direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zomerzone Noord 1e partiële herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.BP3120008-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging van het bestemmingsplangebied

1.1 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De regels bevatten juridische regels over het gebruik van de ruimte. Deze regels geven aan of, en zo ja, hoe ruimte bebouwd mag worden en welke functies (bestemmingen) zijn toegestaan. De verbeelding geeft de exacte plaats van de bestemmingen aan, en verwijst naar de regels. De toelichting, tenslotte, is de onderbouwing van regels en verbeelding. Hierin wordt beschreven wat het doel is van het bestemmingsplan en wat de toekomstige ontwikkeling van het gebied is. Er wordt ingegaan op onderwerpen die voor die ontwikkeling van belang zijn, zoals de stedenbouwkundige structuur, de haalbaarheid van het plan en milieuaspecten.

1.2 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied van bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening ligt in Parkwijk in Haarlem-Oost en beslaat een oppervlakte van ruim 5 ha. Het plangebied wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door de Jan Sluijterslaan, aan de zuidzijde door de Leonard Springerlaan en aan de westzijde door de bebouwing achter de Vincent van Goghlaan .

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0002.png"

Afbeelding 2: Plangebied

1.3 Aanleiding tot actualisering van het bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan Zomerzone Noord. Voor het plangebied is een sloop-nieuwbouwproject in voorbereiding (zie hoofdstuk 4). Planologisch wordt ruimte geboden voor de uitvoering van deze transformatie.

1.4 Doel van het bestemmingsplan

Doel van het nieuwe bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening is het opstellen van een actueel juridisch kader dat de gewenste transformatie mogelijk maakt.

Aangegeven zal worden waar en hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden, zowel wat betreft gebruik als wat betreft bebouwings- mogelijkheden. In het plan wordt bijvoorbeeld, waar mogelijk en wenselijk, ruimte geboden voor uitbreiding van bebouwing, zonder dat daarvoor het bestemmingsplan behoeft te worden aangepast. Het resultaat van deze wijze van bestemmen is dat inzichtelijk is wat wel en niet kan in het plangebied.

1.5 Geldende planologische regelingen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Zomerzone Noord, vastgesteld d.d. 19-07-2012. Bij het van kracht worden van het bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening verliest voor het plangebied het vigerende bestemmingsplan Zomerzone Noord zijn rechtskracht.

1.6 Bestemmingsplanprocedure

Het bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening doorloopt de wettelijke procedure. Het conceptontwerpbestemmingsplan is uitgezet voor het wettelijk vooroverleg met verschillende (semi)overheden en belangenorganisaties. De reacties naar aanleiding van het wettelijk vooroverleg, worden betrokken bij eventuele aanpassingen. Vervolgens geeft het college van burgemeester en wethouders na bespreking in de commissie Ontwikkeling het ontwerpbestemmingsplan vrij voor tervisielegging conform artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Na publicatie wordt het ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd. In die tijd kunnen door eenieder zowel mondeling als schriftelijk zienswijzen worden ingediend bij de gemeenteraad.

Na verwerking van de zienswijzen en mogelijke ambtelijke aanpassingen besluit de gemeenteraad - binnen 12 weken na afloop van de zienswijzentermijn - over de vaststelling van het bestemmingsplan. Na aanpassing van het bestemmingsplan met inachtneming van de door de raad aangebrachte wijzigingen wordt het vastgestelde bestemmingsplan wederom zes weken ter inzage gelegd (aanvang beroepstermijn). Belanghebbenden die een zienswijze bij de gemeenteraad hebben ingediend kunnen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daarnaast kunnen belanghebbenden beroep instellen tegen wijzigingen die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft aangebracht.

1.7 Leeswijzer plantoelichting

Hoofdstuk 2 gaat in op de ontstaansgeschiedenis van het gebied waaruit de huidige verschijningsvorm voor een belangrijk deel wordt verklaard.

In hoofdstuk 3 passeert het voor het plangebied relevante beleid de revue.

In hoofdstuk 4 wordt de visie op het plangebied beschreven waarbij ingegaan wordt op de ontwikkelingen die momenteel in het plangebied spelen.

Hoofdstuk 5 bevat een inventarisatie van de verschillende planologisch relevante milieu- en omgevingsaspecten en de resultaten van de verschillende onderzoeken. Het gaat hierbij om alle zaken die kunnen leiden tot ruimtelijke beperkingen.

In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische aspecten waarbij een toelichting wordt gegeven op de planregels, bedrijvenlijst, verbeelding, waarderingskaart en de regeling voor bebouwing.

Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de financiële uitvoerbaarheid, de uitkomsten van de watertoets, uitkomsten van overleg en inspraak.

Hoofdstuk 2 KORTE HISTORISCHE SCHETS

Prestedelijke ontwikkeling

De locatie van het plangebied maakte deel uit van het grotere veengebied tussen het Spaarne en het Haarlemmer Meer. Hoewel dit gebied al ver voor onze jaartelling bewoning en gebruik kende, vindt de eigenlijke ontginning van het veen plaats in de 9de en 10de eeuw. Met een stelsel van waterlopen wordt het overtallige water dan afgevoerd naar bestaande waterlopen en rivieren. In dit geval zijn dat het Spaarne en de Liede.

De ontginning van het veen had echter tot gevolg dat de bodem sterk ging inklinken en dat het noodzakelijk werd om het waterpeil kunstmatig op peil te houden met molens en lage dijken. Dit veenontginningsgebied werd – zoals ook de aangrenzende gebieden – een veenpolder. Vanaf het midden van de 15de eeuw ontstaat er dan een stelsel van polders tussen het Spaarne en het Haarlemmer Meer. Met het graven van de Amsterdamse Trekvaart in 1631-1632 krijgt dit gebied dan steeds meer zijn huidige contouren: ten noorden van de Trekvaart de Veerpolder en ten zuiden daarvan de Zuiderpolder.

Het gebruik is lange tijd voornamelijk landbouwgrond met vooral boerderijen en enkele molens.

Stedelijke Ontwikkeling

Reeds in 1937 werd een omvangrijk uitbredingsplan voor Haarlem-Oost vastgesteld. Pas eind jaren '50 begin jaren '60 wordt de uitvoering ter hand genomen. De Prins Bernhardlaan vormt de fysieke scheiding tussen de vooroorlogse buurten en de naoorlogse buurten. Deze weg vormt de hoofdontsluiting van Parkwijk. Met deze stadsuitbreiding kwam de eerste buurt aan de oostzijde van de stad tot stand na de Tweede Wereldoorlog. Goed herkenbaar in Parkwijk zijn de opvattingen van het Nieuwe Bouwen: het realiseren van licht, lucht en ruimte in de woonwijk. Typerend is de functiescheiding tussen woon- en niet-woonfuncties en de strokenbouw met portiekflats. Het is een typische jaren '60 wijk geworden, ruim van opzet en veel (kijk)groen. Ook het winkelcentrum aan het Beatrixplein is een typisch product van zijn tijd. Winkels in een omloop, met flats erboven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0004.png"

Afbeelding 3: plattegronden rond 1960 en 1993

Parkwijk werd opgebouwd uit verschillende buurtjes met diverse sferen. Per buurt werd vaak eenzelfde compositie van de bebouwing enkele malen herhaald. Het plangebied ligt in de zuidoost hoek van Parkwijk. De ruimtelijke structuur kenmerkte zich door lange stroken met 193 eengezinswoningen in de sociale huur rondom een drietal plantsoentjes. Het gebied is qua omvang een van de grotere clusters in de wijk. De interne, niet doorgaande wegenstructuur, zorgde voor een hofstructuur. De Vincent van Goghlaan en de Leonard Springerlaan ontsluiten de buurt naar de rest van Parkwijk respectievelijk Zuiderpolder.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk worden de gemeentelijke beleidskaders belicht voor zover dat leidend is voor het bestemmingsplan. Eerst wordt kort ingegaan op de relevante (ruimtelijke) beleidskaders van het Rijk en Provincie. Het rijks- en provinciaal beleid met betrekking tot water het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland wordt in bijlage 1 van de toelichting beschreven. 

3.1 Rijks en provinciaal ruimtelijk beleid

Een belangrijk basisprincipe in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (2008) is het leggen van verantwoordelijkheden en bevoegdheden op het juiste niveau. Rijk, provincie en gemeente zijn verantwoordelijk voor hun eigen belangen. Er is pas sprake van bemoeienis van rijk of provincie met het gemeentelijk ruimtelijk beleid indien dat noodzakelijk is vanwege onderscheiden “nationale”, respectievelijk “provinciale” belangen.

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.

Voor onderhavig bestemmingsplan is vooral relevant de bevordering van krachtige steden. Behoud van het stedelijk draagvlak voor voorzieningen en van voldoende stedelijke “massa” en de daarbij horende economische agglomeratievoordelen zijn van groot belang. In dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding.

In de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 worden in het kader van het hoofdbelang duurzaam ruimtegebruik gemeenten gestimuleerd het bestaand stedelijke gebied beter te benutten door de aanwijzing van het Bestaand Bebouwd Gebied (BBG).

Het plangebied behoort tot het BBG. Voor (herstructurerings)ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied gelden geen aanvullende eisen uit de provinciale ruimtelijke verordening. Dit bestemmingsplan is niet in strijd met het provinciale beleid zoals vervat in de structuurvisie en met provinciale belangen zoals verwoord in de verordening.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Structuurplan Haarlem 2020

Het Structuurplan geeft op hoofdlijnen de ruimtelijke ambities en wensen voor de stad voor de periode 2005-2020. In de toekomst wil Haarlem de bestaande aantrekkelijkheid behouden en verder uitbouwen. Haarlem wil voor zijn inwoners een levendige en veilige stad zijn met veel aandacht voor een leefbare woonomgeving en voldoende voorzieningen voor alle leeftijdsgroepen. Voor bedrijven moet Haarlem nog interessanter worden als vestigingsplaats. De strategische ligging vlakbij Schiphol, Amsterdam en IJmond, de goede bereikbaarheid over de weg en per openbaar vervoer, en de aanwezigheid van een hoogopgeleide beroepsbevolking spelen daarbij een cruciale rol.

Relevant voor het plangebied Zomerzone Noord 1e partiële herziening is het geformuleerde beleid ten aanzien van de woonwijken. In deze gebieden wordt met name ingezet op het speerpunt "Duurzaam goed wonen". Het streven is over de stad verspreid een diversiteit van de woningvoorraad te hebben. De opgave is een balans te scheppen tussen de gewenste mate van differentiatie binnen de stad en behoud van eigenheid in de buurten.

3.2.2 Ruimtelijke kwaliteit

In de nota Ruimtelijke Kwaliteit (2012) wordt een integrale stadsbrede visie gegeven op ruimtelijke kwaliteit die voor ieder nieuw ruimtelijk plan de basis vormt. Met de visie wil Haarlem kernachtig uitdragen waar haar kracht en haar ambitie ligt. De relatie tussen duurzaamheid, in de zin van toekomstbestendigheid en de kwaliteit van de leefomgeving, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit is een belangrijk thema van de visie. Er zijn tien gouden regels geformuleerd die een prioriteit voor ruimtelijke ontwikkeling in Haarlem uitspreken.

Het plangebied vormt onderdeel van de stad "in transformatie". De stedelijke structuur maakt hier een veranderingsproces door. De lange lijnen vormen in deze stadsdelen een specifieke stedenbouwkundige ontwerpopgave. Er gelden vrijheden in stratenpatroon, bouwbloktype of architectonische uitwerking. Duurzaamheid (waterhuishouding, materiaalkeuze) is een nieuwe opgave.

Een speciaal onderdeel van de nota Ruimtelijke Kwaliteit is de nota Dak. Deze nota beoogt dubbelgebruik van de daken in de stad te stimuleren ter wille van de duurzaamheid, leefbaarheid en/of ruimtewinst. In te transformeren gebieden liggen kansen voor de toepassing van producten om zonne-energie op te wekken, afhankelijk van het type dak (plat of hellend) en de oriëntatie ervan.

3.2.3 Wonen

Haarlem kiest in de Woonvisie Haarlem 2012-2016 (2012) voor behoud en versterking van de aantrekkelijkheid van Haarlem als kwalitatieve goede woonstad. Haarlem heeft zich gecommitteerd aan de afspraken en het woningbouwprogramma in het Regionaal Aktie Programma Wonen (RAP) Zuid-Kennemerland/IJmond en levert daarmee en bijdrage aan een sterke concurrentiepositie van de Metropoolregio Amsterdam.

Haarlem wil haar rijke woonmilieu behouden en versterken, compact en stedelijk met kwalitatief hoogwaardig ingerichte openbare ruimte. De grootste uitdaging ligt verder binnen de bestaande woningvoorraad. De Woonvisie geeft aan dat een aantal wijken in de stad een vernieuwingsslag nodig heeft, en zet in op voortgang van de herstructurering in wijken. Het gaat om verduurzaming van deze voorraad en van de openbare ruimte, leefbaarheid en mobiliteit. Een kleinschaliger, meer organische aanpak past hierbij, met stapsgewijze, flexibele verbeteringen in plaats van grote masterplannen. Voor het stadsdeel Oost wordt ingezet op:

  • herstructurering van diverse projecten;
  • gedifferentieerde woningvoorraad: uitgangspunt is 30% sociaal bij nieuwbouw;
  • streven naar minder eenzijdig woningaanbod door toevoeging van koopwoningen en duurdere huurwoningen.
3.2.4 Verkeer, groen en water

verkeer

Het Haarlemse verkeersbeleid heeft twee belangrijke doelstellingen: het vergroten van de leefbaarheid en het verbeteren van de bereikbaarheid. Dit betekent het aantrekkelijk maken van het gebruik van alternatieven voor de auto (fietsen en het gebruik van het openbaar vervoer) in de stad te stimuleren en het autoverkeer in de wijken zoveel mogelijk terug te dringen.

Voor woonbuurten wordt uitgegaan van het creëren van verblijfsgebieden met een 30 km/uur beperking, waarbij de doorstroming van het verkeer ondergeschikt is. Het autoverkeer wordt via ontsluitingswegen zo direct mogelijk vanuit de verblijfsgebieden naar de randen van het gebied geleid. Dit houdt in dat het verkeer zo snel mogelijk uit de 30 km-gebieden richting de 50 km/u wegen wordt geleid.

groen

De hoofdgroenstructuur is vastgelegd in het Structuurplan Haarlem 2020 en de hoofdlijnennotitie van de Structuurvisie Openbare Ruimte. Doelstelling is zowel versterking van groen met ecologische waarde als van groen met stedelijke waarde. Dit wordt bereikt door het in stand houden en versterken van de bestaande groene gebieden en lijnen. Uitgangspunt is verder de versterking van de beleving van groen in Haarlem.

Het plangebied is geen onderdeel van de stedelijke hoofdgroenstructuur. Net buiten het plangebied maakt het Meerspoorpad wel onderdeel uit van de hoofdbomenstructuur. Op wijkniveau vormen de Jan Sluyterslaan en de Leonard Springerlaan wel een belangrijke groenstructuur. Verspreid zijn er enkele waardevolle bomen die zoveel mogelijk in de nieuwe planvorming worden geïntegreerd.

Het Bomenbeleidsplan 2009-2019 (2010) geeft de visie van de gemeente Haarlem op bomen schept samenhang in de uitvoering van het bomenbeleid. Doel is te komen tot een gezond, veilig en goed onderhouden bomenbestand. Met het Bomenbeleidsplan zijn de hoofdbomenstructuur en de monumentale bomenlijst vastgesteld. Vooral de oude structuur en ontwikkelingslijnen worden begeleid door bomen. Onderstaand is een kaartje met de hoofdstructuur opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0005.png"

Afbeelding 4: Hoofdbomenstructuur

Water

Het watersysteem van Haarlem heeft een tweeledige functie. Enerzijds vervult het zichtbare water een belangrijke rol voor de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte. Uitgangspunt in de Structuurvisie Openbare Ruimte is deze bijdrage verder te versterken.

Anderzijds is het watersysteem van groot belang voor het watermanagment van Haarlem en regio. Centrale doelstelling van het Integraal Waterplan (2004) is het ontwikkelen en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond watersysteem. Om ervoor te zorgen dat het Haarlemse waternetwerk bestand is tegen klimaatsverandering (hoger zeeniveau, toename van de hoeveelheid en intensiteit van de neerslag), inklinking van de bodem, en verstedelijking (toename verhard oppervlak) is ruimte voor oppervlaktewater nodig. Ruimte voor extra oppervlaktewater kan worden gevonden door het verbreden van bestaande watergangen, het graven van nieuwe watergangen en het weer open leggen van gedempte grachten. Het plangebied zelf kent geen waterlopen maar nabij is een waterloop aan het Meerspoorpad.

Doelstelling voor het oppervlaktewater voor de periode tot 2015 is het creëren van een veilig watersysteem met voldoende afwaterend en bergend vermogen, een adequate doorstroming en maximale benutting van gebiedseigen water. Als streefbeeld heeft de gemeente voor ogen een verbeterd waternetwerk dat uitgebreid is met nieuw water.

Met het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) beschikt de gemeente over een instrument om systematisch inzicht te krijgen in de te beheren en onderhouden rioleringsobjecten en de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de wettelijke (milieu)eisen. Door het opstellen van het GRP wordt het verbreed rioleringsbeleid inzichtelijk en toetsbaar. Er zijn vier doelstellingen voor het GRP van toepassing, te weten:

  • het doelmatig inzamelen van het afvalwater en het hemelwater.
  • het transporteren van het rioolwater naar een geschikt lozingspunt.
  • Het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast.
  • Het beperken van vervuiling door overstorten middels aanleg van randvoorzieningen (o.a. bergbezinkbassins) en afkoppelen.

Een algemene regel met betrekking tot de waterkwantiteit is het compenseren van een eventuele toename van verharding (wegen, gebouwen). Indien verharding in een gebied toeneemt zullen waterhuishoudkundige maatregelen getroffen moeten worden om waterbezwaar als gevolg van de toegenomen verharding te voorkomen. Richtlijn is dat - indien er gebouwd wordt en hierbij meer dan 500 m2 onverhard oppervlak omgezet wordt naar verhard oppervlak - minimaal 15 procent van de toename aan verharding gecompenseerd dient te worden in de vorm van opervlaktewater. Het uiteindelijk te compenseren oppervlak hangt af van overige maatregelen die de waterhuishouding in een gebied ten goede kunnen komen, zoals het vertraagd afvoeren van hemelwater.

3.2.5 Archeologie

Gemeenten zijn wettelijk verantwoordelijk voor het behoud van het eigen bodemarchief. Bij haar ruimtelijk beleid dient de gemeente rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

De uitgangspunten voor gemeentelijke beslissingen in Haarlem zijn vastgelegd in een beleidsnota archeologie. De archeologische verwachtingen die voor het Haarlems grondgebied gelden zijn vertaald naar de Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH). De kaart geeft aan in welke gebieden bodemverstorende activiteiten van een bepaalde omvang vergunningplichtig zijn. Dit wordt aangegeven in de vorm van verschillende categorieën. Voor elk van deze categorieën heeft de gemeente bepaald vanaf welke planomvang rekening gehouden moet worden met het (laten) opstellen van een waardestellend archeologisch rapport, het zogenaamde regime.

Voor dit plangebied is relevant dat de regimes gelden voor bodemroerende activiteiten die plaats zullen vinden in het kader van plannen waarvoor het vereist is om het volgende aan te vragen:

  • een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen;
  • een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Bij uitvoering van het gemeentelijk beleid dient tevens rekening gehouden te worden met beschermingsmaatregelen vanuit het Rijk.

3.2.6 Duurzaamheid en energie

De gemeente Haarlem heeft in de beleidsnota “Praktijkrichtlijn Duurzame Stedenbouw” bepaald dat alle ruimtelijk relevante plannen vanaf 2006 moeten voldoen aan de basiskwaliteit duurzame stedenbouw en waar mogelijk aan een streefkwaliteit. De praktijkrichtlijn duurzame stedenbouw bestaat uit uitgangspunten en een checklist duurzame stedenbouw op basis van de ervaringen in Haarlem. Hierbij is gebruik gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS, 1999). Toepassen van maatregelen is afhankelijk van het stedelijk milieutype.

In de checklist is naast de wettelijke maatregelen (watertoets) een groot aantal (vrijwillig te nemen) maatregelen beschreven op het gebied van verkeer/vervoer (parkeren ondergronds), afval (het plaatsen van ondergrondse containers), water en energie (zuid gerichte verkaveling zonoriëntering). De vrijwillig te nemen maatregelen zorgen ervoor dat een ruimtelijk plan aan de streefkwaliteit kan voldoen. Dat is dus een kwaliteit die verder gaat dan wettelijke regelingen ofwel de basiskwaliteit.

De gemeenteraad heeft op 15 november 2005 het beleid voor duurzame woningbouw vastgesteld. Bij alle nieuwe woningbouwprojecten waar de gemeente direct bij betrokken is moet de zogenoemde basiskwaliteit Duurzaam bouwen (Dubo) worden toegepast. De basiskwaliteit is gebaseerd op een voortschrijdende normstelling en zal worden aangescherpt.

De basiskwaliteit duurzame nieuwbouw binnen het plangebied kan op twee manieren worden bereikt:

  • Door het toepassen van de voorkeurslijst duurzaam bouwen maatregelen nieuwbouw;
  • Door het instrument Gemeentelijke Praktijk Richtlijn Duurzaam Bouwen (GPR-gebouwen) toe te passen. Met dit rekeninstrument kunnen projecteigenaren zelf een alternatief maatregelenpakket samenstellen.

De gemeente kan het initiatief nemen om samen met de projecteigenaar een hogere kwaliteit te bereiken (streefkwaliteit).

Haarlem Klimaatneutraal

In maart 2007 heeft de Haarlemse gemeenteraad in meerderheid uitgesproken dat Haarlem in 2030 een klimaatneutrale stad moet zijn. Kern van de aanpak is dat bij ieder (nieuw)bouwproject het energieaspect nader aandacht moet krijgen, waarbij in eerste instantie het gebruik van energie zo beperkt mogelijk moet worden gemaakt via bijvoorbeeld isolatie en zuinige apparatuur. Daarnaast dient zo veel mogelijk van duurzame energie gebruik te worden gemaakt door bijvoorbeeld situering en door zonne-energie in combinatie met warmte-koude opslag toe te passen. In de laatste plaats kan eventueel naar compensatiemaatregelen worden gezocht. Deze compensatiemaatregelen kunnen ook bestaan uit investeren in andere energie maatregelen buiten het gebied.

Nieuwbouw

Voor de nieuwbouw dienen minimaal de vaste maatregelen uit de nationale pakketten duurzaam bouwen te worden uitgevoerd. Dit betreft dus zowel utiliteitsbouw, grond- weg- en waterbouw als woningbouw. Daarbij moet gedacht worden aan gunstige oriëntatie op het zuiden voor het toepassen van zonneboilers en (in de toekomst) zonnecellen, compact bouwen en afkoppelen van regenwaterafvoer.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

Met de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in Parkwijk worden door woningcorporatie Pré Wonen in totaal 193 verouderde kleine sociale huurwoningen getransformeerd naar een meer gedifferentieerd woonmilieu van ca. 220 woningen in zowel de sociale sector als de (middel)dure huur en koopsector. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de stedelijke behoefte om in met name stadsdeel Oost (en Schalkwijk) meer variatie aan woningtypen en segmenten als meer doorstromingsmogelijkheden te bieden. De eenzijdige woningvoorraad in Oost wordt hierdoor gedifferentieerder en biedt derhalve aan een grotere groep woningzoekenden een diverser woningaanbod.

De integrale Stedenbouwkundige visie en het Beeldkwaliteitsplan Jan Sluyterslaan is als bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting. In dit hoofdstuk wordt volstaan met een weergave van de hoofdlijnen van deze visie.

4.1 Stedenbouwkundige uitgangspunten

De architectuur van de oorspronkelijke woningen is vrijwel identiek, zeer sober, met plat dak uitgevoerd. Zowel de grootte als de uitstraling van de woningen voldoen niet aan huidige wooneisen en -wensen. Daarom is er voor gekozen de huidige bebouwing te slopen en te vervangen voor nieuwbouw. In het stedenbouwkundig ontwerp "De Groene Linten" is gekozen voor een andere ruimtelijke opzet dan de huidige, namelijk een systeem van doorlopende straten in plaats van de cul-de-sacs. Dit heeft de volgende voordelen:

  • Er ontstaat een helderheid in de buurt en een betere verbinding met de omgeving (niet meer in zichzelf gekeerd);
  • Er is een duidelijk onderscheid tussen openbaar en privé, geen onbestemde hoeken meer;
  • In noord-zuidrichting is een nieuwe parkzone gemaakt die een nieuw groen hart voor de buurt is, en tevens een verbinding legt tussen de voorzieningen buiten het gebied;
  • Het oplossen van het parkeren dichtbij de woningen, met toezicht vanuit de bebouwing.

Ruimtelijke structuur en openbare ruimte
De nieuwe opzet maakt de buurt tot een ruime woonbuurt met een groenere uitstraling dan in de huidige situatie. Versterking van deze groene uitstraling ontstaat door het samenspel van ruime voortuinen en het vernieuwde stratenpatroon met groenstroken en bomen aan weerszijden van de straat.

De heldere structuur wordt versterkt én vergroend door het verminderen van het totale verhardingsoppervlak en de aanleg van grasstroken aan weerszijden van de straat. Naast de bomen die behouden blijven worden in de straten nieuwe bomen geplant die een herkenbaar straatbeeld opleveren.

Het hart van de de buurt wordt gevormd door twee centraal gelegen groene ruimtes, een aaneenschakeling van nieuwe openbare plekken. De maat van deze ruimtes is afgestemd op de maat van de bouwblokken. Samen met de twee smallere doorgangen vormen deze groene ruimtes een informele noord-zuid route door het hart van de buurt.

Aan de oostzijde van het plangebied langs het voormalige spoordijkje, wordt het brede groene profiel gehandhaafd.

De beeldkwaliteit van de openbare ruimte valt daarmee in twee delen uiteen: de inrichting van de straten met parkeervoorzieningen enerzijds en de autovrije groene ruimte als hart van de wijk anderzijds.

Woningbouw
Het plan zal voor het grootste gedeelte bestaan uit grondgebonden woningen in twee basistypen. Het basistype wordt toegepast in de woonstraten. De woningen aan de rand en de woningen aan het nieuwe centrale parkje krijgen een variant op deze basis. Zo krijgen de woningen aan de rand een grote dakkapel in het verlengde van de verticale gevelopening als reactie op de grootschaliger openbare ruimte. Met de verschillende varianten van de woningen wordt ingespeeld op de verschillende sferen van openbare ruimte waaraan ze zijn gelegen. De nieuwe bebouwing neemt karakteristieke elementen van de bestaande bebouwing over om het karakter van de buurt in stand te houden.

Het stedenbouwkundig plan voorziet in de mogelijkheid om de woningtypen en -categorieën aan te passen in het verloop van de uitwerking. Naast de grondgebonden woningen is er één appartementengebouw met galerijontsloten woningen over maximaal vier lagen, gelegen aan de Vincent van Goghlaan. De buurt zal een mix van sociale huur, vrije huur en koopwoningen bevatten.

Daklandschap
Met uitzondering van het appartementengebouw wordt het daklandschap gevormd door zadeldaken. Daar waar conform stedenbouwkundig ontwerp en beeldkwaliteitsplan (bijlage 3) dakkapellen zijn ontworpen, staan deze in de goot in het verlengde van de raampartij die zich over twee verdiepingen uitstrekt.

4.2 Functionele aspecten

Het plangebied transformeert in fysieke zin. Functioneel gezien blijft sprake van een monofunctionele woonbuurt met een aantal bijpassende voorzieningen op het gebied van verkeer en groen.

Het gebruiken van de woningen voor beroepsmatige activiteiten aan huis is mogelijk mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo zijn alleen dienstverlenende beroepen toegestaan. Bovendien wordt de omvang van de beroepsmatige activiteiten in de regels gelimiteerd.

Aan huis verbonden, dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris. Bed & breakfast is toegestaan voor zover het maximaal 4 bedden over maximaal 2 kamers betreft.

De centrale groene ruimtes dienen ook als speelplek, als moestuin of als ontmoetingsplek. In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze ruimere functie van deze groenplekken. Ter bescherming van de parken en groenvoorzieningen is ervoor gekozen terughoudend te zijn qua bouwmogelijkheden.

Binnen de bestemming verkeer is ruimte voor diverse verkeerstechnische aanpassingen (zoals veiligere inrichtingen), goede inrichting voor fietsers en voetgangers, goede en voldoende parkeervoorzieningen, verkeersremmende maatregelen in woonstraten (drempels, 30-km/u-zones), stallingmogelijkheden voor fietsen en aanleg van kleine groen- en speelvoorzieningen.

4.3 Duurzaamheidsaspecten

Het sloop-nieuwbouwproject 'De Groene Linten' in de wijk Parkwijk is ontwikkeld vanuit het concept van een ruime en groene buurt. Deze uitgangspunten zijn doorvertaald vanuit het stedenbouwkundig plan tot aan de (woon-)technische uitvoering van de woningen. Hierdoor krijgt de buurt al geheel een toekomstbestendig karakter.

Bij de ontwikkeling van 'De Groene Linten' is een aantal aspecten van belang:

  • 1. Groenstructuur

In het stedenbouwkundig plan is in noord-zuidrichting een nieuwe parkzone voorzien. Deze parkzone bestaat uit een aaneenschakeling van nieuwe openbare plekken die ten opzichte van elkaar verspringen en ieder een duidelijk herkenbare inrichting hebben. Ze dienen als speelplek, als moestuin of als ontmoetingsplek. Naast een nieuw groen hart voor de buurt heeft deze zone tevens een functie als een verbinding met de voorzieningen buiten het gebied. Deze nieuwe opzet maakt Parkwijk tot een ruime woonbuurt met een groenere uitstraling dan in de huidige situatie. Dwars op de parkzone bevinden zich de nieuwe straten. Hier wordt de groene uitstraling nog versterkt door het samenspel van ruime voortuinen, groenstroken en bomen aan weerszijden van de straat. Ook zijn vleermuizenkasten opgehangen.

  • 2. Energie

De nieuwe sociale huurwoningen worden optimaal geïsoleerd en beschikken over vloerverwarming op de begane grond en HR++ beglazing. Alle woningen hebben een Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC) van 0,54, tien procent lager dan de huidige norm. Hierdoor zijn de ruime woningen comfortabel én zijn lagere energielasten gegarandeerd.

  • 3. Afvalstromen

Sloopmateriaal wordt gescheiden afgevoerd. Daarnaast zal er sprake zijn van weinig bouwafval op locatie doordat de nieuwbouw grotendeels in een fabriek zal plaatsvinden via modulaire bouw.

  • 4. Materiaalgebruik

De woningen hebben een geïsoleerde buitenschil met een optimale luchtdichtheid, om warmteverlies te beperken. De brede gevelsluitende elementen zijn aan de buitenzijde voorzien van elastische 'steenstrips', gemaakt van duurzaam kwartszand.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een aantal milieu- en omgevingsaspecten onderzocht. Dit geeft een overzicht van mogelijke belemmeringen in het plangebied.

5.2 Milieuzoneringen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de leefkwaliteit. In de nabijheid zijn geen milieubelastende functies die niet te verenigen zijn met de aard van het gebied. In het plangebied zelf wordt uitsluitend gewoond zodat dit aspect verder niet aan de orde is.

5.3 Geluid

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het wegverkeer, spoorwegverkeer en/of industrie het (woon)milieu mag belasten is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van gevoelige bestemmingen (zoals woningen) niet hoger mag zijn dan de zogenaamde voorkeursgrenswaarde.

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van spoorwegen of een industrieterrein. Binnen het bestemmingsplan is alleen sprake van wegverkeersgeluid.

Het plangebied ligt buiten de wettelijke aandachtszone van de Prins Bernhardlaan. In het plangebied liggen alleen niet gezoneerde 30 km/uur wegen. Hiervan is de geluidbelasting berekend (bijlage 1). Berekend is dat de geluidbelasting van de meest bereden weg in het gebied, de Leonard Springerlaan, maximaal 54 dB bedraagt. Met deze waarde kan van een goede ruimtelijke ordening worden gesproken.

5.4 Bodem

In de Wet bodembescherming zijn bepalingen opgenomen ter behoud en verbetering van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Bij bestemmingswijzigingen, verbouwingen of graafwerkzaamheden zal in veel gevallen een bodemonderzoek uitgevoerd moeten worden. Met het bodemonderzoek kan bepaald worden of de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde functie.

In de Haarlemse bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het plangebied is gelegen in bodemkwaliteitszone 5. Hierin is de bodem gemiddeld licht verontreinigd met olie en teerachtige verbindingen.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan is de huidige bodemkwaliteit onderzocht (bijlage 2) De bodemkwaliteit zoals in dit onderzoek is vastgelegd, komt overeen met de kwaliteit zoals deze is beschreven in de Bodemkwaliteitskaart. Op grond van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart en het uitgevoerde onderzoek kan geconcludeerd worden dat de huidig bekende bodemkwaliteit geen belemmering voor het huidige gebruik, noch voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.5 Water

Watertoets

Een belangrijk ordenend principe bij ruimtelijke plannen is het waterbeheer: de zorg voor veiligheid tegen overstromingen en voor voldoende en gezond oppervlaktewater. Waterbeheerders willen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken worden bij het proces van ruimtelijke planvorming. De Watertoets is hiervoor het wettelijk geregelde procesinstrument, zie www.dewatertoets.nl.

De resultaten van het doorlopen van dit proces van afstemming zijn weergegeven in deze waterparagraaf. In het onderhavig plangebied is het Hoogheemraadschap van Rijnland de waterbeheerder.

Rijnland heeft geadviseerd over en beoordeeld op het relevante waterbeleid, de wetgeving en de regelgeving zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van deze toelichting. Rijnland heeft op 18 april 2014 een positief wateradvies gegeven.

Bestaande en nieuwe situatie

Het bestaande gebied heeft geen open water. Ook in het nieuwe ontwerp is geen water opgenomen. Voor het vergroten van de hoeveelheid oppervlaktewater zijn in het bestemmingsplangebied nauwelijks mogelijkheden. Daarbij dient opgemerkt te worden dat op de plaatsen waar nieuwbouw is voorzien al bestaande bebouwing en/of verharding aanwezig is. Er is dus geen sprake van het uitbreiden van verhard oppervlak. Derhalve is aanleg van oppervlaktewater bij wijze van compensatie niet aan de orde.

Grondwater

De grondwaterstanden in Haarlem zijn over het algemeen vrij hoog. Om grondwateroverlast te voorkomen zijn dan ook onder een groot aantal wijken drainagesystemen aangelegd. Deze systemen hebben grote invloed op het functioneren van het lokale grondwatersysteem.

Waterketen

Het bestemmingsplangebied heeft een gemengd rioolstelsel. Hierin wordt zowel het afvalwater als regenwater verzameld en naar de rioolzuivering gevoerd. De nieuwe ontwikkeling biedt kansen voor vervanging van het gemengde stelsel door een verbeterd gescheiden stelsel. Dit betekent dat de mogelijkheden voor het afkoppelen van schone verharding goed onderzocht en benut moeten worden. Bij het afkoppelen van verharding zullen tevens maatregelen ter voorkoming van uitloging door bouwmaterialen (voornamelijk zink en lood) genomen moeten worden. Het afkoppelen van hemelwater kan niet in een bestemmingsplan verplicht worden gesteld. De gemeente neemt afkoppelkansen mee in de uitwerking van het basisrioleringsplan voor het gebied.

5.6 Luchtkwaliteit

In het bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening vinden geen voor de luchtkwaliteit relevante wijzigingen van toegestane functies plaats die niet al in het vigerende bestemmingsplan Zomerzone Noord ruimtelijk zijn vastgelegd.

In het kader van dit bestemmingsplan is onderzocht in hoeverre de luchtkwaliteitseisen voor de buitenlucht, zoals beschreven in de Wet luchtkwaliteit (hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer) in acht worden genomen.

De algemene conclusie is dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het bestemmingsplan Zomerzone Noord 1e partiële herziening omdat er geen ontwikkelingen met relevant effect op de luchtkwaliteit worden mogelijk gemaakt en tevens omdat voldaan wordt aan de toepasselijke grenswaarden.

5.7 Externe veiligheid

Het invloedsgebied van een risicobron is een belangrijk begrip om te beoordelen of externe veiligheid voor een plangebied een te beschouwen aspect is. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar plaatsgebonden risico's en groepsrisico's. Risicobronnen kunnen inrichtingen zijn (bedrijven waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen) of transportassen (zoals buisleidingen of wegen waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Het plangebied Zomerzone Noord 1e partiële herziening bevindt zich niet binnen het invloedsgebied van een risicobron. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 kan daarmee niet over de planlocatie vallen. Toetsing van grens- en richtwaarden is dan ook niet aan de orde. Het verantwoorden van het groepsrisico is, omdat de planlocatie buiten het invloedsgebied valt, niet nodig.

5.8 MER-beoordeling

In dit bestemmingsplan wordt niet voorzien in de realisatie van m.e.r.-plichtige, dan wel m.e.r. beoordelingsplichtige activiteiten.

5.9 Natuurwaarden

De natuurwetgeving in Nederland richt zich enerzijds op soortenbescherming en anderzijds op gebiedsbescherming.

Gebiedsbescherming

In het kader van de natuurtoets is nagegaan of het plangebied binnen een speciale beschermingszone valt. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een beschermd natuurgebied. Ook is er geen relatie met Natura 2000-gebieden of de Ecologische Hoofdstructuur.

Soortenbescherming

Bij elke nieuwe ontwikkeling in een gebied moet in principe altijd worden getoetst of er sprake is van significante negatieve effecten op de aanwezige dier- en plantensoorten. In de Flora- en faunawet is bepaald dat alle in Nederland van nature voorkomende soorten vallen onder de algemene zorgplicht. Voor soorten die een wettelijke beschermde status genieten, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Naar aanleiding van een onderzoek naar wettelijk beschermde soorten ten behoeve van het bestemmingsplan kan geconcludeerd worden dat er in het plangebied beschermde vleermuizen voorkomen. Dit betreft dan de dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis. Deze soorten nestelen in gebouwen. Vooral in de nazomer is de wijk van belang als vleermuisverblijfplaats. In het bestemmingsplangebied komt verder in ieder geval ook de gierzwaluw en de huismus voor als beschermde soorten, die extra aandacht verdienen.

Bij de voorgenomen ruimtelijke ingrepen zullen beschermende maatregelen genomen moeten worden of moet de initiatiefnemer van de betreffende ruimtelijke ingreep een ontheffing van de Flora- en faunawet aanvragen. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is echter niet in het geding.

5.10 Cultuurhistorie

Binnen het plangebied bevinden zich geen monumenten. De oorspronkelijke bebouwing is sober van karakter en is qua architectuur typerend voor de wederopbouwperiode. Materiaalgebruik en de detaillering zijn eenvoudig. Kenmerkend voor de bebouwing is een verticale tweedeling in de gevel. De entree ligt in een ondiepe nis. De grootste kracht van het ontwerp zit potentieel in een zorgvuldig gecomponeerde herhaling van gelijke elementen.

Het plangebied is een duidelijk representant van de wederopbouw periode waarin licht, lucht en ruimte belangrijke stedenbouwkundige principes waren. De hoofdopzet van de uit begin '60er jaren daterende buurt, met een reeks van doodlopende hofjes, is in deze vorm vrij ongebruikelijk. Karakteristiek voor deze hofstructuur zijn de open binnenhoeken die niet verkaveld zijn. De binnenhoeken zijn wisselend ingevuld met speelplaatsen, garageboxen en parkeerplaatsen. Nadeel van de hofjesstructuur is de hoeveelheid onoverzichtelijke restruimte en de bescheiden afmetingen van de cul-de-sacs die parkeeroverlast veroorzaken.

Ondanks de beperkte hoeveelheid bomen, heeft de oorspronkelijke buurt een groen karakter. Dit is vooral een gevolg van de openbare grasstroken op diverse plekken in het plangebied, die gecombineerd met de soms diepe voortuinen en de bescheiden bouwvolumes, zorgen voor een groene uitstraling.

De nieuwe bebouwing neemt karakteristieke elementen van de oorspronkelijke bebouwing over om het karakter van de buurt in stand te houden. Zowel de doorlopende daklijst als beëindiging van het hoofdvolume, als de verticale koppeling van de ramen van de woonkamer en slaapkamer worden in de basis van de nieuwe bebouwing meegenomen. In plaats van een terugliggende entree krijgt de entree een dunne betonnen luifel boven de entree en een meeontworpen stoep.

De cultuurhistorische waarden zijn voor het overige niet van dien aard dat daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in het geding is.

 

5.11 Archeologie

Het plangebied staat niet op de Archeologische Monumenten Kaart van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vermeld als een terrein van archeologische waarde. Op de Indicatieve Kaart Archeologische waarden van de Rijksdienst heeft het plangebied een middelhoge verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat de kans op het aantreffen van archeologische waarden middelhoog wordt geacht. Er zijn geen vondstmeldingen of onderzoeksmeldingen in dit gebied of de directe omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0006.png"

Afbeelding 5: Detailkaart Archeologische Beleidskaart Haarlem (ABH) 

Het terrein van het plangebied heeft sinds de middeleeuwen lange tijd buiten de stad Haarlem gelegen en lag nabij het gebied dat zomerland genoemd wordt. Dat is land dat door een zomerdijk wordt beschermd. Een zomerdijk keert het water in de zomermaanden. In de 20e eeuw wordt het gebied bij de stad getrokken. Het plangebied behoort volgens de ABH tot categorie 4. In een gebied van deze categorie worden archeologische vondsten verwacht in een relatief lage dichtheid.

Regime categorie 4 (geel)

Gezien de aard van deze archeologische waarden zijn er voorwaarden verbonden aan een bouw- , aanleg- , en/of sloopvergunning. Bij bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte van 2.500 m2 en groter en dieper dan 30 cm onder het maaiveld kan het zijn dat er bij de aanvraag van een vergunning een waardestellend archeologisch rapport moet worden bijgevoegd waarin de aan- of afwezigheid van archeologische waarden in voldoende mate is vastgesteld.

In het bestemmingsplan wordt voor het plangebied de dubbelbestemming "Waarde-archeologie" opgenomen.

5.12 Vliegverkeer

In het plangebied bevinden zich geen vogelaantrekkende bestemmingen of vogelaantrekkende gebruiken. Voor het plangebied geldt volgens het Luchthavenbesluit een hoogtebeperking van 45 meter. Er komen in het plangebied geen bouwwerken of gebouwen voor, of worden deze mogelijk gemaakt, die de maximale bouwhoogte benaderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0392.BP3120008-va01_0007.png"

Afbeelding 6: Hoogtebeperkingen in verband met vliegverkeer

Het plangebied valt buiten de in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol aangewezen zone waarbinnen geen geluidsgevoelige functies (zoals woningen) zijn toegestaan. Het aspect vliegverkeer levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.13 Kabels, leidingen, straalpaden en andere belemmeringen

Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebiedwaarvoor een specifieke regeling nodig is in dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) verplicht gemeenten bestemmingsplannen op te stellen. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Het gaat om een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast biedt zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen.

De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Haarlem. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar. Dat is in principe de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Juridische planopzet

Bij bestemmingsplannen gaat het om de belangen van burgers en bedrijven. Zij dienen zich snel en op eenvoudige wijze een juist beeld te kunnen vormen van de planologische mogelijkheden en beperkingen op één of meer locatie(s). Daarnaast is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen van groot belang voor degenen die deze plannen in grotere samenhang wensen te bezien. Denk hierbij aan degenen die betrokken zijn bij de planvoorbereiding, de planbeoordeling, het monitoren van beleid en de handhaving.

Er is één landelijke voorziening waar alle ruimtelijke plannen voor een ieder volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn: www.ruimtelijkeplannen.nl. Hiertoe dienen alle bestemmingsplannen te voldoen aan landelijk vastgestelde standaarden. In de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP 2012) zijn de hoofdgroepen van bestemmingen bepaald, zoals Wonen, Groen e.d. Ook geeft de SVBP bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zo ook voor de regels.

De regels van het bestemmingsplan vallen conform de SVBP 2012 in 4 hoofdstukken uiteen.

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels.

6.3 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van de begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. Bij toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normaal spraakgebruik.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten gemeten moeten worden. Een aantal bepalingen is op grond van de SVBP dwingend voorgeschreven.  

6.4 Bestemmingsregels

6.4.1 Bestemmingen

De volgende bestemmingen zijn aan de gronden in het plangebied toegekend.

Artikel 3 Groen

De (openbare) groengebieden van structurele aard zijn specifiek bestemd als 'Groen'. Bermen en bomen langs wegen maken deel uit van de bestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Groen' zijn speelvoorzieningen toegestaan tot 5 meter hoog en is ruimte voor stadslandbouw o.a. in de vorm van verplaatsbare bakken (moesmobiel), warmte-koude opslag en transport, ondergrondse afval- en recyclebakken.

Artikel 4 Tuin 1

De op de verbeelding voor 'Tuin 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en erven behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing. Binnen deze bestemming zijn slechts tuinen en verhardingen toegestaan. Onder voorwaarden mag de dwingende gevellijn (rooilijn) overschreden worden ten behoeve van voorportalen en luifels zoals opgenomen in het stedenbouwkundig ontwerp en beeldkwaliteitsplan in bijlage 3 van de toelichting.

Artikel 5 Tuin 2

Deze bestemming komt met name voor in tuinen aan de achterkant van gebouwen, de zogeheten erven. Op deze gronden mogen onder voorwaarden aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd. Het is niet toegestaan dat de gronden met de bestemming 'Tuin 2' geheel worden volgebouwd. Dit in het belang van de woonkwaliteit in de vorm van voldoende openheid. In de planregels zijn daarom maximale bouwregels opgenomen. Dakterrassen zijn toegestaan op aan- en uitbouwen. Deze tuinen worden via de achterzijde ontsloten. Dit wordt niet specifiek geregeld in de bouw- of gebruiksregels, maar wordt indien nodig via nadere eisen bewerkstelligd.

Artikel 6 Verkeer

De in het plangebied voorkomende wegen, met bijbehorende bermen, parkeerplaatsen, bomen, fiets- en voetpaden en alle andere bijbehorende voorzieningen zijn ondergebracht in de verzamelbestemming 'Verkeer'. Binnen de bestemming 'Verkeer' zijn groen-, water- en speelvoorzieningen toegestaan evenals bouwwerken ten behoeve van de verkeers- en verblijfsfunctie, waaronder nutsvoorzieningen, abri's, (ondergrondse) afval- en recyclecontainers en (ondergrondse) bergbezinkbassins, verkeers- en lichtmasten, reclameborden en bouwwerken geen gebouw zijnde zoals fietsenrekken. Tenzij anders aangegeven op de verbeelding mag de hoogte van gebouwen niet meer bedragen dan 3 meter.

Artikel 7 Wonen

De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen binnen het plangebied die uitsluitend voor wonen worden gebruikt. Beroepsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan onder de voorwaarde dat deze activiteiten ondergeschikt zijn aan het wonen en niet meer ruimte in beslag nemen dan 35 procent van het bruto vloeroppervlak van een woning met een maximum van 50 m2. Aan huis verbonden dienstverlenende beroepen kunnen bijvoorbeeld zijn: kleine adviesbureaus, kleine financiële instellingen, pedicures en praktijkruimten voor de zogenaamde vrije beroepen zoals arts, tandarts en notaris. Voorts is gastouderopvang en bed & breakfast toegestaan.

6.4.2 Dubbelbestemmingen

Artikel 8 Waarde – Archeologie

De aanwezige archeologische verwachtingswaarden worden beschermd door middel van de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. De voor 'Waarde-Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden (zie paragraaf 5.11).

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de Archeologische Beleidskaart Haarlem. In het plangebied komt de categorie 4 voor. Hier geldt een regime waarbij voorwaarden worden verbonden aan een bouw-, aanleg- en of sloopvergunning bij bodemroerende activiteiten met een oppervlak groter dan 2500 m2 en dieper dan 30 centimeter onder maaiveld.

6.4.3 Bouwregels

De bouwregels geven aan wat de bouwmogelijkheden binnen de bestemming zijn. De regels zijn veelal gekoppeld aan de verbeelding. Onder het kopje bouwregels worden in principe alleen maatvoering gegeven die generiek van toepassing is binnen een bestemming. De regels worden specifiek gemaakt via een aanduiding op de verbeelding.

Er kan in beperkte mate afgeweken worden van de bouwregels. Hiervoor is in het plan voorzien in afwijkingsregels.

In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van gevellijnen. De gevellijn is een dwingende rooilijn, waarin gebouwd moet worden, waarmee doorlopende rooilijnen in het plan worden geborgd en daarmee de ruimtelijke kwaliteit.

De bouwvlakken zijn ruim van opzet, zodat flexibiliteit in de beukmaat van de woningen in latere bouwfases nog mogelijk is. De gevellijnen blijven hierbij leidend. Vanwege de ruime opzet van de bouwvlakken zijn nadere eisen opgenomen om indien nodig met name het straat- en bebouwingsbeeld te kunnen bewaken, zoals omschreven in het stedenbouwkundig ontwerp en beeldkwaliteitsplan (bijlage 3)

6.4.4 Nadere eisen

bestemming:   nadere eisen ten behoeve van:  
Tuin 2   de verkeerssituatie ter plaatse  
Wonen   het straat- en bebouwingsbeeld  

Criteria bij nadere eisen

Binnen bovenstaande bestemming is de bevoegdheid opgenomen voor burgemeester en wethouders (bevoegd gezag) om nadere eisen te stellen aan de bouwregels. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid kan aan de volgende criteria worden getoetst.

  • de verkeerssituatie ter plaatse
  • het straat- en bebouwingsbeeld

De verkeerssituatie ter plaatse

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten gebruiksvormen en bouwmogelijkheden dient rekening te worden gehouden met verkeersveiligheid, toe- of afname van parkeren, de doorstroming en ontsluiting van de achtertuinen.

Het straat- en bebouwingsbeeld

Ten aanzien van de binnen de bestemming toegelaten bouwmogelijkheden dient te worden gestreefd naar het in stand houden dan wel tot stand brengen van een, in stedenbouwkundig opzicht, samenhangend straat- en bebouwingsbeeld. In het algemeen zal bij bebouwing worden gestreefd naar:

  • een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  • een goede hoogte-breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en een samenhang in bouwvorm / architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is.
  • behoud dan wel versterken van de aanwezige trends.

Trends zijn de binnen een (deel van een) straat voorkomende nagenoeg identieke dakopbouwen, kapvormen, dakkapellen of dakterrassen en dergelijke (die juridisch, technisch en qua ruimtelijke kwaliteit gewenst bevonden zijn).

Voor dit onderwerp zal getoetst worden aan:

  • de Nota Ruimtelijke Kwaliteit
  • de Nota Dak
  • het stedenbouwkundig ontwerp en beeldkwaliteitsplan (bijlage 3)

6.5 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Met deze regel wordt voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt. Bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen - al dan niet tijdelijk - van eigenaren wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op nieuwbouw. Door verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden met de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel als de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere omgevingsvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit te verkrijgen.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Deze bepaling geeft algemene regels met betrekking tot ongewenst gebruik van gronden die in alle gevallen opgeld doen, tenzij dit in de specifieke gebruiksregels expliciet alsnog wordt toegestaan.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bestemmingsplan als bindende verordening is opgebouwd uit objectief vastgelegde ruimtelijke begrenzingen. De mogelijkheden en onmogelijkheden voor het bouwen en het gebruik zijn nauwkeurig vastgelegd. Die ruimtelijke en functionele begrenzing is een afgeleide van de basisgegevens van de grootschalige basiskaart Haarlem (GBKH), stedenbouwkundige afwegingen en het bestaande gebruik. In de praktijk kunnen afwijkingen voorkomen. Ook kan, in het kader van nieuwe ontwikkelingen, veranderde wetgeving of voorschreidend inzicht, toch behoefte zijn aan een andere maatvoering oif een andere functie van bouwwerken.

Starheid van bestemmingsregels mag niet de oorzaak zijn van gekunstelde oplossingen, waarmee de kwalitatieve doelstelling van het bestemmingsplan niet gediend is. Door middel van dit artikel is enige mate van flexibiliteit mogelijk. Zo kan er een afwijking plaatsvinden voor de in het plan aangegeven maten tot ten hoogste 10%.

6.6 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is van toepassing op bestaande situaties (gebruik en/of bebouwing) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan niet passen binnen het nieuwe plan.

Het overgangsrecht houdt in dat gebruik en bebouwing dat in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan, maar reeds aanwezig was ten tijde van de voorgaande plannen, onder voorwaarden, mag worden voortgezet. Ook bouwwerken die basis van een geldige omgevingsvergunning nog gebouwd mogen worden, worden onder het overgangsrecht geschaard.

Het overgangsrecht is nadrukkelijk niet bedoeld voor bouwwerken die een gebruik kennen dat onrechtmatig is op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.Er is geen sprake van legalisatie van reeds strijdig gebruik door dit bestemmingsplan en er kan ook nog steeds gehandhaafd worden. Ook bouwwerken die op peildatum illegaal zijn, blijven illegaal.

Artikel 13 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

6.7 Hoofdopzet verbeelding

In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van nieuwbouw na een transformatieproces van de bestaande buurt. Alleen het nog jonge appartementencomplex op de hoek van de Vincent van Goghlaan en Leonard Springerlaan blijft behouden.

6.7.1 Opbouw verbeelding

De verbeelding is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn:

  • de bestemmingen;
  • de dubbelbestemmingen;
  • bouwvlakken;
  • diverse aanduidingen.

Hieronder wordt verder uitgelegd wat deze elementen inhouden.

De bestemmingen

Op de verbeelding zijn in verschillende kleuren de bestemmingen weergegeven. De bestemmingen worden begrensd door bestemmingsgrenzen. In de regels is per bestemming aangegeven wat deze bestemming inhoudt en welke bouw- en gebruiksregels gelden voor die betreffende bestemming. Ter onderscheid met de dubbelbestemmingen worden de bestemmingen ook wel enkelvoudige bestemmingen genoemd.

De dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn een aparte vorm van bestemmingen. Dubbelbestemmingen beslaan veelal een groter gebied en omvatten vaak meerdere enkelvoudige bestemmingen. De regels van de dubbelbestemmingen gaan vóór ten opzichte van de regels van de enkelvoudige bestemmingen. Dubbelbestemmingen zijn gericht op de bescherming van specifieke sectorale belangen. Zo is de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie' gericht op de bescherming van de archeologische waarden in de ondergrond. Voor de dubbelbestemmingen geldt net als voor de enkelvoudige bestemmingen dat in de regels de specifieke bouw- en/of gebruiksregels zijn opgenomen.

Bouwvlakken

Bouwvlakken zijn een essentieel onderdeel van de verbeelding. Bouwvlakken bestaan uit dikke zwarte lijnen, die aangeven waarbinnen hoofdbebouwing is toegestaan. Bouwvlakken bepalen veelal ook de voorgevelrooilijn van gebouwen of clusters van gebouwen, waardoor ze een belangrijk element vormen bij de bescherming van een bepaald straatbeeld. Ook de achtergevelrooilijn wordt vaak al bepaald met een deel van de bouwvlaklijn. Hier geldt echter vaak een vergunningsvrije bouwmogelijkheid, waar er hier minder sprake is van een beschermend karakter in vergelijking met de voorgevelzijde.

In de meeste gevallen laten de bouwvlakken op de verbeelding in combinatie met de bouwregels, verbetering, vernieuwing, bescheiden vergroting of vervanging met gelijkwaardige bouw toe. Daarbij is rekening gehouden met de nodige flexibiliteit, kwaliteitseisen voor de bebouwing, de woonomgeving en bereikbaarheid.

Aanduidingen

Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming nader of specifieker te regelen. In dit bestemmingsplan zijn de volgende aanduidingen conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP) opgenomen:

  • 5. maatvoeringsaanduidingen;
  • 6. figuren.

1. Maatvoeringsaanduidingen

Maatvoeringsaanduidingen hebben betrekking op: afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik. Afhankelijk van het type bebouwing wordt een hoogte aangegeven met één van de volgende aanduidingen:

  • maximum goothoogte
  • maximum bouwhoogte


Maximum goothoogte

De aanduiding maximum goothoogte is gebruikt in bouwvlakken die maximaal tot een op de verbeelding aangegeven hoogte mogen worden bebouwd en waarbij het niet bezwaarlijk is om lager dan die aangegeven waarde te bouwen.

Boven de goothoogte is (uitsluitend) een zadeldak toegestaan met een maximale hoogte van 4 meter, gemeten vanaf de goothoogte.

De nieuwe gebouwen zijn voorzien van een vaste maatvoering. Deze systematiek is gekozen om een plan te ontwikkelen met een eenduidig straatbeeld.

Ten aanzien van de vormgeving van de daken, de hellingshoek van het zadeldak en het aanbrengen van dakkapellen en dakopbouwen zijn stedenbouwkundige bepalingen in de regels opgenomen.

Maximum bouwhoogte

Eén gebouw is voorzien van een maximum bouwhoogte. Op de verbeelding is hiervoor de aanduiding 'maximum bouwhoogte' gehanteerd.

2. Figuren

Er zijn in de praktijk aanduidingen die voor een goede planologisch regeling van belang kunnen zijn, maar die niet zijn onder te brengen onder de hierboven beschreven categorieën van aanduidingen. Op de verbeelding is een gevellijn opgenomen. Deze regelt de orientatie en plaatsing van gebouwen en is te vergelijken met een dwingende voorgevelrooilijn.

Hoofdstuk 7 UITVOERBAARHEID

7.1 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling en invulling van dit gebied vindt - binnen de randvoorwaarden die de gemeente in dit plan stelt - plaats voor risico van de marktpartij. De ontwikkelaar heeft hiervoor gelden gereserveerd in zijn begroting. Op die manier is de economische uitvoerbaarheid van dit plan gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Wettelijk vooroverleg

Overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het Hoogheemraadschap Rijnland. Bij brief van 18 april heeft Rijnland een positief waterdavies afgegeven.

7.2.2 Zienswijzen

Gedurende een periode van zes weken, van 13 juni tot en met 23 juli 2014, is eenieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het plan. De zienswijzen en de verwerking hiervan zijn in een aparte bijlage genaamd 'Wijzigingsoverzicht' bij de raadsnota opgenomen.

7.3 Handhaving

Met dit bestemmingsplan beoogt de gemeenteraad een voor de burgers duidelijk en herkenbaar ruimtelijk beleid te formuleren. Op grond daarvan mag dan ook verwacht worden dat het college van burgemeester en wethouders handhavend optreedt als iemand de regels van het bestemmingsplan niet naleeft. Immers, de ruimtelijke kwaliteit van het gebied loopt gevaar als men in strijd met het bestemmingsplan een bouwwerk bouwt of als men in strijd met het bestemmingsplan gronden of bouwwerken gebruikt. Het achterwege laten van handhaving kan ertoe leiden dat zich ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen voordoen, die negatieve gevolgen hebben voor de ruimtelijke kwaliteit en de veiligheid. Daarom wordt hier het beleid inzake de handhaving uiteengezet en aangegeven hoe de handhaving van de bestemmingsplanregels wordt opgepakt. Volgens vaste jurisprudentie bestaat er een beginselplicht om handhavend op te treden. Dit houdt in dat, gelet op het algemeen belang dat gediend is met de handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift of regel het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als er concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. De gemeente Haarlem voldoet aan deze beginselplicht door daadkrachtig en consequent op te treden.

Eens in de vier jaar stelt de gemeente Haarlem een integraal handhavingsbeleid vast waarin de projecten staan aangegeven die worden opgepakt. De opzet is dat de afdeling Handhaving Bebouwde Omgeving niet alle illegale situaties tegelijk aanpakt, maar wel een werkbaar aantal zaken, hetgeen een uitstralend effect zal hebben. Nieuw vastgestelde bestemmingsplannen lenen zich bij uitstek voor deze projectmatige aanpak. Uiteraard wordt bij calamiteiten altijd opgetreden. Handhaving van de regels van bestemmingsplannen vindt in de gemeente Haarlem plaats langs bestuursrechtelijke weg. Rechtszekerheid en gelijke behandeling van burgers staan hierbij voorop. Daarbij is ook communicatie belangrijk. Hier kan bovendien een preventieve werking van uitgaan. De gemeente brengt met name de relatie met de na te streven beleidsdoelstellingen onder de aandacht, zodat voor iedere inwoner, eigenaar en ondernemer duidelijk mag zijn hoe en wanneer het college handhaaft.

Ook voor dit plangebied zal de handhaving van de kaders van het bestemmingsplan tevens plaatsvinden na het verstrekken van omgevingsvergunningen voor de activiteiten 'bouwen', 'het uitvoeren van een werk' en 'het gebruiken van gronden en bouwwerken'. Want niet alleen handelingen zonder vergunning zijn onderwerp van handhaving, maar ook handelingen in afwijking van een omgevingsvergunning vormen een overtreding. Het gemeentelijk toezicht tijdens de vergunningplichtige activiteiten is gewaarborgd doordat inspecteurs in Haarlem volgens het Landelijk Toezichtprotocol werken. Deze inspecteurs classificeren projecten volgens het protocol, waarmee zij de noodzakelijke frequentie en het niveau van de controles tijdens de bouw bepalen. De rapportage van deze controles slaan zij digitaal op. Aldus draagt het college zorg voor de handhaving van de bestemmingsplanregels.