direct naar inhoud van Artikel 3: Agrarisch - Bedrijf
Plan: Eenigenburg, Krabbendam en Valkkoog
Status: Onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0395.BPEKV2009-OH01

Artikel 3: Agrarisch - Bedrijf

3.1. Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
    • 2. een bijzondere paardenhouderij, ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij”;
    • 3. bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, al dan niet in combinatie met ruimte voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;
    • 4. een minicamping / kleinschalig kampeerterrein, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - mini-camping”;
    • 5. mantelzorg;
  • b. een paardrijdbak, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - paardrijdbak”;
  • c. bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

waarbij de instandhouding en/of het herstel van de bestaande karakteristieke hoofdvorm wordt nagestreefd, ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. de ambachtelijke bewerking, verkoop en verwerking van eigen en streekeigen producten;
  • e. verhuur van fietsen en kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten;
  • f. een kinderboerderij;
  • g. pensionactiviteiten;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. verkeersvoorzieningen;
  • k. waterlopen en waterpartijen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • m. tuinen, erven en terreinen;
  • n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2. Bouwregels
3.2.1. Gebouwen genoemd in lid 3.1. sub a

Voor het bouwen van de in lid 3.1 sub a. genoemde gebouwen geldt de volgende regel:

  • het bebouwingspercentage zal per bouwvlak ten hoogste 70% bedragen.
3.2.2. Gebouwen genoemd in lid 3.1. sub a. onder 1 en 2

Voor het bouwen van de in lid 3.1 sub a. onder 1. en 2. genoemde bedrijfsgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfsgebouw en overkapping zal binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een overkapping zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een bedrijfsgebouw zal ten minste 15° bedragen.
3.2.3. Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
  • b. voor een inpandige bedrijfswoning zijn de regels van lid 3.2.2 van overeenkomstige toepassing;
  • c. voor een niet-inpandige bedrijfswoning gelden de volgende regels:
    • 1. de goothoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 3,50 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een bedrijfswoning zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
    • 3. de dakhelling van een bedrijfswoning zal ten minste 30° bedragen.
3.2.4. Gebouwen genoemd in lid 3.1. sub a. onder 4

Voor het bouwen van de in lid 3.1 sub a. onder 4. genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. een gebouw zal uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”;
  • b. de goothoogte van een gebouw en overkapping zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van een gebouw en overkapping zal ten hoogste 5,50 m bedragen;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en overkappingen zal ten hoogste 100 m² bedragen.
3.2.5. Bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie

Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie gelden de volgende regels:

  • a. een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie en de bedrijfswoning zal ten hoogste 30,00 m bedragen;
  • c. de goothoogte van een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 5,50 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een overkapping ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 100 m² bedragen;
  • g. de oppervlakte van een vrijstaand bijgebouw ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie zal ten hoogste 60 m² bedragen.
3.2.6. Gebouwen genoemd in lid 3.1. sub n

Voor het bouwen van de in lid 3.1 sub n. genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van de bedrijfswoning ten hoogste 1,00 m zal bedragen;
  • b. een silo zal uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. het aantal torensilo's zal ten hoogste één per bedrijf bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een torensilo zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van een mest- of sleufsilo zal ten hoogste 4,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

3.3. Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de in lid 3.1 sub a. onder 1., 2. en 4. genoemde gebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten dienste van de (bedrijfs)woonfunctie voor zelfstandige bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte van de niet grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, meer dan 25% van de totaal toegestane gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken als intensief veehouderijbedrijf;
  • e. het opslaan van agrarische producten of de aanleg van waterbassins voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de ambachtelijke bewerking, verkoop en verwerking van eigen en streekeigen producten zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte voor de bewerking en verwerking meer dan 500 m² bedraagt;
  • g. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, anders dan:
    • 1. de verkoop van eigen en streekeigen producten, tot een maximum verkoopvloeroppervlakte van 100 m²;
    • 2. detailhandel bij een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de bedrijfsactiviteit of producten die binnen het beroep of de bedrijfsactiviteit vervaardigd worden;
  • h. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • i. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de verhuur van fietsen en kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte voor de bewerking en verwerking meer dan 200 m² bedraagt;
  • j. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor de ambachtelijke bewerking en verwerking van eigen en streekeigen producten en voor de verhuur van fietsen en kano's, en daarmee vergelijkbare kleinschalige recreatieproducten buiten de bestaande gebouwen;
  • k. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bijzondere paardenhouderij, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als “paardenhouderij”;
  • l. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie en/of horeca, anders dan ten behoeve van:
    • 1. een minicamping/kleinschalig kampeerterrein met de daarbijbehorende restauratieve en sanitaire voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van recreatie - minicamping”;
    • 2. pensionactiviteiten, tenzij:
      • de logiesruimtes in de bedrijfswoning of daarmee verbonden gebouwen zijn ondergebracht, waarbij gebruik wordt gemaakt van een bestaande entree;
      • er maximaal 3 slaapkamers worden gerealiseerd, waarbij in de kamers geen keukenblokken mogen worden aangebracht;
  • m. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak met de daarbijbehorende bouwwerken, met uitzondering ter plaatse van het bouwvlak en/of de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - paardrijdbak” .

3.4. Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.3 sub b. in die zin dat bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. de hulpbehoevende(n) aan wie zorg wordt geboden daartoe over een indicatie van een bevoegde arts dan wel instelling beschikt;
    • 2. het karakter van het betreffende gebouw niet onevenredig wordt aangetast;
    • 3. het parkeren op eigen erf plaatsvindt en, indien dit niet mogelijk is, de parkeerdruk in de naaste omgeving als gevolg van het gebruik voor mantelzorg niet onevenredig toeneemt;
  • b. het bepaalde in lid 3.3 sub m in die zin dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
    • 1. de bouwhoogte van het hekwerk rond de paardrijdbak ten hoogste 1,5 m bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van verlichting bij een paardrijdbak ten hoogste 6 m bedraagt, waarbij de lichtarmaturen zodanig worden aangebracht dat geen lichthinder optreedt buiten de paardrijdbak;
    • 3. de omvang van de paardrijdbak ten hoogste 1200 m² bedraagt;
    • 4. de paardrijdbak zo dicht mogelijk bij de bedrijfswoning worden gerealiseerd, met dien verstande dat de paardrijdbak binnen 35 m van de bedrijfswoning wordt gesitueerd en niet verder mag strekken dan 100 m uit de bedrijfswoning;
    • 5. er beplanting aan de wegzijde van de paardrijdbak wordt aangebracht, indien de paardrijdbak aan een weg is gelegen;
    • 6. er vanwege de paardrijdbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens bij opslag van mest, minimale afstand 25 m tot de woonbestemmingsgrens bij stalling, minimale afstand 30 m tot de woonbestemmingsgrens bij rijdbak).

3.5. Omgevingsvergunning voor het slopen
3.5.1. Vergunningplicht

Ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek” is voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist:

  • het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de karakteristieke hoofdvorm van een gebouw.
3.5.2. Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.5.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.5.3. Voorwaarden

De in lid 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend mits:

  • a. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet is te handhaven;
  • c. het delen van gebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.

3.6. Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  • a. in een bestemmingsvlak in een bouwperceel de gronden worden voorzien van een tweede aanduiding “bedrijfswoning”, mits:
    • 1. de omvang van het bedrijf voldoende is voor continuïteit en de noodzaak van een tweede bedrijfswoning, in verband met continu toezicht of verzorging van levende have;
  • b. in een bestemmingsvlak in een bouwperceel de gronden worden voorzien van een aanduiding ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van:
    • 1. agrarische dienstverlenende bedrijvigheid, bijzondere paardenhouderijen, of andere agrarisch aanverwante bedrijvigheid, mits:
      • er een relatie is met het bijbehorende agrarisch bedrijf;
      • maximaal 20% van het bouwperceel worden gebruikt ten behoeve van de ondergeschikte tak of deeltijdfunctie;
      • het ander gebruik plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
      • het parkeren ten behoeve van het ander gebruik binnen het bouwperceel op het eigen terrein plaatsvindt;
    • 2. hoveniersactiviteiten;
    • 3. opslag van niet-agrarische producten, caravans en boten, mits:
      • er een relatie is tussen de opgeslagen producten en het buitengebied;
      • er geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, buiten de gebouwen plaatsvindt;
    • 4. kleinschalig kamperen of verblijfsrecreatie met gebruikmaking van voorzieningen in de vorm van kampeerboerderijen, groepsaccommodaties, vakantiecentra voor maatschappelijke doeleinden en/of recreatieve bewoning, mits:
      • was- en toiletgelegenheid binnen de bestaande bebouwing wordt gerealiseerd;
      • ten behoeve van de kampeerboerderijen, groepsaccommodaties en vakantiecentra voor maatschappelijke doeleinden, maximaal 20% van de bestaande gebouwen wordt ingericht;
      • vestiging alleen mogelijk is op percelen die goed ontsloten kunnen worden op doorgaande wegen;
    • 5. een theeschenkerij, mits:
      • er geen buitenterrassen worden aangelegd;
      • de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de theeschenkerij maximaal 250 m² zal bedragen;
      • het parkeren ten behoeve van de theeschenkerij binnen het bouwperceel op het eigen terrein plaatsvindt.