Plan: | Bomenbuurt |
---|---|
Plannummer: | BP6080005 |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0392.BP6080005-0003 |
Hoofdelementen en kenmerken
De Bomenbuurt is een onderdeel van het gebied Haarlem-Noord, een stadsgebied met een scala aan stedenbouwkundige vormen uit de periode 1880-1940. Het zwaartepunt van de stedenbouw en de architectonische invulling ligt in de periode 1918-1940. Dit geldt ook voor de Bomenbuurt. Aanvankelijk behoorde het plangebied tot de gemeente Schoten. In 1927 werd het door de gemeente Haarlem geannexeerd. Uit historisch-stedenbouwkundig oogpunt is het gebied te typeren als een stedelijk woongebied met onder meer Berlagiaanse en tuinwijkachtige elementen.
Voor het merendeel gaat het om complexmatige bebouwing van aaneengesloten laagbouw, in oorsprong overwegend gebouwd voor arbeiders en middenstand. Bij de woningbouw kan onderscheid worden gemaakt tussen door volkswoningbouwverenigingen gerealiseerde complexen en blokken van eengezinsrijenhuizen, beneden- en bovenwoningen ontwikkeld door particuliere bouwers.
Het straatbeeld is besloten, met poortachtige toegangen tot zijstraten en binnenterreinen. Scholen en andere bijzondere gebouwen vormen herkenbare, maar bescheiden opzette herkenningspunten.
Voorts zijn er enkele overwegend prestedelijke gebieden met een bijzondere cultuurhistorische waarde in de Bomenbuurt aanwezig: de Algemene en de Rooms Katholieke begraafplaats, het Huis ter Kleef met de stadskweektuin en een stuk polder met de molen van de Schoterveenpolder en molenbiotoop.
Afbeelding 2.1 Kastanjestraat rond 1930.
Ontstaan en ontwikkeling
De prestedelijke structuur van de Bomenbuurt (en een groot deel van Haarlem-Noord) wordt bepaald door de onderliggende strandwal. Deze noord-zuid lopende zandrug wordt globaal begrensd door de Marnixstraat (in het zuiden verder lopend in de Velserstraat) aan de westzijde, en de lijn Rijksstraatweg-Schoterweg aan de oostzijde. In de periode van de 8e en 9e eeuw raakte de strandwal in de omgeving van Haarlem bewoond. Haarlem vormde zich eerst als agrarische geestnederzetting. Een geest is een langwerpig akkercomplex, dat doorgaans op het hoogste gedeelte van zo'n strandwal lag. Het gebied van de Bomenbuurt lag buiten het Haarlemse geestgebied. Ten noorden van de geest liepen er via de strandwal routes naar het noorden. In het iets lager gelegen gebied ten westen en oosten van de strandwal werden ter ontwatering parallelle sloten gegraven in oostwestrichting, met als belangrijkste afwatering de noordzuidlopende Delft, die westelijk van de huidige Delftlaan ligt.
De noord-zuidverbinding via de Schoterweg en de Rijksstraatweg is in oorsprong middeleeuws, evenals de oost-westroute via de Kleverlaan. Als verkeersverbindingen zijn deze straten nog steeds structuurbepalende lijnen. Ook de Marnixstraat bevindt zich ter plaatse van een oude sloot in noord-zuidrichting. Een andere nog herkenbare oude structuur is de route Achterweg-Middenweg, een in oorsprong middeleeuwse landweg, die min of meer parallel loopt aan de Schoterweg.
Prestedelijke ontwikkeling
Het polderlandschap ter zijde van de Schoterweg is tot in de tweede helft van de 19de eeuw intact gebleven. In het bestemmingsplangebied zijn restanten ervan behouden gebleven rond de molen van de Schoterveenpolder (weiden, sloten). Eveneens uit de prestedelijke periode is het Huis ter Kleef, oorspronkelijk het Huis te Schoten. Van de middeleeuwse voorburcht zijn resten behouden gebleven, alsmede een ooit tot boerderij verbouwd bouwdeel (de “Kaatsbaan”) met torentje. In 1713 is het complex aan de stad Haarlem verkocht. Sinds 1909 liggen de gebouwen in de Stadskweektuin.
In 1828 is begonnen met de aanleg van de omvangrijke Algemene Begraafplaats Akerdam, die in later tijd in fasen is uitgelegd en gewijzigd.
Historisch gebruik
Toen Haarlem zich in de middeleeuwen ontwikkelde tot een belangrijke en relatief grote stad, werd het gebied ten noorden ervan belangrijk voor de voedselvoorziening. Het agrarische gebruik beperkte zich niet alleen tot de geest, maar strekte zich uit over de hele strandwal en de naastliggende veengebieden. Op de zandgrond van de strandwal vond akkerbouw plaats, in de lagere randzones lagen weiden. In eerste helft van de 20e eeuw kreeg het gebied een woonfunctie.
Afbeelding 2.2: Uitsnede uit de “Kaart van Haarlem en omgeving” uit 1921, door Emrik & Binger (collectie kaarten Kennemerland, via Beeldbank Noord-Hollandsarchief, fotonr. 51-001060). Het woningbouwcomplex aan de Kleverlaan (1920) is gereed, evenals een buurtje noordelijk van de begraafplaatsen.
Ontwikkelingen in de 19e en 20e eeuw
In de jaren twintig van de 19e eeuw zijn de verdedigingswerken van Haarlem geslecht en werden delen van de singels tot wandelpark omgevormd. Vanaf het midden van de 19e eeuw kwamen de buiten de singels gelegen gebieden in beeld als bouwterreinen voor de inmiddels sterk groeiende stad. Na lange tijd van economische crisis was er een periode van voorspoed aangebroken. Tussen 1870 en 1900 resulteerde dit in een ruime verdubbeling van het bevolkingsaantal. Rond 1880 ontwikkelde zich in de omgeving van het Frans Halsplein, toen net binnen de gemeentegrenzen van Haarlem, de eerste stadsuitbreiding in Haarlem-Noord. Om de verdere groei te kunnen omvangen werd in 1883 het zuidelijke deel van de gemeente Schoten, ten noorden van de Haarlemse singels, door de stad geannexeerd. Zo kon de stad verder naar het noorden worden uitgebreid.
Rond 1900 werd er volop gebouwd, vooral in de Kleverparkbuurt. Op een groot terrein tegen de Kleverlaan aan verrees vanaf 1882 de imposante Ripperdakazerne. In het begin van de 20e eeuw reikte de Kleverparkbuurt tot aan de Kleverlaan. Vanaf de vroege jaren twintig ontstonden hier omvangrijke woningcomplexen, zoals “Onder dak”(1921-1923) ten zuiden van de Kleverlaan (buiten het plangebied), en er tegenover het complex “Huis ter Cleeff” (1921) naar ontwerp van J.B. van Loghem. Direct ten noorden hiervan werd de Van Dortstraat aangelegd, bestemd voor de bouw van geschakelde middenstandswoningen (1932-1933, architect H. Tuninga). Op dat moment zijn er ook al jaren lang bouwactiviteiten in de Bomenbuurt, in het gebied dat toen nog grotendeels onder de gemeente Schoten viel. In het buurtje ten noorden van de Algemene Begraafplaats, rond de Hogerwoerdstraat, verrezen rond 1900-1910 de eerste complexmatig opgezette delen van de wijk. Op voorstel van de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Schoten werd besloten om de buurt verder in te richten als “tuindorp”. De vormgeving daarvan was in dit geval gebaseerd op het gesloten bouwblok met daarin een plein, een hof of een speeltuin. Zo ontstonden in de jaren 1920-1926 forse volkswoningbouwcomplexen voor arbeiders met veelal goedkope woningen van het destijds door het Rijk voorgestane “minimumtype”, gebouwd rond besloten groene binnenpleinen. De besloten woonomgeving moest de gemeenschapszin bevorderen. We vinden deze complexen nog steeds aan het Meidoornplein, het Elzenplein, de Kastanjestraat en de Cederstraat. Volkswoningbouwverenigingen die in de jaren twintig en dertig actief zijn geweest in de Bomenbuurt waren Eigen Haard, St. Bavo en Volkshuisvesting. Een groot deel van de buurt is echter bebouwd met grote en kleine complexen geschakelde woningen op initiatief van particuliere bouwers en maatschappijen. Dat gebeurde met rijkssteun. Eén van de actiefste was de Bouw- en Exploitatiemaatschappij Hogerveka, met als vaste architect Huib Tuninga. De woningen waren veelal bestemd voor de middenstandsklassen.
Deze bouwprojecten, merendeels uit de periode 1925-1935 werden ingepast in het eind jaren twintig vastgestelde stratenplan, dat voortborduurde op het intieme pleinenplan van de vroege jaren twintig. Er is in de ontwerpen een grote eenheid in hoofd- en kapvormen en materialisering. De verscheidenheid zit hem in de details, in de afwisseling van goot- en nokhoogten, erkers en balkons, deuren en portieken. Ook op de uiteinden van de bouwblokken ziet men bijzondere oplossingen, zoals winkelwoningen, uitbouwen, hoekaccenten en dergelijke. Het in een halve achthoek gebouwde complex middenstandswoningen aan de Heussensstraat is te beschouwen als een Hollandse variant op de Engelse crescent. Daarnaast garandeerde deze stedenbouwkundige oplossing de windvang voor de molen van de Schoterveenpolder in de Schoterveenpolder. In bescheidener vorm zien we het motief terugkeren in het Blekenbergerplein.
In het algemeen zijn de wat forsere woningtypen langs de randen en de hoofdstraten van de Bomenbuurt geplaatst, de kleinere woningtypen bevinden zich aan de secundaire straatjes en de hoven. Op veel straathoeken zijn buurtwinkels gevestigd geweest. De omgeving van het Stuyvesantplein met zijn winkelconcentratie fungeerde als een buurtcentrum.
De bebouwing langs de Schoterweg en de Rijksstraatweg had van oudsher weinig relatie met de er achter liggende buurt. Deels behoorde die bebouwing tot de oude begraafplaatsen, deels was deze van oudere datum en onderdeel van de kombebouwing van Schoten (herenhuizen uit de vroege 20e eeuw).
Eind jaren dertig was de Bomenbuurt voltooid. Er volgden later nog incidentele bouwactiviteiten langs de Achterweg en op het terrein van het Sportpark Kleverlaan. Wat betreft de structuur en de bebouwingsopzet is de Bomenbuurt sinds de bouw opvallend gaaf gebleven. Wel zijn veel woningbouwcomplexen door renovaties in detail veranderd. De grootste wijzigingen ondergingen de complexen, waarvan de woningen in particuliere handen zijn overgedragen en op individuele wijze zijn gerenoveerd of vergroot. Zo zijn veel woningen met oorspronkelijke platte daken van een extra verdieping voorzien, hetgeen van grote invloed is op de oorspronkelijke gevelarchitectuur en het profiel van de straten.
Uitgelicht: Algemene Begraafplaats
De Algemene Begraafplaats Akerdam werd in de late jaren twintig van de 19e eeuw aangelegd op een groot terrein westelijk van de Schoterweg in de toenmalige gemeente Schoten. De eerste aanleg is een ontwerp van J.D. Zocher uit 1828. In 1887 en 1916 volgden uitbreidingen door respectievelijk L.P. Zocher en L.A. Springer. De oudste delen kenmerken zich door een landschappelijke aanleg met kunstmatige hoogteverschillen, boomgroepen, slingerende paden en diep liggende, onregelmatig gevormde waterpartijen. Het deel van 1828 is reliëfrijker en onregelmatiger van karakter dan de uitbreiding van 1887. Een opmerkelijk onderdeel wordt hier gevormd door een open plek in de vorm van een gazon aan de rand waarvan zich de houten kapel bevindt. De uitbreiding van Springer toont nauwelijks reliëf. Het geometrische ontwerp kenmerkt zich door een rechte, aan weerszijden met bomen beplante oprijlaan vanaf de ingang aan de Kleverlaan (zuid-noord), met aan de westzijde hiervan een laan in de vorm van een halve cirkel. Deze halve cirkel wordt weer gehalveerd door een van oost naar west lopende laan die bij de oprijlaan in een rotonde samenkomt. Doordat de oprijlaan direct ten westen van het oudste onderdeel van de begraafplaats loopt, vormt de rotonde een centraal punt op de overgang van de landschappelijke naar de geometrische aanleg.