direct naar inhoud van Regels
Plan: Herziening Slottuin Heemstede
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0397.BPh1slottuin-0201

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan "Herziening Slottuin Heemstede" van de gemeente Heemstede

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0397.BPh1slottuin-0201 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied dat door de gebruiker van een woning in die woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 achtergevel

gevel aan de achterzijde van een huis of gebouw;

1.8 archeologische verwachtingwaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband me de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.9 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende cultuurhistorische overblijfselen;

1.10 balustrade

afscheiding van een vloer, balkon of dak zoals een hekwerk;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

een in de regels of met een maatvoeringsaanduiding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft, dat ten hoogste mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.13 beperkte horecavoorziening

horecavoorziening die voor wat betreft de exploitatievorm ondergeschikt is aan de hoofdfunctie detailhandel, zoals een koffiehoek, proeflokaal van wijnen, zitgedeelte van een banketbakker, patisserie of ijssalon;

1.14 beschoeiing

constructies die een oever of waterkant beschermen tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de waterkant in gevaar brengen;

1.15 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan.
1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw zonder directe verbinding met het hoofdgebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat daaraan ondergeschikt is;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de bovenkanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 meter in hoogte verschillen, zulks met uitsluiting van kelder, onderbouw en uitsluitend voor berging geschikte zolder;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

1.26 dakhelling

de hoek van een dakvlak ten opzichte van de horizontale (verdiepings)vloer;

1.27 dakkapel

constructie ter vergroting van een gebouw dat tenminste aan de boven- en onderzijde door het dakvlak wordt omsloten;

1.28 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie boven de oorspronkelijke goothoogte uitkomt en de onderzijde van de constructie in het platte dakvlak is geplaatst;

1.29 dakterras

een afgescheiden buitenruimte op een plat dak;

1.30 dakvlak

een vlak van het dak of de kap;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan personen die bestemmingsplan goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.33 erf (woningwet)

al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct hoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

1.34 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling, ondergeschikt in het gevelbeeld;

1.35 garage

gebouwen ten behoeve van het stallen van vervoermiddelen en de opslag van andere niet voor de uitvoering van commerciële en/of bedrijfsmatige activiteiten bestemde goederen;

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 gemeenschappelijke ruimte

een niet zelfstandige, niet openbaar toegannkelijke en aan de hoofdfunctie gekoppelde gebruiksruimte, waarin bewoners van de woonzorgeenheden kunnen verblijven.

1.38 gevel

het van buitenaf zichtbare deel van de muur van een gebouw;

1.39 gevellijn

een geometrisch bepaalde lijn, al dan niet gemarkeerd door een nadere aanduiding ter plaatse, die door bebouwing naar de wegzijde, dan wel de van de weg afgekeerde zijde en naar de zijdelingse perceelsgrens toe niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn of kunnen worden toegestaan en die tevens dient als (hoofd)oriëntatie voor hoofdgebouwen;

1.40 haagondersteunende constructie

perceel- of terreinafscheiding, bestaande uit een gaaswerk aan palen en die bedoeld is om volledig begroeid te zijn met groenblijvende planten;

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.42 kapopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of meer dakvlak(ken) is (zijn) geplaatst;

1.43 kelder

(het deel van) een gebouw dat binnen het bouwvlak en volledig onder het peil ligt;

1.44 lessenaarsdak

een eenzijdige kapconstructie waarbij het hoogste punt over de gehele, of nagenoeg de gehele lengte in één gevel is gelegen;

1.45 maaiveld

bovenzijde van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.46 maatschappelijke instelling

educatieve, sociale, medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorziening, en voorziening ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.47 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan;

1.48 nutsvoorzieningen

een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer, het wegverkeer of de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen;

1.49 omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.16 van de Wet ruimtelijke ordening.

1.50 onderbouwing

(deel van) een bouwwerk dat buiten het bouwvlak en volledig onder het maaiveld ligt;

1.51 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en waarvan de oppervlakte groter is dan 1 m²;

1.52 perceel- en terreinafscheiding

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een perceel of een terrein af te scheiden;

1.53 perceelsgrens

de scheidslijn van een perceel met de naastgelegen percelen;

1.54 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan:

  • een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon,
  • een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.55 staat van bedrijfsactiviteiten

een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen.

1.56 steiger

constructie aan of loodrecht op een oever;

1.57 terrasafscheiding

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat bedoeld is om (een gedeelte van) een terras af te scheiden;

1.58 topgevel

een gevel met een in een punt uitlopend geveldeel, doorgaans gesitueerd aan de korte zijde van een gebouw, zoals een halsgevel, een klokgevel, een puntgevel, een tuitgevel of een trapgevel;

1.59 tuin, terrein

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.60 uitbouw

een gebouw dat ter vergroting van een bestaande ruimte zonder scheidende tussenwanden is gebouwd aan een hoofdgebouw en waaraan het in architectonisch opzicht ondergeschikt is;

1.61 verblijfsgebied

dat deel van de openbare ruimte, waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie, zoals in woonwijken en winkelgebieden;

1.62 verticaal-dominant gebouwonderdeel

een gebouwonderdeel dat in sterke mate bijdraagt aan de verticale hoofdvorm van het gebouw, zoals aan de buitenzijde van het gebouw gesitueerde liftschachten, trappenhuizen en geprononceerd vormgegeven gevelelementen die doorlopen over (bijna) alle bouwlagen;

1.63 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;

1.64 waterbeheer

het betreffende waterschap verantwoordelijk voor het integrale waterbeheer in Heemstede;

1.65 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.66 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden of een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

1.67 woongebouw

een voor bewoning door één of meer huishoudens bestemd gebouw;

1.68 woonzorgeenheid

een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één of meerdere bewoners per wooneenheid.

1.69 zijgevel

een gevel die de voor- en achtergevel met elkaar verbindt.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 peil

Bij de toepassing van deze regels wordt onder peil verstaan:

  • a. bij ligging op een afstand van minder dan 10 meter uit de as van de weg: de kruin van de weg;
  • b. bij aan- of uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
  • c. bij ligging anderszins: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
  • d. indien in of boven het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
2.2 wijze van meten en berekenen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • a. de dakhelling:
  • b. langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  • c. de goothoogte van een bouwwerk:
  • d. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel (in het geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte van de goot aan de lage zijde van het dak);
  • e. de inhoud van een bouwwerk:
  • f. tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  • g. de bouwhoogte van een bouwwerk:
  • h. vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen (in geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak);
  • i. de oppervlakte van een bouwwerk:
  • j. tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  • k. afstanden tussen bouwwerken onderling en tussen bouwwerken en perceelgrenzen:
  • l. daar waar de betreffende afstand het kleinst is;
  • m. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
  • n. de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens;
  • o. vloeroppervlakte:
  • p. de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN 2580;
  • q. de diepte van een onderbouwing:
  • r. vanaf het peil tot aan het laagste punt van een onderbouwing, funderingspalen niet meegerekend.
2.3 overschrijding bouwgrenzen en hoogtematen

2.3.1 ondergeschikte bouwdelen

  • a. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:

1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;

2. ondergeschikte bouwdelen als stijgpunten, ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak steken;

3. ondergeschikte bouwdelen als lichtstraten, dakramen, en zonne(warmte)-collectoren op een dakvlak, mits lichtstraten niet verder dan 0,6 meter buiten dat dakvlak steken en overige ondergeschikte bouwdelen niet verder dan 0,2 meter;

4. funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;

5. topgevels.

  • b. Bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen, kapopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.

2.3.2 Kapopbouwen en dakopbouwen

De goothoogte van een gebouw mag worden overschreden ten behoeve van kapopbouwen en dakopbouwen onder de volgende voorwaarden:

  • a. de met de maatvoeringaanduiding in het bouwvlak aangegeven (bouw)hoogte is hoger dan de met de maatvoeringaanduiding in het bouwvlak aangegeven goothoogte en;
  • b. geen deel van het gebouw waarvan de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte is bepaald, steekt uit buiten de denkbeeldige vlakken die de betreffende gevels snijden ter hoogte van de met de maatvoeringaanduiding aangegeven goothoogte en terugvallen onder hoeken van 70° met de horizon. Deze bepaling is niet van toepassing op ondergeschikte bouwdelen, topgevels en dakkapellen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  • c. verblijfsgebieden;
  • d. parkeervoorzieningen;


met daaraan ondergeschikt:

  • e. speelvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. water;


met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd met uitzondering van het hierna in lid 3.2.2 bepaalde.
3.2.2 Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder h, genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • a. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
3.3 Gebruiksregels

Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (natuurlijke) groenvoorzieningen;
  • b. paden;
  • c. water;
  • d. het recreatief medegebruik;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. verhardingen;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd met uitzondering van het hierna in lid 3.2.2 bepaalde.
4.2.2 Voor het bouwen van de in lid 4.1 onder i, genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • a. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1 meter bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • c. de hoogte van masten mag ten hoogste 7 meter bedragen.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag op de in 4.1 bedoelde gronden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden;
  • b. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen of waterpartijen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande waterlopen of waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse kabels of leidingen;
  • e. het vellen, rooien of beschadigen van houtgewas, voor zover de Boswet of de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is;
  • f. het aan- en verplanten van bomen en ander opgaand houtgewas;
  • g. het bodem verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van de grond.
4.3.2 Het verbod als bedoeld in 4.3.1 is niet van toepassing op andere werken die:
  • a. het normale onderhoud, gebruik en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.3.3 De werken of werkzaamheden als bedoeld in 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
4.3.4 Het bevoegd gezag wint ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in 4.3.1. onder a en c advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. tuinkisten en overkappingen;
  • d. groenvoorzieningen
  • e. paden en verhardingen;
  • f. water;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of onderbouwingen worden gebouwd;
5.2.2 Voor het bouwen van de in 5.1 onder h bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • a. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn, mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 m bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 m mag bedragen;
  • c. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen;
  • d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.
5.2.3 Tuinkisten en overkappingen

In afwijking van het gestelde in lid 5.2.1 geldt dat per woning één tuinkist of overkapping is toegestaan, waarbij de hoogte ten hoogste 1,5 meter mag bedraagt, gemeten vanaf het maaiveld en niet groter is dan 4 m2, waarbij het bouwwerk dient te voldoen aan redelijke eisen van welstand;

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegverkeer;
  • b. wegen met bijbehorende opstelstroken en voorsorteervakken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • c. (ontsluitings)wegen, straten en paden;
  • d. verblijfsgebieden;
  • e. parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. groenvoorzieningen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. water;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van ecologie

met de daarbij behorende:

  • k. gebouwen en overkappingen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voor het bouwen op de in artikel 6.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
  • a. een (hoofd)gebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
6.2.2 Voor het bouwen van de in 6.1 onder l. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • a. de bouwhoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn, mag ten hoogste 1 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a, mag de bouwhoogte van bestaande erf- en terreinafscheidingen als ten hoogste worden aangehouden
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 9 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • f. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag ten hoogste 1,20 meter bedragen;
  • g. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 meter bedragen
6.3 Gebruiksregels

Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:

  • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeer te water;
  • b. het recreatief medegebruik, waaronder spelen;
  • c. waterlopen, watergangen en waterpartijen;
  • d. oevers, bermen en beplanting;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. steigers;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. paden;

met de daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die uit de aard van de bestemming kunnen volgen zoals kunstwerken, oeverbeschoeiingen, keermuren, steigers en meerpalen, met uitzondering van dammen en duikers.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen, overkappingen of onderbouwingen worden gebouwd.

7.2.2 Voor het bouwen van de in artikel 7.1 onder h genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 m bedragen.

7.2.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen deze bestemming wordt in ieder geval niet toegestaan het gebruik van de gronden als ligplaats voor woonschepen.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgeenheden', woonzorgeenheden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage', (half) ondergronds gebouwde parkeervoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. parkeervoorzieningen
  • f. paden en verhardingen;
  • g. water;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • i. niet voor bewoning bestemde gebouwen en overkappingen;
  • j. tuinen en terreinen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Voor het bouwen op de in lid 8.1 genoemde gronden gelden de volgende regels:
  • a. een hoofdgebouw moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak;
  • c. de goothoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • d. de (bouw)hoogte van een gebouw in een bouwvlak mag ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonzorgeenheden' zijn ten hoogste 33 wooneenheden met bijhorende gemeenschappelijke ruimtes toegestaan;
  • f. dakkapellen zijn toegestaan op:
  • 1. het achterdakvlak en op zijdakvlakken die niet aan de weg of openbaar groen zijn gelegen;
  • 2. het voordakvlak en op zijdakvlakken die aan de weg of openbaar groen zijn gelegen, mits de breedte niet meer bedraagt dan 50 % van de gevel onder het betreffende dakvlak;
  • g. dakkapellen zijn niet toegestaan:
  • 1. op 2 verschillende hoogtes in een dakvlak;
  • 2. op een dakvlak met een helling van minder dan 30°;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' mag binnen het bouwvlak een (half) ondergrondse parkeervoorziening worden gebouwd;
  • i. voor het bouwen van de in lid 8.1 onder c genoemde parkeervoorzieningen geldt dat parkeervoorzieningen, in uitzondering op het bepaalde in lid 8.1 onder e, uitsluitend worden gebouwd als (gedeeltelijk) ondergrondse voorzieningen, waarvan de bovenzijde van het onafgewerkte dak niet hoger is gelegen dan 1,5 m boven peil en openbaar toegankelijk is.
8.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  • a. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste de ter plaatse van de aanduidingen “maximale goothoogte (m)” en “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven hoogtes bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 70 m² per bouwperceel;
  • c. ten minste 25% van het bouwperceel blijft onbebouwd;
  • d. sub c is niet van toepassing voor zover dit ertoe leidt dat op een bouwperceel minder dan 25 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen kan worden opgericht;
  • e. in afwijking van het bepaalde in 8.2.2 onder a. mogen de goot- en bouwhoogte, voor zover gelegen op minder dan 3 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw en tussen het verlengde van de zijgevels en/of van het hoofdgebouw scheidende wanden, niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 meter, met een maximum van 4 meter, gemeten vanaf het aansluitende terrein.
8.2.3 Voor het bouwen van de in 8.1 onder k. bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  • a. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen achter de gevellijn, mag ten hoogste 2 meter bedragen;
  • b. de hoogte van perceel- en terreinafscheidingen, gelegen vóór de gevellijn/voorgevel mag ten hoogste 1 meter bedragen, met dien verstande dat een haagondersteunende constructie ten hoogste 2 meter mag bedragen;
  • c. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of masten zijnde, mag ten hoogste 3 meter bedragen;
  • d. de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7 m bedragen.
8.2.4 Voor ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  • a. een kelder moet binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. buiten het bouwvlak mag geen onderbouwing worden gebouwd.
8.2.5 Voor het bouwen van dakterrassen gelden de volgende regels:
  • a. het dak van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw of aangebouwde overkapping mag worden gebruikt als dakterras;
  • b. de in lid 8.2.2 onder a bepaalde goothoogte en de in lid 8.2.2 onder e bepaalde goot- en bouwhoogte mag worden overschreden door een balustrade, met dien verstande dat de bouwhoogte van de balustrade niet meer dan 1,20 meter bedraagt, gemeten vanaf de bovenzijde van de (on)afgewerkte vloer van het dakterras.
8.2.6 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, reclameobjecten, ventilatiekanalen, schoorstenen, (schotel)antennes en daarmee naar hun ruimtelijke invloed gelijk te stellen ondergeschikte bouwdelen, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt;
  • b. ondergeschikte bouwdelen als liftkokers, ventilatiekanalen, schoorstenen en (schotel) antennes op een dakvlak, mits die bouwdelen niet verder dan 2 meter buiten dat dakvlak steken;
  • c. ondergeschikte bouwdelen als lichtstraten, dakramen, en zonne(warmte)-collectoren op een dakvlak, mits lichtstraten niet verder dan 0,6 meter buiten dat dakvlak steken en overige ondergeschikte bouwdelen niet verder dan 0,2 meter;
  • d. funderingen, stoepen, stoeptreden, hellingbanen, erkers, toegangsportalen, veranda's, balkons, luifels en overstekende daken, mits de overschrijding van bouw- en bestemmingsgrenzen niet meer dan 2 meter bedraagt;
  • e. topgevels;
  • f. bij de toepassing van deze regels worden dakkapellen, dakopbouwen en dakterrassen niet aangemerkt als ondergeschikte bouwdelen; op deze bouwdelen zijn de bouwregels van de betreffende bestemming van toepassing.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het gestelde in 8.2.4, onder b, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de maximale oppervlakte van de onderbouwing is 70 m²;
  • b. de maximale diepte is 4 meter;
  • c. het waterbelang wordt niet onevenredig geschaad.
8.4 Gebruiksregels
8.4.1 Binnen deze bestemming worden in ieder geval niet toegestaan:
  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • e. het gebruik van een bijgebouw voor bewoning;
  • f. het gebruik van een bijgebouw voor een aan-huis-gebonden beroep.
8.4.2 Voor de omvang van een aan-huis-gebonden beroep geldt de volgende regel:

de gezamenlijke brutovloeroppervlakte voor de uitoefening van een

de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep mag niet meer bedragen dan 25% van de vloeroppervlakte van de desbetreffende woning, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m².

8.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1 onder b ten behoeve van de vestiging van een seksinrichting, indien:

  • a. met de vestiging van een seksinrichting het totale aantal seksinrichtingen in de gemeente van twee niet wordt overschreden;
  • b. de onderlinge afstand tussen het pand, waarin de seksinrichting wordt gevestigd en enig ander pand, gemeten waar die afstand het kortst is, minimaal 25 meter is;
  • c. de seksinrichting wordt geëxploiteerd in aaneengesloten ruimten, waarvan de totale bruto vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25 % van de vloeroppervlakte van het betreffende gebouw, inclusief de daarbij behorende aan- en uitbouwen, met een maximum van 75 m²;
  • d. voor bezoekers van de seksinrichting voldoende parkeergelegenheid op het terrein of perceel behorende tot de seksinrichting, dan wel voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving aanwezig is;
  • e. de seksinrichting niet wordt geëxploiteerd in de vorm van raamprostitutiebedrijf;
  • f. de seksinrichting niet wordt gevestigd en geëxploiteerd in een bijgebouw.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming)

9.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De voor 'Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming)' aangewezen gronden zijn -behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en)- mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden-categorie 5.
  • b. Voor zover de in lid 9.1 onder a bedoelde bestemming geheel of gedeeltelijk samenvalt met voor deze gronden geldende bestemmingen, waarop een stelsel van toepassing is voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of met andere dubbelbestemmingen, gelden de in dit artikel bepaalde regels met voorrang.
9.2 Bouwregels

Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen is, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouwregels, het volgende van toepassing:

  • a. in het geval van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen of voor het slopen van een bouwwerk voor de gronden met de aanduiding Waarde - Archeologie 5 (dubbelbestemming), waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering of sloop van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, die:
  • 1. een oppervlakte hebben, groter dan 2.500 m2 en;
  • 2. verder gaan dan een diepte van 0,4 m,
  • b. eist het bevoegd gezag dat, alvorens omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend wordt, door de aanvrager een archeologisch rapport wordt overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Nadere eisen
9.3.1 Het bevoegd gezag is -als uit een archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de voorgenomen bouw zullen worden verstoord- bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
9.3.2 Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering, de inrichting en het gebruik van de gronden die vallen binnen de dubbelbestemming 'Waarde- Archeologie 5', indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische resten aanwezig zijn.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag is bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken te verlenen van het bepaalde in 9.2 met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende (bouw)regels en voorts onder de voorwaarden, dat:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in lid 9.2, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat door grondroerende werkzaamheden of andere bodemverstoringen op de betrokken locatie geen archeologische waarden verstoord zullen worden, of;
  • b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aan de hand van andere informatie, dan het archeologisch rapport, als bedoeld in lid 9.2, naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende heeft aangetoond dat aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad, dan wel dat mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels regels te verbinden, gericht op:
  • 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • 2. het doen van opgravingen;
  • 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologisch deskundige.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk
9.5.1 Het is verboden op of in op de in artikel 9.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,4 meter waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden met meer dan 0,3 meter;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, met een diepte van 0,4 meter of meer;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
  • g. het vellen en rooien van houtopstanden;
  • h. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • i. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen.
9.5.2 Het verbod, als bedoeld in lid 9.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
  • a. betrekking hebben op een bouwplan met een oppervlakte van minder dan 2.500 m2;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een ontgrondingvergunning;
  • d. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in lid 9.4 is verleend;
  • e. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
9.5.3 Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.5.1 wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager aan de hand van archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn.
9.5.4 Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.5.1 wordt voorts verleend indien de betrokken archeologische waarden, gelet op het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 9.5.2, onder e, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
  • a. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. het doen van opgravingen;
  • c. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat-waterkering aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor waterstaatkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op de gronden mogen ten behoeve van de in 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met omgevingsvergunning afwijken van artikel 10.2 onder c. de omgevingsvergunning wordt verleend, als de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterstaatsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

10.4 Verplicht advies

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor de in artikel 10.3 genoemde activiteiten vraagt het bevoegd gezag de waterbeheerder om advies.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken van de regels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in dit plan gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, worden overschreden, indien een meetverschil als gevolg van de inpassing van bouwwerken in het terrein daartoe aanleiding geeft.
12.2 Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien:
  • a. de verkeersveiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de afwijking geen onevenredige afbreuk doet aan het straat en bebouwingsbeeld;
  • c. de sociale veiligheid niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. de betreffende woonsituatie niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • f. geen bestemmingsgrenzen worden overschreden.

Artikel 13 Algemene gebruiksregels

13.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  • e. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan;

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van bestemmings-, bouw- en aanduidingsgrenzen te wijzigen zodanig, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10 % wordt verkleind of vergroot.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Voor de aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verbonden strafbepaling geldt de volgende regel:

In deze bepaling wordt overtreding van de gebruiksregels en het niet hebben van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 13.1 (indien nodig) wordt aangeduid als een strafbaar feit en daarmee als een economisch delict als bedoeld in artikel 1a, onder 2o van de Wet op de economische delicten.

15.2 Voor de werking van de wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, geldt de volgende regel:

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

15.3 Parkeren

Onverminderd het bepaalde in Artikel 8 Wonen, dient bij de oprichting van een nieuw bouwwerk, de vergroting van een bestaand bouwwerk en/of de verandering in functie op het bijbehorende bouwperceel:

  • a. te worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen overeenkomstig de gemeentelijke parkeernota, zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernormen;
  • b. indien de gemeentelijke parkeernota wordt geactualiseerd of gewijzigd, moet hieraan worden getoetst.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid onder artikel 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is,mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 16.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 16.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 16.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Herziening Slottuin Heemstede.

Bijlagen bij regels