centrum voor moeilijk opvoedbare jongeren, een kerk met begraafplaats, een buurthuis en een verenigingsgebouw. Met functieaanduiding zijn de rechten voor de verschillende vormen maatschappelijk uitgebreid of beperkt.

De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd. Van het buiten het bouwvlak gelegen bestemmingsgedeelte mag 5% van de oppervlakte worden gebruikt voor bijgebouwen. Ter plaatse van de functieaanduiding bedrijfswoning één bedrijfswoning toegestaan. Dit biedt de mogelijkheid om door wonen bij de instelling, de sociale controle ter plaatse te vergroten.

6.4.11 Artikel 13 Natuur

De op de verbeelding voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke- en landschappelijke waarden. Deze bestemming heeft betrekking op het grensgebied tussen Oterleek en Heerhugowaard, het Molendijkgebied, De Groenedijk, het Schoutenbosje, de oude spoordijk Heerhugowaard - Langedijk, een bosschage in het Altongebied en de door de provincie in het kader van de ecologische hoofdstructuur aangelegde natuurgebiedjes langs het kanaal Alkmaar - Kolhorn. Voor deze laatste gebiedjes heeft de provincie een inpassingsplan vastgesteld, dat, voor zover van toepassing, in dit bestemmingsplan is opgenomen. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde is daarbij komen te vervallen. Alle gebieden, uitgezonderd de Groenedijk, zijn eigendom van de overheid en worden beheerd door Staatsbosbeheer

6.4.12 Artikel 14 Recreatie - 1

De op de verbeelding voor “Recreatie - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor kampeerterrein.

Deze bestemming heeft betrekking op de camping de Vishoek. Naast tenten, tentwagens, toercaravans en kampeerauto's staat deze bestemming ook stacaravans en trekkershutten toe. Bij recht mogen maximaal 5 trekkershutten worden geplaatst. Horeca 1 t/m 3 en detailhandel (kampwinkel) zijn beide tot een oppervlakte van maximaal 200 m3 toegestaan.

6.4.13 Artikel 15 Recreatie - 2

De op de verbeelding voor "Recreatie - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen. Deze bestemming heeft betrekking op het volkstuinencomplex aan de Molenweg en maakt verenigingsgebouwen, tuinhuisjes en kasjes op de tuinen mogelijk. Tevens is Horeca 1, 2 en 3 toegestaan.

6.4.14 Artikel 16 Recreatie - 3

De op de verbeelding voor "Recreatie - 3" aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen. Deze bestemming heeft betrekking op het volkstuinen aan de Harlingerstraat. Deze bestemming maakt alleen tuinhuisjes en kasjes mogelijk. Collectieve voorzieningen, zoals een verenigingsgebouw zijn, gelet op de ligging en het bescheiden karakter van de volkstuinen, niet toegestaan.

6.4.15 Artikel 17 Sport

De voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor sportterreinen en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "manege" voor manege. Deze bestemming heeft betrekking op het sportpark de Vork en de twee manages langs de Rustenburgerweg. Het glastuinbouwbedrijf aan de Rustenburgerweg 132 is voor de helft overgeschakeld op de ruitersport. In het bestemmingsplan is dit nu geformaliseerd. Op de bestemming Sport is horeca 1 t/m 3 toegestaan. Voor de manages is detailhandel tot een oppervlakte van 100 m2 voor de verkoop van ruitersportartikelen toegestaan.

6.4.16 Artikel 18 Verkeer

De op de verbeelding voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten. Deze bestemming heeft betrekking op de hoofdinfrastructuur in het plangebied. Op deze gronden zijn o.a. toegelaten: verhardingen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, weg- en waterbouwkundige werken en bouwwerken t.b.v. nutsvoorzieningen enz.

6.4.17 Artikel 19 Verkeer - 2

De op de verbeelding voor "Verkeer -2" aangewezen gronden zijn bestemd voor het railverkeer.

Op deze gronden zijn gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het railverkeer toegestaan.

6.4.18 Artikel 20 Water

De op de verbeelding voor "Water" aangewezen zijn bestemd voor water en de waterhuishouding. Op deze gronden zijn toegelaten waterlopen, bruggen, weg- en waterbouwkundige kunstwerken en kunstobjecten. De aanduiding "gemaal" heeft betrekking op de molen aan de Veenhuizerkade. Omdat in deze molen wordt gewoond is er ook de aanduiding "wonen" opgelegd. Buiten de gronden die zijn aangeduid als woonschepenligplaats is het niet toegestaan de gronden te gebruiken als ligplaats voor woonschepen, woonarken of een casco, dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd.

6.4.19 Artikel 21 Wonen

De op de verbeelding voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor vrijstaande en

twee-onder-één-kap woningen. Rijen woningen komen in het buitengebied niet voor. Het buitengebied is geen woningbouwgebied. Behoudens bedrijfswoningen worden er in het buitengebied in principe geen woningen gebouwd. Het nu vigerende bestemmingsplan Buitengebied kent dan ook geen bouwvoorschriften, zoals die voorkomen in een bestemmingsplan voor de bebouwde kom. Voor bedrijfswoningen geldt een maximale volume van 750 m3. Bestaande burgerwoningen mogen bij herbouw geen groter volume hebben dan het volume van de oorspronkelijke woning + een uitbreiding van maximaal 100 m3, de zogenaamde kuubs-regeling. Het voordeel van de kuubsregeling is dat de schaal van de woningen in het buiten in tact blijft. Het nadeel van deze regeling is dat het bij het ontwerp van de nieuwe woning, zowel voor de ontwerper als de toetser, het een hele rekenexercitie is om de juiste omvang van de woning te bepalen. In dit bestemmingplan is van de kuubs-regeling afgestapt. Dit bestemmingsplan gaat uit van een maximaal oppervlak van de woning van 120 m2, waarbij de breedte van de woning niet meer dan 10,00 meter mag bedragen. Voorts dient de woning minimaal 2,00 uit de erfgrens te worden gesitueerd.

Wanneer er sprake is van een hobbyboer, wordt een overmaat aan gebouwen op het perceel niet gezien als bijgebouwen behorende bij de woning maar als agrarische gebouwen die voor de hobby herbouwd en gebruikt mogen worden. Daarbij mogen de volumes van 2 of meer gebouwen tot één gebouw worden samengevoegd. Gebouwen met een bouwhoogte lager dan 2,00 en kassen zijn van deze regeling uitgesloten, om een onredelijke uitbreiding van het volume en ingeval van kassen de omzetting van een semi-permanent volume naar een permanent volume te voorkomen.

De hoofdfunctie van woningen is de bewoning door één gezin per eenheid. In artikel 1 "Begrippen" is aangegeven wat onder een woning en een huishouden wordt verstaan. Op grond van deze definities kan, in samenhang met het in de regels aanmerken van bewoning van één woning door meer huishoudens als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tegen het huisvesten van meer huishoudens in één woning worden opgetreden. Voor mantelzorg kan hiervan onder voorwaarden worden afgeweken.

Woningen worden in toenemende mate gebruikt als bakermat voor de vestiging en / of de uitoefening van een beroep of bedrijf. Traditioneel zijn het de zogenaamde vrije beroepen waarbij een aangepast gedeelte van de woning voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt. De praktijk leert evenwel dat woningen ook worden gebruikt voor een bonte verzameling van andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zoals opticiens, verzekeringsagentschappen, kap- en schoonheidssalons, hondentrimsalons en dergelijke. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een strikte scheiding aanbrengt tussen vrije beroepen en andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Vrije beroepen worden, omdat ze van oudsher vanuit de woning worden beoefend, geacht onder de bestemming wonen te vallen. De overige beroepen worden doorgaans uitgeoefend op specifiek daarvoor aangewezen locaties. Deze specifieke vestigingsomstandigheden maken dat de vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen in strijd is met de bestemming wonen. Om startende ondernemers te stimuleren, telewerk en andere arbeidsvormen te bevorderen en handhavingsproblemen te voorkomen wil de gemeente de vrije beroepen en de overige beroepen en bedrijven, die zich lenen voor een uitoefening vanuit de woning, gelijkschakelen. De vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen is toegestaan, zolang er geen sprake van overlast is en de woning in overwegende mate als woning wordt gebruikt. In de specifieke gebruiksregels zijn de voorwaarden waaronder vestiging van een beroep en of bedrijf in een woning is toestaan, opgenomen. Detailhandel is van deze regeling uitdrukkelijk uitgesloten, omdat detailhandel van uit woningen bij een bepaalde omvang het voorzieningenniveau van de gemeente in gevaar kan brengen en een uitstraling naar de openbare ruimte heeft (parkeren, openingstijden) Web - winkels zijn ook een vorm van detailhandel en zijn toegestaan, zolang de opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor bedrijfsmatige activiteiten blijft, er geen sprake is van een afhaaladres en er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt. Gastoudergezin is tot maximaal 6 kinderen toegestaan.

Burgemeester en wethouders kunnen omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een groter deel van de woning voor beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. De woningen in het buitengebied zijn over het algemeen wat groter dan in de nieuwbouw van Heerhugowaard en van oudsher zijn er bedrijven in het gebied gevestigd. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een gebruik van een groter deel van de woning voor de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit moet het wel gaan om een woning die beduidend groter is dan de gemiddelde eengezinswoning.

6.4.20 Artikel 22 Leiding

De dubbelbestemming bestemming “Leiding” regelt dat de als zodanig aangewezen gronden mede bestemd zijn voor de aanleg en instandhouding van een hoofdtransportleiding voor aardgas, elektriciteit en water. In geval van strijdigheid gaan de regels van de bestemming “Leiding” voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden binnen deze bestemming is, behoudens voor werken of werkzaamheden die vallen onder het normale beheer en onderhoud, een omgevingsvergunning nodig. Alvorens een omgevingsvergunning ten behoeve van bouwen en/of aanleggen op grond van deze bestemming te verlenen, winnen b en w advies in bij de leidingbeheerder.

6.4.21 Artikel 23 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning heeft betrekking op de bovergrondse hoogspanningsverbinding. Deze hoogspanningsverbinding heeft een fysieke beschermingszone aan weerszijde van de verbinding van 30 meter, gemeten vanuit het hart van de verbinding. Op de verbeelding is deze zone, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor "Leiding - Hoogspanningsverbinding". De bestemming "Leiding hoogspanningsverbinding" is een dubbelbestemming en gaat voor de andere bestemmingen op deze gronden. Alleen wanneer duidelijk is dat de belangen van de verbinding niet onevenredig worden geschaad, kunnen de andere bestemmingen worden verwezenlijkt. De beschermingszone van de hoogspanningsverbinding, die nu de dubbelbestemming "Leiding Hoogspanningsverbinding" heeft, is de beschermingszone die van oudsher bij de verbinding hoort om de fysieke belangen van de verbinding te waarborgen. Voor de veiligheidszone rond de hoogspanningsverbinding zie de toelichting op artikel 35.

6.4.22 Artikel 24 tot en met 28 Waarde - Archeologie 1 tot en met 5

De op de verbeelding voor de Waarde - Archeologie 1 t/m 3 aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor archeologische waarden. De bestemmingen Waarde - Archeologie 1 t/m 5 zijn dubbelbestemmingen. Deze bestemmingen gaan voor de andere bestemmingen op deze gronden. Alleen wanneer duidelijk is dat de waarde archeologie niet wordt geschonden of als de waarde archeologie wel wordt geschonden, daarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend, kunnen de andere bestemmingen worden verwezenlijkt. Aan de toekenning van de bestemmingen Waarde - Archeologie 1 t/m 5 ligt de "Archeologienota ERF GOED"" van de gemeente Heerhugowaard ten grondslag. Deze nota onderscheidt 5 categorieën van bodemroeringen, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Categorie 6 betreft gebieden die al archeologisch onderzocht en vrijgegeven zijn. Voor het normale gebruik, onderhoud en beheer van gronden is geen archeologisch onderzoek vereist.

6.4.23 Artikel 29 Waarde - Cultuurhistorie

De op de verbeelding voor "Waarde - Cultuurhistorie" aangewezen gronden zijn, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken en objecten, die in de nota "Gemeente Heerhugowaard een historisch - geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing) zijn opgenomen. Deze nota is als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie voorziet in geval van sloop van deze panden in een herbouw conform de oorspronkelijke contour. Voor het verrichten van werken en werkzaamheden aan objecten met een cultuurhistorische waarde is een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig. Voordat burgemeester en wethouders deze vergunning afgeven, winnen zij advies in van een deskundige op het gebied cultuurhistorie, omtrent de mate van aantasting van de cultuurhistorische waarde en maatregelen ter voorkoming van aantasting van de cultuurhistorische waarde van het object.

Wanneer naast de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" ook de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op de gronden ligt, gaat de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" voor de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". De dubbelbestemmingen gaan voor de bestemming. Ook de monumenten hebben de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie". Voor de monumenten geldt in de eerste plaats de Monumentenwet. De bepalingen van de Monumentenwet gaan voor de regels van het bestemmingsplan. De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" heeft voor de toetser een signaalfunctie dat er met het object iets bijzonders aan de hand is.

6.4.24 Artikel 30 Waarde - Ecologie

De op de verbeelding voor de "Waarde Ecologie" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de op en/of in deze gronden voorkomende ecologische waarden.

Deze bestemming heeft betrekking op de Oostertocht.

6.4.25 Artikel 31 Waarde Weidevogelleefgebied

De op de verbeelding voor de "Waarde Weidevogelleefgebied" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de weivogelpopulatie. Het gebied waarop deze bestemming betrekking heeft is gelijk aan het gebied dat hiervoor is aangewezen in de Provinciaal Ruimtelijk Verordening.

6.4.26 Artikel 32 Waterstaat - Waterkering

De voor "Waterstaat - Waterkering" aangewezen gronden zijn mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering. De dubbelbestemming "Waterstaat - Waterkering" is primair ten opzichte van de andere daar voorkomende bestemmingen.

Deze regeling heeft betrekking op alle binnen het gebied gelegen waterkeringen en houdt een bouwverbod in voor gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde, die daar op grond van de enkel bestemming gerealiseerd zouden kunnen worden. Burgemeester en wethouders kunnen dit bouwverbod doorbreken na advies te hebben ingewonnen bij de beheerder van de waterkering.

6.5 Algemene regels

De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.

6.5.1 Artikel 33 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.

6.5.2 Artikel 34 Veiligheidszone

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone" zijn de gronden , behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd als veiligheidszone ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met gasontvangstations en een opslagtank voor propaan op het perceel Westerweg 44c.

6.5.3 Artikel 35 Veiligheidszone - hoogspanningsverbinding

Onderzoek in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen geeft aanwijzingen dat kinderen die dicht bij een dergelijke hoogspanningslijn wonen, waar het magnetisch veld relatief sterk is, mogelijk extra kans op leukemie lopen. Het gaat hierbij om langdurige blootstelling aan magnetische veldsterkten die gemiddeld hoger zijn dan 0,4 micro Tesla. Een oorzakelijk verband tussen magnetische velden en leukemie bij kinderen is echter nooit aangetoond. Op grond van deze gegevens en het uitgaande van het voorzorgsbeginsel heeft het ministerie gemeenten en provincies geadviseerd, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is te voorkomen dat er in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen nieuwe situaties ontstaan waar kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische veldsterkten die jaargemiddeld boven 0,4 micro Tesla liggen.

Voor het bestemmingsplan De Draai heeft de gemeente onderzoek laten verrichten naar de specifieke magneetveldzones voor de 150 Kv hoogspanningslijn Oterleek – Anna Paulona in de gemeente Heerhugowaard. Uit dat onderzoek komt naar voren dat de specifieke magneetveldzone voor elk spanveld per zijde van de hoogspanningslijn 60 meter bedraagt. De totale zone bedraagt dus 120 meter. Voor dit bestemmingsplan is aangenomen dat deze zone van 120 meter ook het overige deel van de hoogspanningslijn van toepassing is.

De hoogte van de straling en dus de grootte van het magnetisch veld wordt bepaald door de stroomsterkte. Tot 2005 viel de 0,4 micro Tesla grens van het magnetisch veld ongeveer samen met de fysieke beschermingsgrens van de hoogspanningsverbinding (30 meter aan weerszijde uit hart van de verbinding) In 2005 is de stroomsterkte opgevoerd waardoor de 0,4 micro Tesla grens van het magnetisch veld nu ligt op 60 meter aan weerszijde uit hart van de verbinding. Dat kon toen gebeuren, omdat de grootte van het magnetisch veld niet in bestemmingsplanregels was vastgelegd.

Dat de 0,4 micro Tesla grens van het magnetisch veld nu op 60 meter aan weerszijde uit het hart van de verbinding ligt, is een feit. In het bestemmingsplan is die grootte van het magnetisch veld nu in de regels en op de verbeelding vastgelegd als “Veiligheidszone - Hoogspanningsverbinding”. Op de bestemmingsgrens mag de sterkte van het magnetisch veld niet meer bedragen dan 0,4 micro Tesla. Op het opnemen van de veiligheidszone heeft tot doel te voorkomen dat veiligheidszone zonder bestemmingsplanwijziging wordt vergroot en dat bij voorgenomen bestemmingswijziging binnen de veiligheidszone nadrukkelijk wordt afgewogen of kinderen niet langdurig aan magnetische velden worden blootgesteld.

6.5.4 Artikel 36 Veiligheidszone - lpg

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" zijn de gronden , behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd als veiligheidszone ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een verkooppunt voor lpg. Er geldt een uitdrukkelijk verbod voor het verplaatsen van de het vulpunt, het reservoir en de afleveringszuil, omdat hierdoor de veiligheidszone verschuift en er (beperkt) kwetsbare object en binnen de veiligheidszone kunnen komen te liggen.

6.5.5 Artikel 37 Vrijwaringszone - molenbiotoop

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen. De "vrijwaringszone - molenbiotoop heeft betrekking op de molen aan Veenhuizerkade en de drie molens bij Rustenburg op het grondgebied van de gemeente Schermer.

Voor het gebied van de molenbiotoop gelden afwijkende bouwregels, die het windrecht van de molens moeten waarborgen. De regels voor de molenbiotoop zijn overgenomen uit het bestemmingsplan van de gemeente Schermer.

6.5.6 Artikel 38 Vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - straalpad" geldt dat die gronden, tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van het straalpad.

Voor deze gronden gelden afwijkende regels met betrekking tot de hoogte van bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde. In overleg met de beheerder van het straalpad kunnen grotere bouwhoogten worden toegestaan.

6.5.7 Artikel 39 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom de van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt. Wanneer in de bestemmingsplanregels is aangegeven dat een maat maximaal is, is de algemene afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten diensten van het ontvangen van telefoon- radio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat het meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.

Met de komst van het mobiele netwerk is er grote behoefte aan zendmasten. Om een woud van masten te voorkomen, streeft de gemeente naar een gemeenschappelijk gebruik van de zendmasten door de diverse, elkaar beconcurrerende bedrijven. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien de noodzaak wordt aangetoond en de aanvrager de bereidheid uitspreekt ook anderen in de gelegenheid te stellen van deze voorziening gebruik te maken.

Ten behoeve van mantelzorg kan met de afwijkingsbevoegdheid onder voorwaarden tijdelijk meer oppervlak aan bijgebouwen voor woonruimte worden toegestaan. Één van de voorwaarden is het afsluiten van een overeenkomst met betrekking tot de verwijdering van de extra bebouwing na het beëindigen van de mantelzorg. Met de deze overeenkomst wordt de tijdelijkheid van de situatie benadrukt. De begunstigde dient tijdig na het beëindigen van de zorg de tijdelijke bebouwing te verwijderen, de gemeente dient bij niet het niet nakomen van de overeenkomst, nakoming te vorderen.

Om het recreatief medegebruik van het buitengebied te bevorderen kunnen met de afwijkingsbevoegdheid per aanvraag maximaal 5 trekkershutten worden toegestaan. Voorwaarde is dat de hutten in de directe omgeving van cultuurhistorische- of landschappelijke plaatsen en/of knooppunten in wandel- of fietsroutes worden gesitueerd. Tevens dienen de hutten aan te sluiten bij de bestaande bebouwing.

6.5.8 Artikel 40 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Met de wijzigingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geschapen om de concretisering van de ruimtelijke normstelling uit te stellen tot het moment van verwezenlijking is aangebroken. Deze methode van flexibele normstelling wordt ook wel aangeduid als het "Engelse stelsel", waarbij in een vroeg stadium wordt volstaan met een regeling van slechts het hoognodige en waarbij detaillering zolang mogelijk wordt uitgesteld. De regelingen waarin dit tot uiting komt zijn o.a. de vergroting van het bouwvlak, het van vorm veranderen van bouwvlak, de ruimte voor ruimte regeling, het omzetten van een agrarische bedrijfsbestemming in een bestemming bedrijf en omgekeerd en het herbestemmen van vrijkomende agrarisch bedrijfsgebouwen bij het beëindigen van het agrarisch bedrijf voor logiesruimte voor arbeidsmigranten. De normen voor milieu, waterberging en financiering (exploitatieovereenkomsten en planschadeovereenkomsten) worden bij het gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid ingevuld. Bij de overige wijzigingsbevoegdheden kunnen deze aspecten ook aan de orde komen, maar gaat het toch meer over het niet weten waar en of de situatie zich ooit zal voordoen.

6.5.9 Artikel 41 Overige regels

Dit artikel regelt de voorrang tussen de verschillende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen.

6.6 Overgangs- en Slotregels

6.6.1 Artikel 42 Overgangsrecht

Het doel van het overgangsrecht is het voorkomen van een schoksgewijze overgang van de

oude naar de nieuwe rechtstoestand.

Bouwen

Volgens het overgangsrecht mag mogen bouwwerken, die in afwijking van het plan bestaan, gedeeltelijk worden vernieuwd en bij calamiteit geheel worden vernieuwd. In het plan zijn alle gronden overeenkomstig het gebruik bestemd. Voor de overmaat aan bijgebouwen bij voormalige aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken agrarische bedrijfswoningen is een aparte overgangsregeling opgenomen. Deze bijgebouwen mogen bij iedere herbouw voor 70% van het voorgaande oorspronkelijk oppervlak worden herbouwd totdat aan de bestemmingsplanregels wordt voldaan. Illegale bouwwerken die reeds onder het voorgaande plan illegaal waren vallen niet onder het overgangsrecht. Tegen deze bouwwerken kan worden opgetreden.

Gebruik

Het gebruik van gronden en opstallen dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, worden voortgezet. Het strijdig gebruik mag alleen in een andere in een ander strijdig gebruik worden omgezet, indien daardoor de strijdigheid ten opzichte van het toegestane gebruik wordt verkleind. Het strijdig gebruik wordt als beëindigd beschouwd als het voor een periode van één jaar niet heeft plaatsgevonden. Illegaal gebruik dat reeds onder het voorgaande plan illegaal was valt niet onder het overgangsrecht. Tegen dit gebruik kan worden opgetreden.

6.6.2 Artikel 43 Slotregel

De slotregel geeft aan hoe het bestemmingsplan moet worden aangehaald.

6.7 Uitvoerbaarheid en handhaving

6.7.1 Uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 3.1.6. onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven te worden. Die uitvoerbaarheid kan onderscheiden worden in maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.

Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze regels komen gedeeltelijk voort uit wettelijke verplichtingen. Daarnaast is bestuurlijk draagvlak van belang. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur. Zij zijn het immers die na vaststelling ook de handhaving van het plan ter hand moeten nemen. Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking en met name onder de bewoners en gebruikers van het gebied van groot belang.

Dit bestemmingsplan is een conserverend plan, waarin de bestaande situatie is vastgelegd en de bestaande rechten zijn gecontinueerd of uitgebreid.

In het hoofdstuk ‘Overleg en inspraak’ wordt gerapporteerd over de verplichte overleggen met instanties en de gehouden inspraakprocedure.

Financiële uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwwerken genoemd waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld. Dit bestemmingsplan is conserverend plan dat geen ontwikkeling mogelijk maakt. Gelet hierop is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.

In het hoofdstuk ‘financieel - economische uitvoerbaarheid’ wordt nader ingegaan op de financiële onderbouwing van dit bestemmingsplan.

6.7.2 Handhaving

Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.

Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening is evenwel gebleken dat er onvoldoende garanties zijn voor het op adequaat niveau uitvoeren van het handhavingsbeleid van gemeenten. Er wordt vooral gecontroleerd en opgetreden op verzoek van derden. De Wro is er op gericht om deze geconstateerde tekortkomingen bij toezicht en handhaving weg te nemen. Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.

Gemeentelijk handhavingsbeleid

Voor de sectoren Stadsbeheer en Stadsontwikkeling (waar ruimtelijke ordening onder valt) is daarom de kadernota ‘Handhaving’ opgesteld. Deze kadernota vormt de basis voor de uitvoeringsnota’s Milieu, Bouwen, Brandveiligheid en Overige vergunningen.

In het jaarlijkse integrale handhavingsbeleid wordt voor de desbetreffende werkvelden concreet aangegeven hoe tot een goede en adequate uitvoering van de handhavingstaken gekomen wordt, met als voornaamste doel het verbeteren van de naleving van regelgeving door burgers en bedrijven en welke doelen zijn gesteld.

Per 1 februari 2008 is de handhaving van de vergunningverlening gescheiden en als zelfstandig taakveld ondergebracht in de afdeling Handhaving en Vastgoed.

De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde belanghebbende die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.

Wet op de economische delicten

Bij wet van 30 juni 2004 zijn de strafbepalingen van de Wet ruimtelijke ordening overgeheveld naar de Wet op de economische delicten. Onder deze wet zijn de volgende delicten gebracht:

handelingen in strijd met gebruiksvoorschriften en aanlegvergunningenstelsel;

na afloop van een tijdelijke ontheffing het niet herstellen van de situatie in de vorige toestand of het in overeenstemming brengen van de situatie met het bestemmingsplan;

handelingen in strijd de aanlegvoorschriften in een voorbereidingsbesluit, een besluit van Gedeputeerde Staten of een vervangingsbesluit;

het niet in overeenstemming met de bestemming brengen van werken en werkzaamheden na aanzegging daartoe door burgemeester en wethouders, die zijn uitgevoerd na afloop van de termijn die in de aanlegvergunning is genoemd.

Deze normoverschrijdingen zullen worden aangemerkt als overtreding en als een economisch delict. Strafrechtelijk optreden is ook mogelijk bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, overtredingen die zich telkens weer herhalen en kortdurende overtredingen.

Er kan maximaal een geldboete worden opgelegd van € 45.000,-. Tevens biedt de wet de mogelijkheid de overtreder de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Het openbaar ministerie is belast met de uitvoering van de Wet op de economische delicten en voert daarin een geheel eigen beleid. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden.

6.8 Overige wet- en regelgeving

6.8.1 Welstandsnota

In de gemeente Heerhugowaard zijn op basis van de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende overeenkomsten in functionele-, stedenbouwkundige- en/of architectonische kenmerken gebieden in 6 categorieën te onderscheiden, namelijk: 1 (historische) linten, 2 woongebieden, 3 centrumgebieden, 4 bedrijventerreinen, 5 buitengebied en 6 overige gebieden. Deze gebieden zijn weer onderverdeeld in 22 deelgebieden. Per gebied is een welstandsniveau vastgesteld. Er zijn drie welstandsniveau namelijk: het bijzondere welstandsgebied, waar extra aandacht ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is gewenst, het reguliere welstandsgebied, waar de basiskwaliteit (de ondergrens) moet worden gehandhaafd en het welstandsvrije gebied.

Binnen de grenzen van het bestemmingsplan komen de volgende deelgebieden voor: 1a De Middenweg, 2a de bestaande stad en 6 c woonwagenterreinen. Voor deelgebied 1a De Middenweg geldt het regiem bijzonder welstandsgebied. Voor de overige deelgebieden geldt het regiem regulier welstandsgebied.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

7.1 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht de gemeente tot het vaststellen van een exploitatieplan voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Het exploitatieplan ziet alleen op nieuwe rechten of uitbreiding daarvan. Bestaande rechten op grond het vigerende bestemmingsplan, die in het nieuwe bestemmingsplan worden herbestemd, blijven buiten schot. In artikel 6.2.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening zijn als bouwplannen, waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld, aangewezen:

  • a. de bouw van één of meer woningen;
  • b. de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen;
  • c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2 bruto-vloeroppervlak of met één of meer woningen;
  • d. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • e. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m2 bruto-vloeroppervlakte bedraagt;
  • f. de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m2.

Artikel 6.12 lid 2 regelt de gevallen waarin de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. Bij algemene maatregel van bestuur (art 6.2.1a Bro)kan dat in de volgende gevallen:

  • a. als het totaal der exploitatiebijdrage dat met toepassing van art. 6.19 Wro kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4 Bro onderdelen b tot en met f;
  • c. de verhaalbare kosten als bedoeld in artikel 6.2.4 b tot en met f uitsluiten de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of een aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.

Voorts kan van een exploitatieplan worden afgezien als:

  • a. het verhaal van kosten anderszins (exploitatieovereenkomst) is voorzien;
  • b. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in art. 6.13 lid 1 onder c 4 onderscheidenlijk 5 niet noodzakelijk is;
  • c. het stellen van eisen, regels of een uitwerking als bedoeld in art. 6.13 lid 2 onder b, c, of d niet noodzakelijk is.

De onder b en c genoemde voorwaarden zien de andere functies van het exploitatieplan, nl de fasering van het plan en het stellen van regels (bijvoorbeeld regels ten aanzien van woningbouwcategoriën)

Het bestemmingsplan Buitengebied is in hoofdzaak een conserverend plan en herbevestigd de rechten van het nu vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Het exploitatieplan is niet van toepassing op die situaties, waarbij de bestaande de rechten van het nu vigerende bestemmingsplan worden herbevestigd is in het nieuwe bestemmingsplan. Hoewel het nieuwe bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend is, wil dat niet zeggen dat er nergens uitbreiding van rechten plaatsvindt. Het bestemmingsplan maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk: de vergroting van twee agrarische bouwvlakken voor de firma's Kuilboer (Oterlekerweg 3) en Borst (Groenedijk 4) en een woning aan de Kerkweg 34.

Omdat de vergroting van agrarische bouwvlakken hoofdgebouwen mogelijk maakt, is het exploitatieplan op deze uitbreidingen van toepassing. Op grond van artikel 6.12 lid 2 kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen. De bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen staan in artikel 6.2.1a Bro. Van dit artikel is lid c op de onderhavige gevallen van toepassing. De kosten die gemaakt moeten worden hebben alleen maar betrekking op de aansluiting van het perceel op de openbare ruimte en kunnen ook via de leges worden verhaald. Planschaderisico's zijn er niet. In principe dient ook bij vergroting van het agrarisch bouwvlak een bijdrage aan de NBK in rekening te worden gebracht. In dit geval is dat echter niet redelijk, omdat het hier gaat om herstel van fouten.

Voor het perceel Kerkweg 34 is een exploitatieovereenkomst afgesloten.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Uitkomsten overleg ex artikel 1.3.1 en 3.1.1 Bro

Overeenkomstig artikel 1.3.1 en 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan:

1 Provincie Noord - Holland;

2 Ziggo;

3 Alliander;

4 PWN Waterleidingbedrijf Noord - Holland;

5 Rijkswaterstaat Directie Noord - Holland;

6 Staatsbosbeheer Regio - West;

7 Adviesgroep Ouderen Huisvesting;

8 KPN Telecom Rayon Noordwest;

9 Gasunie NV Nederland;

10 Milieufederatie Noord - Holland;

11 Woon Advies Commissie;

12 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

13 Kamer van Koophandel Noordwest - Holland;

14 Bedrijfskring Heerhugowaard;

15 NS Vastgoed;

16 Gemeente Langedijk;

17 Gemeente Schermer;

18 Gemeente Harenkarspel;

19 Gemeente Koggenland;

20 Gemeente Hollands Kroon;

21 Gemeente Alkmaar;

22 Connextion Nederland;

23 Ministerie van Defensie;

24 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

25 Stichting Welzijnsbevordering Kern 8;

26 Samenwerkende Ouderenbonden Heerhugowaard;

27 Regiopolitie Noord - Holland - Noord, district Noord - Kennemerland;

28 Dorpsraad de Noord;

29 Veiligheidsregio Noord - Holland - Noord;

30 Cultuurcompagnie Noord - Holland;

De volgende instanties hebben niet gereageerd:

Ziggo;

Alliander;

PWN Waterleidingbedrijf Noord - Holland;

Rijkswaterstaat Directie Noord - Holland;

Staatsbosbeheer Regio - West;

Adviesgroep Ouderen Huisvesting;

KPN Telecom Rayon Noordwest;

Milieufederatie Noord - Holland;

Woon Advies Commissie;

Bedrijfskring Heerhugowaard;

NS Vastgoed;

Gemeente Langedijk;

Gemeente Schermer;

Gemeente Harenkarspel;

Gemeente Koggenland;

Gemeente Hollands Kroon;

Connextion Nederland;

Ministerie van Defensie;

Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

Stichting Welzijnsbevordering Kern 8;

Samenwerkende Ouderenbonden Heerhugowaard;

Regiopolitie Noord - Holland - Noord, district Noord - Kennemerland;

Dorpsraad de Noord;

Cultuurcompagnie Noord - Holland;

De volgende instanties hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het voorontwerp-bestemmingsplan te hebben:

Gemeente Alkmaar;

De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:

Provincie Noord - Holland;

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;

Kamer van Koophandel;

Veiligheidsregio;

N.V. Nederlandse Gasunie;

De zienswijze zijn cursief weergegeven. Onder de zienswijze staat de reactie van de gemeente.

8.1.1 Zienswijzen van de Provincie Noord-Holland

Uit de toelichting en de verbeelding blijkt dat u de bestaande rechten op uitbreiding van glastuinbouwbedrijven handhaaft. Bouwmogelijkheden in vigerende plannen die niet zijn benut, kunnen en moeten echter heroverwogen worden. Volgens artikel 26 van de PRVS is uitbreiding van glastuinbouw alleen mogelijk in de glastuinbouwconcentratiegebieden, zoals het ALTON gebied in uw gemeente.

Uit de begripsbepalingen van de Provinciale Structuurvisie blijkt, dat ook de provincie bestaande niet verwezenlijkte rechten erkend. In artikel 1 begripsbepalingen onder 9 van de Provinciale Structuurvisie wordt onder bestaande bebouwing verstaan: bebouwing en bouwwerken geen gebouw zijnde die rechtmatig aanwezig zijn of waarvoor een omgevingsvergunning is of kan worden verleend op het tijdstip van de inwerkingtreding van de verordening. In het bestemmingsplan 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is uitgebreid gemotiveerd waarom en hoeveel perifeer gelegen glastuinbouwbedrijven in het buitengebied van Heerhugowaard nog kunnen uitbreiden. Daarbij is ook een landschappelijke afweging gemaakt. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad op 24 mei 2004 vastgesteld en door Gedeputeerde Staten van Noord -Holland op 21 december 2004 goedgekeurd.

In artikel 26 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is aangegeven dat nieuwvestiging en uitbreiding van bestaande glastuinbouwbedrijven uitsluitend binnen glastuinbouwconcentratiegebieden is toegestaan. Gelet op het gestelde in artikel 1 onder 9 van de begripsbepalingen van de Provinciale Structuurvisie wordt ook bebouwing die krachtens het bestemmingsplan kan worden opgericht tot de bestaande bebouwing en dus tot het bestaande bedrijf gerekend. Van een uitbreiding als bedoeld in artikel 26 lid onder g van de Provinciale ruimtelijke verordening is dus geen sprake. In de verordening staat ons inziens niet dat bij een herziening van het bestemmingsplan de niet verwezenlijkte rechten op uitbreiding nadrukkelijk opnieuw ruimtelijk moeten worden afgewogen. In de nota van uitgangspunten die aan die bestemmingsplan ten grondslag ligt, is overigens wel afgewogen of de niet verwezenlijkte uitbreidingsrechten voor perifeer gelegen glastuinbouwbedrijven opnieuw in het bestemmingsplan moesten worden opgenomen. De conclusie in de nota van uitgangspunten is, dat mede gelet op de economische crisis, het nog te vroeg is om nu al te concluderen dat er geen behoefte meer is aan uitbreidingsruimte en dat een abrupte bestemmingsplanwijziging de gemeente op een fikse vergoeding van planschade kan komen te staan. In de toelichting op het bestemmingsplan is daarom opgenomen dat de gemeente voor de komende planperiode de uitbreidingsrechten bestendigt, maar zich bij de volgende planherziening het recht voorbehoudt om niet verwezenlijkte uitbreidingsrechten niet opnieuw in het bestemmingsplan op te nemen. In het plangebied (Alton, 't Kruis en het landelijk gebied) kan op grond van het nu geldende bestemmingsplan het areaal aan glas nog met circa 75 hectare worden uitgebreid. Deze uitbreidingsmogelijkheid is opnieuw in het bestemmingsplan op te nemen.

In artikel 35 sub e van de planregels heeft u een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het toelaten van 4000m2 teeltondersteunend glas. Volgens artikel 26 van de PRVS is uitbreiding tot 4000 m2 alleen mogelijk als nut en noodzaak is aangetoond op grond van een bedrijfsplan en als de ruimtelijke kwaliteit en landschappelijke inpassing gewaarborgd is. Voor de beoordeling van de ruimtelijke

kwaliteit kunnen wij advies vragen aan de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit (ARO).

Het bestemmingsplan stelt aan het toepassen van de afwijkingsbevoegdheid voor teeltondersteunend glas de volgende voorwaarden: de bedrijven moeten duurzaam gericht zijn op vollegrondstuinbouw of bollenteelt, de agrarische noodzaak moet aangetoond zijn en de teelt dient ondersteunend te zijn aan de productie van het bedrijf. Daarmee geeft het bestemmingsplan invulling aan de voorwaarden die de provinciale verordening aan het opnemen van deze afwijkingsbevoegdheid stelt. Voorts maakt de afwijkingsbevoegdheid een uitbreiding van het teeltondersteunend glas tot 4000 m2 alleen mogelijk binnen het agrarisch bouwvlak. Bij het toekennen van het agrarisch bouwvlak zijn in principe alle bij de grond betrokken belangen afgewogen, dus ook het landschappelijk belang. Wij achten het maken van een nieuwe landschappelijke afweging bij de invulling van het bouwvlak niet nodig.

Naar aanleiding van een zienswijze van LTO Noord is wijzingingsbevoegdheid voor ondersteunend glas omgezet in een afwijkingsbevoegdheid, omdat op de bestemming "Agrarisch met waarde" (de landschappelijk kwetsbare gebieden) geen uitbreiding van ondersteunend glas boven het toegestane oppervlak van 2000 m2 mogelijk is.

De vestiging van biovergistingsinstallaties is mogelijk, mits deze hoofdzakelijk voor eigen gebruik zijn bedoeld. Daarnaast is levering aan derden mogelijk, zolang er sprake is van een ondergeschikte

functie ten opzichte van de agrarische hoofdbestemming.

In de toelichting op het bestemmingsplan staat dat het vergisten van het eigen afval tot de normale agrarische bedrijfsvoering hoort en dus is toegestaan. Wij gaan er vanuit dat de opbrengst van de biovergisting voor de energiebehoefte van het eigen bedrijf wordt gebruikt en het overschot aan derden wordt geleverd. Wij zien geen discrepantie tussen uw opmerking en het bestemmingsplan.

8.1.2 Zienswijze van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Wij willen onze waardering uitspreken voor de uitgebreide waterparagraaf waarin aandacht wordt besteed aan vrijwel alle aspecten die een rol spelen bij de waterhuishouding en riolering in Heerhugowaard. Aangezien het bestemmingsplan vrijwel geheel consoliderend van aard is, hebben wij op de waterparagraaf als zodanig dan ook geen opmerkingen.

Waterkeringen

Rondom de polders Heerhugowaard en Veenhuizen liggen regionale waterkeringen. De Provinciale Ruimtelijke Verordening die bij de Structuurvisie van de Provincie hoort (PRVS), schrijft voor dat de

vrijwaringszone van regionale keringen in bestemmingsplannen worden bestemd en worden voorzien van bijpassende regels. Op de verbeelding behorend bij het bestemmingsplan zijn een aantal van deze waterkeringzoneringen opgenomen, maar wij missen er ook nog enkele. Aangezien wij (bij ons weten) nog geen zoneringen hebben aangeleverd ten behoeve van dit bestemmingsplan is het ons ook niet duidelijk wat de herkomst is van de zoneringen die nu zijn opgenomen. Wij zullen u daarom

separaat van deze email alle relevante waterkeringzoneringen toesturen voor dit plangebied, zodat u deze op juiste wijze op de verbeelding kunt (laten) opnemen.

Alle relevante waterkeringszones zijn, conform de opgave van het Hoogheemraadschap, in het bestemmingsplan opgenomen.

Leidingen

Op de verbeelding zijn enkele ruimtelijk relevante rioolpersleidingen opgenomen, bijvoorbeeld in de Schoutenbosweg. Wij missen echter ook nog enkele soortgelijke persleidingen. Bij deze email vindt u een bestand met daarin alle persleidingen binnen gemeente Heerhugowaard. Wij willen u verzoeken de ontbrekende leidingen op de verbeelding op te nemen.

De ontbrekende leidingen zijn, conform de opgave van het Hoogheemraadschap, op de verbeelding aangegeven.

Molenbiotoop

In het bestemmingsplan zijn aan de zuidkant van de polder Veenhuizen een tweetal molenbiotopen opgenomen op de verbeelding die voorzien zijn van bijpassende regels. Wij willen opmerken dat er aan de Langereis 2 nog een derde molen aanwezig is waarvan de molenbiotoop binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan valt (de molen zelf staat buiten het plangebied). Wij willen u verzoeken ook voor deze molen de molenbiotoop op de verbeelding op te nemen.

De molenbiotopen van de molens aan de Langereis zijn op de verbeelding aangegeven.

8.1.3 De zienswijze van de Kamer van Koophandel

In grote lijnen kunnen wij ons met het plan verenigen. We willen echter toch één opmerking maken.

EU-Arbeidsmigranten

In het onderhavige bestemmingsplan wordt, voor zover wij kunnen nagaan in het geheel niet gesproken van seizoenarbeiders of zoals officieel genoemd EU-arbeidsmigranten. In het plan wordt huisvesting van deze mensen bij agrarische bedrijven niet mogelijk gemaakt. Ook overige huisvestingsmogelijkheden in woningen of andere gelegenheden worden niet geboden. We vragen ons af waarom u voor dit restrictieve beleid gekozen heeft. Erkend dient te worden dat er voor duizenden tijdelijke migranten permanente huisvesting dient te worden gerealiseerd. Momenteel zijn er bijvoorbeeld in de naburige regio Westfriesland naar schatting zo n 18 à 19.000 arbeidsmigranten. Dat zal in Noord-Kennemerland niet veel minder zijn. Van meer dan de helft hiervan is niet bekend waar en hoe ze gehuisvest zijn. Dit probleem dient in samenwerking met de overige aangrenzende gemeenten te worden opgelost en men kan niet stellen dat alle werknemers van bijvoorbeeld Agriport alleen in de gemeente Hollands Kroon dienen te worden gehuisvest. Want niet alleen in de agrarische sector, ook in overige sectoren zoals de logistiek, distributie en groothandel zijn EU-arbeidsmigranten werkzaam. Het betreft ook niet alleen seizoenarbeiders, maar ook personen die voor een paar jaar aansluitend in Nederland werkzaam zijn. Men moet er rekening mee houden dat tijdelijke migranten de eerstkomende decennia nog wel in Nederland zullen blijven en ook hard nodig zijn om onze economie draaiende te houden. Er zal dan ook permanente huisvesting gebouwd moeten worden voor deze groep mensen in diverse vormen: in de bestaande kernen, in wooncomplexen, in vrijkomende

agrarische bebouwing etc. En niet op campings en bungalowparken, want hierdoor wordt de kwaliteit van de toeristische verblijfsaccommodatie van uw gemeente en Noord-Holland-Noord ondergraven.

Ook de provincie Noord-Holland heeft dit probleem van een chronisch tekort aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten die voor een periode van korter dan 3 jaar in Nederland verblijven onderkend. Daarnaast constateert zij ook dat er in sommige gevallen sprake is van onacceptabele situaties in te krappe woningen en dat de overconcentratie van grote groepen tijdelijke krachten voor overlast in woonwijken kan zorgen. Primair blijft voor de provincie het uitgangspunt dat de behoefte aan huisvesting binnen bestaand bebouwd gebied wordt opgevangen. Hierdoor blijft het landschap

gevrijwaard van bebouwing. De provincie wil wel dat het mogelijk wordt om bijvoorbeeld leegstaande schuren op een boerenerf om te bouwen voor de huisvesting van de eigen tijdelijke werknemers. Voor nieuw op te richten grootschalige logiesvoorzieningen moet er volgens de provincie wel een

scheiding zijn van werk en bed. Die logiesvoorzieningen moeten wat de provincie betreft binnen de bebouwde omgeving worden neergezet. De Provincie heeft onderzocht wat er wel mogelijk is. Door de huisvesting arbeidsmigranten op te nemen in artikel 26 en 28, van de PRVS en te bepalen dat de huisvesting alleen mag plaatsvinden ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, is zij direct gekoppeld aan de agrarische bestemming van het perceel. Gebruik van de voorziening voor iets anders, bijvoorbeeld recreatie, is dan illegaal. Gemeenten moeten hier op handhaven. Door de huisvesting nadrukkelijk als ondergeschikte functie te omschrijven in de PRVS, is gewaarborgd dat huisvesting van tijdelijke werknemers geen hoofdactiviteit wordt en dus niet de boventoon gaat

voeren. De huisvesting is gekoppeld aan de agrarische bedrijfsvoering. Als de agrarische bedrijfsvoering stopt, betekent dat ook een einde aan de huisvesting van tijdelijke werknemers. Hierop moet wederom de gemeente handhaven. Of voorgestelde aanpassing voldoende is om de problemen rond huisvesting van arbeidsmigranten op te lossen, kan nu nog niet gesteld worden. Dat zal de praktijk moeten uitwijzen. naar verwachting zal het nieuwe provinciaal beleid in de maand mei 2013 definitief vastgesteld worden. Maar vooruitlopend op dit nieuwe provinciale beleid vinden wij dat het

onderhavige bestemmingsplan hier best wel wat op mag voorsorteren.

In de nota van uitgangspunten is ervoor gekozen nieuwbouw voor huisvesting van werknemers op de bedrijven niet toe te staan. Het bestemmingsplan maakt het wel mogelijk om, indien er sprake van bedrijfsbeëindiging, de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing voor dit doel aan te wenden. Met betrekking tot de regionale afspraken zoals voorgesteld in Kompas Noord merken wij op dat deze nog moeten worden besproken in de stuurgroep. Voorts zal de gemeenteraad ermee moeten instemmen. Zolang er geen ander besluit, ligt houden wij vast aan de nota van uitgangspunten. In het bestemmingsplan is deze wijzigingsbevoegdheid echter niet opgenomen. Deze omissie is hersteld. In artikel 38 onder k de wijzigingsbevoegdheid alsnog opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid kan worden ingezet bij beëindiging van een agrarisch bedrijf. De agrarische bedrijfsgebouwen krijgen dan de bestemming horeca 5.

8.1.4 Zienswijze veiligheidsregio

De veiligheidsregio heeft een wettelijke adviesrol bij ruimtelijke plannen waar externe veiligheid een rol speelt. Zij toetst of voldaan is aan de verantwoording van het groepsrisico en brengt advies uit ten aanzien van de voorbereiding op grootschalige rampen en de bestrijding daarvan. Onze conclusie is dat er sprake is van relevante risico's ten aanzien van de externe veiligheid. In het plangebied zijn zeven hoge druk aardgasbuisleidingen aanwezig, twee Bevi-inrichtingen en vier transportroutes voor gevaarlijke stoffen over de weg. Voor ons advies verwijzen wij u naar de bijlage. Wij adviseren u om het bestemmingsplan te wijzigen/aan te vullen conform het gestelde in ons advies.

Voor het bestemmingsplan is, in overleg met de veiligheidsregio, voor de zeven hoge druk aardgasleidingen en de vier transportroutes voor gevaarlijke stoffen een verantwoording van het groepsrisico externe veiligheid opgesteld. Deze verantwoording is integraal in de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen en komt in de plaats van het advies van de veiligheidsregio van 23 januari 2013.

8.1.5 Zienswijze van de N.V. Nederlandse Gasunie

Bestemmen Leidingen

Zoals in de toelichting (paragraaf 4.12) juist is verwoord zijn het merendeel van de onderhavige gastransportleidingen gelegen binnen de door het Rijk aangewezen leidingenstrook. Deze leidingenstrook is enkel bedoeld voor de aanleg van toekomstige buisleidingen van nationaal en internationaal belang voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Gelet hierop verzoeken wij u om: de door het Rijk aangewezen leidingenstrook apart te bestemmen als 'Leiding- Leidingstrook' met eigen planregels. De leidingen die buiten de leidingenstrook liggen te bestemmen middels een eigen dubbelbestemming. Een optie voor de aardgastransportleidingen die buiten de leidingenstrook is de bestemming 'Leiding-Gas'. Voor een juiste positionering en opname voor de leidingenstrook op de verbeelding verzoeken wij u dit plan af te stemmen met het ministerie van I&M;

De leidingenstrook heeft een breedte van 70 meter. Voorzover de aardgasleidingen vallen binnen de door het Rijk aangewezen leidingenstrook is er geen aanleiding om de leidingen te voorzien van een aparte dubbelbestemming "Leiding Gas", omdat er voor de dubbelbestemming "Leiding - Gas"geen andere regels zouden gelden als voor de dubbelbestemming "Leiding". De op verbeelding is de soort leiding wel aangegeven.

Breedte belemmeringenstrook

Uit de verbeelding blijkt tevens dat ter plaatse van onze regionale leiding W-574-02 de dubbelbestemming 'Leiding' breder is weergegeven dan strikt noodzakelijk. Wettelijk is bepaald dat het voldoende is om voor deze aardgastransportleidingen de belemmeringenstrook te beperken tot een zone van 4 meter ter weerszijden van hartlijn van de leidingen. Wij verzoeken u dan ook de breedte van de belemmeringenstrook op de verbeelding, alsook in artikel 20, terug te brengen tot de hierboven genoemde afstand.

Het bestemmingsplan is conform het verzoek aangepast.

Gasontvangstations W-115& W-206

De gasontvangstations (GOSSEN) zijn in het bestemmingsplan opgenomen als 'Agrarisch' en 'Agrarisch-1' met de aanduiding 'Nutsvoorziening'. Wij verzoeken u om deze bestemming te wijzigingen in 'Bedrijf - Gasontvangstation'. Voor de regels kunt u gebruik maken van het bijgevoegde tekstvoorstel. Ter toelichting hierop het volgende. Een gasontvangstation is een inrichting in de zin van de Wet Milieubeheer. De regels van het Activiteitenbesluit zijn op een gasontvangstation van toepassing. Een gasontvangstation valt mede gelet hierop onder de hoofdgroep 'Bedrijf' van het SVBP. Daarnaast is het beleid van Gasunie is binnen bestemmingsplannen gasontvangstations op een eenduidige en uniforme wijze te bestemmen. Een andere optie is om het GOS te bestemmen als bestemming 'Bedrijf' met een aanduiding 'Gasontvangstation' of 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangstations'. Wij wijzen u erop dat een gasontvangstation valt onder milieucategorie 3.1 (SBI-code 2008 35, nummer D5)

Het bestemmingsplan is conform het verzoek aangepast. In artikel 8 "Bedrijf -2" is het gasontvangststation specifiek bestemd.

Opnemen 'veiligheidszone - bedrijven'

Om zeker te stellen dat geen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden richting het station, waardoor de veiligheidsafstand (waar Gasunie aan moet voldoen) wordt verkleind, verzoekt Gasunie u om een 'veiligheidszone - bedrijven' op de verbeelding op te nemen. Voor meer informatie zie bijlage 1.

Rond de gasontvangstations is een "Veiligheidszone bedrijven op de verbeelding aangegeven.

Ontbreken adequate bepaling over het afwijken van de bouwregels.

In artikel 20 lid 2.3 van de bouwregels staat dat gebouwen en bouwwerken geen bouwwerken zijnde ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, uitsluitend toelaatbaar zijn indien de belangen in verband met de betrokken leiding(en) zich hier niet tegen verzetten. Zoals het nu is omschreven mogen bouwwerken nu zonder omgevingsvergunning voor afwijken van de

bouwregels worden gerealiseerd. Dit is voor Gasunie een ongewenste situatie. Wij verzoeken u om voor bouwwerken ten behoeve van andere onderliggende bestemmingen een omgevingsvergunningstelsel op te nemen voor het afwijken van de bouwregels. Zie ook artikel 14, 3e lid Besluit externe veiligheid buisleidingen.

Tekstvoorstel:

"20.2.3 afwijken van de bouwregels"

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels in artikel 20.2.3 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten"

De bestemming "Leidingen" is een dubbelbestemming. Artikel 20 lid 2.3 is een voorrangsregeling en bepaalt dat de belangen van de betrokken leiding voor de belangen van de datgene gaan dat ingevolge de andere bestemming is toegestaan. In artikel 20 3.4 is geregeld dat als er een aanvraag om omgevingsvergunning ten behoeve van de andere bestemming, B en W advies inwinnen omtrent het verlenen van die vergunning, bij de leiding beheerder. Voor die bouwwerken ingevolge de ander bestemming is ook omgevingsvergunning nodig en die wordt alleen verleend als de belangen van de leiding zich daar niet tegen verzetten.

Het vergunningvrij bouwen is geregeld het Bor bijlage II. Op grond van artikel 5 lid 3 onder b van Bijlage II (vergunningvrij bouwen) is vergunningvrij bouwen binnen een 10 -6 contour als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging van een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding, uitgesloten. De dubbel bestemming "Leidingen" omvat naast de leiding ook de vrijwaringszone. Dit artikel bindt een groot aantal vergunningvrije bouwwerken alsnog aan een vergunning. als bouwwerken op grond van het Bor niet zijn uitgesloten is het niet mogelijk de vergunningsplicht via het bestemmingsplan te regelen. Het bestemmingsplan kan niet treden in hogere wetgeving. Voor de duidelijkheid hebben wij de term vrijwaringszone vervangen door belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding. Voor het overige behoeft het bestemmingsplan geen aanpassing.

Toelichting hoofdstuk 4.11 'Externe veiligheid'

Onder het kopje 'Buisleidingen', van hoofdstuk 4.11 'Externe veiligheid', staat aangegeven dat in het bestemmingsplangebied één hoge druk aardgasleiding is gelegen. In de andere paragrafen wordt gesproken over drie aardgastransportleidingen. Zoals in het begin van de brief is aangegeven liggen er binnen het plangebied zeven aardgastransportleidingen van ons bedrijf. Wij verzoeken u de toelichting met onderstaande gegevens aan te vullen.

Leiding nr. Diam. Druk Belem. strook 1 % let. grens 100 % let. grens

A-550 36" 66,2 bar 5 meter 430 180

A-551 42" 66,2 bar 5 meter 490 190

A-566 36" 66,2 bar 5 meter 430 180

A-620 24" 66,2 bar 5 meter 310 140

W-574-02 6" 40 bar 4 meter 70 40

W-574-04 6" 40 bar 4 meter 70 40

W-574-06 8" 40 bar 4 meter 100 50

De toelichting is conform voorstel aangepast.

8.2 Rapportering inspraak (cf. inspraakverordening)

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak met ingang van 20 december 2012 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Gedurende de termijn van tervisielegging konden ingezetenen en in de gemeente een belanghebbende natuurlijke of rechtspersoon hun zienswijze schriftelijk of mondeling kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen is gebruik gemaakt door:

H. Haaima Veenhuizerkade 1 1704 DK Heerhugowaard;

J. C. Teimori - van Dienst Groenedijk 9 1704 DE Heerhugowaard;

Culema Advies namens S.J.M Borst Postbus 1156 3860 BD Nijkerk;

N.T.P. Kuilboer Oterlekerweg 3 1703 RM Heerhugowaard;

J.C. Ligthart Kerkweg 25 1704 DH Heerhugowaard;

Rombou Postbus 240 8000 AE Zwolle;

P.C. Overtoom Veenhuizerweg 11 1704 DM Heerhugowaard;

LTO Noord Postbus 649 2003 RP Haarlem;

Culema Advies namens F. Danenberg Postbus 1156 3860 BD Nijkerk

G. Reus en R. Balvers Groenedijk 1 1704 DE Heerhugowaard;

R. Vinke en K. Stuyt Middenweg 606c 1704 BS Heerhugowaard;

Fam. Borst Groenedijk 4 1704 DE Heerhugowaard;

E. Jonkman namens J.Gielis Middenweg 138 1702 HD Heerhugowaard;

E. Jonkman namens E. Groen Middenweg 138 1702 HD Heerhugowaard;

Fam. van der Veken Rustenburgerweg 150 1703 EZ Heerhugowaard;

De Dijken namens P.J.C. Borst Postbus 15 1775 ZG Middenmeer;

H.M. Tesselaar Altonstraat 19 1704 CC Heerhugowaard;

BK Groepnamens Avia Marees Postbus 264 1970 AG IJmuiden;

K. Weel Jan Glijnisweg 24 1703 RL Heerhugowaard;

A.J.M. van Langen Jan Glijnisweg 2c 1703 RL Heerhugowaard;

Valentine Aquaplan b.v. Waarddijk 6a 1704 PW Heerhugowaard;

S. Broers namens de fam. Klaver Postbus 1 5830 MA Boxmeer;

Woningmarktconsultancy namens Verwer Dorpsstraat 142 1901 EN Castricum;

Fa. Ursem Zuurbier Donkereweg 6 1704 DV Heerhugowaard;

J. Bakker Hornweg 14 1721 CV Broek op Langedijk;

Bankras Tuintechniek vof Groenedijk 6a 1704 DE Heerhugowaard;

Maatschap van Lange-Louwe Groenedijk 6 1704 DE Heerhugowaard;

R. Duin Groenedijk 8 1704 DE Heerhugowaard;

Fa. van der Helm Kerkweg 24 1704 DH Heerhugowaard;

A.J. Oudhuis Jan Glijnisweg 60a 1702 PD Heerhugowaard;

D.P. van der Velde Veenhuizerweg 9 1704 DM Heerhugowaard;

L. Spaans, Provincialeweg 7, 1704 PH Heerhugowaard;

S.P.A. van Langen Kortemolenweg 10, 1842 EE Otereleek

R en I Wijngaard Groendeijk 7 1704 DE Heerhugowaard;

Firma van der Helm Kerkweg 20 1704 DH Heerhugowaard;

A. Botman Middenweg 448 1704 BK Heerhugowaard;

Firma Kroon en zoon Kerkweg 6 1704 DH Heerhugowaard;

Mts J.P.J. Zuurbier en A.M.V. Zuurbier -Groot Kerkweg 7 1704 DG Heerhugowaard;

J. Zuurbier A.C de Graafweg 6a 1704 NA Heerhugowaard;

A. Postma Kerkweg 4 1704 DH Heerhugowaard;

VMA, Management, namens de Fa. Duijn Jollenmakersweg 15 1511 DA Oostzaan;

H. Dekker Middenweg 581 1704 BH Heerhugowaard;

Oly advies, namens de heer Arrus Rustenburgerweg 247 1703 RV Heerhugowaard;

D van der Leest, Middenweg 426, 1704 BK Heerhugowaard;

J.A.M van Kleef, Kroosakker 6, 1723 BB Noord-Scharwoude;

S. Duijn, Veenhuizerweg 38c, 1704 DP Heerhugowaard;

N. Kraakman, Middenweg 588, 1704 BR Heerhugowaard;

C.P.H. Dekker Laanderweg 15, 1704 JT Heerhugowaard;

8.2.1 AC de Graafweg 6a: De zienswijze van J. Zuurbier

Graag zouden wij ons bouwblok willen vergroten naar 2ha. De reden hiervan is dat de bouwvlak vol is, en met het zicht op vergroting van de stal en aanleggen van nieuwe sleufsilo's in de nabije toekomst, moet het bouwblok vergroot worden. Voor deze reden willen wij graag een bouwblok vergroting aanvragen.

Zie beantwoording zienswijze firma van der Helm.

8.2.2 Donkereweg 1b: De zienswijze van J. Bakker,

In verband met mijn interesse voor het object gelegen aan de Donkereweg 1-B te Heerhugowaard wil ik u bij deze mijn principeverzoek voorleggen. Op het betreffende perceel staan momenteel een woonhuis /'dienstwoning en een loods van circa 400 m2 . De woning zou ik willen blijven gebruiken als woonhuis en de loods voor opslag- en magazijn doeleinden t.b.v. mijn bedrijf (webwinkel in detailhandelsproducten die niet agrarisch zijn) waar ik de afgelopen 13 jaar mijn hoofdinkomen uit heb gerealiseerd. Wij zullen vanuit de loods onze bestellingen die via de telefoon en het internet bij ons binnen komen verzendklaar maken en onze voorraad opslaan. In de loods zullen 1 tot 5 personen werkzaam zijn, tevens verwacht ik een lichte verkeerstoename m.b.t. bevoorrading d.m.v. bestelbusjes van de diverse pakket diensten. De personen die werkzaam zullen zijn in de loods zullen hun vervoermiddel kunnen parkeren op het perceel en zullen werkzaam zijn van maandag t/m vrijdag tussen 9:00 en 18:00 uur. Ik wil u bij deze vragen uw medewerking te verlenen om het huidige voorontwerp van het betreffende bestemmingsplan uit te breiden, zodat de boven genoemde activiteiten hier gerealiseerd kunnen worden.

Het perceel Donkereweg 1b is gekocht door een agrariër. Het agrarische gebruik wordt hier voortgezet.

8.2.3 Donkereweg 6: De zienswijze van de fa. Ursem Zuurbier,

De Fa. Ursem-Zuurbier, een agrarisch bedrijf uitoefenend aan de Donkereweg 6, maakt u hierbij zijn zienswijze bekent omtrent de aanvraag van een bestemmingswijziging van het object aan de Donkereweg 1b.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt er weinig ruimte meer geboden voor het realiseren van een tweede bedrijfswoning. Voor ons is het belangrijk dat de vennoten dicht bij het bedrijf wonen. Dit heeft te maken met de verladingen van onze producten en het overzicht van de bewaarsystemen. Nu de agrarische bedrijfswoning van Donkereweg 1b beschikbaar komt, is dit voor ons een mogelijke oplossing van het probleem. Wij hebben dan ook grote interesse getoond in het object. Echter de huidige eigenaar (lees: curator dan wel ING bank) wil de hoogste prijs voor het object en denkt deze beter uit de particuliere markt te kunnen halen. Dit is de grondslag tot wijziging van de bestemming. Op deze manier krijgen wij geen eerlijke kans om op een creatieve manier een tweede bedrijfswoning te kunnen realiseren. De agrarische waarde kent een andere dan de reguliere, en een bank kijkt hier qua financiering ook zo tegen aan. Een ander punt van aandacht is de vergroting van bouwblokken in Heerhugowaard. Als de geplande MER uitwijst dat er geen grotere bouwblokken dan 1 ha meer mogelijk zijn vanwege de stikstof depositie. Staat ons bedrijf min of meer op slot. Een oplossingsrichting die wij zien is het opkopen van een ander bouwblok (lees object Donkereweg lb) en het bouwblok verleggen naar Donkereweg 6. Op deze manier is er geen vergroting van het bouwblok nodig. En kunnen wij met het oog op de toekomst blijven ondernemen. Ook willen wij graag opmerken dat bij de vergunningverlening aan Donkereweg 1b is toegezegd dat de agrarische bestemming ongewijzigd zal blijven. En zo niet er handhavend zal worden opgetreden. Wij zijn ons er van bewust dat een veranderende economie, het inzicht kan doen keren. Maar brengen dit wel graag onder uw aandacht.

Het perceel Donkereweg 1b is gekocht door een agrariër. Het agrarische gebruik wordt hier voortgezet.

8.2.4 Dijkweg 1: De zienswijze van de heer S. Broers namens de fam. Klaver, Dijkweg 1

Volgens afspraak hierbij het uitbreidingsplan dat de familie Klaver voor hun melkveehouderij voor ogen heeft. (wat volgt is een tekening)

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van B en W opgenomen voor een vergroting van het bouwvlak tot maximaal 2 hectare. Met deze wijzigingsbevoegdheid wordt op mogelijke toekomstige ontwikkelingen geanticipeerd. Pas als die ontwikkelingen zich voordoen kan het bouwvlak worden vergroot. In de wijzigingsbevoegdheid zijn de voorwaarden opgenomen, waaraan voldaan moet worden om tot een vergroting van het bouwvlak te komen. In het bestemmingsplan is ook een wijzigingsbevoegdheid voor het vorm veranderen van het bouwvlak opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om het bouwvlak efficiënter te benutten. Sleufsilo's mogen ook buiten het bouwvlak worden geplaatst.

Voor veehouderijen en gemengde bedrijven moet daarbij nog aangetoond worden dat de uitbreiding niet in strijd is met de natuurwetgeving. De uitbreiding van de activiteiten mag geen significante gevolgen hebben voor de Natura 2000 gebieden De Schoorlse Duinen en de Eilandspolder. Om dit te kunnen toetsen is een concreet plan noodzakelijk dat inzicht geeft in de omvang en samenstelling van de veebezetting. Gelet hierop kan een bouwblok van 2 hectare bij recht niet worden toegestaan.

8.2.5 Groenedijk 1: De zienswijze van G Reus en R. Balvers

Samen zijn wij eigenaar van het perceel Groenedijk 1. Op dit perceel staat onze woning. Het tegenover onze woning gelegen perceel heeft in het voorontwerpbestemmingsplan een bouwvlak gekregen. Voor bedrijfsgebouwen geldt geen bebouwingspercentage en in principe mag het hele bouwvlak tegenover onze woning worden volgebouwd. Dit is voor ons onwenselijk. Wij verzoeken uw college dan ook om naar aanleiding van deze inspraakreactie de in het voorontwerpbestemmingsplan

opgenomen bebouwingsregeling voor het perceel van onze overbuurman aan te passen, zodat ons

woon- en leefklimaat op een aanvaardbaar niveau blijft.

Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op landbouw, natuur en landschap en recreatie. Een (volwaardig) agrarisch bedrijf past in dat beleid. Het bestemmingsplan buitengebied is ook primair afgestemd op de agrarische sector. Binnen de regels en binnen het op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwvlak kunnen agrarische bedrijven hun bedrijf uitoefenen. Het perceel heeft in het nu geldende Beheersplan ook een bouwvlak en wordt in dit plan herbestemd. Er is voor ons geen aanleiding om datgene dat nu volgens de regels is toegestaan te beperken of aan te passen. Ook agrarische bedrijven moeten voldoen aan milieuwetgeving. Daarmee is een aanvaardbaar woonklimaat gewaarborgd.

Al meer dan 10 jaar zijn wij eigenaar van het perceel Groenedijk 1. Het perceel ligt in het plangebied

en op het perceel staat een - mag wel gezegd worden - prachtige stolpboerderij. Wij hebben naar de bebouwingsmogelijkheden van het bestemmingsplan gekeken en ons valt op dat deze voor grote percelen, zoals die van ons, relatief beperkt zijn. Wij hebben ons afgevraagd of het mogelijk en aanvaardbaar is om de bebouwingsmogelijkheden te verruimen. Omdat wij niet onderlegd zijn op dit gebied, hebben wij twee deskundigen gevraagd om hier vanuit hun vakgebied (ruimtelijk landschappelijk en planologisch juridisch) eens naar te kijken. Zij hebben hun visie op papier gezet en hun notities sluiten we bij. We hebben hier weinig tot niets aan toe te voegen. Wel maken we een voorbehoud voor wat betreft een nadere onderbouwing van een en ander. De deskundigen ondersteunen ons idee dat op grote(re) percelen in het buitengebied meer bebouwingsmogelijkheden toegestaan zouden kunnen worden dan het voorontwerp doet. Dit is ruimtelijk landschappelijk aanvaardbaar. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat omliggende gemeenten meer toestaan dan de gemeente Heerhugowaard thans voorstelt. Het lijkt ons gewenst om niet (te veel) af te wijken van de regels die naburige gemeenten hanteren. In een tijd waarin behoefte is aan transparante en uniforme regels dient naar onze mening aangesloten te worden bij wat in de regio op dit gebied wordt toegestaan. In het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2011" heeft uw perceel de bestemming "Wonen" gekregen. Het voorerf heeft de dubbelbestemming "Archeologie 2"en het achtererf de bestemming "Archeologie 4". Op de verbeelding is voor de woning een bouwvlak opgenomen. Op grond van artikel 19 lid 2 onder 2 onder c uit het bestemmingsplan is het maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken binnen het bestemmingsvlak beperkt tot 70 m2 . Onder bijbehorende bouwwerken wordt volgens artikel 1.22 van het bestemmingsplan verstaan: "een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw." Op uw perceel is meer dan 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken aanwezig. Een deel van de bijbehorende bouwwerken wordt niet positief bestemd. Bovendien geldt op grond van het overgangsrecht, vervat in artikel 36 van het bestemmingsplan, dat bij vervanging en vernieuwing de overmaat aan erfbebouwing dient te worden teruggebracht met 30%

procent. Dit overgangsrecht staat trouwens op gespannen voet met artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke Ordening. Op grond van dit artikel is een gemeente verplicht om een standaardovergangsbepaling in het bestemmingsplan op te nemen. Een andere overgangsregeling als voorgeschreven is niet toegestaan. Andere bestemmingsplannen in gemeente Heerhugowaard kennen trouwens deze bijzondere overgangsbepaling niet. In o.a. het bestemmingsplan "Heerhugowaard-Zuid" is de bijzondere overgangsregeling niet opgenomen.

Bestemmingsplannen omliggende gemeente

Gemeente Schermer

Binnen de gemeente Schermer wordt gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan voor het landelijk gebied. Als voorloper van een nieuw bestemmingsplan is de kadernota Landelijk gebied 2013 opgesteld. Blijkens deze kadernota zal in het ontwerpbestemmingsplan de oppervlakte van het perceel de maximale oppervlakte van erfbebouwing gaan bepalen. Voor alle percelen geldt in eerste instantie dat de gezamenlijke oppervlakte van erfbebouwing niet meer bedragen dan 54 m2 . Voor ruime percelen mag meer erfbebouwing worden gebouwd volgens de volgende staffel:

- Bestemmingsvlak afmeting tot 1000 m2 een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 72 m2 ;

- Bestemmingsvlak afmeting tot 3000 m2 : een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 90 m2 ;

- Bestemmingsvlak afmeting tot 4000 m2 : een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2 .

Gemeente Koggenland

In het voorontwerpbestemmingsplan "Landelijk gebied Koggenland" van de gemeente Koggenland mag op de gronden met de bestemming "Wonen" op basis van artikel 33 lid 2 onder 3 onder b de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer dan 80 m2 bedragen. In het voorontwerpbestemmingsplan is een afwijkingsregeling opgenomen voor ruime percelen. Er kan van het bestemmingsplan met omgevingsvergunning worden afgeweken tot een gezamenlijk oppervlakte van bijbehorende bouwwerken van 250 m2 .Deze regeling geldt alleen voor percelen met een omvang van ten minste 3000 m2 .

Gemeente Opmeer

Op grond van artikel 22 lid 2 onder 2 onder i uit het ontwerpbestemmingsplan "Landelijk gebied Opmeer 2012" van de gemeente Opmeer is op gronden met de bestemming "Wonen" een gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken van 150 m2 toegestaan. Gemeente Hollands Kroon. In het bestemmingsplan "Buitengebied voormalige gemeente Niedorp" van de gemeente Hollands Kroon is binnen de bestemming "Wonen" op grond van artikel 17 lid 2 sub c onder 2 voor percelen van 500 m2 een oppervlakte van 75 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Er is in het bestemmingsplan ook een binnenplanse afwijkingsregeling opgenomen die het mogelijk maakt om bij bouwpercelen van ten minste 2500 m2 een oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 150 m2 toe te staan.

Gemeente Harenkarspel

In het ontwerpbestemmingsplan "Landelijk gebied Harenkarspel" van de gemeente

Harenkarspel zit een bijzondere regeling voor erfbebouwing bij stolpen. Bij stolpen mag de

gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken 120 m2 bedragen.

Conclusie en advies

In vergelijk met de omliggende gemeenten staat de gemeente Heerhugowaard een zeer gering oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op ruime woonpercelen toe. In de toelichting van het voorontwerpbestemmingsplan is geen verklaring te vinden waarom dit beleid door de gemeente wordt gehanteerd. De omliggende gemeenten hanteren daarbij net zoals de gemeente Heerhugowaard eenzelfde beleid als het gaat om de openheid van het landelijk gebied, die openheid dient behouden te blijven. De omliggende gemeenten hanteren een beleid dat de oppervlakte van het woonperceel de maximale oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bepaalt. Gezien de omvang de woonpercelen binnen het landelijk gebied van gemeente Heerhugowaard en de al aanwezig erfbebouwing op deze percelen, ligt het in de rede dat gemeente Heerhugowaard ook een dergelijke regeling gaat hanteren. Die regeling dient natuurlijk te worden toegesneden op de Heerhugowaardse situatie. Gezien die situatie adviseer ik een erfbebouwingregeling waarbij voor ruime percelen gewerkt wordt met de

volgende staffel:

Bij percelen groter dan 1000 m2 bijhorende bouwwerken toestaan tot maximaal 120 m2;

Bij percelen groter dan 2000 m2 bijhorende bouwwerken toestaan tot maximaal 150 m2.

Ruimtelijk/landschappelijk advies m.b.t. erf bebouwingsmogelijkheden bij de stolp Groenedijk 1

in Heerhugowaard Door ir E.H.C. Messing bnsp (stedenbouwkundige)

Aanleiding

De bewoners van de Stolp aan de Groenedijk 1 in Heerhugowaard, hebben al jaren bijgebouwen op

hun erf staan. Bij het vervangen van één van deze gebouwen door verval en de aanwezigheid van

asbest onderdelen is er een discussie ontstaan met de gemeente Heerhugowaard i.v.m. het geldende

gemeentelijke beleid waarbij het oppervlak aan bijgebouwen verminderd moet worden bij voormalige

agrarische bedrijven in het buitengebied. In verband met het vaststellen van nieuw beleid, een nieuw

bestemmingsplan voor het buitengebied van Heerhugowaard, vragen zij of in dit beleid de door hun

gewenste en voorheen aanwezige erfbebouwing opgenomen kan worden. Met andere woorden zij

willen graag het (deels) gesloopte stalletje herbouwen. Aan mij is gevraagd een objectief ruimtelijk advies te geven met betrekking tot de ruimtelijke en landschappelijke mogelijkheden ten aanzien van erfbebouwing bij de stolp aan de Groenedijk 1.

Huidige en oorspronkelijke gewenst oppervlak aan bijgebouwen

Het perceel Groenedijk 1 is 2230 m2 groot. Bij de stolp staat een bijgebouw van 84 m2 en een stalletje

van 12 m2. Dit stalletje was oorspronkelijk 48 m2 en is deels gesloopt vanwege de discussie met de gemeente. Graag zouden de bewoners dit stalletje weer terug bouwen. De gewenste en oorspronkelijke oppervlakte van deze twee bijgebouwen samen is 132 m2. Daarnaast staat er een kasje van 5 m2 en een aangebouwde volière van 20m2. De volière en het kasje worden door de gemeente als vergunningvrij gezien. Dit betekent dat het oppervlak niet wordt meegeteld (bfr gemeente d.d. 12 april 2007, gem.kenmerkiso/bouwen/eb). De ruimtelijke impact van het kasje en volière wordt wel meegewogen in dit stuk.

Landschappelijke situatie

De stolp aan de Groenedijk 1 ligt in de Veenhuizerpolder. De Veenhuizerpolder is een karakteristieke

polder en behoort nog bij het oude land van West-Friesland. De polder kenmerkt zich door een relatief

open landschap met onregelmatige verkaveling en overwegend bochtige wegen en daaraan

boerenerven. De boerenerven worden omgeven door groensingels. Bebouwing is beperkt aanwezig

en ligt verspreid als agrarische bebouwingsclusters langs de weg of tegen de dijk (lintbebouwing). In

de late middeleeuwen is de Groenedijk opgeworpen om het water van de Zuidervaart tegen te

houden. Het zuidelijk deel van de Groenedijk markeert de grens van de Veenhuizerpolder. Een deel

van de Groenedijk is later rechtgetrokken. Over het algemeen is het huidige landschapsbeeld al

eeuwenlang vrijwel ongewijzigd. De polder is van cultuurhistorische waarde. De stolp met erfbebouwing aan de Groenedijk 1 is één van deze karakteristieke boerenerven aan het lint. Een agrarische bebouwingscluster op een erf omringd door een groensingel met een waterloop. Qua erfbebouwing heeft hier geen schaalvergroting plaatsgevonden.

Functionele situatie

De Veenhuizerpolder is hoofdzakelijk in gebruik voor veeteelt. Hiernaast zijn weinig andere

economische activiteiten. De tendens in landelijk gebied is dat het aantal agrarische bedrijven afneemt. De bedrijven die overblijven kennen een schaalvergroting. Door de afname van het aantal

agrarische bedrijven krijgen deze voormalige agrarische bedrijven meestal een woonbestemming.

Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Heerhugowaard 2020 (vastgesteld 2011)

Het open en landelijk houden van het landelijke gebied om de karakteristiek te behouden wordt als

één van de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente genoemd.

Voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2011 (NL.IMRO.0398.BP11BUITENGEBIED00-VO01)

In het voorontwerp bestemmingsplan Buitengebied heeft het perceel Groenedijk 1 de bestemming

wonen met als dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie en de dubbelbestemmingen Waarde-

Archeologie 2 en Waarde-Archeologie 4. Binnen de bestemming wonen mag 70 m2 aan bijgebouwen

gerealiseerd worden. De bestemming Waarde-Cultuurhistorie heeft te maken met het feit dat het om

een cultuurhistorische waardevolle stolpboerderij gaat. De bestemmingen Waarde-Archeologie 2 en

Waarde-Archeologie 4 heeft te maken met de bescherming van te verwachte archeologische waarden

in de bodem.

Motivering

Kijkend naar het voorontwerp bestemmingsplan en het uitgangspunt van de Structuurvisie om het

landelijk gebied open te houden is m.i. de volgende redenatie gevolgd. Het aantal agrarische bedrijven neemt af. Veel van deze bedrijven hebben ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering grote schuren, stallen en loodsen gebouwd. Dit soort grote agrarische gebouwen hebben een behoorlijke ruimtelijke impact op het buitengebied. Met het verdwijnen van zo'n agrarisch bedrijf ontstaat er een kans om de bebouwing weer in proporties te brengen en beter passend te laten zijn in met name karakteristieke open landschappen. Hiervoor zijn regels bedacht. Erfbebouwing bij de bestemming wonen mag niet meer dan 70 m2 bedragen. Hierbij wordt uitgegaan van een maximale oppervlakte van een woning van 120 m2. De bestemming Waarde-Cultuurhistorie heeft betrekking op de aanwezigheid van een stolp aan de Groenedijk 1. Deze bestemming is primair t o. v. de bestemming Wonen. De stolp heeft een oppervlak van 238 m2. Verder worden er in de bestemmingsplanregels niet specifiek ingegaan op de kenmerken van een stolp met bijbehorende erfbebouwing. Stolpen krijgen weinig aandacht in het bestemmingsplan. De cultuurhistorische rapportage die als bijlage bij het bestemmingsplan zit krijgt weinig inhoud in het bestemmingsplan. Vanaf de 16e eeuw ontwikkelde zich de stolp als boerderijtype in Noord-Holland. De stolp wordt gekenmerkt door een vierkante plattegrond en een grote piramidevormige dak, dat gedragen wordt door de zogenaamde vierkantconstructie Tot in de 20e eeuw is dit type gebouwd. De stolp aan de Groenedijk 1 is gebouwd in 1928. Wanneer stolpen niet meer in gebruik zijn als agrarisch bedrijf blijven ze van grote waarde. Vanwege de bijzondere vormgeving van dit boerderijtype behouden stolpen, ondanks de functieverandering, hun karakter en zijn ze beeldbepalend voor het landschap. De stolp aan de Groenedijk 1 staat op een erf van 2230 m2. De bijgebouwen staan verspreid over het achtererf. De proporties van deze bijgebouwen doen geen afbreuk aan de maatvoering van de stolp en blijven ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Het kasje van 5 m2 en de volière hebben door hun maatvoering ook geen ruimtelijke impact van belang. Het erf wordt omringd door een karakteristieke groensingel met waterloop. Daarmee wordt het erf landschappelijk begrensd. Van oudsher staat een stolp met bijgebouwen als agrarisch cluster binnen zo'n singelstructuur en vormt het een ruimtelijke eenheid aan het lint. De vrees voor aantasting van het open landschap door rafelranden achter de lintstructuren gaat voor de stolp omringd door zo'n karakteristiek groensingel niet op. Het erf is landschappelijk begrensd. Met het toestaan van een groter oppervlak aan bijgebouwen wordt door de duidelijke landschappelijke eenheid de open polderstructuur niet aangetast. Op percelen die (eerder) aan de agrarische functie zijn onttrokken en een woonbestemming hebben, zijn in de regel meer bijgebouwen aanwezig dan volgens de erfbebouwingsregeling bij woningen is toegestaan. In een overgangsregeling wordt uiteindelijk gewerkt richting bijgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 70 m2. Bij grote erven is dit erg mager. Zeker bij stolpen. Gelet op de veelal beperkte grootte van woningen, wordt splitsing van woningen niet wenselijk geacht. Uitzondering hierop vormt eventuele splitsing van stolpen indien dit bij kan dragen aan het behoud of verbetering van het oorspronkelijke en cultuurhistorische waardevolle karakter van de stolp. Dit komt vaker voor in Noord-Holland wanneer de agrarische functie verdwijnt en het onderhoud van een stolp begrotelijk wordt. Op deze manier kan het cultuurhistorisch erfgoed behouden blijven. Elke woning zou een bijgebouw van maximaal 70 m2 kunnen krijgen. Binnen de ruimtelijke en landschappelijke eenheid misstaat dit niet. Splitsing van de stolp aan de Groenedijk 1 is niet aan de orde. Maar ruimtelijk gezien is het bovenstaande mede een reden om ruimere erfbebouwing bij een stolp op een kavel van deze afmeting toe te staan.

Conclusie

Gezien het bovenstaande zie ik geen bezwaar om het deels gesloopte stalletje terug te bouwen met

behoud van de overige erfbebouwing. Bij de stolp aan de Groenedijk 1 is erfbebouwing met een

gezamenlijk oppervlak van 150 m2 passend. Bovendien is dit één van de charmes van het wonen in

het buitengebied in een cultuurhistorisch object met een erf waar ruimte is om te leven, je hobby's uit

te kunnen oefenen. De cultuurhistorische, landschappelijke en ecologische waarden worden hierdoor

niet aangetast.

Juridisch

Het bestemmingsplan Buitengebied legt met betrekking tot het maximaal toegestane oppervlak aan bijbehorende bijgebouwen geen relatie met de omvang van het perceel. Op ieder perceel is ongeacht de grootte, 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken toegestaan. Dit in tegenstelling tot bestemmingsplannen voor de bebouwde kom, waar er wel een relatie wordt gelegd tussen de grootte van het perceel en het maximum oppervlak aan toe te stane bijbehorende bouwwerken. Bij de keuze voor 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken, ongeacht de grootte van het perceel, zijn wij ervan uitgegaan dat het gemiddeld perceel in het buitengebied wat groter is dan in de bebouwde kom en waar er bij 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken sprake is van een overmaat omdat het perceel te klein is, deze overmaat wegvalt tegen ruimte van de achtergrond. De keuze voor 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken ongeacht de grootte van het perceel is tevens een keuze voor het maximum aan toe te stane bijbehorende bouwwerken. De gemeente is autonoom in die keuze. Aan het feit dat andere gemeenten in gelijke situaties meer toestaan, kunnen geen rechten worden ontleend. Naast de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn er ook nog bouwmogelijkheden op grond van het vergunningvrij bouwen.

De overgangsregeling dat bij vervanging en vernieuwing de overmaat aan erfbebouwing dient te worden teruggebracht met 30% procent, geldt alleen voor de bestemming "Wonen" (het bestemmingplan is op dit punt verduidelijkt "de woning" is vervangen door de "bestemming Wonen") Het is een regeling die ook in het nu geldende bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. Deze regeling heeft tot doel om de overmaat aan bijgebouwen bij woningen in etappes terug te brengen tot de gewenste 70 m2. Voor degene die een overmaat aan bijbehorende bouwwerken hebben betekent deze regeling een flinke verruiming van het maximum van 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken.

Landschappelijk

Het buitengebied in de gemeente Heerhugowaard is primair gericht op landbouw, natuur en landschap en recreatie. Dit ondanks het feit dat er relatief veel woningen (woonbestemmingen) aanwezig zijn. Het buitengebied is aantrekkelijk als woongebied en dat draagt bij aan de leefbaarheid. Dat er veel burgerwoningen in het buitengebied aanwezig zijn heeft te maken met de schaalvergroting van de agrarische bedrijven. Veel agrarische bedrijven zijn in de loop der jaren verdwenen. Gezien de ontwikkelingen in de agrarische sector is de verwachting dat ook in de toekomst nog de nodige bedrijven zullen verdwijnen. Veel voormalige agrarische bedrijfjes en bedrijven hebben in de loop der tijd op die manier een woonbestemming gekregen. Om cultuurhistorie, landschappelijke kwaliteit en openheid te waarborgen is het gemeentelijke beleid terughoudend als het gaat om ruimere bouwmogelijkheden te bieden bij woonbestemmingen op grote percelen. Het gemeentelijke standpunt is dat ook een woning in het buitengebied, als er sprake is van een groter erf of grotere tuin gehouden is aan een maximale oppervlakte voor bijgebouwen. Dit wijkt niet af van hoe hier in andere delen van Heerhugowaard mee wordt omgegaan. In de inspraakreactie wordt gesteld dat een stolp van oudsher met bijgebouwen een agrarisch cluster vormt binnen een singelstructuur. Op zichzelf klopt dit maar in Heerhugowaard, en waarschijnlijk ook elders, ligt dit toch iets genuanceerder. Want van oudsher was er nauwelijks sprake van bijgebouwen bij stolpen. Dat heeft alles te maken met het boerderijtype en de afmetingen. De stolp als boerderij is van oorsprong niet enkel een woning maar een bedrijfsgebouw en woning in één. Het grootste deel van de stolp werd gebruikt voor het agrarische bedrijf en een relatief klein gedeelte om in te wonen. Veel en grote bijgebouwen waren er niet simpelweg omdat die niet nodig waren. Bijgebouwen die we vandaag de dag zien stammen veelal uit veel latere perioden en maken geen onderdeel uit van een historisch ensemble. Dit blijkt ook wel uit de genoemde oppervlakte van de stolp, met 238 m2 niet een echt grote maar toch feitelijk hoofd- en bijgebouw onder één dak. Vanuit een cultuurhistorische benadering is er dan ook geen aanleiding om de mogelijkheden voor bijgebouwen op het erf bij stolpen te verruimen. De stelling dat er in het bestemmingsplan weinig aandacht is voor de stolp is kort door de bocht en wordt door de gemeente niet gedeeld. Dat bij splitsing van een stolp wel mogelijkheden ontstaan om bij iedere woning 70 m2 bijgebouwen te realiseren is ingegeven vanuit het hogere belang dat wordt gehecht aan behoud van stolpen. Dat is nog geen aanleiding om voor iedere stolp dan maar 150 m2 bijgebouwen toe te staan. Aangezien er in het buitengebied veel woningen aanwezig zijn met een grote tuin zou een verdubbeling van mogelijkheden voor bijgebouwen aanzienlijke gevolgen hebben voor landschap en het bebouwde karakter. Daar komt bij dat het resultaat bij splitsing zou zijn dat er 300 m2 bijgebouw zou kunnen worden gerealiseerd en dat is zeker niet gewenst. Het beleid is niet alleen gericht op stolpen in gebruik als woonboerderij maar ook op vrijstaande woningen met een grote tuin. Als gevolg van de historische ontwikkeling van het agrarisch buitengebied van Heerhugowaard zijn er veel woningen te vinden. Daarbij is er vaker niet dan wel sprake van een helder afgebakend erf met een singelbeplanting. Dat maakt dat verruiming van bouwmogelijkheden al snel een negatieve uitwerking heeft op landschap en cultuurhistorie omdat functies en bouwwerken gekoppeld aan het wonen meer ruimte krijgen in een van oorsprong agrarisch buitengebied. Dit vormt een bedreiging van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en daarmee ook de recreatieve waarden van het buitengebied van Heerhugowaard en dat is geen gewenste ontwikkeling.

8.2.6 Groenedijk 4: De zienswijze van de Fam. Borst,

Wij, vader Pé moeder Rina en zoon Sjon Borst vormen sinds 8 jaar de VOF P.J.Borst-Beemsterboer aan de Groenedijk 4 in Heerhugowaard en hebben een melkvee bedrijf met 43 melkkoeien en 35 stuks jongvee. Binnen nu en 5 jaar willen wij ons bedrijf uitbreiden met meer koeien zodat Sjon in de toekomst een goede boterham kan verdienen. De huidige stal voldoet daar niet aan het is een bewerkelijke Zuid-Hollandse stal en daar kunnen niet meer koeien in, de bedoeling is dan ook om uit te breiden naar 80 a 100 melkkoeien en een ligboxenstal te gaan bouwen waarin het makkelijk is om te werken. De huidige stal zal worden gebruikt voor machines en/of jongvee. Op het huidige bouwblok kunnen wij deze plannen niet realiseren, achter de huidige stal liggen 2 mestkelders die wij niet willen slopen omdat extra mestopslag heel belangrijk is in de toekomst bovendien kost het veel geld om in de grond te bouwen dus deze willen we behouden. We zouden dan ook ons bouwblok willen vergroten, aan de linkerzijde met 30 meter en aan de achterzijde met 10 meter, zodat wij als wij zover zijn een mooie stal kunnen bouwen. Ons bouwblok zou dan ruim 1 ha worden. De stal die we hebben ingetekend is een indicatie we weten nog niet precies wat de afmetingen gaan worden maar als ons bouwblok word vergroot kunnen we verdere plannen gaan maken.

De fa. Borst heeft in het nu geldende bestemmingsplan Buitengebied 1998 een agrarisch bouwvlak van circa 6000 m2. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is er standaard een bouwblok van circa 1 hectare toegekend. Alleen in gevallen van onvoldoende ruimte is er een kleiner bouwvlak toegekend. In het geval van de fam. Borst zijn er geen redenen aan te geven, waarom destijds geen bouwvlak van een hectare is toegekend. Het bestemmingsplan landelijk gebied 1972 gaf aan het perceel Groenedijk 4 de bestemming Agrarische doeleinden Aa. Op grond van deze bestemming kon in een strook, met een diepte van 100 meter vanuit de weg gemeten, agrarisch bedrijfsbebouwing worden opgericht. Deze strook had langs de weg gemeten vanaf de gemeente grens een lengte van circa 90 meter. Bij de herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied is de bouwstrokenmethode vervangen door de bouwvlakkenmethode en hebben alle agrarische bedrijven een standaard bouwvlak gekregen. Gelet hierop heeft het agrarisch bedrijf van de firma Borst alsnog recht op een standaard bouwvlak van circa 1 hectare.

De fa. Borst is voornemens een nieuwe veestal te bouwen. Als de stal op korte afstand achter de huidige stal wordt gesitueerd, past de stal nog wel binnen het bouwvlak. Vanwege de aanwezigheid van een gierkelder achter de bestaande stal stuit dit op bezwaar en gaat de voorkeur uit naar een situering van de nieuwe stal op een grotere afstand achter de huidige stal. De nieuwe stal komt hierdoor, in strijd met de nu geldende beheersverordening, deels buiten het huidige bouwvlak te liggen. Verplaatsing van de gierkelder stuit op logistieke en financiële bezwaren. De door de fa. Borst voorgestelde situering van de nieuwe stal is aanvaardbaar. Voor het gebruik van de stal is ook een vergunning in het kader van de natuurwetgeving vereist. Voor deze vergunning is de provincie bevoegd gezag. Het is niet bekend of die vergunning verleend zal worden, maar gelet op een uitbreiding van soortgelijke omvang in de directe omgeving waar vergunning voor is verleend (Zuurbier Kerkweg 7), is het verlenen van de vergunning wel waarschijnlijk. Gelet op bovenstaande kan het huidige bouwvlak vergroot worden naar 1 hectare. Het bestemmingsplan is overeenkomstig aangepast

8.2.7 Groenedijk 6: De zienswijze van Bankras Tuintechniek vof Groenedijk 6a / Maatschap van Lange - Louwe

Aangezien de gemeente Heerhugowaard werkt aan de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied en de recreatiemogelijkheden in het buitengebied wil verbeteren, wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een bestemmingsplanwijziging aan te vragen en uit te zoeken wat er mogelijk is met onze ideeën voor de recreatiemogelijkheden zijn in het kader 'Naar Buiten' (recreatie in het Buiten Gebied) In het verleden heb ik melding gemaakt van de vestiging van mijn hoveniersbedrijf Nico Bankras Tuintechniek vof., aan de Groenedijk 6a Heerhugowaard en bouwplannen ingediend t.b.v. uitbreiding woning en voorzieningen voor het bedrijf.(brief verzonden 23 augustus 1999 en antwoord gekregen op 10 november 1999.) In het antwoord van de gemeente werd het bedrijfsmatige gebruik en bedrijfsvoering gedoogd. Sinds die tijd is er op de locatie Groenedijk 6a niet veel veranderd. Alleen het woonhuis is gesloopt en herbouwd. Als hoveniersbedrijf pasten we in het verleden eigenlijk nergens tussen. Niet in het centrum, niet op het industrieterrein en niet in het buitengebied. Dit was voor hoveniers landelijk vaak een probleem. Vandaar waarschijnlijk dat we werden gedoogd. Enkele jaren geleden werd ik door mijn brancheorganisatie VHG gewezen op de Leidraad vestigingsplaats voor hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijven. Deze Leidraad is een handreiking voor bedrijven en overheden om inzicht te verschaffen in de bedrijfsactiviteiten en de daaraan gekoppelde milieuaspecten van bedrijven uit de groene sector, zodat de betreffende bedrijven op een eenduidige en eenvoudige wijze planologisch kunnen worden ingepast. Als bijlage is deze Leidraad vestigingsplaats voor hoveniersbedrijven toegevoegd. 2

Sinds de vestiging (aankoop in januari 1997) is er aan opslag voor materialen niet veel veranderd. Op het terrein, achter de woning en privé tuin, wat te bereiken is via een pad langs de woning, is een oppervlakte van ca. 450m2 ingericht voor tijdelijke opslag van bestratingsmaterialen, grond, zand en gescheiden tuinafval. Dit terrein is vanaf de openbare weg niet opvallend omdat het zich achter de woning bevind en omsloten is door hagen. Hier worden na werktijd ook de bedrijfsauto's en aanhangwagens gestald. Aan de grootte van dit terrein willen we voorlopig niets veranderen, omdat we zo min mogelijk materialen willen opslaan. Aan bestratingmateriaal staat er in principe alleen materiaal wat op korte termijn gebruikt gaat worden en enkele restpartijtjes. Voor tuinafval geldt het zelfde; zo min mogelijk, met andere woorden, er wordt hier tijdelijk wat opgeslagen, waarna het wordt afgevoerd naar G.P.Groot. Verder is er een kuilhoek van ca. 200 m2 voor beplanting. Een moestuin van 200 m2, een dierenweitje en een speelveld is voor privégebruik Voor de opslag van klein materiaal en machines huur ik een gedeelte van een schuur bij mijn buren aan de Groenedijk 6. Bij de woning staat momenteel nog een kleine schuur (30 m2) en een overkapping voor privé en werk. Dit schuurtje wordt gedeeltelijk gebruikt als kantoor en werkbesprekingen. In het verleden heb ik een bouwvergunning aangevraagd voor een garage met bedrijfsruimte (gelijk met de woning; kenmerk 2000-bouwaanvraag-0521), maar geen actie ondernomen omdat de kosten voor de woning hoger uitvielen dan gepland. Hierdoor is de bouwvergunning gedeeltelijk, voor de bedrijfsruimte, ingetrokken op 21 januari 2004. Aangezien ik nu ruim 15 jaar gevestigd ben op de Groenedijk 6A en sinds mijn melding gedoogd wordt, zou ik mijn bedrijf legaal in het bestemmingsplan terug zien.

Het beleid met betrekking tot het landelijk gebied richt zich landbouw, landschap en natuur en recreatie. Alleen voor deze functies kunnen nieuwe rechten worden gevestigd of bestaande rechten worden uitgebreid. Functies die niet vallen binnen de categorieën die met beleid worden nagestreefd, maar in principe wel passen in het buitengebied kunnen zich vestigen vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Een hoveniersbedrijf is een bedrijf dat zowel voor wat betreft de uitstraling als de milieucategorie past in het buitengebied en gebruik kan maken, conform de beleidsnotitie "Leidraad vestigingsplaats voor hoveniers- en groenvoorzieningsbedrijven van de brancheorganisatie VHG, van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen. Bij het perceel Groenedijk 6a behoren echter geen bedrijfsgebouwen en het vestigen van een nieuw recht ten behoeve van een hoveniersbedrijf, inclusief de daarbij behorende bouwmogelijkheden, is in strijd met eerder genoemde beleidsdoelen en dus uitgesloten. Het perceel Groenedijk 6a heeft alleen een woonbestemming. De achtergrens van de woonbestemming ligt op circa 21 meter uit de achtergevel van de woning. De activiteiten voor het hoveniersbedrijf vinden plaats op het achtererf, aansluitend aan de woonbestemming, op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarde". De afmeting van het terrein dat voor het hoveniersbedrijf in gebruik is, meet circa 20 x 28 meter. Achter dit terrein en aan de zijkant van het perceel liggen ook nog gronden met de bestemming "Agrarisch met waarde" die voor de woonbestemming als tuin in gebruik zijn. De bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf" uitbreiden tot aan de eigendomsgrens betekent dat er voor die bestemmingen binnen een groter perceel, zowel op grond van het bestemmingsplan als vergunningvrij, kan worden gebouwd. Uit oogpunt van landschap is het niet gewenst dat de bebouwing uitwaaiert over een groter gebied dan strikt noodzakelijk is. In onze brief van 10 november 1999 hebben wij aangegeven tot welke hoogte wij geen bezwaar hebben tegen een gebruik van het perceel Groenedijk 6a voor hoveniersbedrijf.

Ten aanzien van het stallen van uw materieel in de schuur van de buren (Groenedijk 6)merken wij op dat dit in strijd is met het bestemmingsplan. Op het perceel Groenedijk 6 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Voor deze schuur (een machineberging) is, conform het bestemmingsplan, in 2009 een bouwvergunning verleend. Deze schuur kan dus alleen worden gebruikt als machineberging voor het op het perceel Groenedijk gevestigde agrarisch bedrijf. Omdat de schuur in 2009 is gebouwd en op het perceel agrarisch bedrijf is gevestigd kan er van een aan het agrarisch gebruik onttrokken bedrijfsgebouw geen sprake zijn.

Naast ons hoveniersbedrijf willen we samen met onze (schoon-)ouders en tevens buren; Maatschap van Langen-Louwe Groenedijk 6, die een volledig melkveehouderij runnen, gezamenlijk onze bedrijven uitbreiden met recreatiemogelijkheden. En met onze kennis van duurzaamheid en groen willen we onze mooie Groenedijk en ook het hoveniersbedrijf onder de aandacht brengen van passanten, recreanten en toeristen e.d. Tussen onze bedrijven, de melkveehouderij van de Familie van Langen en hoveniersbedrijf Nico Bankras Tuintechniek, respectievelijk Groenedijk 6 en 6A, bevind zich een weiland waarvan een gedeelte valt binnen het bouwblok van de melkveehouderij. De ruimte van ca. 1 hectare tussen de beide bedrijven willen we samen graag inrichten met een gedeeltelijk vrij toegankelijk terrein voor voetgangers en fietsers. Hierbij wordt gedacht aan een rustpunt, waarbij er overdag een zelfbediening is voor thee en koffie en gebruik van toilet, waarvoor dan wel voorziening moeten worden getroffen. Gelegen in het midden van de Groenedijk een prima plek qua afstand voor wandelaars t.o.v. de kern van Veenhuizen, de Noord en het centrum van Heerhugowaard.

Met de Groenedijk in de rug heb je een mooi uitzicht over de Veenhuizerpolder met aan de horizon 3 molens en kerktorens. Dit uitzicht willen we accentueren door mensen juist hier te laten rusten, of voor wandelaars de mogelijkheid bieden om een kleine lus over ons terrein te maken. Het open karakter van onze Groenedijk willen we behouden. Bij de boerderij willen we trekkershutjes of enkele chalets plaatsen of enkele plaatsen voor een 'boeren'camping, mogelijk dat we hotelkamerhutjes plaatsen van Restinn (contact gehad met dir. Marcel van Druenen Restinn) waar onze voorkeur naar uitgaat. En bij de familie van Langen in de boerderij mogelijk een Bed and Breakfast. Deze overnachtingsplekken zullen aan het zicht onttrokken worden door beplanting. Het midden terrein moet 'open' blijven met uitzicht op de Veenhuizerpolder. Om het terrein voor gasten en passerende wandelaars en fietsers aantrekkelijk te maken willen we aan de kant van Nico Bankras Tuintechniek een landschapstuin met een 'Proef en Pluk tuin' aanleggen. We willen een parkachtige tuin aanleggen waar mensen tegen een vergoeding, in een gedeelte, zelf hun groen en bloemen kunnen plukken en in een grote moestuin hun eigen groenten, kruiden en fruit kunnen oogsten. Verder willen we de gebruikte planten in deze tuin voorzien van naambordjes. Omdat we zelf ook vier kinderen hebben die van de natuur genieten, willen we kijken of de tuin ook gebruikt kan worden voor educatieve doeleinden. Mogelijk in combinatie met enkele boeren hier op de Groenedijk waar we in het verleden, met de klassen van onze eigen kinderen, vaak bij pas geboren dieren mochten kijken; koeien, schapen, geiten, paarden e.d. Iets verder van de weg kunnen we eventueel nog een vogelkijkhutje plaatsen om de veel voorkomende weidevogels in het gebied te observeren. De bovenstaande activiteiten zijn goed met andere initiatiefnemers in de Veenhuizerpolder te combineren. Hierbij denken we aan; de groente die geoogst wordt en direct bereid en genuttigd kunnen worden bij R.I. Dinner Ivents, groen en bloemen die geplukt worden en in een bloemschik workshop worden verwerkt bij Pandje Plus of een rondleiding door het moderne melkveebedrijf van de firma Zuurbier aan de Kerkweg of andere boerderijen in de omgeving. Excursie door de tulpenvelden

Aanvullend hierop heeft de maatschap van Lange - Louwe, Groenedijk 6 de volgende reactie ingediend: 

Samenvattend zou ik willen concluderen dat de locatie en omvang van het hoveniersbedrijf in de huidige situatie, in combinatie met de huur van een gedeelte van de schuur aan de Groenedijk 6, niet veel zal veranderen. We hopen dat u aan ons verzoek om een bestemmingswijziging kan voldoen.

Maar ook in het kader van 'Naar Buiten' zien we, door de het aanbieden van recreatiemogelijkheden, dat het verblijf in het buitengebied, voor naar wij hopen velen, mag veraangenamen en uitnodigen om hier van te genieten. Een mooie kans voor onze bedrijven en de Gemeente Heerhugowaard.

In het kader van de verbrede landbouw biedt het bestemmingsplan agrariërs de mogelijk recreatieve nevenactiviteiten te ontwikkelen binnen het agrarisch bouwvlak, zoals een minicamping, bed and breakfast (ook op de bestemming "Wonen) 2 trekkershutten, de verkoop van agrarische producten dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin. Voorts is het op grond van het bestemmingsplan mogelijk om met een afwijkingsbevoegdheid buiten het agrarisch bouwvlak maximaal 5 trekkershutten toe te staan, onder de voorwaarde dat deze trekkershutten gesitueerd worden in de directe omgeving van specifieke plaatsen, zoals cultuurhistorische of landschappelijke plaatsen of bij knooppunten in wandel - of fietsroutes. De trekkershutten dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing.

Het initiatief voor een landschapstuin tussen de percelen Groenedijk 6 en ba past niet binnen de kaders van het bestemmingsplan Buitengebied. Een landschapstuin zal de openheid van het landschap, die op dit punt markant aanwezig is, ernstig aan tasten. Voorst is de Veenhuizerpolder aangewezen als weidevogelleefgebied. Op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening voorziet een bestemmingsplan in weidevogelleefgebieden niet in o.a de mogelijkheid van verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten. Een pluktuin onttrekt areaal aan het weidevogelleefgebied en moet daarom als een verstorende activiteit worden aangemerkt. Het initiatief geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.

8.2.8 Groenedijk 7: De zienswijze de heer en mevrouw Wijngaard

De heer en mevrouw Wijngaard willen kookworkshops organiseren voor besloten gezelschappen, gelegenheid aan passanten bieden voor eten en drinken, hun twee jeu de boule banen opstellen voor publiek en een aantal trekkershutten realiseren.

Het perceel Groenedijk 7 heeft de bestemming "Wonen" Het bestemmingsplan maakt, in het kader van de verbrede landbouw, initiatieven op het gebied van recreatie mogelijk. De "verbrede landbouw" moet de agrariër de mogelijkheid bieden om zijn agrarisch inkomen, dat door allerlei ontwikkelingen in de agrarische sector onderdruk staat, door nevenactiviteiten aan te vullen. Het bestemmingsplan Buitengebied telt circa 80 agrarische bouwvlakken. De nevenactiviteiten zijn gekoppeld aan die agrarische bouwvlakken en dat maakt de omvang van de nevenactiviteiten kwantificeerbaar. De nevenactiviteiten ook koppelen aan de bestemmingen "Bedrijven" en "Wonen" komt neer op het algemeen toestaan van deze activiteiten. Verder dan het toestaan van een bed and breakfastaccommodatie bij de bestemming "Wonen" gaat het bestemmingsplan niet. Een initiatief zoals de heer en mevrouw Wijngaard voor ogen staat, kan alleen als het perceel Groenedijk expliciet voor horeca wordt bestemd. Het verzoek geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen

8.2.9 Groenedijk 8: De zienswijze van de heer R. Duin

Enige weken geleden was ik aanwezig bij de bijeenkomst in het dorpshuis van Veenhuizen – een naar mijn mening zeer informatieve avond – betreffende het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Naar aanleiding hiervan wil ik toch graag even reageren.

Met mijn gezin woon ik op Groenedijk 8 – een voormalige veehouderij die tot medio 2000 bewoond werd door de familie Zuurbier (inderdaad, Johan Zuurbier). Op ons terrein bevinden zich 3 grote loodsen/schuren waarvan er 2 zich al in niet beste staat bevonden toen wij het 12 jaar geleden kochten. Met name de stolpschuur aan de weg wordt steeds slechter en zal binnen een of twee jaar de rieten bedekking kwijt zijn waarna het verval zal versnellen (ik heb er in de afgelopen jaren 2 aannemers en een stolpendeskundige bij gehaald en allen verzekerden mij dat herstel zeer kostbaar is). U begrijpt dat wij hier geen geld en tijd meer in zullen steken. De grootste loods – de loopstal – is ook niet best en wordt door ons nog enigszins overeind gehouden. Dit geldt ook voor de - iets minder slechte - op het zuiden gerichte loods. Wat wij over enige jaren graag zouden willen is het geheel laten slopen als wij in ruil hiervoor een bouwvergunning voor een tweede huis zouden kunnen verkrijgen.
Zoals wij het zien levert dit alleen maar winnaars op:
1. De omwonenden. Wij denken dat iedereen het met ons eens is dat het aangezicht van ons terrein vanuit alle windstreken gezien er enorm op vooruit zal gaan als genoemde loodsen worden vervangen door één normale schuur (voor onszelf) en een mooi nieuw huis + schuur.
2. De gemeente. Gezien punt 1 en het feit dat twee van de drie loodsen naar onze mening geen enkele cultuurhistorische waarde hebben (de oude stolpstal is door de familie Zuurbier helaas nooit goed onderhouden geweest), zal het algehele aangezicht van de Veenhuizerpolder hierdoor verbeteren.
3. De overheid. De totale hoeveelheid asbest op de loodsen is vrij groot. Dit zou dan meteen opgeruimd zijn.
4. Wij. Hoewel we een fors gedeelte van ons terrein zouden moeten inleveren, gaat het er enorm op vooruit. Dus wij zouden blij zijn als we met de opbrengst van de verkoop van een stuk bouwgrond de sloop van alle loodsen kunnen financieren.

U begrijpt dat de realisatie hiervan enorm wordt vergemakkelijkt als de mogelijkheid hiertoe wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Wij zullen ook zeker niet de enigen zijn in Veenhuizen die hiermee geconfronteerd worden; zoals ik van diverse veehouders uit de buurt heb begrepen zullen er de komende jaren meerdere bedrijven mee ophouden waarna hun land wordt opgekocht door degenen die overblijven. Hierdoor wordt de hoeveelheid leegstaande – en hoogstwaarschijnlijk oude, asbesthoudende – loodsen alleen maar groter. Verder is het mijn persoonlijke mening dat de opgroeiende jeugd in de toekomst ook een kans moet krijgen een woning in Veenhuizen te kopen. Dit wordt erg lastig als er geen enkele nieuwbouw plaats vindt. Een vervanging van leegstaande loodsen door nieuwe –veel mooiere – woningen zou zo iedereen tevreden maken.

Volgens het beheersplan Buitengebied heeft het perceel Groenedijk 8 de bestemming "Agrarisch". Uit de zienswijze komt naar voren dat het perceel in strijd met de beheersverordening wordt gebruikt voor "Wonen". Om de bestemming "Agrarisch" te kunnen wijzigen in de bestemming "Wonen" dient door middel van een rapport van een deskundige (DLV) objectief te worden vastgesteld dat een gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is. Per abuis zijn in het voorontwerpbestemmingsplan op het perceel reeds de bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf"gelegd, zonder dat hier een DLV rapport aan ten grondslag ligt. Gelet hierop is de oorspronkelijke bestemming ("Agrarisch") weer op het perceel gelegd.

Met betrekking tot de zienswijze over de ruimte voor ruimteregeling moet worden opgemerkt dat het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat om medewerking te kunnen verlenen aan projecten in het kader van de ruimte voor ruimte regeling. De ruimte voor ruimte regeling is alleen van toepassing als aan de voorwaarden, die aan de wijzigingsbevoegdheid zijn verbonden (zie artikel 35 onder c), kan worden voldaan. Reclamant zou daartoe met de gemeente in overleg moeten treden om te zien of en hoe de ruimte voor ruimte regeling kan worden toegepast. Naast de landschappelijke beoordeling zal ook de milieubeoordeling en de mate waarin de extra woning de groeimogelijkheden van de bedrijven in de directe omgeving kan beperken een rol spelen. Alleen als er een akkoord is over een concreet plan kan dat in het bestemmingsplan worden opgenomen. Het verzoek zoals dat nu is ingediend geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan op voorhand daarvoor aan te passen.

8.2.10 Groenedijk 9: De zienswijze van mevr. J.C. Teimori - van Dienst,

Graag vragen wij uw medewerking voor het vestigen van onze onderneming, te weten een paardenhouderij, in een voormalige agrarische bebouwing. Door de jaren heen is het agrarisch bedrijf op de locatie Groenedijk 9 van een bloeiende veehouderij terug gelopen tot 0. Wij zijn na overlijden van de vorige eigenaar op de Groenedijk komen wonen en kunnen niet verder gaan met het uitvoeren van een veehouderij. Mijn passie en kennis ligt bij het houden van paarden. Ik heb mijn diploma's voor het fokken en trainen van paarden behaald en wil me hier graag mee bezig houden. Ik heb mijn paarden al ruim 15 jaar aan de Groenedijk 9 staan en merk dat er steeds meer vraag is naar betrouwbare en goed onderhouden pensionstalling. Na aanleiding hiervan hebben wij een kleinschalig marktonderzoek gedaan. Hieruit bleek onder anderen dat er naast de twee grote maneges en twee fokkerijen, Heerhugowaard geen degelijke en bekwame pensionstalling heeft. En dat de vraag naar stalling in het landelijke gebied van Heerhugowaard groot is voor recreatieruiters en voor ruiters die hobbymatig met hun paard bezig zijn. Een uitgesproken gelegenheid voor ons om een degelijke pensionstal te beginnen in het landelijke gebied van Heerhugowaard-Noord. Met als doel een x aantal recreatieruiters te laten genieten van onze natuur. Daarom zal onze bebouwing enkel bestaan uit pensionstallen (voor als nog 15 stuk), buitenbak (800 m2), longeercirkel (180 m2), paddock (140 m2) en grasland (18260 m2 van de

20920 m2 totale oppervlakte). Op ons perceel bevindt zich een schuur/loods (350 m2), een 2e schuur

in aanbouw en onze woning. Alleen de loods zal bedrijfsmatig gebruikt worden. In de brochure vrijkomende agrarische bebouwing (artikel 5, lid d) wordt gevraagd naar het aantal vervoersbewegingen die plaats zullen vinden. Gemiddeld , verspreid over de hele dag, komen er drie auto's per dag.

Volgens de CROW normering zouden wij met 15 stallen, gerekend met 0,4 parkeerplaats per stal, 6

parkeerplaatsen moeten aanbieden. Deze zullen wij binnen de bouwvlak realiseren. Tevens wordt er in de brochure aangegeven dat er geen buitenopslag mogelijk is. Wij zullen geen ontsierende en volumineuze buitenopslag hebben. Ons hooi zal per baal bezorgt en binnen gezet worden. Verder staan de paarden op rubbermatten waardoor het gebruik van stro niet nodig is. De werkzaamheden op het bedrijf worden dagelijks uitgevoerd door mijzelf, J.C. Teimori. Uit dit bedrijf zal ik mijn volledige inkomen genereren. Graag wil ik per heden van start gaan met het verhuren van stallen en fokken van paarden.

Door de DLV, de adviseur van de gemeente op het gebied van landbouw, is voor het perceel Groenedijk 9 een rapport opgesteld, waaruit blijkt dat het uitoefenen van een agrarisch bedrijf op het perceel niet langer mogelijk is. Met een omgevingsvergunning is daarop medewerking verleend voor de sloop van de op het perceel aanwezige agrarische bedrijfswoning en de bouw van een nieuwe woning. Deze woning heeft, conform de verleende vergunning, in het nieuwe bestemmingsplan de bestemming "Wonen". Kort voordat het perceel aan het agrarisch gebruik is onttrokken, is er nog een agrarische schuur gebouwd. Voor deze schuur wordt nu een gebruik voor paardenhouderij gevraagd.

De onderhavige schuur heeft een oppervlakte van 375 m2. De bestemming wonen staat maximaal 70 m2 aan bijgebouwen toe. Ook de goot- en bouwhoogte van de schuur zijn groter dan de goot- en bouwhoogte die maximaal voor bijgebouwen op de bestemming "Wonen" is toegestaan. Als op de schuur ook de bestemming "Wonen" wordt gelegd, staat de schuur daar in strijd met het bestemmingsplan. Om de eigenaar de tijd te gunnen de werkelijke situatie in overeenstemming te brengen met het bestemmingsplan is er in het bestemmingsplan overgangsrecht opgenomen. Op grond van het overgangsrecht mag de schuur blijven staan. Bij het bestemmingsplan dient met betrekking tot het overgangsrecht aangegeven te worden hoe de met het bestemmingsplan strijdige situatie binnen de planperiode van 10 jaar wordt opgeheven. Behoudens de ruimte voor ruimte regeling is er geen actieve inzet om vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing uit het buitengebied te verwijderen. Gelet hierop dient de schuur een reële bestemming te krijgen.

Een reële bestemming voor vrijkomende agrarische bebouwing is "Bedrijf". De bestemming "Bedrijf" staat naast het in de Bijlage 1 Bedrijvenlijst bestaande bedrijven vastgelegde gebruik (vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied 1998) een gebruik tot milieucategorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe voor functies die passend zijn in of een relatie hebben met het landelijk gebied. Milieucategorie 2 is goed te combineren met de bestemming. "Wonen". Voor het perceel Groenedijk 9 bestaat geen vastgelegd gebruik. Een paardenhouderij valt in de milieucategorie 3.1. Deze activiteit kan alleen toegestaan worden als aangetoond kan worden dat het te vestigen milieucategorie 3, naar aard en invloed op de omgeving worden geacht tot de onder milieucategorie 1 of 2 vallende bedrijven te horen In het bestemmingsplan is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om milieucategorie 3 bedrijven toe te staan.

Artikel 17 van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie maakt onder voorwaarden functiewijziging van agrarische bouwpercelen mogelijk. De voor een paardenhouderij van toepassing zijnde voorwaarden zijn:

a de nieuwe functie mag de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van omringende

agrarische bedrijven en de woonfunctie van omringende woningen niet beperken;

b de mogelijkheid van buitenopslag in relatie tot niet-agrarisch gebruik wordt geregeld in het

bestemmingsplan;

c de nieuwe functie heeft aantoonbaar geen onevenredige verkeersaantrekkende werking en er is sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;

d eventuele extra parkeerplaatsen op het eigen bouwperceel worden gerealiseerd;

Voorst is de ruimtelijke / landschappelijk uitstraling van de nieuwe functie naar de omgeving van belang.

Daarnaast betekent een paardenhouderij extra dieren in het gebied. Op grond van de Natura 2000 wetgeving zal er een passende beoordeling gemaakt moeten worden, waaruit blijkt dat een paardenhouderij geen significante verslechtering voor de omringende natuurgebieden (Eilandspolder en Schoorlse Duinen) betekent.

Er is niet aangetoond dat aan bovengenoemde voorwaarden kan worden voldaan. Het is aan reclamant om een passende beoordeling te laten maken op grond van Natura 2000 wetgeving, aan te tonen dat een milieu categorie 3 bedrijf in de omgeving mogelijk is en aan de voorwaarde van PRVS kan worden voldaan. Een paardenhouderij kan bij de vaststelling van het bestemmingsplan worden opgenomen als er tijdig overeenstemming wordt bereikt of op een later tijdstip middels gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt.

Het perceel Groenendijk 9 is vooralsnog bestemd voor Bedrijf categorie 1 en 2. (stille opslag)

8.2.11 Jan Glijnisweg 18a: De zienswijze van de heer E. Jonkman namens de heer E. Groen,

Namens dhr. E. Groen willen we via deze brief een zienswijze indienen betreffende het Perceel Jan

Glijnisweg 18a te Heerhugowaard. Volgens de huidige bestemmingsplankaart in het voorontwerpbestemmingsplan bestaat deze kavel uit een enkelbestemming wonen (voorzijde perceel)

en een enkelbestemming bedrijf (achterzijde perceel). Dhr. Groen heeft het plan om op de locatie waar nu de kas/schuren zijn gesitueerd een woonboerderij te bouwen. Het huidige bouwvlak heeft een

afmeting van 24x36 meter daarvoor in de plaats wil dhr. Groen een bouwvlak van 12x12 meter willen

zien, waarin een landelijke boerderij gebouwd kan worden, grenzend aan dit bouwvlak zal een

ervenbestemming gesitueerd moeten zijn waar een bijgebouw (schuur/garage) geplaatst kan worden.

Ruimtelijk gezien zal dat ons inziens geen belemmering te hoeven zijn er zal zelfs ruimtelijk een

verbetering optreden. De doorzichten vanaf de Jan Glijnisweg blijven hierdoor gehandhaafd en gaan er zelfs op vooruit. Tevens wil de initiatiefnemer meedenken om de bestaande woning te laten opwaarderen of veranderen zodat er meer eenheid zal kunnen ontstaan met de nieuwe woning. Er zijn in het verleden op andere locaties aan de Jan Glijnisweg ook nieuwe woonbestemmingen gecreëerd. Mede door de huidige perceelsgrootte vragen wij af of het economisch zinvol en verantwoord is om op deze kavel een bedrijf te starten. Ondernemers die voldoende grond bezitten om een levensvatbaar bedrijf te voeren, zullen er niet voor kiezen om voor de verwerking en opslag van hun producten een locatie als de onderhavige aan te kopen gezien de afmeting van gebouwen en perceel. De grootste kwaliteitsimpuls voor de omgeving zou behaald worden als ruimte voor ruimte zou worden toegepast. De ruimte voor ruimte regeling van de provincie Noord-Holland maakt het mogelijk voor gemeenten om bij de sloop van bedrijfsgebouwen de bestemming om te zetten naar de bestemming "wonen' en op het vrijkomende perceel woningbouw te plannen. Mede doordat het huidige bestemmingsplan wordt herzien, bestaat er nu de kans en mogelijkheid om de bestemming bedrijven om te zetten naar een bestemming wonen.

In het voorontwerpbestemmingsplan is het perceel Jan Glijnisweg 18a al aan het agrarisch gebruik onttrokken. Op het woonhuis ligt de bestemming "Wonen" en de voormalige schuurkas heeft de bestemming "Bedrijf". Op de bestemming "Bedrijf" zijn bedrijven milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Uitbreiding van de bestemming "Wonen" voor een extra woning past niet in de lintenvisie. De schuur ligt achter de woning. Naast de woning ligt nu een vrije ruimte van circa 100 meter. Een extra woning in ruil voor de schuur betekent een verlies aan doorzicht, waardoor de landschappelijke kwaliteit afneemt.

Er is geen reden om het bestemmingsplan voor het perceel Jan Glijnisweg 18a aan te passen.

8.2.12 Jan Glijnisweg 24: De zienswijze van de heer K. Weel,

De heer Weel verzoekt om zijn bedrijfswoning aan de Jan Glijnisweg 24 te onttrekken aan het agrarisch gebruik en de woning de bestemming "Wonen" te geven. De kassen zijn weg en het land is verkocht. Wat overgebleven is, is een rechthoekige kavel met daarop een woonhuis. De heer Weel is met zijn zoon een glastuinbouwbedrijf in Alton begonnen en het is de intentie om daar te blijven.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de "Agrarisch", "Agrarisch - 1" en "Agrarische met waarden" te wijzigen in de bestemmingen "Bedrijf" en "Wonen". Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:

1 uit een deskundige rapport moet blijken dat een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk en dat de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt;

2 er geen sprake is van een aantoonbare onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke-, natuurlijke-, cultuurhistorische-, bodem- waterhuishoudkundige- en milieuhygiënische waarden;

3 het woon- en leefmilieu van de in de omgeving aanwezige woningen wordt geborgd;

en waarbij de regels van artikel 6 "Bedrijf" en artikel 19 "Wonen" overeenkomstig van toepassing zijn;

Als de heer Weel wil meeliften met dit bestemmingsplan zal hij deze gegevens moeten overleggen. Zolang uit een rapport niet blijkt dat een gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is, is er geen reden om het bestemmingsplan op dit punt aan te passen. De heer Weel heeft telefonisch aangegeven dat hij geen rapport zal overleggen.

8.2.13 Jan Glijnisweg 42 en 44: De zienswijze van de heer E . Jonkman, namens de heer J.J. Gielis,

Namens dhr. J. Gielis willen we via deze brief een zienswijze indienen betreffende het Perceel aan de

Jan Glijnisweg tussen nr. 42 en 44 te Heerhugowaard. Dit perceel is eigendom van dhr. Gielis. In het

verleden is er ook contact en correspondentie geweest met de gemeente om hier twee woningen toe te staan. Volgens de huidige bestemmingsplankaart in het voorontwerpbestemmingsplan bestaat deze kavel uit een enkelbestemming agrarisch 1. Op dit perceel is het ons inziens ook niet mogelijk om het kassencomplex tot aan de Jan Glijnisweg door te zetten dit geeft stedenbouwkundig en ruimtelijk geen fraai beeld. Tevens heeft deze kavel een beperkt oppervlak waardoor geen agrarische functie mogelijk is. Het is ook belangrijk dat in de lintenvisie van de gemeente het wenselijk is het stedelijk lint door te trekken, te meer op grond daarvan basisvoorzieningen als school, horeca en sportverenigingen in leven te houden. Tevens staat er in de voorschriften dat per volwaardig glastuinbouwbedrijf niet meer dan een bedrijfswoning mag worden gebouwd. Dit kassencomplex is al voorzien van een bedrijfswoning. Om dit kassencomplex aan het zicht te onttrekken is het goed denkbaar dat hier twee woningen gesitueerd kunnen worden. In dit gedeelte van de Jan Glijnisweg hebben we te maken met dorpslint met een scala aan diverse woningen. Doorzichten naar het landelijk gebied hebben we hier niet te maken. De voorkeur van dhr. Gielis is om twee bredere woningen afmeting 12x8 meter met garage te ontwikkelen ruimtelijk en stedenbouwkundig is onze inziens geen bezwaar omdat de kavel voldoende breed is. Men kan ook bedenken aan het ruimte voor ruimte beleid waardoor nieuwbouw in bestaande kernen wordt gecentraliseerd waardoor geen verstedelijking in het buitengebied ontstaat.

Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op landbouw, natuur en landschap en recreatie. De bouw van twee burgerwoningen in het buitengebied past niet in dit beleid. Er is geen reden om het bestemmingsplan op dit punt aan te passen.

8.2.14 Jan Glijnisweg 60a: De zienswijze van de heer A.J. Oudhuis

Naar mij is bekend geworden wordt er thans gewerkt aan de periodieke herziening van het

bestemmingsplan, waarin ook mijn perceel kadastraal P 647 ligt. Thans worden voorbereidingen getroffen om de huidige hoogspanningskabels ondergronds te brengen. Daarmee zal het mogelijk worden om tussen nummer 60 a en nummer 62 een bouwvlek te creëren. Graag wil ik hierop in de toekomst een seniorenwoning bouwen voor mijzelf. Naar mijn mening past deze nieuwbouw in de zogenaamde lintbebouwing. De nieuwbouw kan er toe bijdragen dat ik langer zelfstandig kan blijven wonen.

Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op landbouw, natuur en landschap en recreatie. De hoofdfunctie is landbouw. Natuur en landschap en recreatie zijn afgeleide functies. Alleen voor de hoofdfunctie en in beperkte mate voor de afgeleide functies kan worden gebouwd. De bouw van een burgerwoning in het buitengebied past niet in dit beleid, omdat dit leidt tot inperking van milieurechten van agrarische bedrijven en aantasting van de openheid van het buitengebied. Het verzoek geeft geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

8.2.15 Kerkweg 4: De zienswijze van de heer A. Postma

Wij zouden graag, indien mogelijk, het volgende aangepast zien: Ons adres is Kerkweg 4 1704DG te Heerhugowaard. Onze tuin is wegens de ligging van het woonhuis zuidelijk georiënteerd. Volgens het

bestemmingsplan is de tuin voor woondoeleinden oost west georiënteerd. Zie: kadasterkaart

Sectie R perceel 343. Dit betekent dat wij geenszins op een wenselijke manier een vergunningvrij tuinhuisje kunnen bouwen dan alleen vlak bij onze achterdeur. Dit komt ook doordat wij op een hoek wonen (Kerkweg-Groenedijk) en veel van de nu in het bestemmingsplan gesitueerde grond (bestemming 'wonen') aan de openbare weg ligt. Bij alle in de buurt liggende percelen zijn de tuinen naar achteren georiënteerd. Zie de hierbij gevoegde tekeningen ter verduidelijking. Wij achten een aanpassing met betrekking tot vergunningvrij bouwen (tuinhuisje) hierin wenselijk. Graag zien wij een uitbreiding van het vlak met bestemming 'wonen' in zuidelijke richting of het gehele perceel 343.

Ook verplaatsing van oost/west naar zuid is voor ons een eventuele optie. Wij hopen u voldoende te hebben geïnformeerd en hopen op een positieve aanpassing. (Bij het verzoek zijn twee tekeningen gevoegd.)

In het buitengebied komt het regelmatig voor dat burgers grond met een agrarische bestemming aankopen en die als tuin bij de woning trekken. Hierdoor ontstaan rafelranden en verrommelt het landschap. Als de gronden vervolgens ook nog eens voor "Wonen" worden bestemd ontstaan er ook nog dieper het landelijk gebied in bouwmogelijkheden. In de nota van uitgangspunt is aangegeven dat van het positief bestemmen van deze gronden voor "Wonen" een verkeerd signaal uitgaat.

In het onderhavige geval ligt een deel van de bestemming "Wonen" aan zijkant van de woning. Uit oogpunt van landschap is het gewenst dat hier niet wordt gebouwd. Met het verzoek van reclamant om het oppervlak van de bestemming "Wonen" van de naast de woning gelegen gronden te verplaatsen naar de achterzijde van de woning kan worden ingestemd. De bestemming "Wonen" aan de zijkant van de woning heeft een oppervlakte van circa 780 m2. De bestemming "Wonen" aan de achterzijde van de woning is met dit oppervlak uitgebreid. De gronden naast de woning zijn bestemd voor agrarisch. Het bestemmingsplan is overeenkomstig aangepast.

8.2.16 Kerkweg 6: De zienswijze van de firma Kroon en zoon

Hierbij geef ik mij op voor bouwblokvergroting op.

Zie beantwoording zienswijze firma van der Helm.

8.2.17 Kerkweg 7: De zienswijze van de Mts J.P.J. Zuurbier en A.M.W. Zuurbier - Groot

Bij deze melden wij ons aan voor een bouwblokvergroting van ons melkveehouderijbedrijf.

Daar wij twee zonen hebben die samen met ons door willen gaan met het bedrijf, is uitbreiding in de nabije toekomst wenselijk.

Zie beantwoording zienswijze firma van der Helm.

8.2.18 Kerkweg 20: De zienswijze van de Firma van der Helm,

Hierbij willen wij, de fa. van der Helm gevestigd aan de Kerkweg 20 te Heerhugowaard, aanmelden voor vergroting van het bouwblok, omdat het in de toekomst te klein is. Binnen een paar jaar moeten wij nog een jongvee stal en een voer en machine opslag bouwen en ons bouwblok is vol of ligt te dicht bij de buren en de sleufsilo,s moeten ook in het bouwblok vallen. Sinds 1 jan. 2012 is Mijn broer gestopt en heeft zijn deel aan mijn zoon overgedragen. Behalve zijn gebouwen en bouwblok!! alleen kunnen we zijn stal nog een 2 jaar gebruiken daarna niet meer. Het is belangrijk dat we een bouwblok van twee ha. krijgen om verdere ontwikkelingen te kunnen realiseren.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van B en W opgenomen voor een vergroting van het bouwvlak tot maximaal 2 hectare. Met deze wijzigingsbevoegdheid wordt op mogelijke toekomstige ontwikkelingen geanticipeerd. Pas als die ontwikkelingen zich voordoen kan het bouwvlak worden vergroot. In de wijzigingsbevoegdheid zijn de voorwaarden opgenomen, waaraan voldaan moet worden om tot een vergroting van het bouwvlak te komen. In het bestemmingsplan is ook een wijzigingsbevoegdheid voor het vorm veranderen van het bouwvlak opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om het bouwvlak efficiënter te benutten. Sleufsilo's mogen ook buiten het bouwvlak worden geplaatst.

Voor veehouderijen en gemengde bedrijven moet daarbij nog aangetoond worden dat de uitbreiding niet in strijd is met de natuurwetgeving. De uitbreiding van de activiteiten mag geen significante gevolgen hebben voor de Natura 2000 gebieden De Schoorlse Duinen en de Eilandspolder. Om dit te kunnen toetsen is een concreet plan noodzakelijk dat inzicht geeft in de omvang en samenstelling van de veebezetting. Gelet hierop kan een bouwblok van 2 hectare bij recht niet worden toegestaan.

8.2.19 Kerkweg 25: De zienswijze van J.C Ligthart en architectenbureau Piet Bakker

Naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan Heerhugowaard buitengebied 2012, wil ik een

bezwaar indienen op artikel 19 Wonen. Het gaat om 19.2.1 Hoofdgebouwen; punten: 5 en 6. (zie bijlage) Ik vind de oppervlakte goed gekozen. De maatvoering vind ik te bepalend, hierdoor krijg je altijd een blok. Dit draagt niet bij voor de variatie in het landschap en een architect wordt beperkt in zijn ontwerp. Tevens lenen sommigen percelen zich beter bij een andere maatvoering, waardoor er meer doorzicht komt bij smallere kavels naar het achterland. Met name vind ik dat er gekeken moet worden naar de oppervlakte van een perceel, en dat de bouwbreedte en bouwdiepte daar op aangepast dient te worden. Als men nu door het landelijk gebied loopt of rijd kan men de variatie zien. De maatvoering van 10m1 en 12m1 wordt te bepalend, men zal altijd naar de maat toe werken en dan zal een ander ontwerp altijd moeilijk worden.

Als het om wonen gaat in het buitengebied worden hierin twee vormen onderscheiden. Allereerst de bedrijfswoning als onderdeel van een agrarisch bedrijf en de burgerwoning met de bestemming wonen. De agrarische bedrijfswoning valt binnen het agrarisch bedrijfsperceel, heeft geen vooraf vastgesteld bouwvlak maar wel een inhoud van maximaal van 750 m3 in combinatie met een goothoogte van maximaal 4.00 m. en een bouwhoogte van maximaal 10.00 m. Een burgerwoning wordt op de verbeelding aangeduid met de bestemming wonen zonder dat daarbinnen een specifiek bouwvlak wordt aangegeven. Het buitengebied van Heerhugowaard kent relatief veel burgerwoningen op percelen met zeer diverse afmetingen. Met de ontwikkelingen in de landbouwsector mag worden verwacht dat dit aantal in de toekomst zal groeien. Over het algemeen zijn de woonbestemmingen in het buitengebied verspreid langs de diverse wegen te vinden. Voor agrarische bedrijfswoningen en bedrijfswoningen behorend bij een bedrijf blijft de regeling, zoals deze in het huidige bestemmingsplan geldt, ook in het nieuwe bestemmingsplan van toepassing. Voor woonbestemmingen in het buitengebied is in het nu nog geldende bestemmingsplan de zogenaamde kuubsregeling van toepassing. Een regeling die zowel aan de kant van de eigenaren – bewoners als aan de zijde van de gemeente als omslachtig en beperkt wordt ervaren. Beperkt vanwege de geringe mogelijkheden om een bestaande woning te kunnen uitbreiden of nieuw te bouwen op de plek van een bestaande woning. De voorgestelde regeling komt hierin tegemoet door meer bouwmogelijkheden te creëren rekeninghoudend met de kwaliteit en beleving van het buitengebied. Er is gekozen voor een aanpak waarbij niet per perceel is geïnventariseerd wat de meest ideale situatie is maar een meer algemeen toepasbare regeling die recht doet aan de wensen van bewoners, de politiek en waarin ook de kwaliteiten van het buitengebied worden gerespecteerd. De burgerwoningen in het buitengebied bevinden zich veelal in een lintbebouwing. Soms in dichter bebouwde structuren, maar vaak ook met een meer verspreide ligging en een transparant bebouwde lintstructuur. De verschijningsvorm van woningen in het buitengebied is wisselend maar de woonbebouwing is altijd naar de weg gericht, veelal met een dwarskap. Bijgebouwen staan achter het hoofdgebouw en zijn ondergeschikt. Het beleid ten aanzien van wonen in het buitengebied is conserverend ingestoken, het creëren van nieuwe bouwvlakken is in principe niet toegestaan. Het doel is het oorspronkelijk bebouwde karakter van het buitengebied te handhaven en indien mogelijk te versterken. Kenmerkend voor de bestaande bebouwing is dat zowel in de linten als langs de overige wegen in Heerhugowaard de bebouwingsdiepte bijna altijd groter is dan de breedte. In de nieuwe regeling is dit principe als uitgangspunt gebruikt. De bouwvlakmethode is zodanig van opzet dat afhankelijk van de breedte van een perceel een smaller of breder bouwvlak mogelijk is maar daarbij is de diepte altijd groter dan de breedte. Juist vanuit de gedachte dat transparantie in de vorm van landschappelijke beleving van het landschap wenselijk is. De gemeente Heerhugowaard heeft ervoor gekozen om voor bredere kavels een bouwvlak met maximale maten mee te geven. Een bouwvlak dat aansluit bij het bestaande overheersende bebouwingsbeeld waarbij de diepte van een bouwvlak groter is dan de breedte. Dit juist om te voorkomen dat woningen zich nadrukkelijker in de breedte manifesteren en minder in de diepte van het perceel, vaak in combinatie met een langskap en dat is niet gewenst. Juist dat zou een contrasterend beeld op kunnen leveren ten koste van de landschappelijke beleving en de bestaande bebouwingskarakteristiek. Met de introductie van de bouwvlakmethode is er niet per definitie sprake van een blokvormig bouwvlak. Bij smallere percelen wordt de breedte van een bouwvlak gerelateerd aan een minimale afstand tot de zijdelingse erfgrenzen terwijl bij grotere percelen de diepte van het bouwvlak altijd groter is dan de breedte. Over het geheel gezien delen wij uw zorg ten aanzien van een architectonische beperking als gevolg van de nieuwe regeling dan ook niet. Het karakter van woonbebouwing in het buitengebied is in omvang en perceelsgrootte zo divers dat variatie en landschappelijke beleving voldoende zijn gewaarborgd. Een architect kan vanuit zijn adviserende rol in de richting van de opdrachtgever en als vormgever, rekening houdend met de locatiespecifieke omstandigheden, tot een passend ontwerp komen. De gemeente toetst hierop via het welstandsbeleid.

8.2.20 Kerkweg 24: De zienswijze van de fam. van der Helm

Kerkweg 24 is op dit moment in bedrijf als veehouderij en als Pandje Plus groenworkshops. Vanaf de boerderij kijkt u ver uit over de mooie Veenhuizer polder met zijn oude molens. Het veehouderijbedrijf wordt al 30 jaar met succes geleid door Gerard van der Helm. Pandje Plus verzorgt groenworkshops op afspraak voor groepen en bedrijven onder leiding van Marja van der Helm. Vanwege het plan van de gemeente Heerhugowaard, Recreatievisie Naar Buiten, willen wij de mogelijkheden van Pandje Plus graag uitbreiden. Het bedrijfsgebouw van Pandje Plus is een op zich zelf staand gebouw dat goed kan dienen als vakantiewoning (Maximaal 6 personen). Willen wij dit realiseren dan zullen we enkele aanpassingen moeten doen. Er zal een ruime douche/badgelegenheid en diverse slaapkamers ingepast moeten worden. Vanwege de landelijke ligging en stijl van het bestaande gebouw denken wij aan bijvoorbeeld ouderwetse bedsteden in de landelijke boerenstijl. Een keukenblok is al aanwezig, maar dient aangepast te worden met een kookgelegenheid.

Indien Pandje Plus als vakantiewoning een succes blijkt te zijn, bestaat de mogelijkheid en ruimte om uit te breiden naar meer verblijven voor de recreant. Hierbij denken wij aan enkele hooiberghutten, passend bij de agrarische omgeving. Hooiberghutten zijn vergelijkbaar met trekkershutten en geschikt voor ± 4 personen. Ideaal voor wandelaars en fietsers die aangetrokken worden door het kamperen bij de boer. LTO-Noord heeft subsidiemogelijkheden voor de aanschaf en inrichting van deze hutten en stimuleert de plattelandsondernemer hiervan gebruik te maken om de stedeling en het platteland dichter bij elkaar te brengen. De vereniging Hooiberghutten wil groeien naar een landelijke dekking en zoekt geïnteresseerde plattelandsondernemers om deze originele manier van overnachten te stimuleren.

Op het perceel Kerkweg 24 is een agrarisch bedrijf gevestigd. Het bedrijf heeft een agrarisch bouwvlak van circa 1 hectare. Het bestemmingsplan biedt, in het kader van de verbrede landbouw, agrariërs de mogelijkheid om uit nevenactiviteiten inkomsten te generen. Voor dit doel mag, naast het kamperen bij de boer, 300 m2 worden aangewend. De nevenactiviteiten die in het bestemmingsplan zijn benoemd en bij recht verwezenlijkt kunnen worden zijn: een bed en breakfast voor 2 kamers en maximaal 4 personen, een tweetal trekkershutten met een oppervlak van maximaal 28 m2, de verkoop van agrarische producten tot een oppervlakte van maximaal 70 m2, dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin en een webwinkel. Met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid kunnen maximaal 5 trekkershutten worden toegestaan en voor de bed and breakfast 5 kamers voor maximaal 10 personen in gebruik worden gegeven. Het verzoek van de fam. van der Helm heeft betrekking op een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van circa 160 m2. dat men wil ombouwen tot een tweetal recreatieverblijven. Het verzoek past wel binnen het toegemeten oppervlak voor nevenactiviteiten, maar niet binnen de gebruiksmogelijkheden. Het bestemmingsplan staat met betrekking tot verblijfsrecreatie maximaal 2 trekkershutten toe met een oppervlakte van maximaal 28 m2 per hut. In het bestemmingsplan liggen circa 80 agrarische bouwvlakken. Het toestaan van twee volwaardige recreatiewoningen aan de familie van der Helm, betekent dat die mogelijkheid ook aan andere agrariërs moet worden geboden. In het voorontwerpbestemmingsplan is daar niet voor gekozen. Het verzoek geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.

8.2.21 Korte molenweg 10 De zienswijze van S.P.A.J. van Langen

Wij zijn pachters van het stuk land in Oterleek, de Protestantse Gemeente te Schermer is eigenaar, en vinden het zeer kwalijk dat er geen persoonlijk contact met ons is opgenomen betreffende dit plan en het via, via hebben moeten vernemen.

De Wet ruimtelijke ordening gaat uit van een algemene publicatieplicht. Het is ondoenlijk om iedereen die een belang heeft bij een bestemmingsplan persoonlijk op de hoogte te stellen van de tervisielegging van een bestemmingsplan.

Het land aan de kant van Heerhugowaard is in eigendom van Albert van Langen en recent is hier al een rechtzaak bij de Raad van State over geweest waarbij de heer van Langen in het gelijk is gesteld. Honden kunnen de bacterie Neospora bij zich dragen. Via de uitwerpselen kunnen zij ons vee besmetten waarbij drachtige koeien in de vijfde maand van de dracht hun kalf verliezen. In het jaar 1991 zijn we hier, met ons melkveebedrijf, al een keer in aanraking geweest, en dit heeft nog steeds gevolgen in onze huidige bedrijfsvoering. De kans dat er weer een besmetting gaat plaatsvinden wordt door deze eventuele wijziging in het bestemmingsplan zeer groot! I!

Neospora is een parasiet die vruchtbaarheidsproblemen bij runderen veroorzaakt. De besmetting van rund naar rund vindt plaats via de hond als eindgastheer. De hond neemt besmet materiaal op van het rund door het eten een verworpen vrucht of nageboorte of door het drinken van vruchtwater en scheidt met de ontlasting de eitjes van parasiet uit. Via het voer of drinkwater wordt het rund dan weer besmet. Uit de besmettingsroute volgt dat de eigen hond op het veeteeltbedrijf de grote risicofactor is en niet de hond van een willekeurige wandelaar. De kans dat de hond van een willekeurige wandelaar in aanraking komt met een verworpen vrucht, nageboorte of vruchtwater van runderen is nihil.

Aangezien de gemeente twee maal per jaar onderhoud pleegt zullen wij genoodzaakt zijn meer gewasbeschermingsmidellen toe te passen op de aangrenzende percelen tegen het onkruid (o.a. stekels), waardoor onze bedrijfskosten zullen stijgen en dit nadelig is voor het milieu.

Er wordt minimaal twee maal per jaar gemaaid. Als het nodig is kan er meer worden gemaaid.

Als deze plannen wel doorgang vinden stellen wij een schadeloosstelling voor, aangezien de grond voor ons onbruikbaar wordt en wij daar geen vee meer kunnen laten lopen.

Op grond van artikel 6.1 Wro kunt u een verzoek om een tegemoetkoming in de planschade indienen.

8.2.22 Korteweg 7b: de zienswijzen Culema Advies b.v namens de heer F. Danenberg

Tot mij wendde zich de heer F. Danenberg, directeur/eigenaar van Freda Kraanverhuur.

- Bedrijfsprofiel

Cliënt is al enkele decennia actief, middels gemechaniseerde dienstverlening inclusief bemanning,

op het gebied van landbouwkundige-, cultuurtechnische- en grondbewerkingen. Bestaand uit het

ontwerpen, aanleggen, onderhouden, beheren en realiseren van werken in relatie tot landbouw,

landgoederen, natuur-, recreatie-, sportinstellingen of - voorzieningen, overheden, (lokale) aannemers,

infrastructurele werken, particulieren, e.d. Deze werken worden uitgevoerd middels verhuur of in (onder-) aanneming. Het bedrijf is in hoofdzaak lokaal georiënteerd. Door de diversiteit aan werkzaamheden en onder andere de inzet van landbouwtractoren /-machines en motorrijtuigen met beperkte snelheid is het bedrijf buitengebiedgebonden en buitengebiedpassend. Binnen de inrichting van cliënt zijn faciliteiten aanwezig ten behoeve van het stallen/parkeren van het materieel en machines (in hoofdzaak inpandig), reparaties en (klein) onderhoud van het materieel in eigen beheer, manoeuvreren, opslag van hulpmiddelen /-werktuigen en opslag/stalling overig. Eveneens zijn voorzieningen aanwezig voor het op- en overslaan en behandelen van bouw-, grond-, afvalstoffen en hulpmiddelen. Het bedrijf is op grond van het onderhavige bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf', ex. Artikel 6, met de nadere aanduiding 'Aannemersbedrijf (bijlage A). In de regels van artikel 6.1, lid a, onder 3, wordt voor de bedrijven in een zwaardere milieucategorie verwezen (waaronder cliënt) naar bijlage B. Verondersteld wordt dat hier Bijlage A bedoeld wordt. In bijlage A is het adres Korteweg 7a genoemd. Dit dient Korteweg 7b te zijn.

Inzake de bedrijfsomschrijving 'Aannemersbedrijf, welke aansluit gezien de aard van de activiteiten,

bij de sbi-codering 43 'aannemersbedrijf met werkplaats, b.o. > 1.000 m2 ' (waaronder:, sbi 4312 Grondverzet), alsmede sbi-codering 773 'Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen'. Voor de opslagfaciliteiten is eveneens op grond van de (ondergeschikte) aard en omvang van de activiteiten (w.o. SBI-code 46735) een nadere indeling op grond van milieucategorie opportuun. Het bedrijf i.e. de activiteiten binnen de locatie zijn derhalve qua milieucategorie (VNG-brochure: bedrijven en milieuzonering) als een zogenaamd 3.1 - categorie aan te merken. Voor het bedrijf (locatie 7B) is terecht de bestemming 'bedrijf' opgenomen. Zoals hiervoor nader toegelicht is de aanduiding conform feitelijk gebruik i.e. een goede ruimtelijke ordening beter te omschrijven als "Aannemersbedrijf GWW -h opslag/stalling". Daarbij behoort de adressering aangepast te worden in bijlage A, alsmede de verwijzing naar de juiste bijlage vanuit de regels.

De veronderstelling dat bijlage B bijlage A moet zijn is juist. Het bestemmingsplan is op dit punt aangepast. In de bijlage is als adres Korteweg 7b opgenomen en is het bedrijf omschreven als "Aannemersbedrijf GWW -h opslag/stalling".

Het is een algemeen gegeven dat het landbouwmaterieel, motorrijtuigen met beperkte snelheid en

aanverwante werktuigen, vanwege een toename aan capaciteit, vermogen, etc. door autonome groei toenemen in omvang (lengte, breedte, hoogte). Dit resulteert ook dat er afdoende ruimte benodigd zal moeten blijven voor de (overdekte) stallingsruimte binnen de locatie, gedurende de planperiode.. In relatie tot het soort bedrijfstype wordt verzocht een wijzigingsbevoegdheid op te nemen om het bebouwd oppervlakte met meer dan 10%, uit te breiden.

- Bestemmingsvlak

Het ingetekende bestemmingsplan 'Bedrijf' is niet in overeenstemming met het thans feitelijk gebruik, de eigendomsgrenzen en het - voor de komende planperiode - beoogde gebruik van de totale gronden. Op bijgaand situatieschets (uitsnede Verbeelding Korteweg 7b / 7c) is aangegeven welk deel, ten noorden en oosten, eveneens in eigendom. Deze strook grond met aan de noordzijde een breedte

van circa 19 meter en aan de oostzijde (achter woning) een breedte van 25 meter, heeft weliswaar

een agrarische bestemming, maar is voor cliënt geenszins functioneel en doelmatig als agrarische

grond te gebruiken gezien de te kleine omvang. Daarentegen is deze grond wel noodzakelijk en functioneel bruikbaar voor bedrijfsdoeleinden. Cliënt is daarbij bereid om nadere aandacht te leveren aan een bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse in casu zorg te dragen voor een landschappelijke inpassing (nader uit te werken). Inherent aan de ruimte die benodigd is voor eventueel te realiseren bebouwing (zie hiervoor), het functioneel inrichten van het terrein, ruimte die benodigd is voor de overige opslag van een strategische werkvoorraad aan stoffen, goederen, etc, alsmede voor het optimaliseren van de logistieke route op het terrein (denk aan de genoemde omvang van het materieel) is een groter bestemmingsvlak (zie figuur 1) opportuun. Het wijzigen van het bestemmingsvlak 'Bedrijf' voor het perceel Korteweg 7b (zie figuur 1) is rekeninghoudend met de aspecten van een goede ruimtelijke ordening en het bieden van toekomstperspectief vitaliteit aan het bestaande bedrijf zeer evident. Hierbij zij opgemerkt dat alternatieve locaties voor dergelijke 'niet-agrarische bedrijven' niet I nauwelijks beschikbaar zijn.

- Wijzigingen

Namens cliënt verzoek ik u de hiervoor genoemde aspecten op te nemen in het ontwerpbestemmingsplan. Ik behoud mij namens cliënt het recht voor om deze inspraakreactie nader aan te vullen.

In Bijlage 1 Bedrijvenlijst bestaande bedrijven is aangegeven dat het bebouwd oppervlak voor de bedrijfsactiviteit die op het perceel Korteweg 7b mag worden uitgeoefend, maximaal 1160 m2 mag bedragen. Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op landbouw, natuur en landschap en recreatie. De andere functies die in het buitengebied voorkomen zijn ondergeschikt aan de functies waarop het beleid zich richt. Deze functies, die gebruikmaken van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen, wordt niet meer ruimte geboden dan aanwezig is. Bedrijven die willen uitbreiden dienen zich op een bedrijventerrein te vestigen. De bestemming "Bedrijf" uitbreiden tot aan de eigendomsgrenzen betekent dat er voor de bestemmingen binnen een groter perceel, zowel op grond van het bestemmingsplan (de maximaal toegestane 1160 m2) als vergunningvrij, kan worden gebouwd. Uit oogpunt van landschap is dat niet gewenst dat bebouwing uitwaaiert over een groter gebied dan strikt noodzakelijk.

8.2.23 Kroosakker 6, 1733 BB, Noord - Scharwoude: De zienswijze van J.A.M. van Kleef,

Als eigenaren van de woning aan de Middenweg 589A, 1704 BH Heerhugowaard, verzoeken wij u

om de huidige bestemming op het bovengenoemde perceel te wijzigen van Agrarische bedrijfswoning naar een woonbestemming. Het kadastraal object Heerhugowaard S 524 (gedeeltelijk) is door dhr. Verwer in twee percelen verkocht. Wij zijn nu de eigenaar van een gedeelte van het perceel incl. het woonhuis (totaal +I- 1600 m2), nieuw kadastraal nummer S3466. Tijdens de verkoop heeft de makelaar (Agriteam) in samenwerking met de toen nog eigenaar dhr. Verwer, reeds een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel aan te passen naar woonbestemming. Volgens opgave van de makelaar is dit verzoek reeds bij u in behandeling en zou worden meegenomen in het kader van herziening bestemmingsplan Buitengebied van Heerhugowaard. Wij willen graag op dit lopende verzoek doorborduren en zouden graag zien dat de bestemming voor ons perceel wordt aangepast naar Woonbestemming. Volgens opgave van de makelaar is er reeds een rapport bij u aanwezig waarin een onafhankelijke instantie verklaart, dat in theorie een agrarisch bedrijf zich op het voormalige perceel zou kunnen vestigen, maar dat verkoop aan een agrariër zo goed als onmogelijk zou zijn, omdat er geen land bij het perceel aanwezig is. Het huidige perceel (+A 1600 m2) is het voor agrarische doeleinden niet meer geschikt. Aangezien het woonhuis zich bevindt in de rooilijn van de Middenweg en er op de belendende percelen zich ook woonhuizen bevinden, lijkt het naar onze mening geen probleem om deze bestemming nu aan te passen. Het past in de tijdsgeest dat er meer en meer agrariërs hun bedrijf beëindigen en d. agrariërs die wel hun bedrijf voortzetten steeds meer land exploiteren, maar daar geen extra woning bij nodig hebben. Agrarische woningen blijven dus over. Een klein onderzoek bij de bewoners van de aangrenzende percelen leert ons dat hier geen bezwaren zullen zijn tegen de bestemmingswijziging. Mocht u van ons nog een verdere toelichting wensen, dan zijn wij uiteraard altijd bereid om die, hetzij mondeling, hetzij schriftelijk te geven.

De woning kan worden bestemd voor "Wonen". Voor de motivering zie het antwoord bij de zienswijze van "Woningmarktconsultancy (8.2.25) Het bestemmingsplan is overeenkomstig het verzoek aangepast.

8.2.24 Laanderweg 15 : De zienswijze van C.P.H. Dekker

Ik verzoek u medewerking te verlenen aan een extra bedrijfsruimte van 300 m2. Dit zou voor het komende decennium ruimte bieden om alle voertuigen op eigen terrein overdekt te stallen waarbij er voldoende voorraadruimte overblijft voor de grafkisten. Dit nieuwe bedrijfsgebouw wordt bij voorkeur achter de bestaande bedrijfsruimte gesitueerd, in een kwalitatief hoogwaardige bouwstijl en een verschijningsvorm en goot- en nokhoogte die aansluit bij de huidige bebouwing. De keuze om aan de achterkant te bouwen is gelegen in het feit dat daarmee het woonperceel aan de overkant zo min mogelijk uitzicht op het open agrarisch gebied wordt ontnomen. Bovendien sluit de situering aan bij de oorspronkelijke stedenbouwkundige opbouw van (agrarische) percelen in het buitengebied

waarbij de woning aan de openbare weg is gesitueerd en de bedrijfsgebouwen daarachter, op een perceel waarbij de breedtemaat over het algemeen geringer is dan de dieptemaat.

Volgens het voorontwerpbestemmingsplan Buitengebied 2011 dat in de inspraakprocedure is gebracht heeft het perceel de bestemming "Bedrijf" waarop maximaal 740 m2 mag worden bebouwd. Op het perceel staat momenteel 432 m2 aan bedrijfsgebouwen. Het nieuwe bedrijfsgebouw van 300 m2 past daarmee in de maximaal toegestane oppervlakte aan gebouwen. Het bouwblok met de bestemming Bedrijf" is echter aan de achterzijde niet diep genoeg om de bedrijfsruimte van 300 m2 op te situeren.

Om de bouw van de extra bedrijfsruimte aan de achterzijde van het perceel mogelijk te maken verzoek ik u het bouwblok met de bestemming "Bedrijf" aan te passen overeenkomstige de bijgevoegde tekening. Het uitgangspunt is hierbij dat de oppervlakte van het bouwblok gelijk blijft maar de vorm veranderd. In het verlengde hiervan verzoek ik u de achtertuin van de bestaande boerderij nabij het spoor, die na de het overlijden van oprichter P. Dekker privé-eigendom geworden van C.P.H. Dekker, een woonbestemming te geven die aansluit bij de al aanwezige woonbestemming van de boerderij.

Abusievelijk is altijd aangenomen dat de bouwmogelijkheden op het perceel Laanderweg 13 volledig benut waren. Dit blijkt echter niet het geval te zijn. Op het perceel Laanderweg 13 kan nog circa 300 m2 aan bebouwing worden gerealiseerd. Tegen het van vorm veranderen van de bestemming "Bedrijf", zoals voorgesteld, bestaat geen bezwaar en is uit oogpunt van landschap te prefereren. Het bestemmingsplan is overeenkomstig het verzoek aangepast.

8.2.25 Middenweg 426: De zienswijze D van der Leest

Hierbij verzoek ik om een aanpassing in het bestemmingsplan buitengebied Heerhugowaard. Het betreft perceel 3471 sectie S. Dit perceel wat wij erbij krijgen, zouden we graag omgezet zien worden van agrarische bestemming naar woonbestemming, zie bijgeleverde kopieën,

In het buitengebied komt het regelmatig voor dat burgers grond met een agrarische bestemming aankopen en die als tuin bij de woning trekken. Hierdoor ontstaan rafelranden en verrommelt het landschap. Als de gronden vervolgens ook nog eens voor "Wonen" worden bestemd ontstaan er ook nog dieper het landelijk gebied in bouwmogelijkheden. In de Nota van uitgangspunten is aangegeven dat van het positief bestemmen van deze gronden voor "Wonen" een verkeerd signaal uitgaat. Het verzoek geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.

8.2.26 Middenweg 448 en Veenhuizerweg 9a: De zienswijze van de heer A. Botman

Hierbij wil ik bij u aangeven dat ik in aanmerking wil komen voor het vergroten van mijn bouwblokken op mijn agrarische bedrijf. Het gaat hierbij om de locaties Middenweg 448 en Veenhuizerweg 9a.

Zie beantwoording zienswijze firma van der Helm.

8.2.27 Middenweg 454: De zienswijze van Culema Advies B.V. namens de heer S.J.M Borst,

In het ter inzage liggende voorontwerp is voor cliënt de (enkel)bestemming agrarisch weergegeven

op zijn perceel. Dit is in tegenstelling met de werkelijkheid. Cliënt runt namelijk al jaren een hoveniersbedrijf (80% van de bedrijfsactiviteiten) met daarnaast een kleinschalig grondverzetbedrijf

(20% van de bedrijfsactiviteiten) vanaf zijn perceel. Cliënt geeft aan reeds in 2007 middels een artikel 19 procedure vrijstelling van de gemeente te hebben verkregen om bovenstaande beschreven bedrijfsactiviteiten te mogen blijven uitoefenen vanaf het perceel. Op basis van deze vrijstelling verzoekt cliënt u dan ook nu het bestemmingsplan Buitengebied wordt herzien zijn perceel te bestemmen naar de werkelijke reeds jaren bestaande situatie. Verzocht wordt om gelet op bovenstaande bedrijfsomschrijving het perceel van cliënt op een zodanige wijze te bestemmen dat recht wordt gedaan aan de werkelijke situatie. Namens cliënt verzoek ik u het hiervoor genoemde aspect over te nemen én de wijziging door te voeren in het ontwerpbestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is overeenkomstig de verleende vrijstelling ex artikel 19 WRO aangepast. De op het perceel aanwezige stolp en het voorhuis zijn bestemd voor "Wonen". De op het perceel aanwezige bedrijfsgebouwen zijn bestemd voor "Bedrijf". De op het perceel uitgeoefende functie hoveniersbedrijf / kleinschalig grondverzetbedrijf is in Bijlage 1 Bedrijvenlijst bestaande bedrijven opgenomen. In de vrijstellingsbeschikking is de oppervlakte voor de op het perceel uitgeoefende functie bepaald op 500 m2. In deze bijlage is ook vastgelegd het brutovloeroppervlak van de bestaande bebouwing. De bestaande bebouwing mag worden herbouwd voor een oppervlakte van 750 m2 en voor de op het perceel uitgeoefende functie hoveniersbedrijf / kleinschalig grondverzetbedrijf worden gebruikt voor 500 m2 De overige 250 m2 mag conform de provinciale nota "Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing" worden gebruikt voor "Bedrijfsdoeleinden 1 en 2" / stille opslag.

8.2.28 Middenweg 489a: De zienswijze van de heer H.M. Tesselaar

In het Voorontwerp bestemmingsplan zijn we het niet eens met de glas grens t.o.v. de Middenweg. Wij willen graag uitbreidingsmogelijkheden tot op 110 m van de middenweg ter hoogte van Middenweg 489 A voor ons glas bedrijf op Altonstraat 10. De gemeente wil het Alton gebied versterken door het te faciliteren. Hier ligt een goede kans om ons bedrijf aan uitbreiding mogelijkheden te helpen door

maatwerk te leveren. Op pagina 7 van het voorontwerp staat dat de lint bebouwing onder druk staat en dat het gebied landschappelijk van weinig waarde is. De bestaande bebouwing gaat tot 125 m diep het gebied in. Het is geen ruimtelijk gebied maar een bebouwd gebied met nieuwbouw de doorbraak en industrie terrein de Vaandel. In de structuurvisiekaart van de stad van kansen tot 2020 is het gebied ingekleurd als kassen gebied. In onze eerdere bezwaar op het oude bestemmingsplan heeft de Raad van State de provincie opdracht gegeven op 09-11-2005 om aan te geven waarom het 200 m moet zijn i.p.v. de gevraagde 110 m. Hier heeft de provincie niet op gereageerd. Wij vragen u de glasgrens op 110 m van de Middenweg te leggen.

De gemeente wil de glastuinbouw faciliteren maar alleen binnen de grenzen van het voor de glastuinbouw aangewezen gebieden is van mening de grens van het Altongebied op circa 200 meter uit de as van Middenweg ligt.

Het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaak 1962" maakte in heel Heerhugowaard, behoudens enige gebied waar uitbreidingen van de kern waren voorzien, glastuinbouw mogelijk. Bij het bestemmingsplan Landelijk Gebied 1972 vindt een herbezinning op glastuinbouw plaats. Glastuinbouw is dan alleen bij recht nog mogelijk in die gebieden waar glastuinbouw zich gevestigd heeft. (o.a. Alton en 't Kruis). In de overige gebieden was glastuinbouw alleen nog mogelijk met een vrijstelling en alleen voor bedrijven die ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan Landelijk gebied duurzaam op glastuinbouw waren gericht. In bestemmingsplan Landelijk Gebied behoorde de onderhavige strook (van toen circa 300 meter) al niet meer tot het gebied waar glastuinbouw bij recht kon worden gevestigd. In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is de glasgrens uiteindelijk vastgesteld op 200 meter uit de as van de Middenweg. Aan kaarten bij structuurvisies, schetsen, plannen e.d kunnen geen rechten worden ontleend. Deze plannen vertolken een toekomstvisie en wijzen gebieden aan waar die visie verwezenlijkt moet worden. Die visie wordt uiteindelijke vertaald en vastgelegd in het bestemmingsplan, het enige plan dat overheid en burger juridisch bindt en waarbij alle bij de grond betrokken belangen zijn afgewogen. De hele passage over de landschappelijke waarde van het gebied luidt overigens: "Daarbij is, om de overgang te verzachten, afstand gehouden tussen glas en de omliggende wegen- en bewoningsstructuren. Deze randen hebben een agrarische bestemming en staan vanwege de kleinschaligheid in combinatie met de vele woonfuncties in de lintbebouwing onder druk. Voor de passant maakt het gebied op sommige plekken een rommelige indruk doordat weinig aandacht is besteed aan de bebouwing/installaties in relatie tot de openbare weg. Landschappelijk vormt het gebied geen duidelijk begrensde eenheid en is van weinig waarde". Een zekere afstand houden is het motief om het gebied niet vol te bouwen, mede gelet op de omliggende woonstructuur (De Doorbraak)

8.2.29 Middenweg 506, 506a en 536: De zienswijze van makelaardij de Dijken, namens de maatschap Borst

De maatschap Borst exploiteert een agrarisch bedrijf bestaande uit het melkveehouderij aan de

Middenweg 536 en het tuindersbedrijf aan Middenweg (Paardenboslaan) 506a. De maatschap Borst

bestaat uit twee jonge ondernemers die het bedrijf onlangs hebben overgenomen van de vorige

generatie. De maatschap Borst wenst absoluut de mogelijkheid te hebben om beide bouwvlakken (op Middenweg 506a en 536) uit te kunnen breiden tot elk 2 hectare. De schaalvergroting is onomkeerbaar en zij wensen de mogelijkheid te kunnen hebben om het bedrijf op beide locaties te kunnen uitbreiden. Hiertoe verzoekt de maatschap Borst uw college onder andere om een deel van het bouwvlak Middenweg 506 aan de voorzijde van de stolpboerderij te verplaatsen naar de plek aangrenzend de bedrijfsopstallen met haar bouwvlak, no. 506a. Dit uiteraard in overleg met de eigenaar van de stolp 506. Daarnaast geeft het voorontwerp aan dat er sprake is van dubbele bestemmingen (waarde-archeologie 3 en 4) aangrenzend de huidige bouwvlakken. De dubbelbestemming belemmerd de uitbreidingsmogelijkheden op de bouwvlakken. De maatschap Borst verzoekt uw college de dubbelbestemming, betreffende de huidige bouwvlakken en aangrenzende gronden waar de bouwblokken uitgebreid kunnen worden tot 2 hectare, te laten vervallen. Immers er ontstaat zo ook een tegenstrijdigheid met de voornoemde dubbelbestemming en wijzigingsbevoegdheid tot uitbreiding van de bouwvlakken tot 2 hectare. Daarnaast bevreemd het de maatschap Borst dat de opstallen aan Middenweg 536 buiten het bestemmingsplan zijn gelaten. Het is logischer om die er aan toe te voegen. Is dit wellicht op basis van historie te verklaren, doch aan te passen? Of is het wenselijker voor de maatschap Borst het zo te laten?

De heer J.J.M. Borst eigenaar van het pand Middenweg 506 heeft verzoek ingediend om de bestemming van het pand Middenweg 506 van Agrarisch (bedrijfswoning) te wijzigen in de bestemming

Wonen. Voor het aantonen van de noodzaak van deze wijziging heeft de DLV een rapport opgesteld.

Het perceel Middenweg 536 ligt niet in het bestemmingsplan Buitengebied 2014, maar komt te liggen in het bestemmingsplan De Noord. Het bestemmingsplan De Noord heeft betrekking op het gebied dat verbeeld wordt door kaart 6 van het nu geldende bestemmingsplan Buitengebied 1998. Het verzoek voor vergroting van het bouwvlak voor het perceel Middenweg 536 heeft geen betrekking op dit bestemmingsplan en wordt derhalve buiten beschouwing gelaten. "

Het agrarisch bedrijf aan de Middenweg 506 is in 2012 gesplitst verkocht. De bedrijfsgebouwen zijn aan de Maatschap Borst verkocht en de bedrijfswoning aan de heer J.J.M. Borst. De maatschap Borst had geen behoefte aan de bedrijfswoning, omdat ze over voldoende bedrijfswoning beschikt. De vraag die nu voor ligt is kan de bedrijfswoning bestemd worden voor burgerwoning? Om die vraag te beantwoorden is de milieuhygiënische situatie van belang. Voor de huidige situatie geldt dat ten aanzien van de bedrijfswoning geen milieuhygiënische eisen worden gesteld aan het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoort en bedrijfswoning een zekere bescherming geniet ten aanzien van de milieuhinder van de omringende bedrijven. Dat verandert als de bedrijfswoning voor burgerwoning wordt bestemd. Deze woning geniet dan bescherming tegen de milieugevolgen van het bedrijf waarvan de woning is afgesplitst. Ook de bescherming tegen de milieugevolgen van het naastgelegen bedrijf (Middenweg 504), een intensieve veehouderij, is voor een agrarisch bedrijfswoning van derden van een lager niveau als voor een burgerwoning. Gelet hierop kan de woning Middenweg 506 niet voor "Wonen" worden (her)bestemd.

Om aan dit soort situatie toch medewerking te kunnen verlenen is het mogelijk om de afgesplitste woning de status van plattelandswoning te geven. De woning geniet dan geen bescherming tegen milieugevolgen van het bedrijf waarvan de woning is afgesplitst en de bescherming tegen de milieugevolgen van de naastgelegen bedrijven wijzigt niet. (zie ook de reactie 8.2.39 Veenhuizerweg 11). De woning blijft met de gronden die bij de woning in gebruik zijn binnen het bouwvlak liggen. Voor dit deel van het bouwvlak is het van vorm veranderen van bouwvlak binnen de bestemming Agrarisch niet van toepassing, omdat een deel van de gronden dan in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Tevens is op het perceel de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" gelegd, om te voorkomen dat voor het agrarisch bedrijf Middenweg 506a een nieuwe agrarische bedrijfswoning kan worden opgericht.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid voor het college van B en W opgenomen voor een vergroting van het bouwvlak tot maximaal 2 hectare. Met deze wijzigingsbevoegdheid wordt op mogelijke toekomstige ontwikkelingen geanticipeerd. Pas als die ontwikkelingen zich voordoen kan het bouwvlak worden vergroot. In de wijzigingsbevoegdheid zijn de voorwaarden opgenomen, waaraan voldaan moet worden om tot een vergroting van het bouwvlak te komen. In het bestemmingsplan is ook een wijzigingsbevoegdheid voor het vorm veranderen van het bouwvlak opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid maakt het mogelijk om het bouwvlak efficiënter te benutten. Sleufsilo's mogen ook buiten het bouwvlak worden geplaatst.

Voor veehouderijen en gemengde bedrijven moet daarbij nog aangetoond worden dat de uitbreiding niet in strijd is met de natuurwetgeving. De uitbreiding van de activiteiten mag geen significante gevolgen hebben voor de Natura 2000 gebieden De Schoorlse Duinen en de Eilandspolder. Om dit te kunnen toetsen is een concreet plan noodzakelijk dat inzicht geeft in de omvang en samenstelling van de veebezetting. Gelet hierop kan een bouwblok van 2 hectare bij recht niet worden toegestaan.

De dubbelbestemming "Waarde Archeologie" is geen belemmering voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf of voor bouwactiviteiten. Alleen zal er bij activiteiten van een bepaalde omvang eerst een archeologisch onderzoek moeten worden verricht. Als er uit het archeologische onderzoek naar voren komt dat er archeologische waarden in het geding zijn, zal het behoud daarvan gewaarborgd moeten worden volgens het principe de verstoorder betaald. Op de verbeelding is de woning Middenweg 506 aangeduid als plattelandswoning en is een nieuwe agrarische bedrijfswoning uitgesloten.

8.2.30 Middenweg 581: De zienswijze van de heer H. Dekker,

Wij willen graag de agrarische bestemming van deze percelen (zie bijgevoegd stuk) veranderd zien in de bestemming wonen. Door de grens tussen de bestemming "Wonen" en "Agrarisch" te verschuiven naar het verlengde van de achtergrens van het perceel Middenweg 583 verdwijnt het rafelrandje aan het agrarisch perceel, dat toch niet goed te bebouwen is. (samenvatting van de handgeschreven brief)

In het buitengebied komt het regelmatig voor dat burgers grond met een agrarische bestemming aankopen en die als tuin bij de woning trekken. Hierdoor ontstaan rafelranden en verrommelt het landschap. Als de gronden vervolgens ook nog eens voor "Wonen" worden bestemd ontstaan er ook nog dieper het landelijk gebied in bouwmogelijkheden. In de nota van uitgangspunt is aangegeven dat van het positief bestemmen van deze gronden voor "Wonen" een verkeerd signaal uitgaat. Het verzoek geeft geen aanleiding het bestemmingsplan aan te passen.

8.2.31 Middenweg 588 : De zienswijze van de heer N. Kraakman

Als eigenaar van de schuur aan de Middenweg 589B te Heerhugowaard, verzoek ik u om de

huidige bestemming op het bovengenoemde perceel te wijzigen van Agrarisch naar bedrijven

één of twee. Het kadastraal object Heerhugowaard S 524 (gedeeltelijk) is door dhr. Verwer in twee

percelen verkocht. Ik ben de eigenaar van een gedeelte van het perceel (de schuur)

(totaal +/- 5400 m2).

Tijdens de verkoop heeft de makelaar (Agriteam) in samenwerking met de toen nog eigenaar dhr. Verwer, reeds een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel aan te passen naar woonbestemming en een bedrijfsbestemming voor de schuur. Volgens opgave van de makelaar is dit verzoek reeds bij u in behandeling en zou worden meegenomen in het kader van herziening bestemmingsplan Buitengebied van Heerhugowaard. Ik, Nico Kraakman, wil eveneens graag op dit lopende verzoek doorborduren en zou graag zien dat de bestemming voor mijn perceel wordt aangepast naar Bedrijven één of twee. Volgens opgave van de makelaar is er reeds een rapport bij u aanwezig waarin een onafhankelijke instantie verklaart, dat in theorie een agrarisch bedrijf zich op het gehele perceel zou kunnen vestigen, maar dat verkoop aan een agrariër zo goed als onmogelijk zou

zijn, omdat er geen land bij het perceel aanwezig is. Daar het perceel (+/- 7.000 m2) nu in twee stukken is verkocht, is het voor agrarische doeleinden niet meer geschikt. Het past in de tijdsgeest dat er meer en meer agrariërs hun bedrijf beëindigen en de agrariërs die wel hun bedrijf voortzetten steeds meer land exploiteren. Een klein onderzoek bij de bewoners van de aangrenzende percelen leert ons dat

hier geen bezwaren zullen zijn tegen de bestemmingswijziging.

De schuur kan worden bestemd voor "Bedrijven". Voor de motivering zie het antwoord bij de zienswijze van "Woningmarktconsultancy (8.2.25) Het bestemmingsplan is overeenkomstig het verzoek aangepast.

8.2.32 Middenweg 589a en Donkereweg 1b: De zienswijze van Woningmarktconsultancy namens de fa. Verwer

De VOF J. Verwer & Zn te Heerhugowaard is op 30 oktober 2012 failliet verklaard. De onroerende goederen staan reeds vanaf de zomer van 2012 te koop. Een deel er van is inmiddels verkocht. Voor de thans nog in bezit zijnde gedeelten vragen wij hierbij wijziging naar de bestemming wonen en bedrijven aan. Het betreft: Middenweg 589a; en Donkereweg 1b. In het voorliggende plan hebben beide objecten een agrarische bestemming gekregen met een bouwblok. Beide onroerende goederen zijn als agrarisch object sinds de zomer tegen reële vraagprijzen aangeboden geweest. Dit heeft ondanks een prijsverlaging niet geleid tot serieuze belangstelling vanuit de agrarische sector. De enige vraag die van agrariërs binnen kwam, is of het land separaat te koop of te huur was. Uiteindelijk hebben bank en curator besloten het land nabij het object Middenweg 589a te verkopen, vanwege:

-het ontbreken van concrete belangstelling van agrariërs voor het geheel;

-de bijna niet meer aanwezige mogelijkheden om grote bedragen te financieren voor aankoop van agrarische objecten;

-verkoop in delen de aankoop voor agrariërs wellicht wel financieel haalbaar zou kunnen maken;

-een snel veranderende markt voor agrarische onroerende goederen volgens expert George van der Velden van AgriTeam makelaars(zie bijlage). Na verkoop van deze landbouwgrond bij de Middenweg is gebleken dat agrariërs ook niet te bewegen zijn om huis en schuur samen of zelfs schuur of huis apart te kopen. Dit terwijl de vraag prijzen zich inmiddels in een zeer gunstige prijscategorie bevinden.

Hetzelfde was het afgelopen half jaar ook al opgevallen bij de verkoopactiviteiten van de Donkereweg 1b, waar nooit enige agrarische grond van betekenis heeft bij gehoord. De belangstelling van niet-agrariërs is wel concreet aanwezig. Om het toekomstige gebruik direct in goede banen te leiden, vragen wij het college om de bestemmingen voor beide locaties te wijzigen in woon- en bedrijfsdoeleinden. Uit artikel 35 van de Algemene Wijzigingsregels van het bestemmingsplan blijkt dat voldaan dient te worden aan de volgende 4 voorwaarden:

1. zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming is niet meer mogelijk;

Zie bijgaand rapport van G. van der Velden van AgriTeam makelaars over de veranderende markt.

2. de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven worden niet onevenredig beperkt;

Zie hieronder een inschatting van de risico's ter zake; indien gewenst wordt een deskundige verzocht hierover te rapporteren.

3. geen sprake van een aantoonbare onevenredige aantasting van in de omgeving aanwezige landschappelijke-, natuurlijke-, cultuurhistorische, bodem en waterhuishoudkundige- en milieuhygiënische waarden;

Aantasting niet aanwezig en indien bedrijvigheid beperkt wordt toegestaan ook niet te verwachten.

4. het woon- en leefmilieu van de in de omgeving aanwezige woningen wordt geborgd;

Zie tevens hieronder.

Aan de Middenweg is reeds een keur van ook niet-agrarische bedrijven gevestigd (sommige legaal, sommige gedoogd), waarbij een meer algemene bedrijfsvoering op onderhavig perceel niet zal opvallen, noch tot (meer) overlast voor omwonenden en omliggende bedrijven zal leiden. De bedrijfsschuur en bijbehorende grond hebben een zelfstandige, directe ontsluiting op de doorgaande weg (Middenweg) en zal niet tot overlast leiden. Indien gewenst, is het mogelijk om op korte termijn ter zake schriftelijke verklaringen van alle omwonenden te overleggen. Op de Donkereweg 1b zijn omliggende woningen en bedrijven op veel meer dan 100 meter afstand gelegen. Deze afstand is dus ruim voldoende om de ontwikkeling en bedrijfsvoering van deze bedrijven niet te beperken. Verkeer zal -net als nu- na de afslag van de doorgaande weg (Middenweg) slechts langs 2 andere bedrijven (waarvan 1 met bijbehorend woonhuis) rijden.

De regels die gelden voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid gelden ook voor het wijzigen het bestemmingen in het kader van de herziening van het bestemmingsplan. Het voordeel van het wijzigen van een bestemming in het kader van een herziening van een bestemmingsplan is dat er geen procedurekosten in rekening worden gebracht. Voorwaarde daarbij is wel dat het huiswerk gedaan moet zijn. De benodigde rapporten en overeenkomsten moeten er liggen, respectievelijk zijn afgesloten. Voor de beoordeling of een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming nog mogelijk is, is door de aanvrager een rapport van de DLV overlegd. Uit het rapport blijkt dat beide locaties aan het volledige agrarische netwerk zijn aangeboden en de vraagprijs tweemaal naar beneden is bijgesteld. Voor het agrarisch onroerend goed is geen enkele interesse geweest. De gronden die bij het bedrijf Middenweg 589 a behoorden zijn inmiddels separaat verkocht. De vraag of een zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming nog mogelijk is gaat nu alleen over de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen. De curator heeft aangegeven dat de separate verkoop van de gronden is ingegeven door geen belangstelling vanuit de agrarische sector voor het bedrijf als geheel en de druk van de oplopende schulden. Het rapport dient, als verantwoording achteraf, derhalve alsnog ingegaan op een zinvolle voortzetting van het bedrijf als geheel.

In het rapport wordt aangegeven dat de marktsituatie de agrarische bedrijven dwingt tot een sterke schaalvergroting. De schaalvergroting leidt tot minder bedrijven en de bedrijven die overblijven groeien met name in areaal. De groei in bedrijfsgebouwen blijft achterwege of vindt plaats op de centrale locatie. De nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt bemoeilijkt door de markt, die wordt bepaald het grootwinkelbedrijf . Door recente fusies is er een klein aantal machtige inkooporganisaties ontstaan. Levering aan deze organisaties vergt samenwerkende aanbieders. Kleine ondernemers zijn daardoor genoodzaakt om zich aan te sluiten bij producentenorganisaties en dat zet een rem op de nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Kleine ondernemers zijn bij uitstek afhankelijk van niches in de markt, maar door de grootschaligheid van de afzet zijn deze niches nauwelijks meer aanwezig.

Het rapport beschrijft een algemene trend, die ook door de gemeente wordt onderschreven. Van het bedrijf op het perceel Middenweg 589a zijn de woning, de bedrijfsgebouwen en de gronden (als eerste) afzonderlijk verkocht. De gronden worden agrarische gebruikt. De bedrijfswoning wordt als burgerwoning gebruikt en wat in de bedrijfsgebouwen plaatsvindt is niet bekend. Gelet hierop en het gestelde in het rapport is het onwaarschijnlijk dat een zinvol gebruik overeenkomstige de huidige agrarische bestemming nog mogelijk is. De bedrijfswoning dient derhalve als burgerwoning te worden bestemd. De bedrijfsgebouwen dienen de bestemming Bedrijf te krijgen en kunnen gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden milieucategorie 1 en 2. Deze categorie is acceptabel in een woonomgeving. Het perceel Donkereweg 1b is gekocht door een agrariër. Het agrarische gebruik wordt hier voortgezet. Het bestemmingsplan is overeenkomstig aangepast.

8.2.33 Middenweg 606c: De zienswijze van R. Vinke en K. Stuyt

Wij hebben het perceel Middenweg 606 C te Heerhugowaard vorig jaar aangekocht met de bedoeling hier te gaan wonen. Het perceel is een voormalige agrarisch bedrijfsperceel waar sinds enkele jaren geen agrarisch bedrijf meer in werking is. De omliggende agrarische percelen die oorspronkelijk bij dit agrarisch bedrijf hoorde zijn aan andere agrariërs verkocht. In het nu geldende bestemmingsplan en het voorontwerpbestemmingsplan buitengebied, dat nu in de inspraakprocedure is gebracht, heeft het perceel een agrarische bestemming met een bijbehorend agrarisch bouwvlak gekregen. Wij zijn tot onze verassing hier pas recent van op de hoogte gesteld en hebben van de gemeente vernomen dat deze bestemmingsplanprocedure dé gelegenheid is om de juiste bestemming op het perceel te leggen. Wij verzoeken u daarom deze bestemming zodanig te wijzigen dat er op het vlak, zoals aangegeven op de bijgevoegde kaart, een woonbestemming wordt gelegd. Een woonbestemming is voor dit perceel de meest geëigende bestemming om de volgende

redenen.

1 Het is niet aannemelijk, en het staat voor ons vast, dat zich op het perceel binnen de

planperiode van 10 jaar geen agrarisch bedrijf meer zal vestigen.

2. Het perceel ligt op minimaal 50 meter afstand van dichtstbijzijnde omliggende

agrarische bedrijfspercelen zodat van eventuele belemmering/gebruiksbeperking van

belendende agrarische percelen geen sprake kan zijn.

3. De Middenweg is een weg met hoofdzakelijk lintbebouwing. Ook in het gedeelte

tussen De Noord en 't Verlaat is daar sprake van. De gebruiksfuncties zijn divers.

Door beëindigingen van agrarische bedrijven in de afgelopen decennia zijn veel percelen aan de Middenweg inmiddels particulier bewoond. Ook extra inbreiding van het lint met woningen heeft de Middenweg inmiddels een gemengd maar overwegend woonkarakter gekregen. Een woonfunctie voor Middenweg 606C past daar ruimtelijk en stedenbouwkundig goed in.

In een aanvullende brief (handgeschreven) heeft de heer S Stuyt, eigenaar van de schuur, verklaard dat het agrarisch bedrijf ter plaatse is beëindigd. De schuur wordt gebruikt privé opslag / stille opslag.

De woning Middenweg 606c heeft in het nu vigerende bestemmingsplan buitengebied de bestemming agrarische bedrijfswoning. De woning is per 27 - 03 - 2012 door de heer S.E.M. Stuyt verkocht aan de heer R. Vinke en mevrouw K. Stuyt. Op het perceel wordt geen agrarisch bedrijf meer uitgeoefend. De woning wordt derhalve is strijd met het bestemmingsplan voor woondoeleinden gebruikt. De achter de woning gelegen schuur behoort niet bij de woning. Om de woning en de schuur aan het agrarisch gebruik te kunnen onttrekken, dient aangetoond te worden dat een zinnig gebruik overeenkomstig de bestemming niet langer mogelijk is. Door de DLV is daartoe een rapport opgesteld. Uit dat rapport blijkt dat, gelet op de schaalvergroting in de landbouw er geen behoefte is aan decentrale locaties. Voorts wordt de markt in de voedselindustrie bepaald door het grootwinkelbedrijf. De markt wordt bepaald door machtige inkoopcombinaties en dat vraagt samenwerkende aanbieders. Voor de individuele agrariër is het onmogelijk om zaken te doen met deze partijen. Kleine ondernemers die bij uitstek geschikt zijn om niches in de markt te zetten komen door deze ontwikkeling niet meer aan bod, met als gevolg een rem op de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven. De kans dat het onderhavige object ooit nog overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt, wordt nihil geacht. Tegen over de woning Middenweg 606c ligt op een afstand van circa 60 meter het glastuinbouwbedrijf Middenweg 591. Het aangrenzend perceel ten noorden van de woning is bestemd voor glastuinbouw en ten zuiden van het perceel voor tuincentrum. Al deze bestemmingen grenzen op een kortere afstand al aan een woonbestemming dan het perceel Middenweg 606c. Als de woonbestemming belemmerend is voor één van deze bestemmingen dan is dat nu ook al zo en wordt de belemmering door het toevoegen van deze nieuwe woonbestemming niet vergroot. De schuur heeft een oppervlakte van circa 570 m2, ligt op een afstand van circa 7 meter achter de achtergevel van de woning en wordt gebruikt voor hobby en stille opslag. Gelet op de ligging van de schuur ten opzichte van de woning is een gebruik voor milieucategorie 1 het maximaal haalbare. De schuur behoort niet bij de woning, maar is wel in bezit van de familie.

Gelet hierop kan de bestemming "Argrarisch" worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" en "Bedrijf". Het bestemmingsplan is op dit punt aangepast

8.2.34 Oterlekerweg 3: De zienswijze van de heer N.T.P. Kuilboer

Op dit familiebedrijf, dat al jaren bestaat, blijkt helemaal geen agrarisch bouwvlak aanwezig te zijn. Wij willen graag een agrarisch bouwvlak.

Het agrarisch bedrijf van de heer Kuilboer aan de Oterlekerweg 3 ligt op de gemeentegrens van de gemeenten Heerhugowaard en Schermer. In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is het perceel Oterlekerweg 3 bestemd voor "Wonen". Uit het dossieronderzoek kwam geen agrarisch bedrijf naar voren. Ook in het bestemmingsplan van de gemeente Schermer heeft het bedrijf geen agrarische bestemming. Het bestemmingsplan landelijk gebied 1972 gaf aan het perceel Oterlekerweg de bestemming Agrarische doeleinden Ab. Op grond van deze bestemming kon in een strook, met een diepte van 100 meter vanuit de weg gemeten, agrarisch bedrijfsbebouwing worden opgericht. Deze strook had langs de weg gemeten vanaf de gemeente grens een lengte van circa 80 meter. In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is het agrarisch bedrijf ten onrechte wegbestemd. Gelet hierop kan de toets of er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf achterwege blijven. Nu er sprake is van een agrarisch bedrijf zal er ook een bouwvlak moeten worden toegekend. Bij de herziening van het bestemmingsplan Landelijk Gebied is de bouwstroken methode vervangen door de bouwvlakken methode en hebben alle agrarische bedrijven een standaard bouwvlak gekregen. Gelet hierop heeft het agrarisch bedrijf van de heer Kuilboer recht op een standaard bouwvlak van circa 1 hectare.

Omdat het bedrijf op de grens van twee gemeenten ligt, zal het bouwvlak ook over de twee gemeenten verdeeld moeten worden. In iedere gemeente een bouwvlak van 0,5 hectare lijkt logisch, maar is dat niet. Aan de kant van de gemeente Schermer komt het bouwvlak dan achter woningen te liggen. Aan de Heerhugowaardse kant zijn er geen belemmeringen.

Een agrarisch bouwvlak maakt per definitie een inbreuk op het landschap. De noodzaak van het hebben van een bouwvlak van circa 1 hectare voor een agrarisch bedrijf is algemeen aanvaard. Uit de noodzaak van het hebben van een agrarisch bouwvlak en de primaire functie van het landelijk gebied voor landbouw, vloeit ook de prioriteit van het bouwvlak boven het landschappelijk belang voort. Wel kan bezien worden of een andere situering van het bouwvlak wenselijk en of mogelijk is. Omdat het hier gaat om een bestaand bedrijf en gelet op bovengenoemde belemmeringen is andere situering van het bouwvlak niet mogelijk. Een deel van het bouwvlak is reeds met toepassing een Wabo procedure in 2011 gerealiseerd.

Gelet hierop is het redelijk om 0,75 hectare van het bouwvlak in de gemeente Heerhugowaard te situeren. De firma Kuilboer stemt in met dit voorstel. Het bestemmingsplan is overeenkomstig aangepast.

8.2.35 Provincialeweg 7 De zienswijze van mevr. L Spaans

Mevrouw L. Spaans is eigenaar van een voormalig vollegronds groenteteelt- en akkerbouwbedrijf aan de Provincialeweg 7 te 1704 PH Heerhugowaard. De voormalig eigenaar, de heer C.H. Spaans heeft het bedrijf in 2006 om gezondheidsredenen gestaakt. Formeel juridisch is het bedrijf per 31 december 2011 gestaakt na aanmaning van de belastingdienst. Na de bedrijfsbeëindiging is de landbouwgrond die rond het bedrijf gelegen was aan een andere teler verkocht. In 2013 heeft mevrouw L. Spaans het perceel met bedrijfswoning en bedrijfsloods gekocht. Aan de hand van de uitkomst van dit rapport doet mevrouw L. Spaans een verzoek tot bestemmingsplanwijziging bij gemeente Heerhugowaard om de bedrijfsbestemming te wijzigen in een burgerbestemming. Gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven dat men aan de gevraagde bestemmingswijziging mee wil werken als aangetoond wordt dat redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat in de toekomst nog een agrarische bedrijf gevestigd zal kunnen worden op deze locatie. Op voorstel van gemeente Heerhugowaard heeft mevrouw Spaans aan DLV Plant gevraagd hier een rapport over te schrijven. 

Om de woning en de schuur aan het agrarisch gebruik te kunnen onttrekken, dient aangetoond te worden dat een zinnig gebruik overeenkomstig de bestemming niet langer mogelijk is. Door de DLV is daartoe een rapport opgesteld. Uit dat rapport blijkt dat, gelet op de schaalvergroting in de landbouw er geen behoefte is aan decentrale locaties. Voorts wordt de markt in de voedselindustrie bepaald door het grootwinkelbedrijf. De markt wordt bepaald door machtige inkoopcombinaties en dat vraagt samenwerkende aanbieders. Voor de individuele agrariër is het onmogelijk om zaken te doen met deze partijen. Kleine ondernemers die bij uitstek geschikt zijn om niches in de markt te zetten komen door deze ontwikkeling niet meer aan bod, met als gevolg een rem op de vestiging van nieuwe agrarische bedrijven. De kans dat het onderhavige object ooit nog overeenkomstig de bestemming zal worden gebruikt, wordt nihil geacht. De percelen Provincialeweg 5 en 9, die op korte afstand van het perceel Provincialeweg 7 liggen, hebben al een woonbestemming. Als de bestemmingswijziging van "Agrarisch" naar "Wonen" milieubelemmeringen tot gevolg heeft voor de omringende bedrijven, dan bestaan die milieubelemmeringen al en voegt deze bestemmingswijziging daar niets aan toe.

De schuur heeft een oppervlakte van 545 m2, grenst aan de woning en wordt gebruikt voor hobby en stille opslag. Gelet op de ligging van de schuur ten opzichte van de woning is een gebruik voor milieucategorie 1 het maximaal haalbare.

Gelet hierop kan de bestemming "Argrarisch" worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" en "Bedrijf". Het bestemmingsplan is op dit punt aangepast

8.2.36 Rustenburgerweg 126: De zienswijze van Rombou, namens de heer en mevr. Beers

De locatie Rustenburgerweg 126 heeft in het voorontwerp bestemmingsplan een bouwblok met de bestemming "Bedrijf WR-C" gekregen. Op genoemde locatie is Artfarm gevestigd. De locatie wordt echter niet genoemd in de bijlage A. In deze bijlage A wordt een opsomming gegeven van bedrijven die behoren bij artikel 6 "Bedrijf". Overigens hebben wij ook bijlage B niet kunnen aantreffen bij de stukken welke via ruimtelijke plannen bekend zijn gemaakt. Het perceel Rustenburgerweg 126 is, met het daarbijbehorend brutovloeroppervlak, als Artfarm opgenomen in bijlage A. Bijlage B is een omissie en het bestemmingsplan is op dit punt aangepast. Op genoemde locatie zijn behalve de bedrijfsbebouwing ook parkeerplaatsen en een bomensingel aanwezig. Geconstateerd kan worden dat een deel van het betreffende perceel nog een agrarische bestemming heeft gekregen. Reclamanten zijn van mening dat genoemde agrarische bestemming niet in overeenstemming is met het feitelijk gebruik. Reclamanten zijn dan ook van mening dat de gronden behorend bij de locatie Rustenburgerweg 126 een bestemming dienen te krijgen overeenkomstig het feitelijk gebruik. Uitgaande van de bestaande bedrijfsactiviteiten dient het gedeelte van het perceel waarvoor in het voorontwerp nog een agrarische bestemming is opgenomen gewijzigd te worden in de bestemming "Bedrijf". Van belang hierbij is dat hierdoor extra parkeervoorzieningen gerealiseerd kunnen worden. De locatie heeft zoals reeds genoemd met de bomensingel reeds een landschappelijke inpassing gekregen.

De grenzen van de bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf" vallen grotendeels samen met de bomensingel. Aan de achterzijde van het erf valt de grens van de bestemming bedrijf samen de bebouwing. Een deel van het perceel, zoals dat in het kadaster is opgenomen heeft een agrarische bestemming. Bij het opstellen van het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de eigendomssituatie, maar het bestemmingsplan volgt niet persé de eigendomsgrens. Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op landbouw, natuur en landschap en recreatie. De andere functies die in het buitengebied voorkomen zijn ondergeschikt aan de functies waarop het beleid zich richt. Deze functies wordt niet meer ruimte geboden dan strikt noodzakelijk is. De bestemmingen "Wonen" en "Bedrijf" uitbreiden tot aan de eigendomsgrens betekent dat er voor die bestemmingen binnen een groter perceel, zowel op grond van het bestemmingsplan als vergunningvrij, kan worden gebouwd. Uit oogpunt van landschap is dat niet gewenst dat de bebouwing uitwaaiert over een groter gebied dan strikt noodzakelijk is.

Reclamanten beschikken tevens over de locatie Rustenburgerweg 122. Voor genoemde locatie is

de bestemming "Wonen" opgenomen. Reclamanten zijn van mening dat de bestemming "Wonen" uitgebreid kan worden met het gedeelte welk direct grenst aan het bestemmingsvlak. Reclamanten zijn eigenaar van het betreffende gedeelte waarvoor in het voorontwerp nog een agrarische bestemming is opgenomen. Met betrekking tot de bouwregels is voor de bestemming "Wonen" opgenomen dat de oppervlakte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 120 m2. Bovendien mag de bouwbreedte van het hoofdgebouw niet meer bedragen dan 10.00 meter. Reclamanten zijn van mening dat gelet op het gegeven dat woningen levensloopbestendig dienen te zijn, het noodzakelijk is dat de oppervlakte van de woningen en dus ook de bouwbreedte vergroot

worden. Het moet mogelijk zijn om een grotere oppervlakte en bouwbreedte op te nemen. Als compensatie voor een grotere oppervlakte en bouwbreedte kunnen de maximale goot- en bouwhoogte lager worden gesteld. Hierdoor wordt het mogelijk om de woningen gelijkvloers te houden. In het kader van het landelijk bouwen kunnen lagere en bredere woningen landschappelijk beter worden ingepast.

Ook binnen het oppervlak van 120 m2 is het prima mogelijk om de woning levensloopbestendig te maken. Op de bestemming "Wonen" mag naast het hoofdgebouw nog 70 m2 aan bijgebouwen worden gebouwd. Op grond van het Besluit omgevingswet zijn er ook nog mogelijkheden om de woning vergunningvrij uit te breiden. Gelet hierop bieden de wet en het bestemmingsplan voldoende ruimte voor een levensloopbestendige woning. Ten aanzien van eigendom en het veranderen in een andere bestemming verwijzen wij u naar het vorige punt.

8.2.37 Rustenburgerweg 150: De zienswijze van de heer en mevrouw van der Veken,

Ons erf is in het huidige bestemmingsplan opgedeeld in 2 gedeelten met verschillende bestemmingen, namelijk 'Wonen' (1000 m2) en 'Agrarisch' (2500 m2). Op het Agrarisch bestemde deel is een schuur gesitueerd van 40 m2, welke met vergunning (1986) gebouwd is volgens de toenmalig geldende regels. Wij zijn medio 2011 op bovenstaand adres komen wonen en tijdens het verkoopproces werd duidelijk dat de schuur in de jaren illegaal uitgebreid was tot ongeveer 90 m2. De gemeente heeft hier tegen opgetreden d.m.v een handhaving. Als reactie op de handhaving zijn diverse opties bekeken om de schuur te legaliseren. Ons voorstel naar de gemeente was de schuur te reduceren naar 70 m2 en aan te duiden als bestemming 'Wonen'. In het huidige bestemmingsplan word immers 70 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De gemeente heeft negatief gereageerd op (de minimale) uitbreiding van de woonbestemming om tot een oplossing te komen. Dit heeft geresulteerd in reductie van het oppervlak van de schuur tot 40 m2, om aan de in 1986 verleende vergunning te voldoen. Er is tijdens diverse gesprekken door de gemeente aangegeven dat de schuur op het Agrarisch gedeelte niet meetelt voor de toegestane max. 70 m.2 oppervlakte aan bijgebouwen, omdat de schuur gesitueerd is op een gedeelte met bestemming 'Agrarisch'. In het voorontwerpbestemmingsplan is de schuur en enkele meters tussen de schuur en het woonhuis, nu aangeduid als bestemming 'Wonen'. Dit is tegenstrijdig met de uitspraken van de gemeente tijdens het handhavingsproces en tegenstrijdig met de ons indertijd door de gemeente voorgestelde situatie. Naar onze mening betekent dit dat ons voorstel op de handhaving in het nieuwe bestemmingsplan gepast had, en niet tot sloop/reductie overgegaan had hoeven worden. Daarnaast betekent dit dat de oppervlakte van de schuur (40 m2) nu mee zal gaan tellen bij de maximaal totaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen voor het gedeelte 'Wonen'. Dit zou de situatie negatief veranderen voor ons en resulteren in een andere situatie dan besproken met, en voorgesteld door, de gemeente. Wij wensen de optie te behouden tot het plaatsen van max. 70 m2 aan bijgebouwen op het huidige gedeelte 'Wonen', zoals toegestaan in het huidige bestemmingsplan. Dit resulteert ons inziens in

1. De verdeling van de bestemming blijft hetzelfde als in het huidige bestemmingsplan. De schuur blijft dan gesitueerd op het gedeelte 'Agrarisch'.

Of,

2. Voorgestelde verdeling in het voorontwerpbestemmingsplan wordt doorgevoerd, met toezegging van de gemeente dat nog 70 m2 aan bijgebouwen geplaatst mag worden op het gedeelte 'Wonen'. Deze uitzondering zou ons inziens verleend moeten worden op basis van de historie van het perceel, met name de apart verleende vergunning voor de schuur op huidige bestemming 'Agrarisch', en de gesprekken en daarin geschepte verwachting met de gemeente tijdens het bovengenoemde handhavingsproces. De tweede genoemde optie lijkt ons het meest geschikt, omdat hierbij de bestemming in overeenstemming is met het huidige feitelijk gebruik, maar er redelijkerwijs rekening gehouden wordt met de historie en de in het verleden verstrekte vergunningen op de bestemming 'Agrarisch'. Hierbij rijst bij ons wel de vraag naar de ogenschijnlijk vrije interpretatie van de indeling van

bestemmingen in combinatie met het geschetste doel van de herziening. Paragraaf 1.3 van de Plantoelichting beschrijft duidelijk het doel om een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande activiteiten te bieden. De planologische situatie zou in overeenstemming gebracht worden met het feitelijk gebruik. Daarnaast wordt opgemerkt dat de reeds verleende vrijstellingen I ontheffingen in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Naar onze mening zou dit uitgangspunt tot gevolg moeten hebben dat ons gehele erf aangeduid wordt met bestemming 'Wonen', en komt het feitelijk gebruik van het huidige Agrarische gedeelte niet overeen met de definitie ' Agrarisch' volgens het bestemmingsplan. De bestemmingsregel voor 'Agrarisch', zoals beschreven in 6.4 van de plantoelichting, is hier duidelijk over: zijn bestemd voor de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf. Ons erf komt hier definitief niet voor in aanmerking, daar het geen deel is van een agrarisch bedrijf en naar ons weten al 50 jaar niet is geweest. Naar onze mening zou de bestemming 'Wonen' de enige passende bestemming zijn. Het is tevens van belang op te merken dat het gehele perceel omgeven is door een dichte en volgroeide bomensingel, welke zorgt voor een landschappelijke inpassing. Wij zouden u willen verzoeken bij het ontwerp rekening te houden met vorenstaande en het ontwerp hierop aan te passen.

In het kader van het handhavingsproces is uitgebreid onderzocht of de onderhavige schuur gelegaliseerd kon worden. In 1986 is bouwvergunning voor een schuur met een oppervlakte van 40 m2 meter verleend en goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3.00 en 5.20 meter. Daarna is de schuur illegaal uitgebreid tot 136 m2 en is de goot- en bouwhoogte illegaal vergroot tot respectievelijk 4 en 5,50 meter. Tegen illegale uitbreiding is opgetreden en het oppervlak van de schuur is teruggebracht tot 40 m2. Met betrekking tot de hoogte is afgesproken dat de grotere hoogte in het kader van de herziening van het bestemmingsplan gelegaliseerd zal worden. Uit de bezwaar- en beroepsschrift die reclamanten tot de aanschrijving hebben ingediend, komt naar voren dat reclamanten bepleit hebben om de schuur binnen de bestemming wonen te trekken zodat de schuur tot 70 m2 gelegaliseerd zou kunnen worden. De gemeente heeft die optie afgewezen om reden dat de woonbestemming en daarmee een bijgebouw te diep in het open gebied komt te liggen. In het voorontwerpbestemmingsplan is de situatie op het perceel Rustenburgerweg 150 gelegaliseerd. Daartoe is de schuur binnen de bestemming "Wonen" getrokken. De bestemming "Wonen" ter grootte van de schuur mag worden bebouwd en voor dat deel van de bestemming "Wonen" is ook aan gegeven dat hier een grotere goot- en bouwhoogte zijn toegestaan. De corridor tussen de schuur en het erf heeft ook de bestemming "Wonen" maar op dit deel van de bestemming "Wonen" is bebouwing uitgesloten. Het bestemmingsplan is ten opzichte van het voorontwerp op de volgende punten aangepast: de bestemming "Wonen" waarop gebouwd mag worden ligt nu strak om contouren van schuur en de afwijkende goot- en bouwhoogte zijn aangegeven.

De constatering van reclamant dat de gemeente nu voor de oplossing heeft gekozen die hij in het van het handhavingsproces heeft aangegeven en dat ook een schuur van 70 m2 gelegaliseerd had kunnen worden, is niet juist, omdat bebouwing op de bestemming "Wonen" tussen de schuur en het overige erf is uitgesloten. De conclusie van reclamant het oppervlak van de schuur nu meetelt voor het oppervlak aan bijgebouwen dat maximaal op de bestemming "Wonen" is toegestaan is juist. Op het overige erf mag nog 30 m2 aan bijgebouwen worden gerealiseerd. Het voorstel van reclamant om de agrarische bestemming ter plaatse van de schuur te handhaven en schuur weer onder het overgangsrecht te brengen, zodat op de bestemming "Wonen" weer 70 m2 aan bijgebouwen kan worden gerealiseerd, is geen optie. Reclamant overziet hierbij dat de schuur dan weer illegaal wordt, niet vanwege het oppervlak, maar wel vanwege de hogere hoogte dan de hoogte waarvoor bouwvergunning is verleend.

Bij de herziening van een bestemmingsplan wordt rekening gehouden met eigendomsgrenzen en het gebruik. Eigendomsgrenzen en gebruik zijn echter niet bepalend voor het opleggen van een bestemming. Niet de toevallige eigendomsgrenzen maar de gemeenteraad bepaalt de bestemming. Het beleid met betrekking tot het buitengebied richt zich op landbouw, natuur en landschap en recreatie. De andere functies die in het buitengebied voorkomen zijn ondergeschikt aan de functies waarop het beleid zich richt. Deze andere functies wordt niet meer ruimte geboden dan strikt noodzakelijk is. De bestemming "Wonen" uitbreiden tot aan de eigendomsgrenzen betekent dat er voor die bestemming binnen een groter perceel, zowel op grond van het bestemmingsplan als vergunningvrij, kan worden gebouwd. Uit oogpunt van landschap is dat niet gewenst dat de bebouwing uitwaaiert over een groter gebied dan strikt noodzakelijk is.

8.2.38 Rustenburgerweg 247: De zienswijze Oly Advies namens de heer Arrus

Namens de heer P. Arrus eigenaar van Rustenburgerweg 247 te Heerhugowaard reageer ik op de stolpenlijst behorende bij het document 'Gemeente Heerhugowaard; historische geografische inventarisatie inclusief karakteristieke bebouwing' d.d. 29 juli 2012 alsmede op het voorontwerp bestemmingsplan buitengebied Heerhugowaard. Planologische situatie voorontwerp Uw college is bezig met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het perceel ligt daarbij in het voorontwerp

bestemmingsplan buitengebied en heeft de bestemming glastuinbouwbedrijf. Deze gronden zijn bestemd voor de exploitatie van een volwaardig glastuinbouwbedrijf. Op de verbeelding heeft de grond waarop de (dienst)woning is gevestigd tevens de "Waarde - Cultuurhistorie". De gronden zijn bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken en objecten, die in de nota "Gemeente Heerhugowaard een historisch - geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing) zijn opgenomen. De dienstwoning staat op de stolpenlijst die is opgenomen in bijlage 2 van deze inventarisatie. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie voorziet in geval van sloop van deze panden in een herbouw conform de oorspronkelijke contour. Voor het verrichten van werken en werkzaamheden aan objecten met een cultuurhistorische waarde is een omgevingsvergunning van uw college nodig. Voordat uw college deze vergunning afgeeft, dient u advies te vragen aan een deskundige op het gebied cultuurhistorie, omtrent de mate van aantasting van de cultuurhistorische waarde en maatregelen ter voorkoming van aantasting van de cultuurhistorische waarde van het object. De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie" heeft voor de toetser een signaalfunctie dat er met het object iets bijzonders aan de hand is. Onduidelijk is waarom de (dienst)woning is opgenomen op de stolpenlijst en wat er zo specifiek is aan deze (dienst)woning. Gezien de kenmerken van de (dienst)woning is cliënt van mening dat het hier niet gaat om karakteristieke bebouwing en dat derhalve een uitgebreide toetsing, zoals hierboven is beschreven, bij bouw en/of verbouwplannen te zwaar is. Mede gezien uw beleid (zowel verleden als heden) ten aanzien van het (her)bouwen van woningen aan de Rustenburgerweg zoals 'boerderettes' en andere (te) moderne woningen die niet passend zijn bij de bebouwingskarakteristiek van het buitengebied vraagt cliënt zich ook af wat de aanwijzing van zijn (dienst)woning als 'karakteristiek' bijdraagt aan het (totaal)beeld van (o.a.) de Rustenburgerweg. Resumerend verzoek ik u dan ook namens dhr. Arrus de (dienst)woning te verwijderen van de stolpenlijst alsmede de karakteristieke aanduiding te verwijderen uit het ontwerp bestemmingsplan.

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Daarnaast moet de gemeente bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening houden met de provinciale structuurvisie en de algemene regels die de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) bevat. Op het gebied van erfgoed heeft de provincie de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. In het provinciale beleid wordt de stolp gezien als een van de specifieke onderdelen die Noord Holland een eigen karakter en identiteit geven.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie: “De stolpboerderij is het meest identiteitsbepalende historische boerderijtype in Noord-Holland, vooral voor Noord-Holland boven het Noordzeekanaal. Met uitzondering van aan de stolp verwante boerderijen in de provincie Friesland komt de stolp als boerderijtype buiten de provincie Noord-Holland niet voor. De stolp is daarmee identiteitsbepalend voor Noord-Holland (identiteitsdrager). De stolpboerderij kenmerkt zich door een vierkant houtskelet dat dient als draagconstructie voor een hoog piramidevormig dak. De ruimte binnen het vierkant dient voor hooiberging, daaromheen zijn de ruimten gegroepeerd voor mens en dier. Op de stolpboerderij bestaan diverse varianten: de stolp met dubbel vierkant, de langhuisstolp en de stolp van het Wieringer type. De stolpboerderij komt voor in diverse uitvoeringen van klein en zeer eenvoudig tot groot en zeer rijk. Stolpen zijn gebouwd vanaf 1600 tot in het Interbellum. Veel stolpen zijn na de Tweede Wereldoorlog verdwenen. Zo telde Noord-Holland in 1950 ongeveer 10.000 stolpen, anno 2009 zijn dat er nog 5000. Hiervan zijn er 400 beschermd; 4600 zijn niet beschermd. Het aantal stolpen, en daarmee de identiteitsbepalende waarde voor Noord-Holland, neemt gestaag af. Het Noord-Hollandse landschap wordt steeds minder bepaald door deze identiteitsdragers. We streven naar het behouden van de 4600 bewaard gebleven niet-beschermde stolpboerderijen als identiteitsbepalend bouwtype in het Noord-Hollandse landschap. Het gaat om behoud van de hoofdvorm; herbouw draagt alleen aan de genoemde identiteit bij wanneer wordt voldaan aan de oorspronkelijke maatvoering.”

In het rapport ‘Een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing)’ wordt het belang van de stolp voor Heerhugowaard toegelicht. “In de polder Heerhugowaard werden boerderijen van het type stolp gebouwd. De typische piramidale vorm van de stolp is ontstaan door de wens tot bescherming van de hooiopslag tegen weer en wind. In de open, winderige en lege gebieden van de droogmakerijen werd de centrale hooiopslag om die reden omtimmerd en werden er en rondom ruimtes voor mens en dier gemaakt. De twee meest voorkomende typen zijn de Noord-Hollandse stolp en de West-Friese stolp. De Noord-Hollandse is piramidaal van hoofdvorm, (bijna) vierkant van plattegrond, het woongedeelte bevindt zich aan de wegzijde en de darsdeuren bevinden zich aan de achterzijde. De hoofdvorm van de West-Friese stolp is niet geheel piramidaal; er zit een staartstuk of uitbouw aan, de darsdeuren bevinden zich aan de weg en het woongedeelte bevindt zich voor en opzij. In Heerhugowaard is het merendeel van de boerderijen van het Noord-Hollandse type.”

In datzelfde rapport wordt in hoofdstuk 3.8 Toename bebouwing (1850-1945) de Rustenburgerweg als ontwikkelingsas beschreven. “De Rustenburgerweg is de as haaks op de Middenweg, lopend in zuidoostelijke richting Rustenburg. De weg is als verbindingsweg geen hoofdas in de polder Heerhugowaard geweest. Omstreeks 1850 waren slechts een zevental huisplaatsen langs de weg te zien. Enigszins in de uithoek van de Heerhugowaard gelegen, zijn hier geen grootschalige ontwikkelingen geweest, althans er is niet meer dan een aantal agrarische bedrijven gebouwd, welke meest gericht waren op tuinbouw. Tegenwoordig is van de oorspronkelijk dubbele wegsloten alleen de zuidelijke nog intact; de noordelijke is gedempt. Langs de Rustenburgerweg liggen anno 2012 vooral op de tuinbouw gerichte bebouwing van kleine stolpen en tuinderswoningen.”

Om bovenstaande redenen is ook aan het perceel van de stolp Rustenburgerweg 247 de dubbelbestemming waarde - Cultuurhistorie toegekend en zien wij op basis van de argumentatie in de brief van 19 augustus geen reden om dit te wijzigen.

8.2.39 Veenhuizerweg 6a: De zienswijze van VMA Management en Juridische Dienstverlening, namens de Fa. Duijn

De Fa. Duijn, c.q. Bianca Lelies is gevestigd aan de Veenhuizerweg 3. De inspraakreactie betreft ook deze locatie. In het verleden zijn diverse plannen voor de genoemde locatie ingediend en ook door de gemeente gehonoreerd, maar vanwege andere prioriteiten nog niet uitgevoerd. Feit is echter, dat de betreffende plannen nog wel deel uitmaken van de toekomstvisie van het bedrijf. Dit is ook de reden waarom ik u thans verzoek de bij u bekende plannen alsnog in het nieuwe ontwerpbestemmingsplan op te nemen. Allereerst betreft het een bouwvergunning gedateerd 6 april 2006, uw kenmerk 2005-0467. Het gaat om een uitbreiding van een bedrijfspand en kassen. Een kopie van het besluit is bijgevoegd, alsmede het voorblad van de aanvraag om bouwvergunning. Ik ga er vanuit dat de overige stukken nog bij de gemeente aanwezig zijn. Volgens de mij bekende informatie is de visie van de gemeente omtrent deze ontwikkeling niet veranderd en zijn er geen zwaarwegende argumenten om de vergunde ontwikkeling niet in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen. Het andere plan waarvoor wij uw aandacht vragen en dat wij graag in het ontwerpbestemmingsplan terug zien, betreft de bouw van een groepsaccommodatie en een beheerderswoning op dezelfde locatie. Dienaangaande is reeds sinds 2008 contact met de gemeente en is een schets dan wel een zogeheten aanvraag vooroverleg ingediend. Uw college heeft zich in planologisch opzicht positief uitgesproken over zowel de groepsaccommodatie als de beheerderswoning. De beide objecten zijn overigens als een project en in samenhang beoordeeld. Bij brief van 3 november 2011 en 15 maart 2011 is geadviseerd een officiële aanvraag om vergunning in te dienen. Medewerking zou kunnen worden verleend middels een afwijkingsprocedure of middels opname in het thans in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, aldus de gemeente. Enkele knelpunten van ondergeschikte aard moesten nog wel worden opgelost. De bedoelde correspondentie is bijgevoegd. Het bovenstaande in ogenschouw genomen, verzoek ik u voor beide projecten de planologische ruimte in het ontwerpbestemmingsplan te creëren.

Het bestemmingsplan Buitengebied 2014 is voor het perceel Veenhuizerweg 3 niet gewijzigd ten opzichte van het bestemmingsplan Buitengebied 2001. De bouwvergunning 2005-0467 is dus ook in overeenstemming met het nieuwe bestemmingsplan en kan worden gerealiseerd.

Bij besluit van 28 april 2009 hebben wij aangegeven in principe medewerking te willen verlenen aan de realisering van een groepsaccommodatie voor arbeidsmigranten voor maximaal 20 personen in het pand Veenhuizerweg 3 en het daar achtergelegen bedrijfsgebouw. In de brief van 15 maart 2011 en 3 november 2011 is aan u geadviseerd om een aanvraag voor een omgevingsvergunning met betrekking tot het realiseren van groepsaccommodatie voor arbeidsmigranten bij ons in te dienen. Een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning met betrekking tot voornoemde activiteit is echter nooit bij ons ingediend. In de brief van 15 maart 2011 is ook aangegeven niet te lang te wachten met het indienen van de omgevingsvergunning om het risico van verandering van feiten, omstandigheden of beleidsinzichten, waardoor wij genoodzaakt zijn ons standpunt te herzien, uit te sluiten. Op 16 juli 2012 heeft de gemeenteraad de "Nota van Uitgangspunten Herziening Bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld. Deze nota is de leidraad voor het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied. Met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten in het buitengebied is in de nota aangegeven dat vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing voor deze functie kan worden herbestemd. In het bestemmingsplan is er een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid opgenomen om vrijkomende agrarische bebouwing bij bedrijfsbeëindiging te kunnen herbestemmen voor logiesgebouw. Daarnaast is in de nota van uitgangspunten aangegeven dat het herziene bestemmingsplan Buitengebied niet langer de mogelijkheid biedt voor het oprichten van tweede bedrijfswoningen.

In het onderhavige geval gaat het niet om vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing als gevolg van bedrijfsbeëindiging, maar om het onttrekken van een agrarische bedrijfswoning aan het nog functionerend agrarisch bedrijf ten behoeve van een logiesgebouw voor arbeidsmigranten en het oprichten van een nieuwe agrarische bedrijfswoning (beheerderswoning) Het verzoek zoals het er nu ligt, past niet in het beleid zoals dat geformuleerd is in de nota van uitgangspunten. De principe-uitspraak is destijds gedaan in de veronderstelling dat overbodige gebouwen binnen het functionerend agrarisch bedrijf (denk aan de tweede agrarische bedrijfswoning) voor de huisvesting van arbeidsmigranten kunnen worden gebruikt.

Gelet op de voorgeschiedenis kan voor de firma Duijn een uitzondering worden gemaakt en zou onder aanpassing van de voorwaarden, medewerking kunnen worden verleend aan de realisering van een logiesgebouw voor arbeidsmigranten. Onderdeel van het logiesgebouw is de op het perceel Veenhuizerweg 3 aanwezige bedrijfswoning. Een van de gestelde voorwaarden voor het oprichten van een logiesgebouw is dat er, vanwege het toezicht op en het beheer van het logiesgebouw, op het perceel een bedrijfswoning aanwezig moet zijn. Omdat de enige op het perceel aanwezige bedrijfswoning aan het gebruik wordt onttrokken (maakt onderdeel uit van het logiesgebouw) heeft deze voorwaarde geleid tot het indienden van een aanvraag voor een bedrijfs-/ beheerderswoning. Aan deze bedrijfs-/beheerderswoning kan om twee redenen geen medewerking worden verlenen. Aan de bereidheid om medewerking te verlenen aan een logiesgebouw voor arbeidsmigranten ligt de gedachte ten grondslag dat het moet gaan om agrarische gebouwen die voor het agrarische gebruik niet meer nodig zijn. Het is dan niet mogelijk om een enerzijds een bedrijfswoning aan het agrarische gebruik te onttrekken en anderzijds elders op het perceel weer een nieuwe bedrijfs-/beheerderswoning terug te bouwen. De tweede reden is dat het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied niet langer voorziet in een mogelijkheid voor het oprichten van tweede bedrijfswoningen, omdat deze uit oogpunt van toezicht niet langer noodzakelijk zijn. De firma Duijn beschikt langs de Veenhuizerweg over voldoende bedrijfswoningen, zodat het toezicht op het bedrijf verzekerd is. Het toezicht op het logiesgebouw kan vanuit deze woningen of vanuit het logiesgebouw zelf worden uitgeoefend. Door het opleggen van de functieaanduiding specifieke vorm horeca 5 voor de huisvesting van arbeidsmigranten (maximaal 20 personen) kan het logiesgebouw worden gerealiseerd. Door de firma Duijn is tot nu toe geen officiële aanvraag om vergunning ingediend.

Conclusie: Het opleggen van deze functieaanduiding zou in dit bestemmingsplan kunnen worden meegenomen als voor de vaststelling van het bestemmingsplan als over de volgende voorwaarden overeenstemming wordt bereikt:

1 er wordt aangetoond dat een logiesgebouw geen belemmering vormt voor de omliggende bedrijven;

2 op het eigen terrein is voldoende parkeergelegenheid aanwezig (1 parkeerplaats per bed)

3 de gemeente wordt door het sluiten van een overeenkomst gevrijwaard van planschade.

8.2.40 Veenhuizerweg 9: De zienswijze van de heer D.P. van der Velde

Bij deze wil ik u verzoeken medewerking te verlenen in omzetting van een strookje grond met

thans agrarische bestemming in een woonbestemming. Het betreft de grond met kadestraalnr S 3162, gelegen aan de Veenhuizerweg 9 te Heerhugowaard. De reden voor mijn verzoek is gelegen in het gegeven dat de huidige houten garage, gelegen op de kadastrale grond S 386 ernstig in verval is en ik deze zou willen vernieuwen en tevens verplaatsen naar de erfgrens.

Het perceel Veenhuizerweg 9 heeft de bestemming wonen en ligt ingeklemd tussen twee agrarische bedrijven. De gevraagde vergroting van de bestemming "Wonen" is marginaal. Aan de zijkant het perceel bedraagt de verbreding circa 2.00 meter en aan de achterkant varieert de vergroting van 0 tot 3.00 meter.

In het buitengebied komt het regelmatig voor dat burgers grond met een agrarische bestemming aankopen en die als tuin bij de woning trekken. Hierdoor ontstaan rafelranden en verrommelt het landschap. Als de gronden vervolgens ook nog eens voor "Wonen" worden bestemd ontstaan er ook nog dieper het landelijk gebied in bouwmogelijkheden. In de nota van uitgangspunt is aangegeven dat van het positief bestemmen van deze gronden voor "Wonen" een verkeerd signaal uitgaat. Hoewel het hier gaat om marginale vergroting van het perceel is er geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

8.2.41 Veenhuizerweg 11: De zienswijze van de heer P.C. Overtoom,

Hierbij wil ik reageren op het voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied Heerhugowaard. De reactie betreft het agrarisch bouwblok gelegen aan de Veenhuizerweg 11 op kadaster bekend als: Gemeente Heerhugowaard, sectie S, nummer 3225. De kadastrale kavel is een gedeelte van het totale agrarisch bouwblok dat is gelegen aan de Veenhuizerweg 11. De in deze brief genoemde kadastrale kavel is nu bestemd als agrarisch bouwblok, maar op deze kadastrale kavel vindt geen agrarische activiteit meer plaats. Wij bewonen het nu als ex-agrariër. De bedrijfsgebouwen op deze agrarische kavel worden nog wel agrarisch gebruikt door de buurman. Hij heeft de bedrijfsgebouwen met de ondergrond een paar jaar geleden gekocht. Per 1 januari 2013 is er een nieuwe Wet Plattelandswoningen in werking getreden. De wet is een onderdeel van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. Graag willen wij in het nieuwe bestemmingsplan de status Plattelandswoning hebben om niet beschermd te worden tegen milieugevolgen van het bijbehorend bedrijf. De mogelijkheid wordt ook genoemd in de Wijzigingsbevoegdheid artikel 35, (K 1,2,) We hopen dat de Status Plattelandswoning meegenomen kan worden in het definitieve Bestemmingsplan Buitengebied Heerhugowaard.

Uit het dossier blijkt dat het bedrijf, een kippenmesterij, verkocht is aan de firma Botman. De bij het bedrijf behorende bedrijfswoning is niet meeverkocht. De heer Overtoom is in deze woning, in strijd met het bestemmingsplan, blijven wonen. Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning in werking getreden en is de Wet milieubeheer gewijzigd. Deze wetten bieden nu de mogelijkheid om de hierboven beschreven situatie te legaliseren. Door de wijziging van de Wet milieubeheer gaat de wet niet langer uit van het gebruik van de woning maar van de bestemming. Een ander gebruik van de bedrijfswoning (als burgerwoning) had voor de wetswijziging grote gevolgen voor het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde. Waar de bedrijfswoning niet werd beschermd tegen de milieugevolgen van het eigen bedrijf, moest de illegaal bewoonde voormalige bedrijfswoning wel beschermd worden tegen de milieugevolgen van het bedrijf waartoe de bedrijfswoning behoorde. Dat betekende extra milieumaatregelen of sluiting van het bedrijf of beëindiging van illegale bewoning. Bij klachten was de gemeente, vanuit de beginselplicht tot handhaving, verplicht te handhaven. Nu de Wet milieubeheer op dit punt is gewijzigd, bestaat dit dilemma niet meer. De illegale bewoning kan worden opgelost door aan de voormalige bedrijfswoning de status van plattelandswoning toe te kennen. Op de verbeelding wordt dit aangegeven door een functieaanduiding. In het bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om een bedrijfswoning te kunnen bestemmen voor plattelandswoning. Aan de wijzigingsbevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1 het agrarisch bedrijf blijft gehandhaafd; 2 de aanduiding kan uitsluitend ter plaatse van een voormalige bedrijfswoning worden gelegd; 3. uit een deskundige rapport moet blijken dat de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt en 4 de inhoud van woning niet meer mag bedragen dan de inhoud van de woning op het moment van het wijzigingsbesluit;

Het verzoek van de heer Overtoom voldoet aan de voorwaarde 1 en 2. Voorwaarde 3 en 4 kunnen bij nader inzien vervallen. De plattelandswoning geniet immers dezelfde milieubescherming als de bedrijfswoning. (geen milieubescherming ten opzichte van de milieuhinder van het eigen bedrijf / het bedrijf waarvan de bedrijfswoning is afgesplitst en voor de milieuhinder van de omringende bedrijven moet er sprake zijn van een aanvaardbaar woonklimaat) Dat laatste aspect is al afgewogen bij de stichting van de bedrijfswoning. Door de regels van de bestemming "Wonen" overeenkomstig van toepassing te verklaren op de plattelandswoning kan ook de voorwaarde over de grootte van de woning vervallen. Conclusie aan het verzoek van de heer Overtoom om aan het pand Veenhuizerweg 11 de status plattelandswoning te verbinden kan medewerking worden verleend. Het bestemmingsplan is conform bovenstaande aangepast.

8.2.42 Veenhuizerweg 33a: De zienswijze van de fam. Haaima, Veenhuizerkade 1 1704 DK Heerhugowaard

Volgens het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is voor ons perceel Veenhuizerweg 33A de huidige bestemming "bedrijfsbestemming". In een schrijven d. d. 21 september 2011 is ons medegedeeld dat realisatie van een door ons gewenste bedrijfswoning als onderdeel van een zorgboerderij in beginsel mogelijk is. Voor deze woning is een schetsplan ter beoordeling ingediend hetgeen d.d. 23 augustus 2012 door de welstandscommissie op hoofdlijnen akkoord is bevonden. Op de genoemde locatie wensen wij een agrarische bestemming welke in het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied" zou worden meegenomen hetgeen ons in de eerder genoemde brief is medegedeeld. Ons is ook in overweging meegegeven om de herziening van het bestemmingsplan af te wachten om zodoende de kosten van een ruimtelijke onderbouwing alsmede de procedurekosten te besparen. Echter nu, 28 december 2012, blijkt bij inzage van het ontwerpbestemmingsplan dat ons ontwerp en de bestemmingswijziging van bedrijfsbestemming naar een agrarische bestemming niet in het ontwerp zijn opgenomen. Na overleg met de heren G. Kloosterman, coördinator voorzieningen, en de heer H. Visser, stedenbouwkundige, is ons duidelijk gemaakt dat het ontwerp bestemmingsplan onder grote tijdsdruk is gemaakt met als gevolg dat hierdoor ons individuele ontwerp niet in het ontwerp bestemmingsplan is opgenomen. Door beide heren is ons geadviseerd om d.m.v. de inspraakreactie, zijnde deze brief, u te attenderen op de gemaakte afspraken en vooroverleggen om onze zorgboerderij met inbegrip van ons bouwplan voor de bedrijfswoning en de agrarische bestemming op het perceel Veenhuizerweg 33A alsnog in het nieuwe bestemmingsplan "Buitengebied "op te nemen.

Vrijdag 28 Dec 2012 hebben we samen met mevr Mac Donalds het nieuwe bestemmingsplan bekeken. Gebleken is dat de bestemming op ons perceel niet is gewijzigd ondanks afspraken die daarover gemaakt zijn. Wij willen bij deze nogmaals aangeven dat de bestemming gewijzigd moet worden in agrarisch bouwperceel met een bedrijfswoning van max.750 Verder is het van belang dat de voorlopige vergunningen voor hooiberg en tunnels worden omgezet in permanente vergunningen.

We willen ook graag weten hoe het agrarisch zorgbedrijf en de mogelijkheid voor recreëren op ons perceel gaat passen in dit nieuwe bestemmingsplan.

De bestemming van het perceel Veenhuizerweg 33a is gewijzigd van "Bedrijf" in "Agrarisch. Conform de gemaakte afspraken is een agrarisch bouwvlak ingetekend. Binnen het agrarisch bouwvlak kan 1 agrarische bedrijfswoning worden gebouwd als er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een bedrijfswoning zal de status van het agrarisch bedrijf door een onafhankelijk deskundige worden beoordeeld. Als er voorlopige vergunningen zijn afgegeven voor een hooiberg en tunnels kunnen die worden omgezet in permanente vergunningen. Het bestemmingsplan biedt daartoe de juridische basis. Het initiatief om de vergunningen om te zetten ligt echter bij reclamanten.

Het bestemmingsplan kent geen zorgboerderijen of zorgbedrijven. Het verschaffen van arbeid als dagbesteding is geen aspect voor het bestemmingsplan als het om agrarische arbeid gaat. Het bestemmingsplan ziet niet op de invulling van de agrarische bedrijfsvoering. Alleen bij de beoordeling van de status van het agrarisch bedrijf telt het aspect zorg niet mee. Voor recreatie biedt het bestemmingsplan, naast een kampeerterrein van maximaal 15 kampeerplaatsen, mogelijkheden bij recht voor een bed and breakfastaccommodatie tot maximaal 4 slaapplaatsen, 2 trekkershutten en dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin. Met een omgevingsvergunning kan van deze regels worden afgeweken voor ruimere voorzieningen.

8.2.43 Veenhuizerweg 38c; De zienswijze van mevr. S Duijn Veenhuizerweg 38c

Middels dit schrijven maakt ondergetekende(n) gebruik van de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze op het Voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied te Heerhugowaard. Ik heb een kwekerij in vaste- en inheemse planten. Dit ben ik gestart als vrouw van een agrariër op ons eigen perceel, bij ons bedrijf met agrarische bestemming. In deze economische tijd is de vraag naar producten van het

platteland/buitengebied groot. Graag wil ik ons assortiment in de stal/kraam langs de weg ook kunnen verkopen aan de particulieren. In het Voorontwerp Bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen dat als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf geldt dat het maximum verkoopvloeroppervlakte binnen de bestaande gebouwen voor detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of in op een ander bedrijf voortgebrachte agrarische producten niet meer mag bedragen dan 70m2.

Graag zien wij op de locatie; Veenhuizerweg 38c te Heerhugowaard, de Agrarische bestemming uitgebreid met de vergunning/legalisatie van te voeren detailhandel voor 100m2 buiten de bestaande gebouwen. Betreffende de inhoud van het Voorontwerp Bestemmingsplan vraag ik specifiek aandacht voor de volgende punten:

- De gemeente wil Multifunctionele landbouw, of te wel ze willen verbreding van activiteiten in het

buitengebied.

- De gemeente wil nevenactiviteiten in het kader van de multifunctionele landbouw toestaan indien deze gerelateerd is aan de agrarische bedrijfsvoering en een bijdrage levert aan de gebiedsdoelen van o.a. landbouw en (plattelands)economie.

De gemeente geeft aan dat de agrarische sector de maatschappij met het platteland verbindt en andersom. Deze vorm van landbouw draagt bij aan het leefbaar houden van het platteland door meer en

nieuwe (economische) activiteiten in het buitengebied te brengen. Tot de multifunctionele landbouw

behoren agrarische bedrijven die naast hun tuinbouwbedrijf andere activiteiten uitoefenen, gekoppeld aan het primaire landbouwbedrijf. Deze activiteiten zijn o.a. de productie en verkoop van streekproducten. Dus eigen gekweekt goed verkopen. De Nevenactiviteiten geven de agrariër de mogelijkheid om extra inkomsten te genereren.

De gemeente Heerhugowaard geeft aan open te staan voor initiatieven voor multifunctionele landbouw.

Daar ik naar mijn mening voldoe aan de richtlijnen die de gemeente Heerhugowaard heeft omtrent het

Buitengebied en dan de Multifunctionele landbouw, dien ik mijn verzoek in om op mijn perceel deze bestemming en toestemming tot detailhandel af te geven.

Het verzoek van de handelskwekerij voldoet niet aan deze uitgangspunten. Er zijn geen argumenten om ten behoeve van de situatie aan de Veenhuizerweg 38c anders om te gaan met de hierboven beschreven uitgangspunten.


Reclamant heeft, in strijd met de beheersverordening, een vaste opstelling voor buitenverkoop van circa 100 m2, waar agrarische producten van het eigen bedrijf en andere agrarische bedrijven worden verkocht. Naar aanleiding van klachten is inspreker aangeschreven deze buitenverkoop te beëindigen.

Het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied maakt de verkoop van agrarische producten mogelijk. Het hoeft daarbij niet specifiek over eigen geteelde producten te gaan. Ook producten van andere agrarische bedrijven mogen worden verkocht. Het voorontwerpbestemmingsplan staat maximaal 70 m2 verkoopvloeroppervlak in bedrijfsgebouwen toe, maar zegt niets over buitenverkoop. Gelet op de vele buitenverkoop bij agrarische bedrijven is het wel wenselijk dit te reguleren. De buitenverkoop zoals die in het buitengebied plaatsvindt, beperkt zich meestal tot een kast of een kraampje waar de producten worden uitgestald. Tegen achterlating van wat geld (op basis van goed vertrouwen) kunnen deze producten worden meegenomen. Deze vorm van buitenverkoop heeft geen ruimtelijke uitstraling. Een verkoopvloeroppervlak van 10 m2 is voor deze vorm van buitenverkoop ruim voldoende.

Een permanent aanwezige buitenverkoop van 100 m2, zoals reclamant voorstaat, bij recht mogelijk maken leidt tot een ongewenste situatie, omdat bij ieder agrarisch bedrijf dan zo'n buitenverkoop kan plaatsvinden. Bovendien wordt het verkoopvloeroppervlak belangrijk verruimt ten opzicht van wat in de nota van uitgangspunten is afgesproken en in het voorontwerpbestemmingsplan is opgenomen. Voor het mogelijk maken van een buitenverkoop van 100 m2 alleen voor het onderhavige perceel ontbreekt iedere motivering. Er zijn immers geen bijzondere redenen aan te wijzen waarom op het perceel Veenhuizerweg 38c een buitenverkoop van 100 m2 moet worden toegestaan en elders niet. Conclusie: reclamant kan haar detailhandel alleen binnen de regels van het bestemmingsplan voortzetten. De regels voor detailhandel zijn zodanig aangepast dat, naast een binnenverkoop van 70 m2, een buitenverkoop tot maximaal 10 m2 mogelijk is.

8.2.44 Veenhuizerweg 49 inspraakreactie J.E. Poel

De heer J.E. Poel heeft een verzoek ingediend om de bestemming van het perceel Veenhuizerweg 49 te wijzigen van "Agrarisch" in "Wonen" en "Bedrijf"

Bij het verzoek is een deskundigenrapport overlegt waaruit blijkt dat een gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer reëel is. Gelet hierop is de woning bestemd voor "Wonen" en bedrijfsgebouwen voor "Bedrijf" met als gebruik stille opslag.

8.2.45 Verlaat 32: De zienswijze BK Groep namens Avia Marees,

Het verplichte prijzenbord (hoogte 6,5 meter) kan volgens de huidige regels geen plaats krijgen binnen het bestemmingsvlak.

In het bestemmingsplan is een mogelijkheid opgenomen voor het plaatsen van 1 reclamezuil, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 7,00 meter.

Er staat een wasstraat in de regels, de wasboxen worden niet genoemd. Wellicht beter de definitie wasgelegenheid voor motorvoertuigen aanhouden.

Het bestemmingsplan is overeenkomstig het verzoek aangepast.

Voor de bestaande woning staan hoogtematen genoemd. Ik kan deze zonder nameting ter plaatse niet verifiëren. Wellicht beter te omschrijven als handhaven bestaande maatvoering van de bedrijfswoning. Voor het overige zijn de gebouwen aan elkaar gebouwd.

Uit het perceelsdossier komt naar voren dat de goot- en bouwhoogte van de woning respectievelijk 3,50 en 8,50 meter bedragen. De woning blijft hiermee binnen de goot- en bouwhoogte van het bestemmingsplan. Er is derhalve geen reden het bestemmingsplan op dit aan te passen.

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

a. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;

b. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;

c. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 meter bedragen.

Als enig vrijstaand gebouw is momenteel het tuinhuisje aanwezig van 42 m2 groot. Wat betreft de wasboxen is het normaal om 20 cm los te bouwen van een bestaand gebouw. Wordt dit dan als een los bouwwerk gezien? Dan komen we namelijk met de 70 m2 zeker te kort!

De wasboxen zijn geen bijbehorende bijgebouwen bij de woning. De 70 m2 voor bijbehorende bouwwerken heeft dan ook geen betrekking op de wasboxen. De wasboxen mogen gerealiseerd worden op grond van de bestemming "Bedrijf 1" binnen het daarvoor op de verbeelding aangegeven bouwvlak dat voor 100% mag worden bebouwd. Voor wasboxen is geen oppervlakte limiet opgenomen.

Graag ook de mogelijkheid opnemen om als pickup point te kunnen fungeren zoals b.v een postagentschap of pakketjes van DHL. Een tankstation locatie leent zich daar uitermate goed voor.

Tegen een afhaalpunt voor pakketten of een postagentschap bestaat geen bezwaar. Om dit juridisch mogelijk te maken is aan de doeleindenomschrijving de bestemming dienstverlening toegevoegd.

8.2.46 Waarddijk 6: De zienswijze van Valentine Aquaplan b.v.

Ons bedrijf is gesitueerd aan de Waarddijk 6 A; onze bestemming beschreven als intensieve kwekerij. Wij bestuderen de mogelijkheden activiteiten toe te voegen aan onze kwekerij, dit mede naar aanleiding van de door U in Heerhugowaard Noord in het najaar van 2011 gegeven voorlichtingsavond en de daar gewekte verwachtingen. Inmiddels hebben wij enkele gesprekken met medewerkers van de betreffende afdelingen gevoerd en het voorontwerp bestemmingsplan bestudeerd.

Onze conclusie op dit moment is als volgt: Als onderneming willen wij (voornamelijk recreatieve) activiteiten toevoegen die onze positie versterken en wel op een financieel verantwoorde wijze. Voor ons betekent dat (in de huidige economische situatie) stapsgewijs, aftastend en financieel renderend, zonder dat daar direct een relatief te hoge extra arbeidsinzet van ons tegenover moet staan. De door U in het voorontwerp aangedragen mogelijkheden voorzien daar voor onze situatie niet in. De meeste van de door u aangegeven nevenfuncties als trekkershutten, B en B, schenken van niet alcoholische dranken, kamperen enz. vereisen bovendien extra personeel met een "24-uurs" dekkingsgraad waarin in de praktijk alleen door 2 gezinnen (2 bedrijfswoningen) kan worden voorzien. Die weg willen wij echter niet inslaan omdat dat ons vooralsnog te ver gaat en uw nieuwe beleid dat uitsluit. Wíj zien meer mogelijkheden in het plaatsen van (max. 300m2) enkele chalets (gefaseerd) o.i.d. op ons terrein voor recreatieve doeleinden en verzoeken U deze bestemming/mogelijkheid op te nemen specifiek voor ons terrein op de aangegeven locatie - zie bijlage. Wij benutten daarmee de huidige mogelijkheden het beste. Een totale bestemmingswijziging voor ons gehele terrein, waarbij de huidige bestemming vervalt, zien wij als veel te ingrijpend, te ongewis en niet gewenst.

Toelichting:

De nazuivering voor onze viskwekerij bestaat uit enkele vijvers, waterlopen en een helofytenfilter.

In de grootste vijver zit ook een gezond visbestand, o.a. karper. Voor de situering van bijvoorbeeld 2 chalets aan onze grootste vijver is de inrichting en afscherming van ons terrein nu al uitermate geschikt. Wij willen ons dan richten op verhuur aan sportvissers met hun gezin. Gevist kan er worden in deze vijver en ook vragen wij vergunning aan de provincie voor het maken van 2 vissteigertjes

recht voor ons perceel aan het kanaal Alkmaar-Kolhorn (de huidige oever is ontoegankelijk). De rand van ons terrein is verhoogd en in de afgelopen 12 jaar ingeplant. De westrand als eerste, deze beplanting is nu volgroeid. Vervolgens de zuidrand, deze beplanting staat nu al meerdere jaren en is in aanwas. De beplanting langs de oostrand als laatste en is beginnend. Ook het zicht vanaf de Waarddijk is door volgroeide beplanting afgeschermd. Het terrein binnen de randen is een "parkachtig geheel" en ons inziens aantrekkelijk voor de bedoelde doelgroep.

Het bestemmingsplan Buitengebied beoogt recreatief medegebruik van het buitengebied te stimuleren. De agrarische bestemmingen maken het mogelijk om, in het kader van de verbrede landbouw, naast een minicamping 300 m2 van het bouwvlak te benutten voor recreatieve doeleinden. In het bestemmingsplan worden genoemd: bed and breakfast, een tweetal trekkershutten, de verkoop van agrarische producten en dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin. De verbrede landbouw heeft tot doel het agrarisch inkomen door neveninkomsten te versterken. Daarnaast is de toelichting op het bestemmingsplan aangegeven dat de o.a de Smuigelpolder een gebied is dat zich leent voor verblijfsrecreatie. Het bestemmingsplan Buitengebied maakt recreatie in het gebied echter niet zonder meer mogelijk en de gemeente is ook niet van plan het gebied actief voor recreatie te faciliteren. Het is aan ondernemers om met duidelijke plannen te komen. Een duidelijk plan bestaat uit o.a inzicht in de activiteiten, de landschappelijke inpassing (beeldkwaliteitsplan), technische uitvoerbaarheid (parkeren, watertoets, riolering) en financiële haalbaarheid. De gemeente is alleen bereid haar planologische medewerking aan een plan te verlenen als de ondernemer ook bereid is een exploitatieovereenkomst met de gemeente te sluiten. In de exploitatieovereenkomst wordt o.a geregeld: het verhaal van de kosten die gemeente moet maken voor de planologische procedure, verhaal van mogelijke planschade op de ondernemer en bijdrage op grond van de Nota Bovenwijkse Kosten. Het plan van Valentine Aquaplan is meer dan een nevenactiviteit naast de agrarische hoofdactiviteit en op grond van het voorontwerpbestemmingsplan zoals dit nu luidt niet mogelijk. Een meer uitgewerkt plan is in ieder geval noodzakelijk om te kunnen beoordelen of medewerking kan worden verleend. Gezien de geschatte omvang zal daarvoor waarschijnlijk een aparte procedure moeten worden. De zienswijze geeft geen aanleiding tot het aanpassen van het bestemmingsplan.

8.2.47 Zwarteweg: De zienswijze van A.J.M. van Langen

Naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan heb ik het volgende te melden. Ik ben eigenaar van Perceel P331. Ik heb gezien dat in het voorontwerpbestemmingsplan, op dit perceel o.a. een bestemming verkeer ligt. Bij uitspraak van de Hoge Raad d.d 15-02-2012 is bepaald dat de bestemming verkeer van het perceel af is. De gemeente heeft zelf in 2004 bestemming verkeer erop gelegd. Dit is niet in overleg met de eigenaar gedaan. Daarom verwacht ik na dit schrijven, dat de gemeente in het komende bestemmingsplan buitengebied het er zelf ook weer van afhaalt.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er op het perceel P 331 geen recht van overpad is gevestigd en dat reclamant geen mensen op zijn perceel hoeft toe te laten en het recht heeft zijn perceel af te sluiten. Dat laat onverlet dat de gemeenteraad de bevoegdheid heeft om op het onderhavige perceel een bestemming te leggen die realisering van de Zwarteweg mogelijk maakt.

De gemeente hecht grote waarde aan het recreatief medegebruik van het buitengebied. In de nota Naar Buiten is de Zwarteweg opgenomen in de NS route Obdam - Heerhugowaard. Voor de realisering van de route is geld gereserveerd in de Nota Bovenwijkse Kosten. De aanleg van de route wordt binnen de planperiode gerealiseerd en in het uiterste geval zal de gemeente tot onteigening overgaan. Er is derhalve geen aanleiding om het bestemmingsplan op dit punt aan te passen.

8.2.48 De zienswijze van LTO Noord

Viskwekerij

Volgens de Provinciale Verordening wordt een viskwekerij niet aangemerkt als intensieve veehouderij. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard voor het betreffende bedrijf in de Smuigelpolder daarom geen aanduiding intensieve veehouderij op te nemen en uitbreidingsmogelijkheden van dit bedrijf niet te beperken.

In de definitie van intensieve veehouderij, zoals opgenomen in de Provinciale verordening, is aangegeven dat "het kweken van vis" niet onder de intensieve veehouderij valt. De aanduiding intensieve veehouderij voor het perceel Waarddijk 10 vervalt. Het perceel krijgt een normale agrarische bestemming.

Teelt op water

Binnen het plangebied heeft een agrarisch bedrijf de intentie om teelt van gewassen op water toe te passen. Deze teeltmethode wordt in het huidige bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard voor dit bedrijf voorzieningen in het bestemmingsplan op te nemen.

Van deze nieuwe teelttechniek is op dit moment onvoldoende duidelijk wat deze techniek inhoud, wat de ruimtelijke consequenties zijn en welke afwegingen gemaakt moeten worden. In de nota van uitgangspunten, die ten grondslag ligt aan dit bestemmingsplan, is aangegeven dat over nieuwe teelttechnieken geen standpunt wordt ingenomen. Als er meer bekend is over de aard, omvang, ruimtelijke impact en wenselijkheid van deze techniek kan het bestemmingsplan altijd op dit punt worden herzien.

Bouwblokgrootte verspreid liggend glas

Conform de Provinciale Structuurvisie hebben ook verspreid liggende glastuinbouwbedrijven de mogelijkheid om hun bedrijf te vergroten tot 2 ha, dan wel 1,5 ha afhankelijk van de ligging van het bedrijf. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard dit provinciale beleid in haar bestemmingsplan over te nemen in artikel 4 Agrarisch -1 en de algemene wijzigingsregels. Wanneer glastuinbouwbedrijven nog meer willen groeien dan de toegestane oppervlaktes (1,5 ha of 2 ha) moeten glastuinbouwbedrijven conform de Provinciale Structuurvisie verplaatsen naar een glastuinbouwconcentratiegebied.

Bij de 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is de omvang van de verspreid liggende glastuinbouw in het buitengebied bepaald. Deze bedrijven hebben toen gemotiveerd aangetoond op economische gronden meer uitbreidingsruimte nodig te hebben dan op grond van het provinciaal beleid (2 hectare) was (is) toegestaan. Op twee na zijn al die verzoeken gehonoreerd. In dit bestemmingsplan zijn de toen verkregen rechten opnieuw opgenomen. De glastuinbouwbedrijven in Heerhugowaard hebben allemaal meer uitbreidingsruimte dan de op grond van het provinciaal beleid maximaal toegestane 2 hectare. De bedrijven die destijds geen extra uitbreiding hebben gekregen zijn Oudhuis, Rustenburgerweg 237 en Meijer Rustenburgerweg 249. Oudhuis kreeg geen extra uitbreidingsruimte, omdat het bedrijf verkocht was en Meijer niet, omdat uitbreiding uit oogpunt van landschap niet verantwoord was.

Ontwikkelingsmogelijkheden glastuinbouw 't Kruis

LTO Noord kan dan ook, gezien de rechten zoals geschetst in de Provinciale Structuurvisie, niet instemmen met de toekomstige beperking die worden geschetst op pagina 48 voor de glastuinbouwbedrijven in 't Kruis. LTO Noord is van mening dat de gemeente Heerhugowaard deze glastuinbouwbedrijven ook na deze planperiode de ontwikkelingsbudget moet bieden die de Provincie Noord-Holland deze bedrijven geeft. Daarnaast wil LTO Noord benadrukken dat deze bedrijven een belangrijke rol spelen in de lokale werkgelegenheid en dat het daarom niet gepast is deze bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden te beperken.

Het bestemmingsplan Buitengebied dat nu moet worden vastgesteld is in 2024 weer aan herziening toe. Rond de glastuinbouwbedrijven in het buitengebied en 't Kruis zijn er tot nu toe altijd mogelijkheden voor uitbreiding. In het bestemmingsplan Uitbreidingsplan in Hoofdzaak 1962 en Landelijk gebied 1972 waren die uitbreidingsmogelijkheden onbeperkt. In het bestemmingsplan Buitengebied 1998 en de 1e partiële herziening bestemmingsplan Buitengebied zijn de uitbreidingsmogelijkheden begrensd en teruggebracht tot de directe omgeving van het bedrijf. De gronden in het buitengebied die nu weer voor glastuinbouw worden bestemd zijn al vanaf 1962 beschikbaar voor glastuinbouw. Als in 2024, na ruim 60 jaar, de bestemming glastuinbouw nog steeds niet is gerealiseerd, mag, uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, de vraag worden gesteld of er aan die bestemming nog wel behoefte is. Het beleid van de provincie is er immers gericht het verspreidliggend glas in het buitengebied terug te dringen. Voor het bestemmingsplan van 2024 zal ook een andere provinciale structuurvisie gelden. Glastuinbouw zal dan in het licht van die structuurvisie moeten worden bezien. Door nu aan te kondigen dat de gemeente zich het recht voorbehoudt de bestemming glastuinbouw buiten het glastuinbouwconcentratiegebied, voorzover die niet is verwezenlijkt, te beëindigen, kunnen bedrijven hiermee rekening houden. Het gaat hier slechts om een aankondiging. Of van het recht om de bestemming glastuinbouw te beëindigen ook daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt is aan de gemeenteraad van 2024. Deze aankondiging heeft wel tot gevolg dat eventuele planschade voor rekening van de ondernemer blijft (passieve risicoaanvaarding).

Huisvesting buitenlandse werknemers

Wat betreft de huisvesting van buitenlandse werknemers: wij zijn er voorstander van om aan te sluiten bij de regionale afspraken zoals die binnenkort worden vastgelegd in Kompas Noord. Huisvesting op de bedrijven zelf moet mogelijk zijn indien dit plaatsvindt op een duurzame en veilige wijze.

Zie reactie Kamer van Koophandel Hoofdstuk 8.1 Uitkomsten overleg ex artikel 1.3.1 en 3.1.1. Bro paragraaf 8.1.3.

Glasgrens Middenweg

Wij zijn van mening dat ten onrechte wordt vastgehouden aan de glasgrens op 200 meter van het hart van de Middenweg. In dit verband zijn wij van mening dat gelet op het provinciale beleid met betrekking tot de kassenbouw in het gebied en de situatie ter plaatse voor wat betreft de aanwezigheid van bouwblok ken, onvoldoende redenen aanwezig zijn om vast te houden aan een glasgrens op 200 meter van het hart van de Middenweg. De landschappelijke inpassing, het opnemen van een zogenaamde bufferzone, wordt niet met steekhoudende argumenten onderbouwd. Hierbij worden ten onrechte de belangen van de glastuinbouw(ondernemers) ondergeschikt gemaakt. LTO Noord kan hiermee niet instemmen en verzoekt de gemeente Heerhugowaard daarom de glasgrens aan te passen naar 110 m van het hart van de Middenweg. Deze afstand sluit aan bij de bestaande diepte van bebouwing aan de Middenweg (ca. 125 m).

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied 1998 is de glasgrens van het Alton I gebied ter hoogte van de Middenweg tussen de Hasselaarweg en de dorpskern De Noord vastgesteld op 250 meter uit het hart van de Middenweg. De firma's Tesselaar en Ardea hebben tegen de vaststelling van die glasgrens bij de gemeenteraad en in het kader van de goedkeuring bij GS zienswijzen ingediend en betoogt dat de glasgrens op 200 meter uit het hart van de Middenweg moest worden vastgesteld. De provincie heeft deze zienswijzen gegrond verklaard, met als motivering het arbitrale karakter van het voor dit deel van het plan opgenomen zoneringsstelsel en de rommelige indruk die het gebied in bestaande toestand maakt. Zij heeft daarbij aan het hele gebied tussen de Middenweg en het Altongebied goedkeuring onthouden. Bij de 1e partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied heeft de gemeente, conform de aanwijzingen die GS bij de onthouding aan goedkeuring hebben geven, de glasgrens tussen het Alton I gebied en de Middenweg op 200 meter uit de as van de Middenweg vastgesteld.

Tegen dit bestemmingsplan heeft dezelfde glastuinder zienswijzen bij de gemeenteraad en GS ingediend en betoogd dat het hele gebied maximaal voor glastuinbouw moest worden ingevuld. Respectievelijk de gemeente en GS hebben bij de vaststelling en de goedkeuring van het bestemmingsplan de zienswijzen ongegrond verklaard. In beroep bij de Raad van State is het goedkeuringsbesluit van GS echter vernietigd, omdat GS onvoldoende had gemotiveerd, waar zij eerder hadden verklaard dat gebied reeds een rommelige indruk maakte, nu uit landschappelijke overwegingen de glasgrens op 200 meter hadden vastgesteld. Ten aanzien van het vernietigde besluit hebben GS nooit een nieuw besluit genomen met, of een nadere motivering van het landschappelijk belang of een alsnog gegrond verklaring van de zienswijzen. Voor het onderhavige gebied geldt nu nog steeds het Bestemmingsplan Landelijk gebied 1972.

In de nota van uitgangspunten is nogmaals gemotiveerd waarom wij kiezen voor een glasgrens op 200 meter uit de as van de Middenweg. De nota van uitgangspunten schrijft hierover: "De lintstructuren in Heerhugowaard zijn zeer kenmerkend. Sterk verbonden met de historie bepalen ze in grote mate het gezicht van Heerhugowaard. Ook in het buitengebied levert dat een kenmerkend ruimtelijk beeld op dat wordt bepaald door een open agrarisch landschap met bebouwing geconcentreerd in open lintstructuren". Het gaat hier om de Middenweg ten zuiden van het dorp De Noord met op de achtergrond de kassen van het Altongebied. Hier ligt tussen de glasbestemming van het Altongebied en de Middenweg een landschappelijke buffer van 200 m met een agrarische bestemming. De lintbebouwing op dit deel van de Middenweg is karakteristiek en kenmerkt zich door concentratie van bebouwing aan de weg met daarachter, aan weerszijden, een open agrarisch landschap. De bufferzone garandeert de zelfstandige landschappelijke eenheid van het Middenweg lint en voorkomt dat lintstructuur en glastuinbouw gaan samensmelten met een onbalans in de lintstructuur tot gevolg. Dat zou ten koste gaan van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving van zowel het landschap als de lintstructuur. Een gevolg van het verschuiven van de glasgrens richting Middenweg is dat glastuinbouw zich nadrukkelijker in de lintstructuur manifesteert en dat is niet gewenst. Daar komt bij dat verrommeling dreigt omdat door de beperkte afmetingen van de bufferzone agrarisch gebruik minder interessant zal zijn en verwacht mag worden dat ander (ongewenst) gebruik zal toenemen. Dit gaat ten koste van de kwaliteit, de openheid en daarmee de functie van de zone in relatie tot het lint.

Om een heldere scheiding tussen lintstructuur en het achterliggende Altongebied te garanderen is instandhouding van de zone noodzakelijk." Gelet hierop houden wij vast aan een glasgrens op 200 meter uit de as van de Middenweg.

Archeologie

Volgens de toelichting (pag. 30) is er een Beleidskaart Archeologie opgesteld die als onderlegger dient voor de archeologische dubbelbestemmingen in de verschillende bestemmingsplannen. Op basis hiervan is gekozen voor een archeologische dubbelbestemming op het gebied rondom de Middenweg en Rustenburgerweg in twee categorieën. Het overige plangebied heeft een lage verwachtingswaarde en de gemeente Heerhugowaard kiest ervoor deze dubbelbestemming 5 niet op te nemen in het bestemmingsplan. Echter ook in de toelichting (pag. 60) wordt aangegeven dat de 'Archeologienota ERF GOED' van de gemeente Heerhugowaard de basis vormt van de dubbelbestemming archeologie en dat er nu 5 archeologische dubbelbestemmingen aanwezig zijn in het buitengebied. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard duidelijkheid te geven in het gevolgde archeologische beleid. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard niet alleen de verwachtingswaarde van de bodem vast te stellen maar ook de reeds uitgevoerde verstoringen in kaart te brengen. Zo wordt in de toelichting aangegeven dat er een ruilverkaveling in het plangebied heeft plaatsgevonden. Daarnaast hebben reeds uitgevoerde agrarische grondbewerkingen en de bouw van Alton de bodem verstoord. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard deze verstoringen in kaart te brengen en op te nemen in de archeologische verwachtingenkaart. Aangezien werkzaamheden voor normaal agrarisch gebruik, beheer en onderhoud reeds sinds jaar en dag in het plangebied zijn uitgevoerd, is de bodem hierdoor verstoord en zullen geen archeologische waarden meer worden aangetroffen. LTO Noord verzoekt dan ook normaal agrarisch gebruik, beheer en onderhoud vrij te stellen. Hiertoe behoort ook het aanleggen van drainage en het vervangen van bestaande drainage.

Het beleid met betrekking tot archeologie is vastgelegd in de nota Erfgoed. Deze nota heeft voor de inspraak ter visie gelegen. In het kader van de inspraak heeft LTO Noord geen zienswijzen ingediend. De nota is vastgesteld door de gemeenteraad. In het bestemmingsplan is uitvoering gegeven aan de nota door het opleggen van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". De hoogte van de verwachtingswaarde bepaald de categorie van de dubbelbestemming. Voor grote delen van het buitengebied geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5". De kans dat er archeologische waarden worden aangetroffen is klein, maar niet nul. Voor de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek is er geen verschil in verwachtingswaarde tussen het buitengebied en het bestaand stedelijk gebied. Binnen de bebouwde kom bestaat ook voor grote delen van het gebied de archeologische verwachtingswaarde categorie 5, maar die is niet in het bestemmingsplan opgenomen. De vigerende bestemmingsplannen binnen de bebouwde kom maken ontwikkelingen van 1 hectare en groter niet mogelijk. Als een dergelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied zich toch voordoet, zal hiervoor het bestemmingsplan partieel worden herzien. In de partiële herziening zal dan wel de verplichting voor een archeologisch onderzoek worden opgenomen. Voor het buitengebied bestaat wel de mogelijkheid voor ontwikkelingen van een hectare en groter. Als die ontwikkelingen zich voordoen is op grond van het bestemmingsplan een archeologisch onderzoek verplicht. In kader van de ruilverkaveling is er geen archeologisch onderzoek gedaan. De mate van bodemroering zal op gelijk niveau liggen als binnen de bebouwde kom en in het Altongebied. Het opleggen van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" is ook voor gebieden waar een ruilverkaveling heeft plaatsgevonden, gerechtvaardigd. Het is aan de uitvoerder van projecten, volgens het principe "de verstoorder betaald", om aan te tonen dat er geen archeologische waarden worden geschonden. Het normale gebruik, onderhoud en beheer van gronden is in de regels vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Het aanleggen en of vervangen van een drainage behoort zeker niet tot het normale onderhoud en beheer van gronden. Binnen de criteria zal moeten worden bezien of een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. De toelichting blz. 30 is overeenkomstig aangepast en verduidelijkt en aan de regels is het normale gebruik toegevoegd.

Artikel 1.46 Landbouwhuisdieren

LTO Noord kan zich niet vinden in deze begripsomschrijving omdat hierbij een volledige diercategorie buiten beschouwing wordt gelaten, namelijk pluimvee. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard daarom dit begrip te verwijderen of aan te passen naar:

- rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen, geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars, zeebrasem e.d.) of

- landbouwhuisdieren, zoals omschreven in het Besluit landbouw milieubeheer.

Het komt voor in het buitengebied dat niet - agrariërs grote stukken grond in bezit hebben die voor agrarisch gebruik zijn bestemd en op die grond een paar schapen, geiten, paarden e.d. houden. Omdat deze gronden hobbymatig voor agrarisch gebruik worden aangewend, kan de niet - agrariër geen gebruik maken de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt aan agrariërs voor het bouwen van een veldschuur. Uit oogpunt van dierenwelzijn is er voor deze groep een afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen voor een schuilstal van maximaal 30 m2. Om te voorkomen dat de bevoegdheid ook gebruikt moet worden voor kleine dieren die makkelijk achter het huis kunnen worden gehuisvest, is het begrip landbouwhuisdier geïntroduceerd.

Artikel 3 - Agrarisch

3.2.1 Bouwregels - hoofdgebouwen

g. Een goothoogte van 6 meter is voor de huidige landbouwpraktijk te laag. In verband met dierenwelzijn in de veehouderij en het stapelen van kuubkisten in de plantaardige sectoren, is een goothoogte van 7 meter noodzakelijk. LTO Noord verzoekt daarom de goothoogte te verhogen naar 7 meter.

h. Bij een goothoogte van 7 meter is een bouwhoogte van 12 meter noodzakelijk. Dit levert namelijk een optimale dakhelling op voor bedrijfsgebouwen. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard daarom de bouwhoogte te verhogen naar 12 meter.

o. 2 + 3 LTO Noord verzoekt de goot- en bouwhoogte van teeltondersteunend glas aan te passen aan de huidige bouwhoogten van glas, namelijk goothoogte 10 meter en bouwhoogte 12 meter.

In het bestemmingsplan Buitengebied 2014 zijn de goot- en bouwhoogte uit het nu vigerende bestemmingsplan overgenomen. In het bestemmingsplan is wel een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het college opgenomen om een goot - en bouwhoogte van respectievelijk 7 en 12 meter te kunnen toestaan. Hoewel het buitengebied bestemd is voor landbouw, natuur en recreatie komt ook de functie "Wonen" op grote schaal voor. Om een afweging te kunnen maken tussen enerzijds het agrarisch belang en anderzijds het woonbelang is er gekozen voor een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Het bijkomend voordeel van deze regeling is dat de gemeente de eventuele planschade kan verhalen op de veroorzaker (artikel 6.1 onder c Wro) Voor teeltondersteunend glas is in het bestemmingsplan nu een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,50 meter en 7 meter opgenomen. De goot- en bouwhoogte voor teeltondersteunend glas die nu, zonder nadere motivering, wordt gevraagd is hoger dan die in het Altongebied maximaal is toegestaan. Teeltondersteunend glas wordt gebruikt voor het broeien of opkweken van plantmateriaal. Niet valt in te zien waarom een dergelijke voorziening zo hoog moet zijn.

3.2.3 Bouwregels - Bouwwerken

5. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard agrarische bouwvlakken zodanig te positioneren dat er geen knelpunten ontstaan met betrekking tot deze regel. Wanneer dit het geval is, kan deze bepaling komen te vervallen.

Op grond van artikel 3.2.3 is het mogelijk om per agrarisch bedrijf 2 bedrijfsgebouwen tot een maximum van 150 m2 buiten het bouwvlak te bouwen. Deze bouwwerken kunnen overal in het gebied worden gesitueerd. Uit oogpunt van landschap of functie (vrijwaringszone bij waterkeringen) geldt er de restrictie dat ten opzichte van de bestemmingen Natuur", en/of de dubbelbestemmingen "Waterstaat - Waterkering", "Waarde - Cultuurhistorie" of " Waarde - Ecologie" een afstand van 100 meter moet worden aangehouden. Van deze mogelijkheid wordt maar zeer zelden gebruik gemaakt. Omdat op voorhand niet bekend is waar deze bouwwerken worden gesitueerd, kan de afstandsbepaling niet vervallen.

3.2.5 Bouwwerken buiten het bouwvlak

4. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard de hoogte van boog- en gaaskassen aan te passen naar 3 meter omdat deze hoogte noodzakelijk is voor mensen om zonder problemen arbeid in de boog en gaaskas te kunnen verrichten.

In het nu vigerende bestemmingsplan is de hoogte van boog- en gaaskassen niet geregeld en geldt de bouwverordening als aanvullend. Op grond van de bouwverordening zou een maximale bouwhoogte van 15 meter zijn toegestaan. Gelet hierop kan de bouwhoogte van boog en gaaskassen opgetrokken worden naar 3.00 meter. De regel, die per abuis boog - en gaaskassen op de bestemming Agrarisch met waarde mogelijk maakte, is geschrapt. De bestemming Agrarisch met waarde is vanwege de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische- landschappelijke- en ecologische waarden opgelegd. De bouw van boog- en gaaskassen verdraagt zich niet met deze waarden. Het bestemmingsplan is op dit punt aangepast.

3.2.6 Afwijken van de bouwregels

b + c LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard via een afwijking een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 14 meter mogelijk te maken.

Zie antwoord gemeente bouwhoogte hoofdgebouwen.

LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard het provinciale beleid ten aanzien van ondersteunend glas op te nemen in dit bestemmingsplan. Hierin wordt bij recht 2.000 m2 ondersteunend glas mogelijk gemaakt. Via een afwijking is 4.000 m2 mogelijk. Bedrijven die groter zijn dan 20 ha hebben via een afwijking recht op nog eens 200 m2/ha extra ondersteunend glas. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard deze afwijkingen in het bestemmingsplan op te nemen.

In het nu vigerend plan is de wijzigingsbevoegdheid voor ondersteunend glas conform provinciaal beleid opgenomen. In het nieuwe plan is de wijzigingsbevoegdheid voor ondersteunend in artikel 35 onder e opnieuw opgenomen, zij het dat de regeling voor bedrijven groter dan 20 hectare ontbreekt. De wijzigingsbevoegdheid is op dit punt aangevuld. Tevens is voorwaarde 3 beter geformuleerd. Er staat nu: "hetgeen in de kassen wordt geproduceerd, dient ter ondersteuning van de productie van het bedrijf" i.v.p "de productie van de kassen dient ondergeschikt te zijn aan de totale productieomvang van het bedrijf". Tevens is de wijzigingsbevoegdheid omgezet naar een afwijkingsbevoegdheid (zie ook de beantwoording bij artikel 35 " Algemene wijzigingsregels")

Artikel 4 - Agrarisch -1

4.2.1 Bouwregels - Hoofdgebouwen

n. Een goothoogte van 6 meter is voor de huidige landbouwpraktijk te laag. In verband met dierenwelzijn in de veehouderij en het stapelen van kuubkisten in de plantaardige sectoren, is een goothoogte van 7 meter noodzakelijk. LTO Noord verzoekt daarom de goothoogte te verhogen naar 7 meter.

o. Bij een goothoogte van 7 meter is een bouwhoogte van 12 meter noodzakelijk. Dit levert namelijk een optimale dakhelling op voor bedrijfsgebouwen. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard daarom de bouwhoogte te verhogen naar 12 meter.

q. De goothoogte van nieuw te bouwen kassen bedraagt nu 10 meter omdat hierdoor de mogelijkheid ontstaat voor meerlagenteelt. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard deze goothoogte voor glas mogelijk te maken.

s. De bijbehorende bouwhoogte is 12 meter. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard deze

bouwhoogte voor glas mogelijk te maken.

4.2.3 Bouwregels - Bouwwerken

e. De toegestane bouwhoogte van warmteopslaginstallaties is ontoereikend. Om voldoende waterdruk op te bouwen is het noodzakelijk een warmteopslaginstallatie van 15 meter te bouwen. LTO Noord verzoekt deze hoogte in het bestemmingsplan mogelijk te maken.

4.2.5 Afwijken van de bouwregels

c + d LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard via een afwijking een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 14 meter mogelijk te maken.

LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard de wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op het artikel 4 Agrarisch -1 op te nemen in dit artikel en niet in de algemene afwijkingsregels. Dit zal de leesbaarheid van het bestemmingsplan verhogen.

Voor de punten 4.2.1. n en o en 4.2.5. c en d zie beantwoording bij artikel 3 "Agrarisch". In de Nota van uitgangspunten staat aangegeven dat er voor het Altongebied een herstructureringsproject loopt en dat de bouw- en gebruiksvoorschriften in het nieuwe bestemmingsplan dienen aan te sluiten de uitkomsten van het herstructureringsproject.

Van de zijde van Alton is er nooit aangegeven dat de goot - en bouwhoogte van de kassen niet meer toereikend zijn. Voorts dient bezien te worden of, indien de goot- en bouwhoogte voor het Altongebied worden vergroot naar respectievelijk 10 en 12 meter, deze hoogten ook moeten gelden voor de kassen in 't Kruis en het verspreidliggend glas in het buitengebied. Vooralsnog houden wij vast aan de hoogten zoals ze nu opgenomen in het bestemmingsplan. De hoogte van warmteopslaginstallaties bedraagt nu 10 meter. Gelet op de maximaal toegestane hoogte voor voedersilo's (15 meter) bestaat tegen een hoogte van 15.00 meter voor warmteopslaginstallaties geen bezwaar.

Alle wijzigingsbevoegdheden staan in één artikel. De wijzigingsbevoegdheid per artikel opnemen kan ook. Vanwege de vindbaarheid en het voorkomen van onnodige herhalingen in het bestemmingsplan houden wij vast aan het concentreren van de wijzigingsbevoegdheden in één artikel.

Artikel 5 - Agrarisch met Waarden

5.2.1 Bouwregels - hoofdgebouwen

e. Een goothoogte van 6 meter is voor de huidige landbouwpraktijk te laag. In verband met dierenwelzijn in de veehouderij en het stapelen van kuubkisten in de plantaardige sectoren, is een goothoogte van 7 meter noodzakelijk. LTO Noord verzoekt daarom de goothoogte te verhogen naar 7 meter.

f. Bij een goothoogte van 7 meter is een bouwhoogte van 12 meter noodzakelijk. Dit levert namelijk een optimale dakhelling op voor bedrijfsgebouwen. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard

daarom de bouwhoogte te verhogen naar 12 meter.

LTO Noord verzoekt de goot- en bouwhoogte van teeltondersteunend glas aan te passen aan de huidige bouwhoogte van glas, namelijk goothoogte 10 meter en bouwhoogte 12 meter.

5.2.3 Bouwregels - Bouwwerken

5. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard agrarische bouwvlakken zodanig te positioneren dat er geen knelpunten ontstaan met betrekking tot deze regel. Wanneer dit het geval is, kan deze bepaling komen te vervallen.

5.2.5 Bouwwerken buiten het bouwvlak

4. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard de hoogte van boog- en gaaskassen aan te passen naar 3 meter omdat deze hoogte noodzakelijk is voor mensen om zonder problemen arbeid in de boog en gaaskas te kunnen verrichten.

5.2.6 Afwijken van de bouwregels

b + c LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard via een afwijking een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 14 meter mogelijk te maken.

LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard het provinciale beleid ten aanzien van ondersteunend glas op te nemen in dit bestemmingsplan. Hierin wordt bij recht 2.000 m2 ondersteunend glas mogelijk gemaakt. Via een afwijking is 4.000 m2 mogelijk. Bedrijven die groter zijn dan 20 ha hebben via een afwijking recht op nog eens 200 m2/ha extra ondersteunend glas. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard deze afwijkingen in het bestemmingsplan op te nemen.

LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard de wijzigingsbevoegdheden die betrekking hebben op het artikel 5 Agrarisch met Waarden op te nemen in dit artikel en niet in de algemene afwijkingsregels. Dit zal de leesbaarheid van het bestemmingsplan verhogen.

Zie beantwoording bij artikel 3 en 4

Artikel 22 t/m 27

Geen omgevingsvergunning vereist

a. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard hier expliciet te vermelden dat normaal agrarisch gebruik, beheer en onderhoud is vrijgesteld.

Aan de regels is het normale gebruik toegevoegd. Expliciet vermelden dat het om normaal agrarisch gebruik, beheer en onderhoud gaat is niet wenselijk. Dat zou immers alle andere vormen van normaal gebruik, beheer en onderhoud uitsluiten.

Artikel 38 - Algemene wijzigingsregels

c.4 LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard toe te voegen dat compensatie op de saneringslocatie alleen mogelijk is wanneer de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven niet wordt belemmerd.

e. LTO Noord verzoekt de gemeente Heerhugowaard uitbreiding van het areaal ondersteunend glas via een afwijking mogelijk maken en niet via een wijzigingsbevoegdheid.

Aan de compensatie op de saneringslocatie is de voorgestelde voorwaarde toegevoegd.

In het bestemmingsplan Buitengebied ( nu de Beheersverordening) is een vergelijkbare regeling voor ondersteunend glas opgenomen als een wijzigingsbevoegdheid. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan was de regeling opgenomen als een vrijstellingbevoegdheid (vergelijkbaar met de afwijkingsbevoegdheid van nu). De provincie heeft daar destijds goedkeuring aan onthouden, met als motivering grip te willen houden op de uitvoering van de regeling in verband met het landschap. In het bestemmingsplan Buitengebied 1998, nu de beheersverordening, geldt voor de bestemming Agrarisch en Agrarisch met cultuurhistorische waarde hetzelfde artikel en is de uitbreidingsmogelijkheid voor het hele gebied van toepassing. In dit bestemmingsplan is de wijzigingsbevoegdheid alleen van toepassing op de bestemming Agrarisch en niet op de bestemming Agrarisch met waarde. Nu uitbreiding van het areaal aan ondersteunend glas boven de 2000 m2 alleen binnen het agrarisch bouwvlak mogelijk is, is er van een bestemmingswijziging geen sprake en kan er met een afwijkingsbevoegdheid volstaan worden. Het bestemmingsplan is op dit punt aangepast.