direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schepenmakersdijk 12-16
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schepenmakersdijk 12-16 te Edam bevinden zich de voormalige kantoorpanden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het gaat om een complex dat uit meerdere panden bestaat (zie situatieschets in paragraaf 2.1.6 voor het hierna te noemen “gehele complex”). De panden zijn deels intern met elkaar verbonden. De bebouwing uit de 17e /18e eeuw is als Rijksmonument aangewezen. Het geheel is eind 2010 door de gemeente Edam-Volendam aangekocht. Inmiddels is het complex aan een investeerder, Prospect Investments BV, verkocht, die een hergebruik voor ogen heeft met een solide commerciële basis. Dit maakt het mogelijk te investeren in het onderhoud, verbetering en gedeeltelijke renovatie van de panden. Een cultuurhistorisch waardevol ensemble kan daardoor behouden blijven voor toekomstige generaties. Het beoogde gebruik zal een gemengd karakter dragen. Gedacht wordt aan woningen, (zorg)hotel, kantoor, (kleinschalige) detailhandel, (ambachtelijke) bedrijven en-/ of maatschappelijke functies. Zowel de bouwkundige mogelijkheden van de panden, de marktsituatie als situationele aspecten met betrekking tot ruimtelijke inpassingen, bepalen uiteindelijk op welke wijze de panden in gebruik zullen worden genomen.

Voor één onderdeel van het gehele complex is reeds een concreet en haalbaar initiatief ontwikkeld. Het betreft het “nieuwe” deel van het complex in de noordoostelijke hoek (zie navolgende paragraaf), Schepenmakersdijk 12-13. Het idee is om hier 8 startersappartementen te realiseren na interne en externe bouwkundige aanpassingen. Met dit plan wordt een zinvolle nieuwe invulling gegeven aan het pand. Het is een functie waar behoefte aan is en die ruimtelijk goed ingepast kan worden. Bovendien wordt het pand extern verfraaid (zie hoofdstuk 2). Voor dit onderdeel is een procedure ex art. 2.12, lid 1 onder a sub 3 van de Wabo doorlopen; tevens is een vergunning afgegeven. Dit perceel is met de bestemming Wonen opgenomen in dit bestemmingsplan.

Voor het overige deel van het complex is een flexibelere bestemming van toepassing, zodat er voldoende mogelijkheden bestaan in de toekomst tot een zinvol hergebruik te komen en te voldoen aan de marktvraag. De toe te stane functies moeten natuurlijk wel ruimtelijk en planologisch inpasbaar zijn en voldoen aan het ruimtelijk beleid. Dit wordt in hoofdstuk 2, 3 en 4 aangetoond.

1.2 Het plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van Edam, even ten oosten van de N247 aan de Schepenmakersdijk. Het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht van Edam1. De navolgende afbeeldingen geven inzicht in de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Met een rode arcering is het gehele complex weergegeven; het deel met de woningen is geel omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0001.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0002.jpg"

Ligging gehele complex (rood) en reeds gerealiseerd deel (geel)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen het bestemmingsplan “Stadsgezicht Edam”. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Edam-Volendam op 28 november 1985 en goedgekeurd bij besluitnummer 86 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 9 december 1986. Het gehele complex heeft de bestemming O, Openbare en bijzondere doeleinden met bijbehorend erven (rood omkaderd; Schepenmakersdijk 12-16 is hierbinnen geel omkaderd). Deze gronden zijn bestemd om te worden gebruikt ten behoeve van openbare en bijzondere doeleinden met de daarbij behorende gronden, dienstwoningen, andere bouwwerken en andere werken. Gebouwen mogen uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken worden opgericht (de “donkere” vlakken), waarbij tevens een maximale goot- en bouwhoogte geldt. Voor onderhavig plangebied wordt een mix aan functies voorzien, al naar gelang de vraag van het moment, hetgeen niet past in de voorschriften.

Tevens dienen de kappen van de gebouwen te voldoen aan de kappenkaart (soort kap en richting). Ter plaatse van no. 13 is een zadeldak afgebeeld. In een nieuw bestemmingsplan voor het stadsgezicht, dat momenteel nog in voorbereiding is, is aan het perceel een bestemming Kantoor toegekend voor de bebouwing en een bestemming Tuin voor de onbebouwde gronden. Deze bestemming voorziet niet in het brede gebruik zoals dat thans wordt voorgestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Stadsgezicht Edam

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0004.jpg"

Uitsnede kappenkaart

1.4 Leeswijzer

Voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd; na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk relevant beleid. In hoofdstuk 4 wordt beoordeeld of het plan haalbaar is wat betreft milieu, water, ecologie, archeologie, verkeer en parkeren. In hoofdstuk 5 volgt de financiële uitvoerbaarheid, de resultaten van het art. 3.1.1 Bro overleg en een beschrijving waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. De toelichting sluit af met een beschrijving van de juridische regeling.

Hoofdstuk 2 De omgeving van het plangebied en het plan

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Beschouwing in ruimer verband

Het stadsgezicht van Edam maakt deel uit van de gemeente Edam–Volendam, een gemeente die in het noordoosten van de regio Waterland ligt. De gemeente bestaat uit de twee kernen Edam en Volendam die in de afgelopen decennia steeds meer en meer aan elkaar zijn gegroeid. Recent is de gemeente Zeevang er aan toegevoegd. Binnen deze gemeente hebben Edam en Volendam ieder hun eigen karakteristiek en hun cultuurhistorische waarden en ze zijn beiden belangrijke toeristische trekpleisters. Verder zijn de karakteristieke ligging aan het water en het omliggende historische landschap van droogmakerijen en veenweidepolders mede bepalend voor de cultuurhistorische waarde binnen de gemeente. De historische kern van Edam en een deel van het agrarisch gebied is bovendien aangewezen als “beschermd stadsgezicht” (zie bijlage aanwijzing beschermd stadsgezicht gemeenten Edam en Zeevang, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, 1977 welke is toegevoegd aan deze toelichting).

2.1.2 De monumentale binnenstad

Edam heeft een binnenstad met een zeer bijzondere cultuurhistorische waarde.

Deze waarde is in de loop der eeuwen ontstaan. Het beleid van de gemeente is er op gericht deze cultuurhistorische waarde te beschermen, waarbij nieuwe ontwikkelingen alleen kunnen worden ingevoegd wanneer deze waarde niet wordt aangetast. Dit beleid heeft onder meer gestalte gekregen met de aanwijzing van enerzijds afzonderlijke panden en bouwwerken als rijks- en gemeentelijk monument en anderzijds in groter verband door de aanwijzing van het stadscentrum en haar schootsveld tot beschermd stadsgezicht.

Als overweging tot het aanwijzen van dit gebied als beschermd stadsgezicht geldt dat dit gebied van algemeen belang wordt geacht vanwege de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en de inrichting van de openbare ruimte en de beplanting. Het wallenstelsel als grens tussen stad en ommeland is nog steeds herkenbaar; zowel als landschappelijk element als (op enkele plekken) een harde grens. Het patroon van straten, pleinen en grachten is kenmerkend voor de ontwikkeling van vroege havensteden.

De historische structuur van de binnenstad van Edam is op enkele details na, zeer beperkt gewijzigd en daarmee als “gaaf” te beschouwen. De grens van het beschermde gebied is indertijd aangewezen op basis van de volgende argumenten:

  • de historische stedenbouwkundige totaliteit van Edam, resulterend in een gebied binnen de vesting;
  • het vrije uitzicht vanaf de provinciale weg N247 op de vestingwal en de daarachter gelegen stad.
2.1.3 Historie omgeving plangebied

Edam ligt in een deel van Nederland dat vroeger een moerasgebied was, dat door de beschermende werking van de strandwallen tot veen verwerd.

De vorming van het veengebied begon tijdens de laatste IJstijden, die ongeveer 10.000 jaar geleden geëindigd zijn. Het smeltwater uit de Alpen werd naar zee afgevoerd, waarbij grind en zand werd meegevoerd en afgezet. Daarbij werd het grof zand door de wind uitgestoven en weer afgezet in hoge, overwegend oost- west gerichte, zandruggen. Zo zijn vanaf 8.000 voor Christus tot 20 meter hoge rivierduinen ontstaan. Omstreeks 2000 voor Christus sloot de kustlijn zich waardoor de rivieren niet meer materiaal konden afvoeren naar zee. Het westelijk deel van Nederland, tussen de oostelijke zandgronden en de duinkust, veranderde in een uitgestrekt moerasgebied waar op grote schaal veenvorming plaatsvond. De ontginning van het veenland van West-Nederland, vanaf 800 à 1000 AD, ging gepaard met ontwatering, inklinking en oxidatie van de veenbodem. Hierdoor trad een maaiveldsdaling op van (uiteindelijk) enkele meters en kwam het land beneden zeeniveau te liggen. In het veenland van Noord-Holland boven het IJ ontstond een aantal zich snel uitbreidende meren, waarvan er drie in open verbinding met elkaar en met de Zuiderzee stonden, te weten de Schermer, de Beemster en de Purmer. Veel binnenmeren in Noord-Holland stonden lange tijd in contact met de zee (zie navolgende afbeelding). Daardoor was het gebied erg gevoelig voor wateroverlast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0005.jpg"

Uitsnede kaart Chr. Sgrooten, 1573

In het drassige Waterland is Edam waarschijnlijk ontstaan als nederzetting rond een gebouwde dam in de natuurlijke waterloop de IJe: de IJe-dam. Deze dam is aangelegd voor de bescherming van het achterland tegen overstromingen. Door zeespiegelstijgingen en daarmee gepaard waterstandverhogingen ontstond in de 13e eeuw de Zuiderzee. Om deze reden is het gebied rond Edam in de loop van de 13e eeuw omdijkt. Edam kreeg in 1357 stadsrechten. Bij deze stadsrechten werd toestemming gegeven een open verbinding te graven met de zee. Met deze doorgang werd een nieuwe kunstmatige toegang tot het binnenwater gerealiseerd. Dit bracht de stad in een nieuwe zeer bijzondere positie: het werd de enige tolvrije haven met onversperde toegang van heel Holland. Er ontwikkelde zich een gunstige havensituatie waardoor steeds meer agrariërs zich ook gingen richten op de scheepsbouw. Bovendien verkreeg men een vergunning tot het houden van drie jaarmarkten. Ruim twee eeuwen daarna, in 1573, was het Prins Willem van Oranje die Edam voor haar goede en trouwe diensten tijdens het beleg van Alkmaar het eeuwigdurend recht tot het houden van de Kaaswaag verleende. Voor wat betreft de handel in kaas resteert er op dit moment nog maar 1 groothandel. De kaasmarkt vindt op dit moment alleen als toeristische attractie in de zomermaanden plaats.

Door de toenemende getijdenbeweging op de Zuiderzee werden de zeearmen steeds verder uitgeschuurd en werden de meren zoals de Beemster, Schermer, Wormer en de Purmer door oeverslag steeds groter. De wateroverlast begon in het begin van de 16e eeuw zorgwekkende vormen aan te nemen. Overstromingen en stormvloeden teisterden het Noorderkwartier. De open-water verbinding bij Edam werd als één van de veroorzakers gezien. Een sluizencomplex zou een oplossing bieden. Edam was evenwel lange tijd tegen het aanleggen van een sluizencomplex, daar de getijdewerking als noodzakelijk werd gezien om de haven op diepte te houden, en Edam voor haar economische status afhankelijk was van de scheepsbouw met aanverwante industrie. In 1569 werden echter onder de regering van Koning Philips II de deuren toch in de damsluis geplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0006.jpg"

Edam in de late Middeleeuwen, kaart van Van Deventer (1560)

Edam beleefde haar grote bloei in de zeventiende eeuw, toen zij een belangrijke zeehandel had via het Texelse gat, onder andere op Oost-Indië. Sectoren als zuivel- en scheepsbouw en zouthandel waren belangrijk. In de Staten van Holland behoorde Edam, net als Monnickendam en Purmerend, tot de zogeheten stemhebbende steden. Dit gaf de Edammers in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden invloed op gewestelijk- en daarmee ook op landelijk niveau. Dit heeft er toe geleid dat in Edam diverse statige herenhuizen zijn te vinden, woonpanden van de voorname handelslieden zoals we die ook in Amsterdam aantreffen, zij het van bescheidener formaat. Aan het eind van de 17e eeuw begon de groei echter te stagneren, mede door het verzanden van de haven als gevolg van de aanleg van het sluizencomplex.

2.1.4 Stedenbouwkundige structuur Edam

De structuur van de oude nederzetting Edam is aanvankelijk in noord-zuidrichting langs de IJe gelegd. Dit veranderde met het graven van een nieuwe haven in oost-westrichting. Edam kwam te liggen aan een open verbinding tussen de Purmer en de Zuiderzee. De stad ontwikkelde zich aan de oostzijde rond de havens en de werven. De Voor-IJe kreeg hierdoor steeds minder betekenis en werd overbodig. De bestaande dam werd geheel gedicht en volgestort.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0007.jpg"

Grondtekening der stad Edam (1743)

Het centrum van Edam heeft de status van beschermd stadsgezicht. De historische kern is omringd door het wallenstelsel en veel groen. De structuur binnen het wallenstelsel is een lineair stelsel van havens lopend van oost naar west (Achterhaven, Voorhaven en Nieuwe Haven), met dwars daarop lopende straten, stegen en waterlopen.

In de woningtypen en grootte van woningen zit veel variatie; zowel kleine sobere bebouwing als statige koopmanshuizen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, en replica's uit de 19e en 20e eeuw komen voor. Er staan 'stadse' woonhuizen en grachtenhuizen, maar ook meer kleinschalige woningen in de voor deze streek typische bouwstijl met kap haaks op de weg en houten (veelal groen) kap. Naast de woonbebouwing staan er in het gebied enkele bijgebouwen als schuren, hooihuizen(kaakbergen), pakhuizen en loodsen.

De 'stadse' woonhuizen staan direct aan de straat en sluiten gelijk aan op belendende panden. Er is sprake van een pandsgewijze verkaveling met een afwisseling in breedtes van de panden. De periodes waarin de gebouwen gerealiseerd zijn, varieert van authentieke 16e koopmanshuizen tot panden in neo-stijl van recentere datum.

2.1.5 Schepenmakersdijk

Het plangebied zelf bevindt zich aan de Schepenmakersdijk, gelegen binnen de oorspronkelijke omwalling van de stad. Zoals aangegeven, vormde de open-water verbinding een economisch voordeel voor Edam. De waterbeheersing werd hierdoor juist bemoeilijkt. In een overeenkomst van 1701 kreeg het Hoogheemraadschap de verantwoordelijkheid over de sluizen en voor het wegwerken van het achterstallige onderhoud. Gezien de omvang en het belang daarvan vonden dijkgraaf en heemraden het wenselijk om in Edam te zoeken naar geschikte ruimten voor een werkplaats en de opslag van materialen. Het Hoogheemraadschap kocht drie aan elkaar grenzende scheepswerven met opstallen aan de Schepenmakersdijk. Het Hoogheemraadschap hield kantoor in het voorste deel van een houten timmerloods, die daartoe tot stenen kamer werd verbouwd. In de loop van de achttiende eeuw veranderde de oude werf in een bestuurlijk centrum van het Hoogheemraadschap, beter bekend als het Gemeenlandshuis.

Aan de kop van de Schepenmakersdijk bevindt zich de nieuwe trambrug voor de tramlijn Kwadijk- Edam-Volendam, die in 1906 werd geopend en in 1956 werd gesloten. De tram had voor als doel een recreatief uitje voor Amsterdammers mogelijk te maken. Vanouds heeft dit punt van Edam daardoor een levendige, publieke sfeer (zie hieronder bijvoorbeeld het restaurant Hof van Holland dat er thans nog altijd is).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0008.jpg"

Trambrug bij Schepenmakersdijk 1906

De bebouwing aan de zuidkant van de Schepenmakersdijk staat in een strakke rooilijn en bestaat uit overwegend traditionele, historische bebouwing, soms voornaam door een fraaie gevelindeling. Op enkele plaatsen komt de voor deze regio karakteristieke houten, groenen topgevel voor, met een nokrichting haaks op de weg. Een smal straatprofiel en een groene begeleiding d.m.v. platanen scheidt de gracht van de bebouwing. Hoewel voornaam, is de bouwmassa net als elders in Edam tamelijk bescheiden en bestaat deze doorgaans uit één bouwlaag met kap.

Doelland en Schepenmakersdijk

Tussen het Doelland en de Schepenmakersdijk aan de zuidzijde van de oude binnenstad is een duidelijk contrast zichtbaar. Het Doelland, met het besloten karakter door tweezijdige bebouwing, gaat over in de aan één zijde bebouwde Schepenmakersdijk. Over het water zijn de achterzijden van de fraaie herenhuizen aan de Lingerzijde zichtbaar met de diepe achtertuinen, met daarin grote beuken en enkele theekoepels. Het beeld wordt van nauw en versteend, wijds en groen door de taluds en tuinen.

De bebouwing langs de Schepenmakersdijk is divers met bedrijfsbebouwing en kantoren. In westelijke richting wordt de bebouwing statiger en groter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0009.jpg"

Schepenmakersdijk in westelijke richting

Aan de overzijde van de gracht grenzen de achterkanten van percelen aan het water. De groene inrichting van de achtertuinen in combinatie met de platanenlijn, verleent de Schepenmakersdijk een groen, lommerrijk karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0010.jpg"

Overzijde Schepenmakersdijk met Kwakelbrug

Beschouwing deelgebied kernzone

Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven, heeft de gehele binnenstad van Edam op basis van de Monumentenwet, zowel qua stedenbouwkundig karakter als bebouwingsstructuur, de status van “beschermd stadgezicht”. In het aanwijzingsbesluit, welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen, van de Minister wordt onderscheid gemaakt in drie zones, te weten zone A, B en C. Onderhavig plangebied ligt in zone A (zie navolgende afbeelding – het gaat om het lichtgrijze gebied).

Dit is het oudste gebied rond het Damplein en de Voorhaven tot nabij de Kerkstraat en het oostelijk deel van de Nieuwe Haven met daarbinnen o.a. de Lingerzijde, Kleine Kerkstraat, Spui, Spuistraat en Hoogstraat.

Er is een onderverdeling gemaakt om aan te geven dat er onderscheid is in waarde van historische karakter en schoonheid. Zone A is daarbij simpel geformuleerd van het grootste belang (van groot belang vanwege het patroon van straten en grachten, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimten en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing, benevens de aard van de toegepaste materialen voor wat betreft de bebouwing en de openbare ruimten).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0011.jpg"

Afbeelding indeling in zones, bron Aanwijzing beschermd stadsgezicht gemeenten Edam en Zeevang, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, 1977

Deze globale indeling in klassen kan gelden als een uitgangspunt voor de nadere uitwerking van de beschermende maatregelen, i.c. het bestemmingsplan. De gemeente Edam – Volendam verwijst daarom ook wel naar zone A als 'kernzone stadgezicht'. Het overige gebied van het stadsgezicht, dat van oudsher bestaat uit een aantal deelgebieden, dat direct of indirect grenst aan het centrum van de binnenstad, wordt gevormd door zone B en C.

2.1.6 Specifiek plangebied

Het gebied is al sinds zeer lange tijd bebouwd. Op de kadastrale minuutkaart uit 1811 is het complex in zijn huidige samenstelling al zichtbaar (behoudens de nieuwbouw) en gelegen binnen de vestingwallen van Edam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0012.jpg"

Uitsnede minuutkaart 1811

Het Gemeenlandshuis van het Hoogheemraadschap van de Uitwaterende Sluizen van Kennemerland en Westfriesland is zoals aangegeven aangekocht omstreeks 1701. Naast timmerloodsen waren hier ook vergaderruimten, maar de hoofdzetel bleef aanvankelijk in Alkmaar. In 1743 tot 1745 was er in Edam al een goed onderheide stenen kamer waar op niveau vergaderd kon worden. Het werd al snel duidelijk dat onderhoud en vernieuwingen in Edam van een blijvende aard zouden zijn. In de jaren 1760, 1762 werd er een vernieuwd complex gebouwd aan de Schepenmakersdijk. Toen op 28 september 1881 een nieuw reglement voor Uitwaterende Sluizen bij Koninklijk Besluit was bekrachtigd, werd Edam de officiële zetel van het Hoogheemraadschap. Het complex bestaat nu uit twee bakstenen gebouwen en een houten schuur, die drie zijden omsluiten van een erf, dat door een hek met twee poorten is gescheiden van de straat. Het middelste gebouw heeft een pilasteringang met een door gesneden dolfijnen geflankeerd bovenlicht waarboven het wapen van het hoogheemraadschap siert. De twee hekpoorten zijn versierd met de gesneden wapens van het hoogheemraadschap. De belangrijkste voert de Keizerskroon, de andere de Koningkroon als referentie naar Philips II die de sluizen in de Dam plaatste (zie eerder).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0015.jpg"

De timmerloods (A in navolgende situatieschets) werd gebruikt voor opslag, gebouw C vormde de vergaderlocatie en B1 staat bekend als de architectenwoning. In de jaren zestig van de 20e eeuw vond hier een uitbreiding plaats (B2). Ten behoeve van de huisvesting van medewerkers van het Hoogheemraadschap werden in de jaren zeventig van de 20e eeuw twee gebouwen gerealiseerd (D en E).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0016.jpg"

Situatieschets bestaand

De uitbreiding aan de Schepenmakersdijk bestaat uit drie eenheden die onderling verbonden zijn. De traveemaat, kapvorm en gevelindeling is identiek. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen met kap, zie navolgende foto's.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0017.jpg"

Impressies Schepenmakersdijk 12-13

Dit deel van het complex beschikt niet over de monumentale waarde van de 17e/18e eeuwse bebouwing. De schaal en bouwvorm past echter in de omgeving en detoneert niet ten opzichte van het historisch deel. De 'achterkant' van het complex ligt aan de Zuidervesting en gaat deels verscholen achter hoogopgaand groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0018.jpg"

Zicht op 'achterkant'

Gelet op de historische kenmerken en het historische belang, is het oorspronkelijke complex als rijksmonument aangewezen. Het is al met al belangrijk dat het bebouwingsbeeld ter plaatse (zowel aan de voor- als de achterzijde) behouden blijft dan wel verbeterd wordt. Nu de functie van kantoor niet meer aan de orde is en ook niet meer haalbaar (er is nauwelijks vraag naar een gebruik als kantoor op deze plek, althans niet voor het gehele complex), doet de vraag zich voor hoe een nieuwe functionele invulling aan het perceel gegeven kan worden met behoud of zelfs verbetering van de cultuurhistorische waarden.

2.2 Het plan

Nieuwe deel

Voor het nieuwe deel D, Schepenmakersdijk 12-13, is reeds een concreet plan ontwikkeld. Dit pand wordt met enkele bouwkundige ingrepen geschikt gemaakt voor 8 (starters) appartementen. De huidige goot- en bouwhoogten en kaprichtingen blijven hierbij in stand. De voorgevel wordt wel gewijzigd, deels als gevolg van de functionele inpandige herindeling. Zie navolgende gevelaanzichten en impressie. Voor dit plan is reeds een omgevingsvergunning afgegeven. De locatie aan de westzijde van de Doelenstraat (bij de voormalige volkstuin) is aangewezen als benodigde parkeervoorziening op loopafstand van het plangebied. De aanleg van deze voorziening maakte onderdeel uit van de planvorming met betrekking tot de Lingerzijde 33-45, 36 (hier worden woningen gerealiseerd in een voormalig kantoorpand). Aan de Doelenstraat worden 17 parkeerplaatsen gerealiseerd. Ten behoeve van de ontwikkeling aan de Lingerzijde zijn echter slechts 8 parkeerplaatsen nodig (het restant wordt op eigen terrein gerealiseerd) en één parkeerplaats voor een herbestemming aan de Spuistraat 16. Derhalve resteert een “restcapaciteit” van 8 plaatsen. Deze kan, gelet op de nabijheid van de voorziening tot het plangebied (ca. 140 m), worden aangewend om de extra parkeerbehoefte die ontstaat als gevolg van dit plan op te vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0020.jpg"

Vergelijk voorgevel bestaande (boven), nieuwe situatie (onder), bron:ARKH architecten

Historisch deel

Voor het oude deel en gebouw E bestaat nog geen concreet plan. De ligging in het historisch centrum van Edam met al haar voorzieningen, het historische karakter van de panden zelf en de ligging nabij de provinciale weg N247, die een vlotte ontsluiting mogelijk maakt, zijn allemaal gunstige vestigingsfactoren voor functies met een meer publiek(trekkend) karakter. Anderzijds geeft de wijze waarop de historische gebouwen gegroepeerd zijn, rondom een 'binnentuin', een bepaalde intimiteit en rust. Functies die hierbij passen, zoals wonen en zorg, zijn daarom tevens denkbaar. Ook voor gebouw E, dat meer georiënteerd is op de groene, rustige Zuidervesting, geldt dat dit gebouw zich enigszins onttrekt aan de stedelijkheid van de binnenstad van Edam.

Afhankelijk van de vraag zal een zinvolle invulling gegeven kunnen worden aan het complex. Omdat de gebouwen elk hun eigen kenmerken hebben en fysiek van elkaar gescheiden zijn, zijn per gebouw verschillende functies mogelijk. Echter, het historisch deel is duidelijk als een ensemble herkenbaar. De visuele samenhang van deze panden mag niet verloren gaan door een te fragmentarische of onsamenhangende functionele invulling. Ook mogen de nieuwe functies geen overlast veroorzaken voor de omgeving. Het gebied is als 'gemengd gebied' te typeren. In zogenaamde “gemengde gebieden” kan gemotiveerd een kleinere afstand van milieugevoelige functies (wonen) tot overlast veroorzakende gebieden worden aangehouden. Het idee is dat een rustige woonwijk een hoger beschermingsniveau verdient dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). In een gemengd gebied komt matige tot sterke functiemenging voor. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes voor gemengde gebieden is weergegeven in onderstaande tabel. Uitgangspunt is dat steeds één stapje lager kan worden aangehouden wat betreft afstand.

Richtafstand   Milieucategorie  
0 m   1  
10 m   2  
30 m   3.1  
50 m   3.2  
100 m   4.1  
150 m   4.2  

Onder milieucategorie 1 vallen onder andere functies als hotels en pensions, restaurants, ijssalons, winkels, kantoor, dienstverlening (o.a. reisorganisatie, kapper, pedicure), praktijken (tandarts, fysiotherapie), consultatiepraktijken, kinderdagopvang, museum, atelier, apotheken, drogisterij, en dergelijke.

Het beschermde stadsgezicht maakt voorts dat Edam zich niet leent voor "massa-toerisme". De gemeente heeft dit ook in meerdere beleidsdocumenten aangegeven. Functies die hierop betrekking hebben, moeten dus niet worden toegestaan. Voor het gemeentebestuur staan voor het centrumgebied van Edam kleinschaligheid en het versterken van bestaande mogelijkheden voorop. Grote verkeersaantrekkende functies zijn niet gewenst; gelet op de structuur van de oude stad is de autobereikbaarheid niet optimaal en op sommige plaatsen is de parkeerdruk hoog.

In de Detailhandelsstructuurvisie van 2007 wordt voor de kern van Edam de conclusie getrokken dat het winkelgebied sfeervol is, maar het aanbod relatief kleinschalig en grote trekkers ontbreken. Als een van de mogelijke oplossingsrichtingen worden genoemd het realiseren van een "trekker" in het centrum in de vorm van een moderne supermarkt5 en een toename in het aanbod van meer luxe artikelen, mede bestemd voor de toerist. Een andere, meer bescheiden insteek is om de ruimtelijke inspanningen meer te richten op het behoud en versterken van de bestaande detailhandelsvoorzieningen. Wel kan de detailhandel in het centrumgebied mogelijk profiteren van twee andere ontwikkelingen:

  • de verruiming van de mogelijkheid van Bed&Breakfast;
  • de mogelijkheid om binnen een deel van het plangebied de functie van ambachtelijke bedrijvigheid en kunstnijverheid toe te staan.

In de nota "Inventarisatie Marktruimte Detailhandel centrum Volendam" worden bovenstaande uitgangspunten bevestigd, waar het gaat om de positionering en functie van een zgn. "trekker". Ook uit deze rapportage valt af te leiden dat geen aanbeveling verdient in de binnenstad van Edam winkels met een bovenlokale functie te vestigen.

Edam heeft een beperkte winkelfunctie. Op het gebied van dagelijks aanbod beschikt Edam over een supermarkt, een groenteboer, een slager en drie (banket-)bakkers. Daarbij ligt het aanbod verspreid over de kern. Het winkelaanbod in het centrum van Edam is in belangrijke mate gericht op toeristische bezoekers. Dat blijkt onder meer uit het ruime aanbod aan kaaswinkels, antiek en andere specifieke branches.

Voor wat betreft horeca is, ingevolge het gestelde in de Nota bestemmingsregeling Horeca-activiteiten, het beleid zoals geformuleerd in de nota Horecabeleid nog van toepassing. Dit houdt in dat voor Edam verruiming van horeca gekoppeld is aan het gebied van het stadsgezicht, in het bijzonder het kerngebied. Zoals aangegeven in paragraaf 1.3, ligt het plangebied binnen het kerngebied ('kernzone').

Binnen het hierboven beschreven kader en de overwegingen, kan een matrix worden opgeworpen met functies die gewenst en mogelijk zijn.

  Verbijzondering   Aanvullend  
Wonen   Appartementen    
Horeca   Kleinschalig hotel, in de luxe sector
Andere Horeca tot maximaal 1b* als opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten  
 
Detailhandel: kleinschalige detailhandel   Versspeciaalzaak
Frequent benodigde non-food(persoonlijke verzorging, huishoudelijke artikelen, bloemen/planten, dierbenodigdheden)
Modisch recreatief
Overige recreatief (optiek, juwelier, antiek en kunst, sport en spel, boeken)
Overige artikelen (tweedehandsartikelen, souvenir, wereldwinkel e.d.  
Maximaal winkeloppervlak 1.500 m2
verschillende branches worden niet toegestaan gelet op de grote verkeersaantrekkende werking en parkeervraag die het gebied niet aan kan (supermarkt, outlet, bouwmarkt, tuincentrum)

Entree moet zijn gelegen aan straat of binnentuin  
Kantoor   N.v.t.    
Cultuur en Ontspanning: Galerij, atelier, kunstnijverheid, museum   N.v.t.    
Maatschappelijk   Zorg, kinderdagopvang, fysiotherapie of tandartspraktijk of daarmee vergelijkbare praktijk    
Dienstverlening   Apotheek, drogisterij, consument verzorgende, zakelijke en paramedische dienstverlening    
Bedrijf: ambachtelijke bedrijven   Maximaal in categorie 1 als opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten    
Andere denkbare functies: filmtheater, bibliotheek, fitnessschool, centrum voor cursussen, onderwijs.  

(*)

1a) "Lichte horeca"

  • automatiek;
  • broodjeszaak;
  • cafetaria;
  • croissanterie;
  • koffiebar;
  • lunchroom;
  • ijssalon;
  • snackbar; (zonder nachtopenstelling, d.w.z. met openingstijden tot 23.00 uur)
  • shoarma/grillroom; (zonder nachtopenstelling, d.w.z. met openingstijden tot 23.00 uur)
  • pannenkoekrestaurant; (zonder nachtopenstelling, d.w.z. met openingstijden tot 23.00 uur)
  • tearoom.

1b) "Overige, lichte horeca met een bedrijfsoppervlak kleiner dan 250 m²"

  • bistro;
  • restaurant/brasserie (zonder bezorg- en/of afhaalservice);
  • hotel en/of pension;
  • uitsluitend afhaalservice.

1c) "Lichte horeca, met een relatief grote verkeersaantrekkende werking"

  • bedrijven genoemd onder 1a en 1b met een bedrijfsoppervlak van meer dan 250 m² (zonder zalenverhuur);
  • restaurant met bezorg- en/of afhaalservice (zoals bijvoorbeeld Pizzaketens, Chinese restaurants, Mcdrives etc.).

Door deze mix aan functies toe te staan, kan een zinvolle invulling van de panden worden gegeven. Al naar gelang de vraag van het moment, zal een bepaalde functie zich ter plaatse kunnen vestigen. Het flexibele regime komt in dit bestemmingsplan tot uiting in de bestemming “Gemengd” (met een bestemming Tuin voor de gronden die dat in het bestemmingsplan in voorbereiding stadsgezicht Edam ook al hebben). Binnen de bestemming Gemengd zijn voornoemde gebruiksvormen toegestaan. Voor Schepenmakersdijk 12-13 is een bestemming Wonen opgenomen. Immers, hier is reeds duidelijk wat het beoogde gebruik is voor de komende 10 jaar. De goot- en bouwhoogtes zijn ook overgenomen uit dat bestemmingsplan en afgestemd op de huidige situatie.

Met het nieuwe, flexibele planologische regime wordt een basis gecreëerd waardoor het mogelijk wordt blijvend te investeren in beheer en onderhoud van het pand, hetgeen tot gevolg heeft dat een Rijksmonument behouden blijft voor nu en toekomstige generaties. De aanwijzing van het historisch deel als Rijksmonument borgt dat het uiterlijk van de gevels en de binnentuin, in stand blijft, of niet zodanig gewijzigd wordt dat de monumentale waarde hierdoor onevenredig wordt aangetast. De functies die worden toegestaan vallen allen onder milieucategorie 1, welke volgens de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering in een gemengd gebied op 0 m van gevoelige functies mogelijk zijn, zulks vanwege de milieu-aspecten geluid, gevaar, geur en stof. Voor zover er ruimtelijke effecten zijn op de omgeving, zijn er qua geluid, stof, geur en gevaar dus geen belemmeringen. Wel moet rekening worden gehouden met de effecten op verkeer en parkeren. Ook moet duidelijk zijn dat de functies zelf ter plaatse mogelijk zijn, gelet op de aspecten bodem, archeologie, externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit en natuur. Deze toets vindt plaats in hoofdstuk 4. In navolgend hoofdstuk volgt eerst een toets aan het ruimtelijk relevant beleid van de diverse overheden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of onderhavig herontwikkelingproject naar woningen daadwerkelijk in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, flora en fauna, archeologie, verkeerskundige aspecten en economische haalbaarheid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).

De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.

Beoordeling en conclusie

Het flexibele regime dat wordt opgeworpen voor het voormalige complex van het Hoogheemraadschap, tast de nationale belangen niet aan.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro/Bro)

Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, zoals bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.

Het eerste deel van het Barro is in december 2011 van kracht geworden. In de loop van 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd, zoals de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp Ladder voor duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen, in het Besluit ruimtelijke ordening.

Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Met de eerdergenoemde uitbreiding van het Barro is de juridische verankering van de SVIR compleet geworden.

De voornoemde Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. E.e.a. betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ('Nut en noodzaak”).

In artikel 3.1.6 Bro is geregeld, dat:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Beoordeling

Onderhavig initiatief voorziet slechts in de functiewijzing van bestaande panden. Uit jurisprudentie blijkt dat de enkele functiewijziging van bestaande panden niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, 2e lid Bro. Zie bijvoorbeeld 201310814/1/R1: (..)In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. De plantoelichting behoefde derhalve voor de plandelen met de bestemming "Centrum" en "Gemengd" niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.(..). Ook uitspraak 201310555/1/A1 heeft deze strekking. Dit oordeel is ook logisch: de Ladder is er immers op gericht leegstand in bestaande panden te voorkomen. Om deze reden kan een nadere toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking achterwege blijven.

Conclusie

De genoemde nationale belangen zijn niet van toepassing in het plangebied en worden derhalve met het plan niet geschaad. Tevens is het plan in overeenstemming met Barro en Bro.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010, 2011, 2014)

De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 februari 2010 en aangenomen door Provinciale Staten op 21 juni 2010. De eerste herziening is op 23 mei 2011 vastgesteld door P.S. Op 3 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2014 opnieuw partieel gewijzigd. Dit betrof geen beleidsinhoudelijke wijziging en had betrekking op hoofdstuk 7 en bijlage 2 van de Structuurvisie. De wijziging heeft geen effect op ruimtelijke plannen.

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.

De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Van belang voor dit plangebied is vooral het belang duurzaam ruimtegebruik.

Duurzaam ruimtegebruik

Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de Provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. De Provincie Noord-Holland wil steden en dorpen optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het Bestaand Bebouwd Gebied.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig plan gaat uit van een flexibel gebruik van een reeds bebouwde binnenstedelijke locatie, zodat deze niet leeg komt te staan. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik.

3.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie Noord-Holland (2017)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PVRS) is opnieuw vastgesteld in september 2015. De nieuwe verordening omvat in hoofdzaak een technische wijziging, alle voorgaande wijzigingen zijn thans in één nieuw overkoepelend document gevangen. Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Verordening uit 2010 en alle daarop volgende wijzigingen, bevat de opnieuw vastgestelde verordening nauwelijks. Deze bevat geen nieuw beleid. OP 1 maart 2017 is een aangepaste verordening in werking getreden.

De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmings-plannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moet voldoen. Het gaat hierbij vooral om de doorwerking van het in de provinciale structuurvisie vastgelegde beleid. De provinciale ruimtelijke verordening is daarvoor bij uitstek het aangewezen instrument om die doorwerking te realiseren via algemene regels omtrent de inhoud voor o.a. bestemmingsplannen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen zijn algemene regels gesteld die zich specifiek richten op de provincie ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze manier komen rijksregels "getrapt" in bestemmingsplannen terecht.

In de navolgende passage wordt ingegaan op een aantal artikelen die in de verordening zijn opgenomen en betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie stelt weinig eisen voor bouwen en gebruik binnen bestaand bebouwd gebied.

Wel is artikel 5 van toepassing:

Artikel 5 Detailhandel

  • 1. Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe detailhandel met een totaal winkelvloeroppervlak van meer dan 5.000 m2 binnen bestaande winkelgebieden en een totaal winkelvloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 buiten bestaande winkelgebieden.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan binnen bestaande winkelgebieden voorzien in de vestiging van nieuwe detailhandel met een totaal winkelvloeroppervlak van meer dan 5.000 m2 of buiten bestaande winkelgebieden met een totaal winkelvloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 indien:
    • a. dit aantoonbaar niet leidt tot ernstige verstoring of duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelsstructuur;
    • b. als voor ontwikkelingen buiten de bestaande winkelgebieden aantoonbaar geen ruimte gevonden kan worden in de bestaande winkelgebieden;
    • c. als aantoonbaar sprake is van thematische binding aan een bestaand winkelgebied en;
    • d. er regionale afstemming heeft plaatsgehad binnen de regionale adviescommissie.
  • 3. Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe detailhandel op bedrijventerreinen en kantoorlocaties met uitzondering van:
    • a. Een afhaalpunt ten behoeve van internethandel;
    • b. Detailhandel die in zowel bedrijfseconomisch als ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de toegelaten bedrijfsuitoefening op grond van het vigerende bestemmingsplan en daarop nauw aansluit;
    • c. Brand- of explosiegevaarlijke detailhandel of;
    • d. Volumineuze detailhandel indien deze in winkelgebieden uit een oogpunt van hinder, veiligheid of verkeersaantrekkende werking niet inpasbaar is. Als het totaal winkelvloeroppervlak van deze volumineuze detailhandel meer dan 1500 m2 bedraagt, geldt dat:
      • Dit aantoonbaar niet leidt tot ernstige verstoring of duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur, en;
      • Er regionale afstemming heeft plaatsgevonden binnen de regionale adviescommissie.
  • 4. Op een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van nieuwe detailhandel buiten bestaand gebouwd gebied, is artikel 15 van overeenkomstige toepassing.

Voorts zijn ook artikel 8a (Meerlaagse veiligheid) en artikel 33 (Energie en duurzaam bouwen) van toepassing.

Artikel 8a luidt:

  • 1. De toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met:
    • a. de risico's van en bij overstroming, en;
    • b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van de beschrijving als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 33 luidt:

  • 1. Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en in zet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van rest warmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.
  • 2. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

Over artikel 8a en 33 kan worden aangegeven dat de veiligheid v.w.b. overstroming niet in het geding is. Voorts zal het plan voldoen aan de duurzaamheidseisen zoals die in het Bouwbesluit zijn opgenomen.

Beoordeling

Op basis van dit bestemmingsplan is detailhandel mogelijk, echter tot maximaal 1.500 m2. Het gaat overigens (ondanks de huidige bestemming Kantoor) niet om een kantoorlocatie als bedoeld in de Verordening. In de Verordening wordt een kantoorlocatie namelijk als volgt gedefinieerd: “kantoorlocatie: een binnen de provincie Noord-Holland gelegen terrein van minimaal 1 ha bruto dat vanwege zijn bestemming bestemd en geschikt is voor gebruik door kantoren en openbare gebouwen, daaronder niet begrepen een terrein dat in overwegende mate bestemd is voor detailhandel of horeca”. Het bestemmingsplan is zodoende in overeenstemming met artikel 5 van de Provinciale Verordening.

In het kader van de eerste herziening is in de PVRS een bepaling toegevoegd, te weten artikel 33 (Energie en duurzaam bouwen). Lid 1 van artikel 33 bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparingen, inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen dient te voldoen. Verder zijn er overigens geen provinciale belangen uit de PVRS in het geding.

Nieuw te bouwen gebouwen moeten op grond van het Bouwbesluit aan bepaalde eisen voldoen op het gebied van energiezuinigheid. Dit wordt uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Hoe lager de EPC, hoe zuiniger het gebouw.

De EPC is sinds 1995 een instrument van het Nederlandse klimaatbeleid. Door energiebesparing en toepassing van duurzame energie wordt de verbranding van fossiele brandstoffen beperkt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de vermindering van de Nederlandse uitstoot van CO2. Het is van belang om de CO2-uitstoot te verminderen om zo klimaatverandering tegen te gaan.

Beoordeling

Het betreft hier een functieverandering binnen bestaande panden. Het bouwbesluit vormt in deze het formele kader waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning getoetst dient te worden. De aanvraag om omgevingsvergunning zal verder aan de normen van het Bouwbesluit en voorts aan andere bouwkundige en brandveiligheidseisen getoetst worden. Gesteld kan worden dat de isolerende waarde van het pand toeneemt en daarmee de EPC.

Conclusie

Het bestemmingsplan komt derhalve overeen met de Provinciale Verordening.

3.4 Regionaal beleid

3.4.1 Regiovisie Waterland 2040 Vitaal met karakter (2009)

In de regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is Vitaal met Karakter. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.

Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaaleconomische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. In de Regiovisie zijn geen nieuwe initiatieven beschreven, die een nadere uitwerking vragen voor het plangebied in Edam.

Conclusie

Gelet op de Regiovisie dient het authentieke karakter te worden gewaarborgd en nieuwe ontwikkelingen voor een vitale kern alleen mogelijk te maken, indien dit niet ten koste gaat van het authentieke karakter. De herontwikkeling vindt plaats in de bestaande bebouwing. Op dit moment worden de gebouwen deels gebruikt als bezoekers- en vergaderlocatie van de gemeente; deels staan de panden leeg. Deze leegstand werkt mogelijk verloedering van de panden in de hand. Dit moet worden voorkomen; hetgeen mogelijk is door een mix aan (vaak centrum gerelateerde) functies toe te staan.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie Edam-Volendam 2020-2040 (2009)

Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een Structuurvisie vastgesteld.

Deze Structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De geformuleerde speerpunten van beleid zijn:

  • voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van de eigen ingezetenen;
  • de ontwikkeling van een aantal zogenaamde inbreidingslocaties;
  • een woningbouwprogramma met uitgangspunten voor benoemde doelgroepen;
  • de aanleg van een 3e ontsluitingsweg;
  • een bescheiden groei in het aanbod van eigen bedrijventerrein;
  • een uitvoeringsprogramma met een aantal afzonderlijke ontwikkelingen;
  • een kader voor kostenverhaal.

Het plangebied is gelegen in het centrum van Edam. In de Structuurvisie wordt gesteld dat het van groot belang is dat zorgvuldig wordt omgegaan met de cultuurhistorische waarden, karakteristieken en kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen worden zorgvuldig getoetst op beeldkwaliteit die past bij het historische karakter. Voor historisch Edam is een toetsingskader beschikbaar behorend bij de status van beschermd stadsgezicht. De toetsing aan dit kader wordt in paragraaf 4.3.3 beschreven. De behoefte aan betaalbare woningen voor starters wordt als aandachtspunt genoemd in de structuurvisie. Om aan de vraag van deze woningzoekenden te voldoen zou een groot deel van het woningbouwprogramma gericht kunnen zijn op de realisatie van bereikbare koopwoningen, waarmee dan direct wordt gebouwd voor de woningvraag van starters. Rekening houdend met de verdiencapaciteit van veel jonge huishoudens en het huidige renteniveau moet bij de categorie bereikbare koop gedacht worden aan koopprijzen beneden € 250.000,-.

Beoordeling en conclusie

Het initiatief sluit aan bij de Structuurvisie Edam-Volendam en bij de woningbehoefte inhoudende het realiseren van betaalbare woningen. Het plan betreft het hergebruik van bestaande gebouwen waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden in het gebied.

3.5.2 Visiedocument Centrumgebied Edam

In het visiedocument “Centrumgebied Edam”2 wordt de visie voor het stadsgezicht Edam als volgt geformuleerd:

“De visie is om de unieke historische stad Edam ruimtelijk verder te versterken en als recreatief product beter te benutten. Dit alles wel binnen de kaders van een verbetering van de leefbaarheid van haar inwoners. Wonen, ondernemen, detailhandel/winkelen en recreëren moeten gezamenlijk goed kunnen functioneren en geven tegelijkertijd vorm aan en het gebruik van de historische omgeving. Het gaat om een soepel samenspel van wonen, ondernemen en recreëren in de unieke omgeving van de historische stad Edam. Het is daarbij niet de bedoeling om een conserverend beleid te voeren, maar juist ruimte te geven aan ontwikkelingen. Het biedt het beschermd stadsgezicht Edam de benodigde dynamiek en maakt haar toekomstbestendig.”

Deze visie is nader verduidelijkt en gevisualiseerd middels de zogenaamde Visiekaart Edam. Centraal onderdeel daarbij is: “Samenspel van wonen, ondernemen, detailhandel/winkelen en recreëren in een unieke historische stad”.

De gemeenteraad heeft bij zijn besluit van 14 juli 2011 dit document vastgesteld waar het gaat om de relevante uitgangspunten voor dit gebied en voorts vanuit een integrale benadering besloten tot de navolgende bestuurlijke beleidsuitspraken.

In algemene zin gelden de volgende geformuleerde speerpunten van beleid:

  • Voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van de eigen ingezetenen;
  • De ontwikkeling van een aantal zogenaamde inbreidingslocaties;
  • Een woningbouwprogramma met uitgangspunten voor benoemde doelgroepen;
  • De aanleg van een 3e ontsluitingsweg;
  • Een bescheiden groei in het aanbod van eigen bedrijventerrein;
  • Een uitvoeringsprogramma met een aantal afzonderlijke ontwikkelingen;
  • Een kader voor kostenverhaal.

Cultuurhistorie

  • Nieuwe grootschalige, ruimtelijke ontwikkelingen of voorzieningen zijn alleen mogelijk, voor zover die passen binnen de randvoorwaarden, die samenhangen met of voortvloeien uit de status van het beschermde Stadsgezicht;
  • Zorgvuldig beheer en waar mogelijk een versterking van de openbare ruimte c.q. een herstel van de cultuurhistorische waarden van die openbare ruimte door herinrichtingsmaatregelen. Deze herinrichtingsmaatregelen lopen in beginsel parallel aan het reguliere, grootschalige onderhoud. Ook zal daarbij meer expliciet aandacht zijn voor straatmeubilair, zoals zitbanken, lantaarns, verwijzingsborden. Van gemeentewege zal hiertoe een handleiding of een inrichtingsplan worden opgesteld;
  • In het nieuwe bestemmingsplan zal een aangescherpt regime worden opgenomen, waardoor panden die niet als rijksmonumenten zijn aangemerkt, maar die wel een monumentale waarde hebben of beeldbepalend zijn, beter worden beschermd.

Woningbouw

  • Het centrumgebied van Edam leent zich niet voor grootschalige woningbouwopgaves. Waar zich een gelegenheid voordoet via inbreiding wordt binnen de randvoorwaarden van het beschermde Stadsgezicht en haar eigen ruimtelijke beleid overwogen al dan niet medewerking te verlenen aan (vervangende) nieuwbouw van woningen of aan woningbouw als gevolg van functiewijzigingen (bedrijfsbeëindiging of verplaatsing).

Verkeer & Parkeren

  • Het centrumgebied van Edam zal nader worden onderzocht en beschouwd waar het gaat om de verkeerskundige aspecten zoals de ontsluiting, de verkeerscirculatie, de parkeervoorzieningen en het daarbij behorende parkeerregime (het GVVP en een Parkeernota);
  • Het beleid is erop gericht om het centrumgebied van Edam meer autoluw te maken;
  • De auto's en bussen van toeristen dienen na een overgangsperiode uitsluitend nog aan de randen van het stadsgezicht te worden geparkeerd. In eerste instantie zal hiervoor worden onderzocht hoe dit met een parkeerverwijssysteem kan worden bewerkstelligd en welke locaties hiervoor moeten worden aangewezen;
  • De bereikbaarheid van het centrumgebied voor de toeristen en bezoekers vanaf de opvanglocaties en de noodzakelijke verwijzingen daarvoor dienen te worden verbeterd c.q. aangebracht;
  • Voor zover aan de randen onvoldoende parkeervoorzieningen ontbreken, zal worden onderzocht waar uitbreiding van dergelijke parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd.

Detailhandel

  • Het karakter en de beschermde status van het stadscentrum lenen zich niet goed voor grootschalige ingrepen in het centrumgebied, zoals bijvoorbeeld “een trekker” in de vorm van een supermarkt of warenhuis;
  • Het beleid zal verder vooral worden gericht op het behouden en versterken van de bestaande detailhandel. De bestaande winkels zijn belangrijk voor de vitaliteit van het centrumgebied. Via het bestemmingsplan zullen waar mogelijk bescheiden vergrotingen t.b.v. de uitbreiding van het BVO van de winkelfunctie worden gehonoreerd, hetzij door meer mogelijkheden aan de achterzijde van een perceel, hetzij door toe te staan (al dan niet tijdelijk) een bestaande bovenwoning bij de winkelfunctie te betrekken;
  • Binnen het centrumgebied wordt een meer flexibele bestemming voorgestaan voor de begane grond, hetgeen impliceert dat de functies detailhandel en dienstverlening uitwisselbaar zijn. Daarnaast zal het mogelijk zijn om bestaande woonfuncties op de begane grond desgewenst (weer) te wijzigen in detailhandel tot een nog nader te bepalen maximum bruto vloeroppervlak;
  • Verder dienen bestaande winkels zoveel mogelijk behouden te blijven, zodat voortaan bij de omgekeerde situatie om eraan mee te werken (zoals een winkel te veranderen in een woonfunctie) terughoudendheid zal worden betracht.

Toerisme en stadspromotie

  • Het beschermde stadsgezicht maakt dat Edam zich niet leent voor “massa–toerisme”. Aan initiatieven die hierop betrekking hebben zal geen bestuurlijke medewerking worden verleend;
  • Het huidige toerisme draagt bij aan het in standhouden van de huidige middenstand en horeca en vitaliteit daarvan. Een gezonde middenstand en horeca dragen bij aan het behoud en zo mogelijk het herstel van het cultuur-historische karakter van het stadsgezicht. Om die reden verdient het aanbeveling dat marktpartijen in samenwerking met de gemeente de stadpromotie van Edam versterken en meer gestructureerd gaan uitdragen;
  • Voor zover blijkt dat ook in Edam behoefte bestaat aan meer hotelbedden, dan is de gemeente bereid na te gaan in hoeverre zonder ingrijpende nieuwbouw of uitbreiding van bestaande gebouwen deze behoefte in juridisch-planologisch opzicht valt te faciliteren;
  • In hoeverre de ontwikkelingen op het gebied van het toerisme in Volendam kunnen bijdragen aan een impuls voor het stadstoerisme van Edam zal uit nader onderzoek moeten blijken;
  • Voor het gemeentebestuur staan voor het centrumgebied van Edam kleinschaligheid en het versterken van bestaande mogelijkheden voorop;
  • Nieuwe, kleinschalige initiatieven waarbij de bestaande haven(s) en vaarwegen voor toeristische doeleinden intensiever worden benut en bovendien verschillende locaties met elkaar worden verbonden, zullen door de gemeente positief worden tegemoet getreden en waar mogelijk in juridisch-planologische zin worden gefaciliteerd;
  • In het kader van het nieuw op te stellen bestemmingsplan zal verder worden onderzocht of en op welke wijze de mogelijkheid van Bed & Breakfast binnen de woonbestemming en bestaande bebouwing kan worden toegestaan. Extra bouwmogelijkheden zullen daarbij vanwege de kwetsbaarheid van het gebied in principe niet worden toegestaan.

Beoordeling en conclusie

De mogelijkheid tot realisatie van appartementen/woningen past binnen de wens om woningen te realiseren voor eigen ingezetenen en zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte binnen het beschermd stadsgezicht. Tevens wordt een basis gelegd om te investeren in het historisch deel van het complex waardoor een zorgvuldig beheer en waar mogelijk een herstel of versterking van de cultuurhistorische waarden mogelijk wordt.

3.5.3 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoer Plan (2013)

Ambitie

De gemeente Edam-Volendam streeft ernaar om de historische waarde van zowel Edam als Volendam zoveel mogelijk tot uiting te laten komen. Tegelijkertijd dienen ontwikkelingen, mits deze passen binnen de gestelde kaders van het bestemmingsplan, te worden gefaciliteerd. Verkeer en vervoer speelt in dit streven een centrale rol.

De algemene doelstelling op dit gebied is verwoord in de onderstaande ambitie:

“Het vanuit een integrale benadering streven naar een duurzaam, veilig functionerend verkeerssysteem voor een leefbare woon- en werkomgeving, zonder de cultuurhistorische waarde van de kernen in het geding te brengen.”

Voor wat betreft de verkeersveiligheid zijn daarbij de uitgangspunten van “Duurzaam Veilig” leidend. Ten aanzien van de centra is het vertrekpunt die aan te merken als “voetgangersgebieden”, omdat zij aldaar de primaire weggebruikers zijn en om de leefbaarheid te vergroten.

Doelstellingen

De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zevental (sub-) doelstellingen. Deze doelstellingen betreffen alle hoofdonderwerpen van verkeer en vervoer. In deze beleidsnota worden de doelstellingen per hoofdstuk uitgewerkt in een aantal uitgangspunten. Per uitgangspunt worden vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd. Voor het overzicht staan de actiepunten in elk hoofdstuk in tabellen weergegeven. Alle doelstellingen worden nagestreefd en uitgewerkt binnen de algemene kaders gesteld door het rijk, de provincie Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam:

  • Verkeersveiligheid: voortzetten van de dalende trend in het aantal verkeersslachtoffers door uitvoering van integraal verkeersveiligheidsbeleid;
  • Leefbaarheid: het streven naar een leefbare gemeente, waarbij de nadruk ligt op het verhogen van de verblijfs- en belevingswaarde in woongebieden en de historische centra;
  • Gemotoriseerd vervoer: het garanderen van de doorstroming op het wegnetwerk binnen de gemeente, waarbij zowel de huidige knelpunten als de mobiliteitseffecten van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen centraal staan;
  • Parkeren: het voeren van een actief parkeerbeleid dat gericht is op het behoud van een veilige, comfortabele leefomgeving;
  • Fiets: het bevorderen van het gebruik van de fiets, ten koste van het autogebruik, door het fietsverkeer veiliger, sneller en comfortabeler te maken;
  • Voetganger: behoud en verbetering van een veilig voetgangersklimaat;
  • Openbaar vervoer: De huidige kwaliteit van het openbaar vervoernetwerk behouden en het gebruik van dit netwerk, ten opzichte van de auto, stimuleren.

Beoordeling en conclusie

Het plan leidt niet tot een verkeersonveilige situatie of een onleefbare situatie. Zie paragraaf 4.3.5. Het plan staat de doelstellingen van het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan niet in de weg.

3.5.4 Parkeernota Edam-Volendam (2010)

In een technische rapportage zijn de elementen parkeeronderzoek en parkeerbalans uitgewerkt. Het gebied maakt in deze rapportage onderdeel uit van Centrum Edam. De parkeerdruk in het gebied op en rondom de Schepenmakersdijk is vrij hoog en op zaterdagmiddag meer dan 85%. Vooral op zaterdag hebben veel straten een hoge parkeerdruk met een bezettingsgraad van meer dan 85% en in een aantal straten zelfs meer dan 100%. Zie navolgende afbeelding. Er is dan een tekort aan parkeerplaatsen in en rondom het centrum. In paragraaf 4.3.5. wordt ingegaan op het aspect parkeren. Hieruit blijkt dat het initiatief in overeenstemming is met de parkeernota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0021.jpg"

3.5.5 Nota parkeerfonds Edam – Volendam (2011)

Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam - Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag. Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet onder-of bovengronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren. Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een dergelijke initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.

De hoogte van de bijdragen zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de daarbij gekozen uitgangspunten. De opzet van de in de nota Parkeerfonds te onderscheiden situaties leiden tot aan de gemeente te betalen bijdragen; deze zijn in een tabel opgesomd. Zo geldt voor een ondergrondse parkeergarage een bedrag van € 22.000,- per parkeerplaats.

Parkeernormen worden per geval bepaald; de initiatiefnemer dient in principe daarin te voorzien en de kosten voor zijn rekening te nemen. In artikel 2.5.30, lid 4 onder b, van de bouwverordening staat dat: “Aan het verlenen van een ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden”. Deze wordt gerelateerd aan de extra parkeerbehoefte die de in het plan vervatte vergunning genereert. Echter, met de vaststelling van dit bestemmingsplan komt de bouwverordening voor dit plangebied te vervallen. Dit is een gevolg van Reparatiewet BZK 2014 (33 951).

In artikel 3.2.1 lid 2 Bro staat nu dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Uit de toelichting blijkt dat deze bepaling over 'wetsinterpreterende beleidsregels' in bestemmingsplannen is bedoeld om het onderwerp 'parkeren' op een vergelijkbare wijze te regelen als nu het geval is in de gemeentelijke bouwverordening. Concreet betekent dat dan dat in een bestemmingsplan kan worden volstaan met het voorschrijven van voldoende parkeerruimte en dat dit aan de hand van beleid dan concreet kan worden ingevuld. Om deze reden is in de regels een regeling opgenomen dat bij gebruikswijzigingen voldaan moet worden aan de regel dat voldoende parkeerbehoefte op eigen terrein aanwezig moet zijn. Een bestaand tekort mag hier overigens mee worden verdisconteerd. Wordt hierin niet voorzien, dan zal een afdracht gedaan moeten worden in het parkeerfonds.

Beoordeling en conclusie: de Nota parkeerfonds en de parkeernota (zie vorige paragraaf) zijn relevant voor dit gebied omdat er een hoge parkeerdruk heerst. Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 van deze toelichting waarin staat vermeld hoe hiermee wordt omgegaan in onderhavig plan.

3.5.6 Welstandsnota (2004, 2013)

Het welstandsbeleid van de gemeente Edam-Volendam is neergelegd in de Wel-standsnota. Op 27 juni 2013 is deze nota opnieuw vastgesteld. Op basis van deze welstandsnota behoort het plangebied tot gebied `A1 Beschermd stadsgezicht Edam`. Dit gebied is een door het rijk aangewezen beschermd stadsgezicht. Dit omdat het gebied van algemeen belang wordt geacht vanwege de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke structurele samenhang dan wel de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. De welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de architectonische waarden door middel van een gedetailleerd beoordelingskader dat nauw is gerelateerd aan het beschermd stadsgezicht. Het welstandsniveau sluit geheel aan bij de status beschermd stadsgezicht.

Beleid

Het behouden en revitaliseren van het stadsgezicht Edam staat voorop. Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon en de opbouw van het gebied met individuele gebouwen is in het beschermd stadsgezicht van groot belang, aangezien deze patronen en karakteristieken de dragers vormen van het gebied; nieuwe bebouwing dient in deze hoofdstructuur te worden ingepast. De nieuwbouw dient zich qua architectuur te voegen naar de bestaande omgeving en de voor het gebied kenmerkende architectuur. Bij voorkeur dient dan ook te worden gebouwd op een traditionele wijze met een zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau. Gemotiveerd en slechts bij uitzondering kan bij nieuwbouw de architectonische vormgeving ook modern zijn, mits deze van uitzonderlijke kwaliteit is. Op deze manier kan de kwaliteit van de nu aanwezige historische architectuur herkenbaar worden benadrukt. Bij een modern bouwen zal een interpretatie gegeven worden van de omgeving, waarbij plaatsing en transparantie, materiaalgebruik en gevelindeling belangrijke elementen vormen. De aanwezige karakteristieken worden benut. De gemeente wil verder de kwaliteiten behouden door middel van bescherming van het beschermd stadsgezicht. Het welstandsbeleid borduurt hierop voort.

Onder meer de volgende criteria zijn van toepassing:

Relatie met de omgeving

  • de kleinste en bepalende eenheid van het gebied is één pand en maakt onderdeel uit van een gevelwand;
  • de architectuur moet zowel bijdragen aan het continue beeld en de totaalsfeer van de stad, als aan de herkenbare identiteit van de individuele gebouwen;
  • de aanwezige structuur ter plaatse moet worden gehandhaafd;
  • samenvoeging van panden is toegestaan, mits de ritmiek van de gevelwand wordt gehandhaafd;
  • de hoofdgevel en de ingangen van de panden dienen aan de hoofdstraat te liggen of via stegen aan de zijkant;
  • waar strakke rooilijnen aanwezig zijn, moeten deze gehandhaafd worden;
  • waar aaneengesloten gevelwanden voorkomen, moeten deze gehandhaafd worden.

Massa en opbouw van het gebouw

  • de nokrichting dient óf haaks op, óf parallel aan de straat te zijn;
  • gesloten gevelwanden aan de openbare ruimte dienen voorkomen te worden;
  • er moet onderscheid worden gemaakt tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken in massa en vormgeving;
  • bijbehorende bouwwerken dienen zich bij voorkeur achter het hoofdgebouw te bevinden;
  • balkons zijn aan de voorzijde niet toegestaan;
  • balkonhekken aan de achterzijde dienen klein en luchtig te zijn, met een houten, stalen of smeedijzeren detaillering;
  • de afwisseling in goot- en/of nokhoogte moet bij voorkeur gehandhaafd worden;
  • er dient een duidelijke overgang tussen gevel en dak te zijn;
  • gevels dienen verticaal geleed te zijn;
  • installaties dienen altijd uit het zicht vanaf de openbare weg of het openbaar groen te worden geplaatst.

Detaillering, materiaal en kleur

  • de elementen in de gevel ( deuren, ramen etc.) dienen in een consistente verhouding tot elkaar te staan en tot de gevel als geheel;
  • de gevelwanden grenzend aan de openbare weg dienen voor ten minste 20 % transparant te zijn;
  • gevellijsten dienen verbijzonderd te worden;
  • als er dakgoten in het zicht zijn, dienen deze op dezelfde manier gedetailleerd te worden als het beeld van de aangrenzende bebouwing;
  • karakteristieke detaillering van dorpels, lateien, goten, gootklossen, windveren is verplicht;
  • er dienen kleuren gebruikt te worden die voor Edam kenmerkend zijn;
  • er dient gebruik te worden gemaakt van materiaal dat voor de binnenstad kenmerkend is, namelijk metselwerk voor de voorgevel, steen, hout of pleisterwerk voor de zijgevel; in een enkel geval mag de voorgevel uit wit pleisterwerk bestaan dan wel uit metselwerk meteen houten voorschot boven; hout voor met name deuren en
  • kozijnen; gebakken pannen of gehakte leisteen als dakbedekking;
  • witte steen als hoofddrager is niet toegestaan;
  • het gebruik van kunststof is niet toegestaan;
  • kunststof dakranden, kunststofkozijnen en aluminiumkozijnen zijn niet toegestaan;
  • geglazuurde dakpannen zijn niet toegestaan;
  • het gebruik van het voor het gebied karakteristieke materiaal (meestal metselwerk) als drager is verplicht;
  • gevelreclame is toegestaan, mits zorgvuldig ontworpen, ondergeschikt aan het historische beeld en in overeenstemming met de specifieke criteria voor reclame.

Voor wat betreft gebouw D geldt dat de welstandscommissie reeds een positief advies heeft gegeven. Voor de andere gebouwen is nog geen concreet plan. Indien er vergunningplichtige werkzaamheden plaatsvinden, zullen deze worden voorgelegd aan de welstandscommissie. Tevens is een monumentenvergunning nodig. Deze toekomstige toets staat de haalbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.5.7 Erfgoedverordening gemeente Edam–Volendam 2010 (2011)

Bij raadsbesluit van 24 november 2011 is de “Erfgoedverordening gemeente Edam-Volendam 2010” vastgesteld.

Onderhavige erfgoedverordening regelt de status van gemeentelijke monumenten via het bestemmingsplan. Naast een vergunning–procedure ingevolge de Wabo voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Dit cultuurgoed krijgt via een dubbelbestemming “Waarde–Edams–Volendams erfgoed” (WR-EV) een vaste positie binnen het bestemmingsplan. Hierdoor worden de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuur- en architectuurhistorie, alsmede landschap integraal bewaakt. Het nieuwe aan dit planologische erfgoedregime is, dat het systeem ontwikkelingsgericht is vanwege duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik en dat er een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Mede hierdoor wordt er als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening, Monumentenwet c.q. de daarvan afgeleide regeling en de Woningwet en de Wabo, zodat een dekkend, meer integraal regime ontstaat.

Het voordeel van een dergelijk systeem is, dat door de koppeling van het bestemmingsplan aan de Erfgoedverordening een integrale bescherming mogelijk is in plaats van de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak (in plaats van een gebiedsgerichte benadering).

In de Erfgoedverordening zijn gradaties in beschermingsniveaus opgenomen, te weten:

  • karakteristiek waardevol bouwwerk;
  • beeldbepalend bouwwerk;
  • stolp;
  • waardevol cultuurhistorisch element;
  • cultuurhistorisch attentiegebied.

Het gemeentelijk monumentenbeleid van Edam-Volendam wordt daarmee beheerst door:

  • de Monumentennota met een gemeentelijke Cultuurwaardenkaart;
  • de eerder genoemde Erfgoedverordening;
  • de uitwerking in het bestemmingsplan, zoals dat schematisch is weergegeven in paragraaf 4.3 van deze toelichting.

Beoordeling en conclusie

Onderhavig plangebied beschikt over monumentale waarden en is daarom van een aanduiding rijksmonument voorzien, met uitzondering van de gebouwen B2, D en E, die geen historische waarden hebben. De verdere bescherming van het complex gebeurt via de Erfgoedwet. Tevens krijgt het plangebied een Waarde-Beschermd Stadsgezicht mee, dat een eigen of aparte bescherming behoeft en verkrijgt. Het plangebied ligt immers binnen een beschermd stadsgezicht. Binnen een beschermd stadsgezicht vervalt een deel van het vergunningsvrij bouwen op grond van de Wabo.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgeving door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Besluit m.e.r

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dit betekent dat als een plan onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.

Getoetst moet worden op:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de mogelijke gevolgen.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk en het plan kan worden vastgesteld;
  • 2. Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. en het plan is daarmee m.e.r.-plichtig.

Beoordeling plan

Het plan biedt de mogelijkheid om woningen te realiseren in reeds bestaande panden. Dit is een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde (deze bedraagt 2.000 woningen of 100 ha) en de ligging van het plan in het bestaand bebouwd gebied, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van dit plan in de navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.

M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Beoordeling M.e.r.-plicht

De beoordeling of er significante effecten zijn te verwachten vindt plaats in paragraaf 4.3.2. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.

Conclusie

Gelet op de geringe omvang van de toename, ruim onder de drempelwaarde, en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van dit bestemmingsplan in voldoende mate afgewogen (zie verder dit hoofdstuk). Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.

4.2.2 Milieuzonering

Beleid en regelgeving

Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving?
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Richtinggevend hierin zijn de indicatieve onderzoekszones zoals opgenomen in de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, mede bepalend voor de mate van hinder. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieucategorie.

Richtafstand   Milieucategorie  
10 m   1  
30 m   2  
50 m   3.1  
100 m   3.2  
200 m   4.1  
300 m   4.2  
500 m   5  

Deze gaat uit van een “rustige woonwijk”. In zogenaamde “gemengde gebieden” echter kan gemotiveerd een kleinere afstand van milieugevoelige functies (wonen) tot overlast veroorzakende gebieden worden aangehouden. Het idee is dat een rustige woonwijk een hoger beschermingsniveau verdient dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). in een gemengd gebied komt matige tot sterke functiemenging voor. direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes voor gemengde gebieden is weergegeven in onderstaande tabel. Uitgangspunt is dat steeds één stapje lager kan worden aangehouden wat betreft afstand.

Richtafstand   Milieucategorie  
0 m   1  
10 m   2  
30 m   3.1  
50 m   3.2  
100 m   4.1  
150 m   4.2  
300 m   5  

Het centrum van Edam is als gemengd gebied te typeren. Naast woningen komen winkels voor, dienstverlenende bedrijfjes en kantoren als makelaarskantoren, kappers, schoonheidssalons, bakkers, hotels, cafés en restaurants.

Onderzoek

Algemeen

Om de onderzoeksvragen te beantwoorden wordt aansluiting gezocht bij de indicatieve afstanden genoemd in de publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” (VNG-uitgeverij, Den Haag, editie 2009). Deze VNG-publicatie geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. De in de publicatie Bedrijven en milieuzonering genoemde richtafstanden kunnen niet zonder meer te worden toegepast in elke situatie. De afstanden moeten worden afgestemd op de omgevings- en bedrijfskenmerken. Dit leidt tot een gemotiveerd toepassen van de afstanden. Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden in principe gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de nieuwe woningen.

Onderzoeksvragen

Allereerst wordt uitgegaan van een situatie waarbij het gehele complex een gevoelige functie krijgt, bijvoorbeeld wonen.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich één hindergevende functie namelijk Scheepswerf Groot. De scheepswerf Groot is gelegen aan de Lingerzijde 25, Kwakelsteeg 2-6 in Edam, op een kleinste afstand van circa 100 meter van (mogelijk) de te realiseren woningen. Volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering een afstand van 100 tot uiteindelijk 500 meter aangehouden tot woningen in verband met geluidoverlast. Op basis van de milieuvergunning is een scheepswerf tot categorie 5 toegestaan. In gemengde gebieden zou derhalve een afstand van 300 m moeten worden aangehouden. Binnen deze afstanden zijn meerdere woningen (alsook de nieuwe woningen) gelegen. De scheepswerf is ook gezoneerd3.

Gezoneerde industrieterreinen

Op 1 september 1982 trad het hoofdstuk Industrielawaai van de Wet geluidhinder in werking (hoofdstuk IV en V). Deze wet schreef voor dat wanneer er op een bedrijventerrein een bedrijf of activiteit voorkwam die genoemd werd in het Besluit Categorie A-inrichtingen Wet geluidhinder, dat terrein werd aangemerkt als gezoneerd industrieterrein. In 1993 is het Besluit Categorie A-inrichtingen ingetrokken en werden de bedrijven die in belangrijke mate geluid kunnen veroorzaken, aangewezen in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit Wet Milieubeheer (Ivb). Met de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is dat artikel op zijn beurt komen te vervallen en zijn categorieën inrichtingen die als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, opgenomen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

De Wet geluidhinder voorziet in een zonegrenswaarde en in een maximaal toelaatbare geluidbelasting voor woningen die zijn gelegen binnen de zone, maar buiten het industrieterrein.

Gevolgen van de zone - Buiten de zone

Buiten een bestaande zone (de 50 dB(A)-zone) mag de geluidbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan.

Gevolgen van de zone - Binnen de zone (maar buiten het industrieterrein)

  • De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (spreektaal 'voorkeursgrenswaarde') vanwege het betrokken industrieterrein, van de gevel van woningen binnen de 50 dB(A)-zone is 50 dB(A).
  • Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting (=50 dB(A), kan een hogere waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde voor ge-projecteerde woningen niet meer mag zijn dan 55 dB(A) en voor aanwezige of in aanbouw zijnde woningen niet meer mag zijn dan 60 dB(A).
  • Binnen de 55 dB(A)-contour mogen geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt.

Op het industrieterrein

  • (Bedrijfs)woningen die op het bedrijventerrein staan worden niet aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wet geluidhinder. Deze wet voorziet niet in grenswaarden voor woningen die gelegen zijn op het industrieterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0022.jpg"

Geluidszone Scheepswerf De Groot

Kortom de zone regelt dat buiten deze zone de geluidsbelasting van de gezamenlijke bedrijven op het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) mag bedragen. Dit geldt ook voor woningen binnen de zone, met dien verstande dat een hogere waarde kan worden vastgesteld indien hier niet aan voldaan wordt. Met de vaststelling van de zone wordt als het ware een buffer geschapen tussen de industrie enerzijds en de woonomgeving anderzijds. Anderzijds mag het bedrijf binnen de zone een bepaald geluidsniveau produceren (het schept dus ook rechten). Om de geluidshinder naar de omgeving te verkleinen zijn ter plaatse van de inrichting maatregelen doorgevoerd; zo is de lier omkast en is de hogedrukpomp verplaatst.

Beoordeling en conclusie

Alle mogelijke woningen liggen buiten de geluidzone van De Groot. Bovendien liggen diverse woningen dichter bij de scheepswerf waar het bedrijf al moet voldoen aan de 50 dB(A) norm. Deze inrichting kan derhalve niet beperkt worden in zijn bedrijfsuitvoering als gevolg van de realisatie van de woningen. Tevens kan deze inrichting geen hinder veroorzaken bij de nieuw te realiseren woningen.

4.2.3 Geluid

De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).

Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Wegverkeer

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg: stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de rand van de weg. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0023.jpg"

Tabel. Overzicht van de zones langs wegen

Artikel 74 lid 2 van de Wgh maakt een uitzondering voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig4. Ten westen van het plangebied zijn de Hoornsejaagweg (N247) en de Klein Westerbuiten gelegen. Deze wegen liggen in stedelijk gebied en hebben twee rijstroken. Volgens de Wgh hebben deze wegen hiermee een zone van 200 meter. De Hoornsejaagweg (N247) en de Klein Westerbuiten zijn gelegen op een afstand van respectievelijk circa 80 meter en circa 100 meter van het plangebied. Hierdoor is het plangebied gelegen binnen de zone van deze wegen.

Ten zuiden van het plangebied is de Singelweg gelegen. Deze weg ligt in stedelijk gebied en heeft twee rijstroken. Volgens de Wgh heeft deze weg hiermee een zone van 200 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 50 meter van de weg en ligt hierdoor binnen de zone van deze weg.

Op een afstand van circa 35 meter ten westen van het plangebied is het Egbert Snijderplein gelegen. De weg ligt in stedelijk gebied en heeft 1 rijbaan (tweerichtingsweg). Volgens de Wgh heeft deze weg hiermee een zone van 200 meter. Het plangebied is gelegen binnen de zone van deze weg.

Het plangebied ligt direct aan de Schepenmakersdijk. Deze weg heeft een 30 km/uur-regime. Volgens de Wgh geldt voor deze weg geen onderzoeksplicht.

Overige wegen nabij het plangebied hebben een dusdanig lage intensiteit dat er geen relevante geluidbijdrage van deze wegen wordt verwacht ter plaatse van het plan.

Er is gelet hierop akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de Hoornsejaagweg (N247), Klein Westerbuiten, Singelweg en het Egbert Snijderplein5. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ook onderzoek gedaan naar de geluidhinder ten gevolge van de Schepenmakersdijk. Het akoestisch onderzoek maakt als bijlage onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Er is van de hypothetische situatie uitgegaan dat het gehele complex een geluidgevoelige gebruik (wonen) krijgt.

Geluidbelastingen

De geluidbelastingen zijn ten gevolge van de verschillende wegen weergegeven in de onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat ter plaatse van blok A, B1 en B2 en D de voorkeursgrenswaarde nergens wordt overschreden. Voor blok C en E is dat wel het geval, in beide gevallen vanwege de Singelweg. Tevens valt op dat de Schepenmakersdijk voor de blokken A, B1 en B2 en D de meeste geluidbelasting veroorzaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0024.jpg"

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de geluidbelastingen vanwege de niet-zoneplichtige Schepenmakersdijk (30 km/h) inzichtelijk gemaakt. De hoogste berekende geluidbelasting bedraagt 61 dB, exclusief aftrek ex art. 110g Wgh.

Omdat deze weg een 30 km-regime heeft, is deze weg niet onderzoeksplichtig en zijn de normen uit de Wgh niet van toepassing. Voor de toetsing in het kader van een goede ruimtelijke ordening is er wel onderzoek verricht. Ter vergelijking worden de geluidbelastingen beoordeeld aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) en maximale ontheffingswaarde uit de Wgh voor een vergelijkbare 50 km-weg. De maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in binnenstedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh).

De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Gelet hierop, en het berekende gecumuleerde geluidniveau (61dB), wordt geconcludeerd dat sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat vanwege geluid.

Gezien de beperkte schaal van dit plan is het niet mogelijk of wenselijk om bronmaatregelen (stiller asfalt) of overdrachtsmaatregelen (afscherming) te treffen die de geluidbelastingen terugbrengen tot waarden die lager zijn dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maatregelen die kunnen worden genomen bij de ontvanger (woning) zijn erop gericht om te voldoen aan de binnenwaarde uit het Bouwbesluit (33 dB). Het bouwbesluit bevat voorschriften voor nieuwbouw, verbouw en voor bestaande bouw. Gebouwen moeten minimaal aan de eisen voor bestaande bouw voldoen. Voor verbouw van een monument gelden in principe dezelfde voorschriften als voor een normaal bouwwerk. Wel bestaat er de mogelijkheid om in de omgevingsvergunning voor verbouw van het monument lagere eisen te stellen in afwijking van het Bouwbesluit. Afhankelijk van het vereiste binnenniveau is een nader akoestisch onderzoek naar de gevelmaatregelen noodzakelijk. Daarbij dient te worden bepaald of en welke aanvullende gevelmaatregelen noodzakelijk zijn om het vereiste binnenniveau te realiseren.

Conclusie

Het initiatief is haalbaar voor wat betreft geluid. Wel dient voor de blokken C en E een Hogere Waarde te worden vastgesteld. Het ontwerpbesluit hiertoe dient tegelijk met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Deze wordt aangevraagd door initiatiefnemer.

4.2.4 Bodem

Algemeen

De bodemkwaliteit is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling van belang indien er sprake is van nieuwbouw of functieverandering. De bodem en het grondwater moeten worden onderzocht op geschiktheid voor de toekomstige bestemming en het toekomstige gebruik. Om dit te bepalen is een verkennend bodemonderzoek en nader onderzoek6 uitgevoerd, welk onderzoek als bijlage onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Hierin is overigens het gehele complex onderzocht.

In het verkennend bodemonderzoek zijn in de sterk tot matig puinhoudende bovengrond een verontreiniging tot boven de interventiewaarde met som PCB's geconstateerd. Daarnaast zijn matige tot lichte verontreinigingen met koper, kwik, lood, zink, minerale olie en som PAK geconstateerd. In de zwak puinhoudende bovengrond rijn lichte verontreinigingen met kwik, lood en som PAK geconstateerd. In de ondergrond zijn lichte verontreinigingen met kwik, lood, zink en som PAK geconstateerd. In de laag met zwakke brandstofgeur van boring 1 is een lichte verontreiniging met minerale olie geconstateerd. In het grondwater is een matige verontreiniging met barium aangetroffen.

Om deze reden is een nader bodemonderzoek uitgevoerd om de ernst en omvang van de verontreinigingen in de grond beter in kaart te brengen. De hypothese dat in het grondwater geen verontreinigingen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek niet bevestigd. Deze verontreiniging wordt echter toegeschreven aan natuurlijke oorzaken.

Bij het nader onderzoek zijn in 4 'ruimtelijke eenheden' overschrijdingen van de interventiewaarden geconstateerd. In 2 eenheden is lood aangetroffen waardoor wordt ingeschat dat circa 240 m3 grond ernstig met lood is verontreinigd. De verontreiniging met som PCB's lijkt zich voor in het zuidwestelijk deel te bevinden. Ingeschat wordt dat hier een hoeveelheid van 180 m3 ernstig is verontreinigd.

Bij de asbestinspectie is een stukje asbestverdacht materiaal gevonden. Dit is door het laboratorium onderzocht. Uit de resultaten blijkt dat dit materiaal geen asbest bevat. In het mengmonster van de potentieel asbestverdachte grond is geen verhoogd gehalte aan asbest geconstateerd. De grond op de locatie kan hiermee "asbestvrij" worden verklaard.

De geconstateerde verontreinigingen kunnen worden verklaard door de aanwezigheid van puin in de grond en de langdurige bewoning van het gebied. In puinhoudende grond in historische binnensteden worden regelmatig tot sterk verhoogde gehalten aan dergelijke stoffen aangetroffen. Aangezien plaatselijk interventiewaarden worden overschreden, bestaan er mogelijk risico's voor de volksgezondheid. Aan het bevoegd gezag kan worden gevraagd een uitspraak te doen of uitvoering van nader onderzoek of sanerende maatregelen noodzakelijk worden geacht. Deze beslissing wordt

genomen op basis van de actuele risico's voor de mens en het ecosysteem bij het huidige of beoogde gebruik. Ook worden de actuele verspreidingsrisico's in de afweging betrokken. Gezien betrokken stoffen is van een verspreidingsrisico geen sprake. Bij de gemeten gehalten zijn er geen actuele risico's bij het huidige gebruik aanwezig. Bij een bestemmingsverandering naar "wonen met tuin” zou dit echter wel het geval kunnen zijn. In de huidige omstandigheid is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging welke naar verwachting niet spoedig gesaneerd behoeft te worden. Alleen als er graafwerk is voorzien, is er wel sprake van een spoedeisende sanering.

Er wordt geen graafwerk voorzien. Voor wat betreft voorliggend dit plan werpt de bodemgesteldheid geen belemmering op.

Conclusie

Gelet op bovenstaande, vormt het aspect bodem geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen -uitzonderlijke situaties daargelaten- bij andere stoffen niet voor.

De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 is 40 µg/m3. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende vier voorwaarden voldoet:

  • 1. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • 2. een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • 3. een project draagt slechts in 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • 4. een project is opgenomen in of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van NSL. Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL, in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, omdat deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Dit bestemmingsplan maakt geen functies mogelijk die in deze ministeriële regeling zijn opgenomen. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Conclusie

In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat dit bestemmingsplan NIBM (niet in betekende mate) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Uit de Grootschalige Depositiekaarten is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide voor 2015 uitkomen op maximaal 15 µg/m3 en voor 2025 voor delen maximaal 15 µg/m3 en voor delen maximaal 10 µg/m3. Voor fijn stof bedraagt de concentratie voor 2015 maximaal 20 µg/m3 en voor 2025 maximaal op 20 µg/m3, deels in de range 18-20 µg/m3.De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 wordt daarmee niet overschreden voor zowel het jaar 2015 als 2025.

Uit de figuur met PM2,5 blijkt dat de concentraties voor zeer fijn stof in 2015 uitkomen tussen de 12 en 14 µg/m3. Hiermee wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde (25 microgram per m3) voor zeer fijn stof in 2015. Van 2025 is nog geen concentratie berekend, maar gezien de voorspelde afname van fijn stof (PM10) is het hoogst waarschijnlijk dat zeer fijn stof eveneens verder zal afnemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0025.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0026.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0027.jpg"

Uitsneden Grootschalige Depositiekaarten

Conclusie

Er vinden geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen plaats; gelet hierop is de conclusie dat een goed woon- en leefklimaat aanwezig is. Bovendien worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat dit bestemmingsplan NIBM (niet in betekende mate) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.2.6 Externe veiligheid

Algemeen

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden. Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een degelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.

Wet- en regelgeving

Voor inrichtingen (bedrijven) is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid (Revi) van toepassing. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is van toepassing op onder meer hoofdtransportleidingen voor aardgas. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is een risiconormering vastgesteld in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Op 1 april 2015 is het Basisnet volledig in werking getreden. Het basisnet bestaat uit een aangewezen aantal routes (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarop het mogelijk moet zijn en blijven om gevaarlijke stoffen te vervoeren.

De wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stellen dat bij ruimtelijke besluiten waarbij de vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten in de nabijheid van een weg, waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (GR) moet worden beschouwd. Nieuw in het Bevt ten opzichte van de huidige situatie is het begrip Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit begrip heeft betrekking op de kans dat een tankwagen met brandbare vloeistof als gevolg van een calamiteit lek raakt, waardoor brandbare vloeistof vrij komt en vlam vat.

De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is een maat voor de veiligheid van het individu op een bepaalde locatie. Het PR heeft een wettelijk vastgelegde grenswaarde van maximaal 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Dit betekent dat de kans op overlijden van een persoon als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op een miljoen per jaar mag zijn. Op locaties waar het risico hoger is, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden gesitueerd en in beginsel ook geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten. Op basis van art 5, 1e lid van het Bevi dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan (lees: afwijkingsbesluit ex art. 2.12, lid 1 onder a sub 3 Wabo waar in dit geval sprake van is) de grenswaarde (voor het PR) in acht te nemen. Daarbij is dus niet relevant of het kwetsbare object reeds aanwezig is; op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan dient aangetoond te zijn dat de aanwezige kwetsbare objecten in het plangebied voldoen aan de grenswaarde.

Het GR heeft ten opzichte van het PR een extra dimensie; het wordt namelijk beïnvloed door het aantal personen dat zich binnen de invloedssfeer van mogelijke ongevallen bevindt. Het groepsrisico zet de kans op een ongeval uit tegen het aantal mogelijke slachtoffers. Hoe groter de groep slachtoffers kan zijn, hoe lager de kans op een dergelijk ongeval mag zijn.

Het GR kent een richtwaarde, de zogenaamde oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde, vaak aangeduid met "1”, geeft weer wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. De oriëntatiewaarde biedt een handvat om tot consensus te komen over de mate van vertrouwen dat de toekomst gevrijwaard blijft van een ramp. Door het groepsrisico te vergelijken met de oriëntatiewaarde legt het bevoegd gezag verantwoording af of de kans acceptabel is.

Het GR wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en lijn waar 1% letaliteit optreedt. Als oriëntatiewaarde geldt de in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde “norm” voor het GR, namelijk:

  • 1. 10-5 voor een ongeval met meer dan 10 dodelijke slachtoffers;
  • 2. 10-7 voor een ongeval met meer dan 100 dodelijke slachtoffers;
  • 3. 10-9 voor een ongeval met meer dan 1.000 dodelijke slachtoffers;
  • 4. enzovoort (een lijn door deze punten bepaalt de norm).

Een verantwoording van het GR kan achterwege blijven indien:

  • het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of
  • 1°. het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en
  • 2°. de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden.

Toetsing plangebied

Om te bepalen of er sprake is van veiligheidsrisico's wordt per potentieel gevaar opleverende activiteit (Inrichtingen, buisleidingen, vervoer over de weg) gekeken naar de aanwezigheid daarvan in de buurt van het plangebied en daarna naar het eventuele plaatsgebonden- en groepsrisico.

Inrichtingen en buisleidingen

Aan de hand van de Risicokaart (www.risicokaart.nl) kan worden gesteld dat het plangebied - en de omgeving daarvan – niet valt binnen een Plaatsgebonden Risico contour (PR) of binnen het invloedsgebied van een inrichting of een buisleiding. Dit houdt tevens in dat het Groepsrisico (GR) van die activiteiten niet nader hoeft te worden beschouwd.

Vervoer over de weg

De provincie Noord-Holland heeft geen veiligheidszones en/of plasbrandaandachtsgebieden (hierna: “PAG”) aangewezen voor de provinciale weg N247.

De kortste afstand van het plangebied naar de rand van de N247 bedraagt ca. 114 meter, waardoor het plangebied niet valt binnen het invloedsgebied van een PAG.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0028.jpg"

Fragment provinciale risicokaart Noord-Holland bron: risicokaart.nl

De externe veiligheidsrisico's door het transport van gevaarlijke stoffen over de N247 ter hoogte van de Schepenmakersdijk 14-16 zijn berekend. Het onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd7. Het gehele complex is beschouwd. Omdat het programma voor de gebouwen A-C en E nog niet bekend is, is uitgegaan van een maximale invulling qua personen/verblijfsduur (worst-case).

Plaatsgebonden risico

De berekeningen hebben niet geleid tot een 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de transformatie van de Schepenmakersdijk 14-16.

Groepsrisico

Het groepsrisico is berekend voor de huidige en de toekomstige bebouwingssituatie:

  • In zowel de huidige als toekomstige situatie is het groepsrisico circa 11 keer (factor 0,09) kleiner dan de oriëntatiewaarde.
  • Door de transformatie van de Schepenmakersdijk 14-16 is er geen wezenlijke verandering van het groepsrisico, de factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde blijft gelijk.

Conform het Bevt kan een verantwoording groepsrisico achterwege blijven. Het groepsrisico is, en blijft, kleiner dan 0,1 keer de orientatiewaarde.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.3 Omgevingsaspecten

4.3.1 Water

Beleid

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets” de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. De uitkomsten uit deze watertoets zijn in deze paragraaf opgenomen.

Europees beleid

Europese Kaderrichtlijn

De Europese Kaderrichtlijn is gericht op het bereiken van een goede ecologische waterkwaliteit in alle Europese wateren. In 2015 moet dat gerealiseerd zijn. De lidstaten moeten in 2009 (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen vaststellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij gaan nemen om de doelstelling te halen. De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. Binnen Rijn-West werkt Noord-Holland samen met alle betrokken waterbeheerders (Rijkswaterstaat, buurprovincies, waterschappen en gemeenten) aan het opstellen van het regionale deel van het genoemde stroomgebiedbeheersplan Rijndelta.

Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 2016

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is in 2016 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:

  • Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
  • Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement';
  • Nederlanders leven waterbewust.

Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.

Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.

 

Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0029.jpg"

Provinciaal beleid

Provinciale Watervisie 2015

De Provinciale watervisie beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. De belevingswaarde van het alom aanwezige water en de mogelijkheden die het biedt, het leven met en strijden tegen, dat is wat Noord-Holland uniek maakt. Vanuit dit vertrekpunt wil de provincie met het waterbeleid Noord-Holland mooier, bedrijviger en veiliger maken dan het al is, op een haalbare en betaalbare manier. De provincie zet het waterbeleid daarom zo in dat er een impuls vanuit gaat voor de leefomgevingskwaliteit en/of het vestigingsklimaat. Er wordt onderscheid gemaakt in twee thema's, te weten “Veilig” en “Schoon en “Voldoende”. Binnen deze thema's worden doelen gesteld. De doelen voor het thema Veilig zien vooral toe op het in orde zijn van de regionale keringen, het beperken van slachtoffers, economische schade en een adequate rampenbestrijding. Bij dijkversterkingen moet aandacht zijn voor een goede ruimtelijke inpassing. Bij Schoon en Voldoende gaat het er vooral om dat er schoon grondwater moet zijn en schoon en voldoende oppervlaktewater, zwemwater en drinkwater.

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Waterprogramma 2016-2021

Met dit Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. De komende jaren staat het Hoogheemraadschap voor de taak het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water.

Ten aanzien van waterveiligheid gelden drie doelen.

  • 1. Veiligheid voor iedereen. Iedereen in Nederland die wordt beschermd door een dijk, duin of dam, heeft een kans van niet meer dan 1 op de 100.000 per jaar (10-5) om te overlijden door een overstroming;
  • 2. Zoveel mogelijk voorkomen van slachtoffers en schade;
  • 3. Bescherming van vitale en kwetsbare functies. Er is extra bescherming voor infrastructuren zoals nutsvoorzieningen, wegen, ziekenhuizen en communicatiemiddelen die tijdens en na een ramp cruciaal zijn voor het functioneren van een gebied. Dit geldt ook voor functies die grote milieu- of gezondheidsschade kunnen opleveren wanneer ze door een overstroming worden getroffen.

Ten aanzien van wateroverlast wil het Hoogheemraadschap overlast niet tegen elke prijs voorkomen. Men wil wel naar een zo groot mogelijke flexibiliteit bij het beheer van het totale watersysteem (boezem en polders), zodat men bij clusterbuien snel (anticiperend) gebruik kan maken van de ruimte die we in het watersysteem hebben. Door verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe. De ruimte voor waterberging is daardoor beperkt. Ook wordt de openbare ruimte vaak multifunctioneel gebruikt. Om achteruitgang van het watersysteem te voorkomen, vraagt het Hoogheemraadschap in ruimtelijke plannen om maatregelen die de nadelige effecten van verharding voorkomen of compenseren.

Ten aanzien van watertekort luidt de doelstelling: zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. We zorgen voor een duurzame en eerlijke verdeling op een basaal niveau en met de huidige infrastructuur. Tot slot zorgt het Hoogheemraadschap voor een gezond oppervlaktewater.

Keur en algemene regels

In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd. In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:

"Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."

In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen:

"Artikel 23. nieuw verhard oppervlak. Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:

  • 1. de bebouwing of verharding van de onverharde grond door een of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke oppervlakte minder dan 800 m² bedraagt en;
  • 2. de aanleg van nieuw verhard oppervlak minder dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat en;
  • 3. het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer kan verwerken."

Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017

In de Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 zijn het beheer en de eisen voor alle waterkeringen beschreven, zowel die aan de zeezijde als die langs alle binnenwateren. Centraal in deze nota staat de veiligheid. In de nota is het onderhoud beschreven (en de wijze waarop) en welke voorwaarden gelden voor andere functies die een nadelig effect kunnen hebben op een waterkering. De ligging van het plangebied aan de waterkering is behandeld in de navolgende watertoets.

Watertoets

Met behulp van de watertoets wordt getoetst of binnen nieuwe plannen aan de waterhuishouding voldoende aandacht is besteed. Uitgangspunt van de watertoets is dat de initiatiefnemer en de waterbeheerder samenwerken aan het ruimtelijk plan, waarbij het wateraspect volledig wordt ingevuld. In de dagelijkse praktijk van de ruimtelijke ordening is de positie van de waterbeheerder met de introductie van de watertoets sterker geworden.

Situatie plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Edam en bevindt zich grotendeels op de regionale waterkering van de Schepenmakersdijk. In de bestaande situatie is de locatie reeds verhard. Het bebouwde/verharde oppervlak wijzigt niet. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verandert door onderhavig plan niet. Ook de rioleringssituatie verandert niet. Gelet hierop worden geen belemmeringen verwacht.

Overleg

Er is overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als onderdeel van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. Het Hoogheemraadschap geeft aan dat voor werkzaamheden aan de woningen (zoals voor Schepenmakersdijk 12-13 gaat plaatsvinden) er naast een omgevingsvergunning van de gemeente ook een watervergunningsaanvraag bij het hoogheemraadschap ingediend moet worden. En dat er vooruitlopend hierop advies moet worden ingewonnen bij de waterkeringbeheerder.

Het Hoogheemraadschap geeft voorts aan dat gezien de monumentale status van de huidige panden de verwachting is dat de invloed van de aanpassingen weinig gevolgen voor de waterkeringbelangen zal hebben. Bij het eventueel toepassen van kelders of een parkeergarage wordt HHNK graag vroegtijdig betrokken om de waterkeringbelangen te borgen en te komen tot een klimaatbestendige inrichting.

4.3.2 Ecologie

Algemeen

Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het projectgebied. De bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Beide onderwerpen zijn geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied is niet gelegen in of in de directe omgeving van een gebied dat is beschermd op grond van de Wet natuurbescherming en/of de Vogel- en/of Habitatrichtlijn en maakt geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur.

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Polder Zeevang op ongeveer één kilometer afstand en het Markermeer & IJmeer op ongeveer twee kilometer afstand. Gezien de binnenstedelijke ligging van het plangebied en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden is gebiedsbescherming hier niet aan de orde.

Soortbescherming

Wat betreft soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Veel dier- en plantensoorten hebben een beschermde status. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of sprake is van negatieve effecten op de beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Hiertoe is in eerste instantie een quick scan flora en fauna, welke als bijlage toegevoegd is aan dit bestemmingsplan8 en waarbij is gekeken naar de potenties en het voorkomen van beschermde flora en fauna.

Conclusie

Nader onderzoek voor wat betreft gebiedsbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. De ligging van het plangebied ten opzichte van gebieden beschermd volgens de Wet natuurbescherming, NNN, EV, ganzenfoerageergebieden en weidevogelgebieden heeft geen negatieve effecten op de beoogde plannen.

Nader onderzoek voor wat betreft soortenbescherming is noodzakelijk voor de aanwezigheid van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten. Het nader onderzoek vleermuizen dient plaats te vinden volgens bepaalde richtlijnen, zoals verwoord in het vleermuisprotocol 2013 (Netwerk Groene Bureaus, Gegevensautoriteit Natuur). Dit protocol stelt vast dat vier veldbezoeken uitgevoerd dienen te worden. Twee daarvan dienen plaats te vinden in de periode van 15 mei tot en met 15 juli met een tussenperiode van circa 30 dagen. De andere twee veldbezoeken dienen tussen 15 augustus en 30 september plaats te vinden met een tussenperiode van circa 20 dagen. Door het uitvoeren van vier veldbezoeken kan met voldoende juridische zekerheid aannemelijk worden gemaakt of vleermuizen wel of niet aanwezig zijn in het plangebied. Dit onderzoek is uitgevoerd en als bijlage toegevoegd aan dit bestemmingsplan9.

Resultaten kraamverblijfonderzoek

Op 15 juni 2015 is tijdens het kraamverblijfonderzoek één vleermuissoort waargenomen. Dit betrof een gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus, eerste waarneming 22:12 uur). De eerste waarneming vond plaats op de binnenplaats. In het zuiden van het plangebied vond de eerste waarneming rond 22.23 uur plaats rond de bomen van de Zuidervesting. Enkele minuten daarna foerageerden er 5 gewone dwergvleermuizen in ditzelfde deel van het plangebied en gedurende de avond was hier een constante activiteit van gewone dwergvleermuizen, die rond de bomen van de Zuidervesting foerageerden. Er zijn maximaal 5 gewone dwergvleermuizen tegelijkertijd in dit deel van het plangebied waargenomen. Gedurende de avond is er tussen de 25 en 30 keer een gewone dwergvleermuis waargenomen die kwam aanvliegen vanuit het zuiden, over het lage dak op de binnenplaats vloog, even op de binnenplaats rond de boom bleef foerageren en vervolgens in noordoostelijke richting naar de Schepenmakersdijk vloog. De vleermuizen gebruikten daarbij de open doorgang tussen Schepenmakersdijk 11 en 12. De bomen van de Zuidervesting blijken belangrijk als (begin van) een vliegroute en als foerageergebied. In het noorden van het plangebied was gedurende de avond weinig activiteit. Hier is een enkele maal een gewone dwergvleermuis waargenomen, maar deze leek geen sterke relatie met het plangebied te hebben. Er zijn gedurende de avond geen kraam- of zomerverblijven van vleermuizen in het plangebied vastgesteld.

Op 17 juli zijn tijdens het kraamverblijfonderzoek twee verschillende vleermuissoorten waargenomen. Het betrof de laatvlieger (Eptesicus serotinus, eerste waarneming om 04:00 uur op de binnenplaats) en de gewone dwergvleermuis (eerste waarneming om 04:00 uur aan de zuidkant). De laatvlieger is maar eenmaal waargenomen en leek geen duidelijke relatie met het plangebied te hebben. Vanaf 04:00 uur tot 05:50 uur zijn er foeragerende gewone dwergvleermuizen aan de zuidkant van het plangebied aangetroffen. Dit betrof maximaal 4 individuen tegelijkertijd. Vanaf 04:18 uur foerageerden er op de binnenplaats maximaal 4 gewone dwergvleermuizen. Op de binnenplaats is vervolgens een zomerverblijfplaats vastgesteld tussen de gevelbetimmering aan de westkant van het zuidelijke gebouw (zie navolgende afbeelding). Deze plek is een stuk of 20 keer aangetikt door de vier gewone dwergvleermuizen die op dat moment op de binnenplaats foerageerden. Twee gewone dwergvleermuizen zijn uiteindelijk ingevlogen in de bovengenoemde verblijfplaats. Van de overige twee vleermuizen is geen verblijfplaats in het plangebied vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0030.jpg"

Resultaten paarverblijfonderzoek

Op 27 augustus 2015 is in het plangebied één paarterritorium van een gewone dwergvleermuis op de binnenplaats vastgesteld (zie navolgende afbeelding). Het betreffende mannetje was reeds actief bij de start van het veldbezoek (23:45 uur). De werfroepjes zijn het vaakst en het hardst gehoord aan het oostelijke deel van deze binnenplaats, waardoor er wordt aangenomen dat de paarverblijfplaats zich in één van de drie aangrenzende gebouwen bevindt. Enkel op de meest oostelijke binnenplaats zijn werfroepjes van de gewone dwergvleermuis gehoord. In het noorden van het plangebied is tijdens het veldbezoek geen activiteit van vleermuizen waargenomen. Ten zuiden van het plangebied, rond de bomen van de Zuidervesting, is wel een foerageergebied van gewone dwergvleermuizen vastgesteld. Hier was maximaal 1 gewone dwergvleermuis tegelijk aan het foerageren.

Op 24 september 2015 is in het plangebied één paarterritorium van een gewone dwergvleermuis vastgesteld (zie navolgende afbeelding). De werfroepjes waren aan de noordkant van het plangebied, aan de Schepenmakersdijk, te horen vanaf de binnentuin aan de noordwestkant tot ongeveer huisnummer 6. Daarvan zijn de werfroepjes het vaakst gehoord langs de Schepenmakersdijk 16-10. Af en toe, en met tussenpozen van minimaal een kwartier, zijn er ook op de oostelijke binnenplaats en in het zuidoosten van het plangebied werfroepjes van een gewone dwergvleermuis waargenomen. Naar alle waarschijnlijkheid betreft dit hetzelfde individu, die de meeste tijd rond de Schepenmakersdijk vliegt en af en toe de oostelijke binnenplaats en het zuidoostelijke deel van het plangebied bezoekt. Tot 20:30 uur foerageerden er een gewone dwergvleermuis en een ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii) in het zuiden van het plangebied, rond de bomen van de Zuidervesting. Rond 21:00 uur is er tevens een foeragerende gewone dwergvleermuis op de westelijke binnenplaats waargenomen.

Aangezien er tijdens het eerste veldbezoek in het paarseizoen enkel werfroepjes op de binnenplaats zijn waargenomen en de werfroepjes zich tijdens het tweede veldbezoek voornamelijk rond de Schepenmakersdijk centreerden, wordt uitgegaan van twee paarterritoria. De paarterritoria bevinden zich grotendeels in het plangebied, aangezien er tijdens beide veldbezoeken in het paarseizoen structureel werfroepjes in het plangebied zijn waargenomen. De paarverblijfplaatsen zouden zich zowel in het pand op de Schepenmakersdijk 11 als in de gebouwen in het plangebied kunnen bevinden, aangezien het pand op de Schepenmakerdsijk 11 zowel op de binnenplaats als aan de Schepenmakersdijk aan de gebouwen in het plangebied grenst. Derhalve wordt uitgegaan van een worst-case scenario, dat beide paarverblijfplaatsen zich in het plangebied bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0031.jpg"

Resultaten winterverblijfonderzoek

In de winter gebruikt de gewone dwergvleermuis zowel massawinterverblijfplaatsen als kleinere meer solitaire winterverblijfplaatsen. Massawinterverblijfplaatsen worden aangetroffen in grote gebouwen die goed geïsoleerd zijn en toegang bieden tot grote geschikte ruimtes. Zulke verblijfplaatsen hoeven niet per se in een groene omgeving te liggen. Gezien de grootte van de bebouwing binnen het projectgebied kan de aanwezigheid van een massawinterverblijfplaats op voorhand niet worden uitgesloten. Derhalve heeft op 27 augustus 2015 veldonderzoek plaatsgevonden naar zwermgedrag bij een massawinterverblijfplaats. Tijdens dit veldonderzoek is tot 01:15 uur vleermuisonderzoek verricht. Er is geen enkele aanwijzing gevonden die wijst op zwermgedrag rond de bebouwing of in de binnentuinen. Op deze avond is enkel een paarterritoria van de gewone dwergvleermuis waargenomen. Aanwezigheid van een massawinterverblijfplaats in het plangebied is daarmee uitgesloten. Zomerverblijfplaatsen en paarverblijfplaatsen worden vaak ook gebruikt als solitaire winterverblijfplaatsen. Derhalve wordt in dit geval ervan uitgegaan dat in het plangebied ook drie kleine winterverblijfplaatsen aanwezig zijn.

Essentiële elementen in projectgebied

Alle vormen van verblijfplaatsen van vleermuizen zijn essentiële elementen. Het vernietigen of verstoren van een dergelijke verblijfplaats heeft een negatief effect op de staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis in de omgeving van het plangebied. Derhalve zijn dergelijke verblijfplaatsen strikt beschermde volgens de Flora- en faunawet. In het plangebied is één zomerverblijfplaats van een gewone dwergvleermuis aanwezig. Deze bevindt zich op de oostelijke binnenplaats. In het plangebied zijn daarnaast twee paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis aanwezig.

Een foerageergebied of een vliegroute kan ook een essentieel element voor vleermuizen vormen. Daarom zijn essentiële vliegroutes en foerageergebieden strikt beschermd. In het plangebied maakten tussen de 25 en de 30 gewone dwergvleermuizen gebruik van de lijnvormige structuren van de gebouwen als deel van een vliegroute. Aangezien een dermate hoog aantal gewone dwergvleermuizen van deze vliegroute gebruik maakt, is sprake van een essentiële vliegroute in het plangebied.

In en rond het plangebied wordt ook door de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis gefoerageerd. Er zijn tijdens de veldbezoeken maximaal 5 foeragerende gewone dwergvleermuizen tegelijkertijd waargenomen. Kolonies van gewone dwergvleermuizen en ruige dwergvleermuizen bestaan uit meerdere tientallen dieren, waardoor het plangebied hoogstens aan enkele procenten van de kolonie voedsel kan bieden. Derhalve is van een essentieel foerageergebied van de gewone dwergvleermuis in en direct rond het plangebied geen sprake. Dit geldt ook voor de vastgestelde foeragerende ruige dwergvleermuis.

Conclusie en advies

In het plangebied is vleermuisonderzoek verricht en zijn essentiële elementen van de gewone dwergvleermuis aangetroffen. Het betreft een essentiële vliegroute, een zomerverblijfplaats en twee paarverblijfplaatsen.

Voor het grootste deel van het plangebied is nog geen concreet plan ontwikkeld, waardoor de effecten van het plan op vleermuizen moeilijk te beoordelen zijn. Er kan worden uitgegaan van onderhoud en renovatiewerkzaamheden. Voorbeelden hiervan zijn het na-isoleren van spouwmuren, herstellen van hout- en voegwerk en vervangen van kozijnen.

Paarverblijfplaatsen

Met de methode om paarverblijfplaatsen te onderzoeken is de precieze locatie van de paarverblijfplaats moeilijk te bepalen. In dit geval zijn de precieze locaties van de paarverblijfplaatsen niet vastgesteld. Er wordt van een worst-case scenario uitgegaan, dat beide paarverblijfplaatsen zich in het plangebied bevinden. Aangezien er zowel met de beoogde plannen rond de Schepenmakersdijk 12-13 als met de geplande verbouwing en renovatiewerkzaamheden in de rest van het complex mogelijk twee paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen verloren gaan, dient er voor deze verblijfplaatsen een ontheffing Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Deze is inmiddels aangevraagd en verkregen, zie bijlage 7. Ook dienen er mitigerende maatregelen te worden uitgevoerd.

Zomerverblijfplaatsen

In het plangebied is ook een zomerverblijfplaats vastgesteld. Momenteel is nog niet bekend of de beoogde plannen negatieve effecten op de betreffende verblijfplaats zullen hebben. Aangezien er reeds een ontheffing aangevraagd is (en verkregen) voor de twee paarverblijfplaatsen die zich mogelijk in het plangebied bevinden, is er voor gekozen een ontheffing aan te vragen voor alle drie de verblijfplaatsen tegelijk (zowel de twee paarverblijfplaatsen als de zomerverblijfplaats). Er is in dit geval van een worst-case scenario uitgegaan, waarbij de toekomstige renovatiewerkzaamheden de zomerverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis zal aantasten. Naast het aanvragen van de ontheffing, dienen er ook mitigerende maatregelen te worden getroffen.

De benodigde ontheffing als hierboven beschreven is aangevraagd en verkregen (zie bijlage 7, voor zowel de zomerverblijfplaats als de paarverblijfplaatsen). In het plangebied is een essentiële vliegroute aanwezig, die van het zuiden (de bomen rond de Zuidervesting) naar het noordoosten loopt. Aangezien de vorm van het complex behouden blijft en de vliegroute van vleermuizen in de nieuwe situatie in dezelfde mate geschikt is voor gewone dwergvleermuizen, is er van achteruitgang van de ecologische functionaliteit geen sprake. Echter, mocht er in een later stadium toch sprake zijn van plannen waarbij de lijnvormige structuur van het complex veranderd, het lage dak in het zuiden van het plangebied wordt verhoogd en/of de doorgang tussen de Schepenmakersdijk 11 en 12 niet behouden blijft, dient contact te worden opgenomen met een ecoloog om te beoordelen of er met deze beoogde plannen sprake is van aantasting van de essentiële vliegroute. Dit geldt ook voor mogelijke verstoring tijdens de werkzaamheden, mocht er sprake zijn van extra verlichting in de avonduren of het blokkeren van de vliegroute door steigers.

Mitigerende maatregelen treffen

In de Soortenstandaard Gewone dwergvleermuis is een basisset aan mitigerende maatregelen opgenomen. De maatregelen bestaan over het algemeen uit het tijdig ophangen van vervangende verblijfplaatsen; het ongeschikt maken van de huidige verblijfplaatsen; en het inbouwen van permanente voorzieningen in de nieuwe situatie.

De soortenstandaard stelt bepaalde eisen aan het realiseren van tijdelijke en permanente voorzieningen. De belangrijkste zijn:

  • Voor elke verblijfplaats die verloren gaat dienen zowel vier tijdelijke als permanente voorzieningen gerealiseerd te worden;
  • Tijdelijke voorzieningen dienen binnen 50 (tot maximaal 200) meter van de oorspronkelijke verblijfplaats geplaatst te worden;
  • Tijdelijke zomerverblijfplaatsen dienen minimaal drie maanden (waarbij alleen de maanden april tot en met oktober meetellen) voor de ruimtelijke ingreep aanwezig te zijn;
  • Tijdelijke paarverblijfplaatsen dienen zes maanden voor de start van het paarseizoen aanwezig te zijn;
  • Permanente voorzieningen in de nieuwe situatie dienen zoveel mogelijk overeen te komen met de oude situatie.

Het is waarschijnlijk dat algemeen voorkomende vogelsoorten in of direct rond het plangebied broeden tijdens de broedperiode (half maart tot half augustus). De geplande werkzaamheden kunnen verstorend werken op deze broedende vogels. Er is dan sprake van overtreding van de Flora- en faunawet. Bij dergelijke ruimtelijke ingrepen wordt geadviseerd om deze buiten de broedperiode te starten. Ook kan in de broedperiode gestart worden als aantoonbaar is vastgesteld dat geen broedende vogels aanwezig zijn. De aanwezigheid van de vaste paar- of verblijfplaats van overige (strikt) beschermde plant- en diersoorten kan worden uitgesloten. Broedperiode en zorgplicht Buiten het rekening houden met vleermuizen dient ook altijd rekening gehouden te worden met de zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet) en broedende vogels. Derhalve gelden hiervoor ook onderstaande twee voorwaarden.

  • De zorgplicht is altijd van toepassing. Iedereen moet voldoende zorg in acht nemen voor alle in het wild levende dieren, planten en hun leefomgeving. Dit kan bijvoorbeeld door de werkzaamheden te verrichten buiten kwetsbare periodes (het voortplantings- en winterslaapseizoen). Ook kan er gefaseerd worden gewerkt om dieren de kans te geven om te vluchten.
  • Verder kunnen bij (de start van) werkzaamheden in de broedperiode, broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. De broedperiode loopt globaal van half maart tot half augustus. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren. De start van de werkzaamheden dient daarom plaats te vinden buiten de broedperiode.

In de ontheffing van RVO is een aanvullend voorschriften opgenomen, die te maken hebben met de gewenningsperiode van de gewone dwergvleermuis. Tevens dient rekening gehouden te worden met de paar- en overwinteringsperiode. De geschiktheid van de periode voor het uitvoeren van de werkzaamheden dient te worden bepaald door een ecoloog.

*de quick scan flora en fauna is geactualiseerd en aan de nieuwe Wet natuurbescherming getoetst, die op 1 januari 2017 in werking is getreden. Ook aan de nieuwe wet wordt voldaan.

Conclusie

Er zijn geen belemmeringen op het gebied van natuur.

4.3.3 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische waarden

De in hoofdstuk twee beschreven historische ontwikkeling heeft geleid tot de binnenstad van Edam zoals die nu zichtbaar is. Deze binnenstad heeft tal van cultuurhistorische waarden die gebonden zijn aan de ruimtelijke structuur, de bebouwing en bijzondere gebieden. Met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is een duidelijk signaal gegeven dat het gebied als totaal bescherming verdient.

 

Beschermd Stadsgezicht Edam

Gezien de ligging van Edam aan het IJe, dat in de verkavelingsstructuur de grens tussen twee ontginningen aangeeft, zal Edam als ontginningsnederzetting ontstaan zijn. De eerste bewoners hebben zich in de omgeving van de dam in de IJe gevestigd aan onder andere de Lingerzijde. Na het graven van het Oorgat, de open verbinding richting de Zuiderzee heeft de stratenstructuur zich ontwikkeld richting het oosten. In 1598 is de haven voorzien van een sluis waarna de haven steeds meer verzande en Edam zijn aantrekkingskracht als handelsstad verloor. De ontwikkeling van Edam kwam dan ook tot stilstand vanaf de tweede helft van de 18e eeuw. De historische structuur van Edam is dan ook gaaf bewaard gebleven.

De Schepenmakersdijk ligt in het zogenaamde zone A-gebied van het beschermde stadsgezicht (zie paragraaf 2.1.4). Dit gebied is van groot belang vanwege het patroon van straten en grachten, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimten en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing benevens de aard van de toegepaste materialen voor wat betreft de bebouwing en de openbare ruimten.

Tussen het nauwe Doelland en de Schepenmakersdijk ontvouwt zich een weidse ruimte, die aan de zuidzijde begrensd wordt door een rechte aaneengebouwde voorgevelwand en aan de overzijde door de achtergevels van de voorname herenhuizen en andere bebouwing aan de Lingerzijde bestaat een markant contrast. De diepe achtertuinen aan de Lingerzijde, in het bijzonder die met de fraaie beuken en de pittoreske theekoepels, zijn met de gracht en de overige groenvoorzieningen belangrijke elementen in dit stadsbeeld. De Kleine Kerkstraat en daarop aansluitend de Lingerzijde vormen een sterk besloten ruimte als gevolg van de hecht aaneengesloten gevelwanden, die vrijwel zonder onderbreking de haaksgebogen rooilijn volgen. De bebouwing bestaat uit topgevels, die één of twee bouwlagen met kap hoog zijn en over het algemeen drie raampartijen breed. De nok van het dak is meestal loodrecht op de voorgevel gericht. De gevelindelingen zowel van de woonhuizen als de winkels, de indeling van het wegdek met smalle molsgoten en de smalle individuele stoepjes en het algemene materiaalgebruik dragen in belangrijke mate bij tot het gave totaalbeeld van deze straten.

Rijksmonumenten

Naast de bescherming van de binnenstad van Edam als geheel zijn er ook meerdere panden aangewezen als monument. Het gaat om het oorspronkelijke Gemeenlandshuis complex (gebouw A, B1 en C alsmede de tuin als weergegeven op de situatieschets in paragraaf 2.1.6). De gebouwen B2, E en D beschikken niet over monumentale waarden.

Relatie Cultuurhistorische Waardenkaart

De provincie Noord-Holland heeft in de Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens. Deze waardenkaart verdeelt de cultuurhistorische waarden in drie onderdelen:

  • 1. archeologische waarden: bodemsporen en vondsten uit vroegere tijden, van de prehistorie tot het recente verleden;
  • 2. historisch-geografische waarden: de ontwikkeling van ruimtegebruik;
  • 3. historisch-(steden)bouwkundige waarden: zowel individuele gebouwen als stedenbouwkundige structuren.

De waardering van de geïnventariseerde cultuurhistorische kenmerken heeft plaatsgevonden op drie niveaus: 'zeer hoge waarde', 'hoge waarde' en 'van waarde'.

Beschermd stadsgezicht

Het plangebied maakt zoals aangegeven deel uit van het beschermd stadsgezicht van Edam. De bescherming van het stadgezicht is veel meer gericht op gebiedsniveau. In verband daarmee wordt doorgaans geregeld dat de bestaande straatwanden, kaprichtingen en kapvormen niet mogen veranderen. Voor onderhavige situatie kan deze regeling niet gelden, omdat er juist wel wijzigingen in de straatwand doorgevoerd worden. Dit betreffen overigens verfraaiingen, ze zijn dus gewenst.

Conclusie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de kern Edam welke is aangewezen als een beschermd stadsgezicht. Ook is een deel van de gebouwen aangewezen als Rijksmonument. Via de Erfgoedverordening is voorts een aantal objecten als monument aangewezen. Het plan gaat uit van behoud van de huidige gebouwen waarbij het gebruik van de panden verandert. Rooilijn, kaprichting en vorm, goot- en bouwhoogten blijven in stand. Wel wordt de gevelindeling mogelijk gewijzigd, bijvoorbeeld om nieuwe entrees of ramen te realiseren. Voor deze veranderingen is een monumentenvergunning nodig. In het kader daarvan wordt de afweging gemaakt of de verandering de monumentale waarde niet onevenredig aantast.

4.3.4 Planologisch Erfgoedregime

Modernisering monumentenzorg

In november 2009 is de rijksoverheid met de modernisering van de monumentenzorg van start gegaan. Deze beleidsontwikkeling is door de nieuwe regering verder opgepakt en het kabinetstandpunt hieromtrent is verwoord in de kamerbrief van 15 juni 2011 ”Kiezen voor karakter, visie erfgoed en ruimte”.

Als gevolg van dit voornemen zal er de komende jaren in de monumentenzorg veel veranderen. In beginsel gaat het daarbij om drie grote veranderingen:

  • 1. cultuurhistorische belangen moeten worden meegewogen in de ruimtelijke ordening;
  • 2. krachtiger en eenvoudiger regels;
  • 3. herbestemmen van monumenten die hun functie verliezen.

De aanleiding voor deze modernisering is dat het huidige instrumentarium (Monumentenwet) stamt uit het begin van de vorige eeuw en inmiddels ontoereikend is. Ook het denken over de omgang met monumenten is de afgelopen decennia sterk veranderd. Kenmerken daarbij zijn van 'object–gericht' naar meer 'gebiedsgericht' en van 'behoud' naar 'behoud door ontwikkeling'.

Bij de implementatie en uitvoering van dit rijksbeleid is een voorname rol weg gelegd voor de gemeenten. De gemeenten zullen deze rol oppakken en zich daarbij moeten bedienen van het instrumentarium, dat daarvoor beschikbaar is. Naast de reguliere verordende bevoegdheid brengt deze beleidsontwikkelingen met zich mee, dat gemeenten andere instrumenten inzetten om enerzijds de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening mee te wegen en anderzijds te kunnen komen tot een gebiedsgerichte aanpak.

Vanwege onder meer deze aspecten wordt er landelijk steeds meer voor gekozen om het bestemmingsplan als ruimtelijk ordeningsinstrument bij uitstek te gebruiken om deze modernisering van de monumentenzorg mede vorm te geven.

Gemeentelijk monumentenbeleid nader beschouwd

Het gemeentelijk monumentenbeleid van de gemeente Edam-Volendam is nog volop in beweging en ontwikkeling. In de gemeente Edam-Volendam zijn door de rijksoverheid 178 rijksmonumenten aangewezen; 3 in Volendam en 175 in Edam.

Bovendien is een groot deel van Edam aangewezen als een zgn. 'Beschermd Stads- gezicht' als bedoeld in artikel van de 35 van de Monumentenwet.

Mede vanuit deze traditie is het denken over het cultureel erfgoed in de gemeente Edam-Volendam de laatste jaren gewijzigd. Dit vanuit het besef dat men in bepaalde delen van de gemeente over – in cultuurhistorisch opzicht – zeer waardevolle objecten beschikt (bouwwerken en gebouwen) of clusters daarvan, al dan niet in combinatie met openbare, publieke buitenruimten (zoals bruggen, straatjes, pleintjes, stegen, trapopgangen, watergangen of combinaties daarvan), die afzonderlijk of juist in hun onderlinge samenhang beschermingswaardig zijn.

Als gevolg hiervan heeft het gemeentelijk beleid zich de laatste paar jaar verder ontwikkeld tot een meer omvattend instrumentarium, waarmee wordt beoogd:

  • een verdergaande bescherming te bieden aan de verschillende cultuurhistorische objecten binnen het plangebied;
  • aansluiting te vinden bij de opgave die voortvloeit uit het rijksbeleid ter zake van de modernisering van de monumentenzorg.

Meer schematisch is het gemeentelijk beleid en daaraan gekoppelde instrumentarium als volgt opgezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0032.jpg"

De gemeente beschikt over een Monumentenlijst. Daarnaast zijn er andere panden in het gebied van cultuurhistorische waarde, die geen Monument zijn. Deze panden zijn geïnventariseerd en volgens een objectief puntensysteem gewaardeerd.

De Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 is de wettelijke basis voor het zgn. Edams-Volendams Erfgoed. In bedoelde Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 wordt een koppeling gemaakt met het bestemmingsplan. De panden of objecten met de aanduiding 'karakteristiek waardevol bouwwerk', 'beeldbepalend bouwwerk', of 'cultuurhistorisch attentiegebied', worden in deze erfgoedverordening nader gedefinieerd en ingedeeld. Ze zijn aangemerkt als objecten om onder de beschermende werking van de planregels te worden gebracht.

Ter uitvoering van deze systematiek wordt het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Stadsgezicht Edam” dus het instrument dat wordt gebruikt om de (gemeentelijke) monumenten en beeldbepalende panden daadwerkelijk te beschermen. Door het opnemen van een 'dubbelbestemmingen' wordt deze bescherming via de planregels nader ingevuld wat qua bouw- en gebruiksmogelijkheden is toegestaan. Voor de bouwwerken die op de verbeelding onder deze dubbelbestemming zijn gebracht is een cultuurhistorisch rapport opgesteld, waarin deze bescherming nader is gerechtvaardigd en gemotiveerd. Binnen die 'dubbelbestemming' is in lijn met de eerder aangehaalde Erfgoedverordening voor dit plangebied een aantal verschillende beschermingsgradaties opgenomen, te weten:

  • karakteristiek waardevol bouwwerk;
  • beeldbepalend bouwwerk;
  • cultuurhistorisch attentiegebied.

Met het begrip 'Planologisch Erfgoedregime' wordt geduid op het instrumentarium, zoals dat is neergelegd in de Erfgoedverordening en de uitwerking daarvan in het nieuwe bestemmingsplan. Zoals hiervoor al is toegelicht, zal die uitwerking zijn beslag krijgen in de regels door middel van het opnemen van een dubbelbestemming.

Naast de verschillende bebouwde objecten krijgt het plangebied een Waarde-Beschermd Stadsgezicht mee, dat een eigen of aparte bescherming behoeft en verkrijgt. Het plangebied ligt immers binnen een beschermd stadsgezicht. Binnen een beschermd stadsgezicht vervalt een deel van het vergunningsvrij bouwen op grond van de Wabo.

Plangebied

De in hoofdstuk twee beschreven historische ontwikkeling heeft geleid tot de binnenstad van Edam die nu zichtbaar is. Deze binnenstad heeft tal van cultuurhistorische waarden die gebonden zijn aan de ruimtelijke structuur, de bebouwing en bijzondere gebieden. Met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is een duidelijk signaal gegeven dat het gebied als totaal bescherming verdient.

Conclusie

De bebouwing betreft deels een Rijksmonument; dit deel heeft de aanduiding rijksmonument gekregen. De beoogde ontwikkeling schept een basis voor een flexibel gebruik van het complex zodat het interessant wordt te investeren in het pand. Tevens wordt de mogelijkheden geschapen een meer publiek karakter aan (delen van) het complex te geven. Zodoende draagt het initiatief bij aan de zichtbaarheid van het cultuurhistorisch verleden van Edam.

4.3.5 Archeologie

Algemeen

Met de ondertekening van het verdrag van Malta (Valetta, 1992) heeft Nederland zich verplicht tot het beschermen van het archeologisch erfgoed. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologische erfgoed waar mogelijk te behouden. Tevens op basis van de Erfgoedwet bij ruimtelijke planvorming aandacht te worden geschonken aan het aspect archeologie.

Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een (concept)beleidsnota archeologie opgesteld. In deze beleidsnota valt het gehele plangebied onder categorie 2. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter en die dieper gaan dan 1 m beneden maaiveld, rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Ook volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) is het plangebied aan te merken als archeologisch monument met hoge archeologische waarden (AMK monumentnummer 14649). Het gaat hierbij om de historische kern van Edam, zoals dat is vastgesteld op basis van kaartmateriaal uit de eerste helft van de 19e eeuw.

Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarde is een zgn. “dubbelbestemming” conform de SVBP 2012 noodzakelijk. In het vigerende bestemmingsplan is dit nog niet gedaan (dit plan stamt van voor het verdrag van Malta); echter in het in voorbereiding zijnde nieuwe bestemmingsplan voor het beschermd stadsgezicht is wel een op bescherming van eventueel aanwezige archeologische relicten gerichte dubbelbestemming opgenomen. Zoals aangeven, zal voor het gehele complex te zijner tijd een nieuw bestemmingsplan worden vervaardigd. Hier zal de dubbelbestemming Waarde-archeologie (2) ook worden opgenomen. Het plan voorziet niet in nieuwbouw met een oppervlakte van groter 50 m2 en dieper gaan dan 1 m beneden maaiveld. Zodoende is in het kader van dit plan geen nader archeologisch onderzoek nodig.

Vorenstaande conclusies zijn in overeenstemming met de eerder door het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) opgestelde beleidsnota archeologie.

Conclusie

Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig project.

4.3.6 Verkeer en parkeren

Verkeer

Door de realisatie van het initiatief zal de verkeersaantrekkende werking van het plangebied veranderen. Dit verschil wordt ook wel de planbijdrage genoemd. Deze wordt berekend voor de ontwikkeling waarna gekeken wordt of deze planbijdrage geaccommodeerd kan worden op de omliggende wegen. Het plangebied was in het verleden het kantoor van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Het HHNK heeft deze locatie inmiddels verlaten. Het complex (uitgezonderd gebouw D) heeft een bvo van ca. 4.325 m2. Uitgaande van de publicatie 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW, oktober 2012, kan voor kantoren zonder baliefunctie gelegen in een centrum (matig stedelijk) uitgegaan worden van gemiddeld 5,2 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Dit zou resulteren in een verkeerstroom van 225 vervoersbewegingen per etmaal.

De nieuwe verkeersaantrekkende werking is moeilijk in te schatten omdat niet bekend is welke functies er komen en in welke oppervlakte. Een methode zou kunnen zijn om een worst-case scenario te schetsen en uit te gaan van de functie die het meeste verkeer aantrekt. Dit zou dan een apotheek zijn. Het is echter niet reëel te veronderstellen dat het gehele complex voor (bijvoorbeeld) 15 apotheken in gebruik wordt genomen (hetgeen fysiek en planologisch wel zou kunnen). Ook kunnen de piekmomenten wijzigen. Bij een gebruik als kantoor valt de piek in de ochtend- en avondspits met nagenoeg geen verkeer in het weekend en buiten de spits. Bij een gebruik als detailhandel, dienstverlening o.i.d, is de verkeersstroom overdag en op zaterdag redelijk constant. Bij een gebruik als wonen is de ochtend- en avondspits weer bepalend.

Al met al kan er slechts in beschouwende zin kan er iets over de nieuwe verkeerssituatie gezegd worden. De gemeente heeft een selectie gemaakt van functies die kunnen worden toegestaan (zie hoofdstuk 2). Functies die in grote mate verkeer aantrekken, zoals supermarkten of bouwmarkten, zijn reeds uitgesloten. Het kleinschalige karakter dat beoogd wordt, wordt hiermee geborgd.

Het laat zich evenwel beredeneren dat een zeer intensief gebruik van het pand, met een mix aan functies zal leiden tot een toename in verkeersbewegingen. Zonder dat deze exact gekwantificeerd kan worden, kan er wel iets gezegd worden over de omliggende wegen en of deze een toename kunnen verwerken, als deze er al is.

Als het complex geheel voor wonen in gebruik wordt genomen, zijn er maximaal 50 woningen mogelijk. In dit scenario neemt het aantal verkeersbewegingen nauwelijks toe. Bij een volledige invulling met publiekstrekkende functies, zoals detailhandel, medische functies als apotheek of hotel, is er wel een verkeerstoename. Deze wordt geschat op maximaal 1.200 mvt/ etmaal extra.

Het verkeer zal op de Schepenmakersdijk, de Singelweg, het Egbert Snijderplein klein Westerbuiten en de N247 terecht komen. De etmaalintensiteiten van deze wegen zijn als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpsmakersdijk1216-vg01_0033.jpg"

Parkeren

Voor de 8 woningen in gebouw D is onderbouwd waar de hiervoor benodigde 8 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Het gaat om de gereserveerde parkeervoorziening op de Schepenmakersdijk. Voor wat betreft de overige ontwikkelingen, zal de bestaande parkeerbehoefte als gevolg van de oude functie kantoor gedeeltelijk gesaldeerd kunnen worden met de nieuwe behoefte. De oude behoefte is bepaald aan de hand van de publicatie 317 (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW, oktober 2012) en bedraagt gelet hierop 65 parkeerplaatsen (4.325 m2 bvo/ 100m2, gemiddelde norm centrum, matig stedelijk). Een deel van deze plaatsen waren op eigen terrein aanwezig, op een gereserveerd parkeerterrein voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier tegenover BOON Edam aan de overkant van de N247. Pas als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie meer wordt dan de oude behoefte in de openbare ruimte, is afdracht aan het parkeerfonds aan de orde (immers op eigen terrein kunnen de parkeerplaatsen niet gerealiseerd worden).

Hoofdstuk 5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

5.1.1 Wettelijk kader

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het nemen van een ruimtelijk besluit, een exploitatieplan te koppelen. Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens art. 6.2.1 Bro onder andere verstaan de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen. Er is derhalve sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 Wro) zoals een vooraf afgesloten privaatrechtelijke overeenkomst of indien het stellen van eisen of regels niet noodzakelijk is.

5.1.2 Beoordeling en conclusie

De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Alle overige kosten (inclusief onderzoeken) voor onder andere het herontwikkelingsplan van de panden wordt bekostigd door initiatiefnemer. Tussen de gemeente Edam-Volendam en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst ondertekend, waardoor het kostenverhaal is verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Overleg

Het plan is in het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de overlegpartners van de gemeente Edam-Volendam. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft inhoudelijk gereageerd op het bestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat de meest recente legger moet worden verwerkt. Volgens de meest recente leggerafmeting van de waterkering loopt de Beschermingszone A (en vrijwaringszone) door tot de zuidelijke gevel van de panden langs de Schepenmakersdijk. De dubbelbestemming waterstaatswerk dient dus ruimer op de Verbeelding worden aangegeven. Dit is aangepast.

5.2.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft ter visie gelegen in het kader van de inspraakprocedure. Er is één inspraakreactie ingediend. Naar aanleiding van de inspraakreactie zijn de regels zodanig aangepast, dat onder het rijksmonument geen ondergrondse parkeergarage is toegestaan.

5.2.3 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in artikel 3.8 Wro jo. afd. 3.4 Awb vanaf 17 april 2018 gedurende 6 weken ter visie gelegen. Gedurende de tervisielegging is een ieder in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.

6.2 De verbeelding

Sinds de Wro in werking is getreden is het digitale bestemmingsplan leidend. De verbeelding bij dit plan is te raadplegen via de website RO Online (ruimtelijkeplannen.nl) en via de gemeentelijke website. Per locatie worden via deze digitale verbeelding alle relevante aspecten op eenvoudige wijze ontsloten.

Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden.

Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens). Deze aanduidingen worden daarom verklaringen genoemd.

Naast bestemmingen en aanduidingen komen op de verbeelding zogenaamde zones voor. Deze zones zijn gebiedsaanduidingen en ze geven gebieden aan waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de bescherming van een specifiek belang of een specifieke waarde. Zones vallen niet samen met bestemmingen, maar liggen over (een gedeelte van) één of meer bestemmingen heen.

6.3 De regels

De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

1. Inleidende regels.

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels (artikel 2).

2. Bestemmingsregels.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ook de dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Die staan, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.

Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn de bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot de bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventuele wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.

3. Algemene regels.

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen voor afwijkende bestaande maatvoering. Dit geldt ook voor de algemene gebruiksregels v.w.b. “aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten”.

4. Overgangs- en slotregels.

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

6.4 Opbouw regeling per bestemming

Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:

  • 1. bestemmingsomschrijving;
  • 2. bouwregels;
  • 3. nadere eisen;
  • 4. afwijken van de bouwregels;
  • 5. specifieke gebruiksregels;
  • 6. afwijken van de gebruiksregels;
  • 7. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • 8. omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • 9. wijzigingsbevoegdheid.

Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.

De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.

De afwijking van gebruiks- of bouwregels en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking van een regel toe te staan dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.

Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.

Flexibiliteitsbepalingen

Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor burgemeester en wethouders. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het gemeentebestuur. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid een of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen.

De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door burgemeester en wethouders het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan burgemeester en wethouders om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd.

De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.

Algemene toelichting op het begrip “Bouwperceel”

In enkele bestemmingen worden de bouwmogelijkheden gerelateerd aan het bouwperceel. Bijvoorbeeld een maximaal percentage van het bouwperceel dat bebouwd mag worden met aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Onder bouwperceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In veel gevallen zal de bouwperceelsgrens gelijk zijn aan de erfgrens en/of bestemmingsgrens. Maar hierop zijn uitzonderingen denkbaar, bijvoorbeeld in het geval dat een persoon een stuk snippergroen van de gemeente verwerft. Dit stuk grond, nu bestemd als groen, maakt geen onderdeel uit van het bouwperceel, immers er is geen bebouwing toegestaan. Dit stuk grond wordt dus ook niet beschouwd in het bepalen van de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens.

Algemene toelichting op het begrip “Hoofdgebouwen”

Doorgaans wordt het stedenbouwkundige beeld van de straat bepaald door de hoofdbouwmassa's of hoofdgebouwen. Deze gebouwen zijn onderscheidenlijk aan zogenaamde bijgebouwen. In onderhavig geval is dit onderscheid niet goed te maken. Alle gebouwen (At/m E) zijn even belangrijk. Om het bestaande stedenbouwkundige (straat)beeld en het bestaande bebouwingspatroon vast te leggen, zijn op de verbeelding voor deze hoofdgebouwen bouwvlakken opgenomen waarbinnen de hoofdbouwmassa aanwezig is en mag zijn. Een maximaal toegestane goot- en bouwhoogte is tevens opgenomen en afgestemd op de huidige situatie. Erfbebouwing wordt niet toegestaan (anders dan vergunningvrij); gelet op de wens de buitenruimte als een open en grotendeels groene tuin te behouden. Dit is gewenst zodat het rijksmonument prominent in beeld blijft en het complex niet verrommeld en verdicht raakt. Tot slot maakt de buitenruimte voor zover die vanaf de Schepenmakersdijk zichtbaar is, deel uit van de monumentenstatus. Ook om deze reden is het niet gewenst dat hier gebouwd wordt.

6.5 De bestemmingen

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

Artikel 3: Gemengd

Binnen deze bestemming is het flexibel gebruik mogelijk, dat is beschreven in hoofdstuk 2.

Artikel 4: Tuin

De gronden ten zuiden van de bebouwing hebben de bestemming Tuin gekregen.

Artikel 5: Wonen

De te realiseren appartementen in gebouw D hebben de bestemming Wonen gekregen. Het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Ier zijn ook bijbehorende bouwwerken. Buiten het bouwvlak is erfbebouwing is alleen mogelijk op het erf volgens de regels die het Besluit omgevingsrecht hieraan stelt.

De overwegingen welke gemaakt zijn en geleid hebben tot de planregels zoals opgenomen in het plan staan beschreven in hoofdstuk 2.

Het bestemmingsplan kent ook een aantal zogenaamde dubbelbestemmingen, namelijk:

Artikel 6: Waarde - Archeologie 2

Deze dubbelbestemmingen is toegekend op basis van het archeologiebeleid van de gemeente. Wanneer een bouwwerk wordt gebouwd dat groter is dan 50 m2 en dieper dan 0,4 onder het peil, is onderzoek nodig naar de eventuele aanwezigheid van archeologische relicten.

Artikel 7: Waarde - Beschermd Stadsgezicht

Met deze dubbelbestemming zijn de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht bestemd.

Artikel 8: Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De kernzone en beschermingszone rondom de regionale waterkering is van een op bescherming gerichte dubbelbestemming voorzien.

Voorts is een aantal gebiedsaanduidingen opgenomen, te weten 'overige zone - kernzone' en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument'. Deze laatste aanduiding heeft slechts een signalerende functie. De bescherming van het monument vindt immers plaats via de Wet op de archeologische monumentenzorg. Met de aanduiding 'overige zone - kernzone' wordt aangegeven dat het gebied ligt binnen de kernzone van het beschermd stadsgezicht, waar het grootste beschermingsniveau aan toekomt. Dit houdt in dat de gevelindeling van gebouwen niet mag worden gewijzigd. Ook mogen gronden met de bestemming 'Tuin' niet worden verhard indien de oppervlakte meer dan 5% van de oppervlakte van het perceel bedraagt. Verder zijn enkele andere werkzaamheden vergunningplichtig gesteld, zoals het ophogen of egaliseren van de grond.