Plan: | Oude Kom Volendam |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.bpOudeKomVolendam-vg01 |
De gemeente Edam-Volendam is onderdeel van de regio Waterland. In de Nota Ruimte is die regio voor een groot deel aangemerkt als Nationaal Landschap. Droogmakerij de Purmer en het stedelijke gebied van Purmerend en Edam-Volendam zijn daarentegen aangemerkt als een bundelingsgebied. In een bundelingsgebied ligt het accent meer op verstedelijking, echter een dergelijke ontwikkeling is alleen denkbaar voor zover voldoende rekening wordt gehouden met aspecten zoals water, natuur, landschap, recreatie, sport en landbouw. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met cultuur en cultuurhistorie.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid, zoals dat eerder onder meer was neergelegd in voornoemde nota Ruimte is nodig gebleken, enerzijds omdat de daarin opgenomen vertrekpunten gedateerd1 zijn en anderzijds omdat er meer behoefte bestaat aan integratie van beleid. Dit initiatief heeft geleid tot de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De SVIR geeft een kader waarin ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden zijn. In deze structuurvisie schetst het Rijk een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. In de SVIR is een aantal ambities vermeld voor de lange termijn (2040) met betrekking tot concurrentiekracht, leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid en daarnaast wordt ingegaan op de doelstellingen, belangen en opgaven (tot 2028).
Deze ambities zijn door vertaald naar 3 hoofddoelstellingen voor de middellange termijn op rijksniveau: "concurrerend", "bereikbaar" en "leefbaar & veilig". Om die doelstellingen van het Rijk te concretiseren zijn zgn. onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft daarvoor primair verantwoordelijk te zijn. Niettemin wordt van de decentrale overheden en marktpartijen verwacht dat zij hun bijdragen leveren aan de realisatie van deze nationale opgaven.
Voor het plangebied is het nationaal belang nummer 10 van toepassing: "Ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale, unieke cultuurhistorisch en natuurlijke kwaliteiten". In onderhavig bestemmingsplan zal dit onderwerp uitvoerig aan bod komen.
Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen voldoende te waarborgen, is op 1 oktober 2012 van kracht geworden het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid.
Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Voor het IJsselmeergebied is ook onder meer bepaald in het Barro dat in een bestemmingsplan hier geen landaanwinning of bebouwing mogelijk wordt gemaakt. Dit met uitzondering van een aantal aangewezen projecten (in bepaalde gemeenten) en met uitzondering van natuurontwikkeling.
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040, Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en keuzes van burgers en bedrijven.
Om deze nieuwe aanpak vorm te geven, is een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid nodig. De verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende (wereldwijde) omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden.
Voor een aanpak die Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig maakt, moet het roer in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid om. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven), laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…') en komt de gebruiker centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ('je gaat er over of niet'). Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Tevens werkt het Rijk aan eenvoudigere regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het rijksregimes in het natuurdomein. Het Rijk versterkt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit. De introductie van een nieuwe bereikbaarheidsindicator maakt meer regionaal maatwerk mogelijk.
De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los.
Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een ladder voor duurzame verstedelijking op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarnaast wordt de brede doeluitkering (BDU) Verkeer en Vervoer overgeheveld naar de algemene fondsen.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
In de gemeente Edam-Volendam zijn door de rijksoverheid 178 rijksmonumenten aangewezen; 3 in Volendam en 175 in Edam. Binnen het plangebied bevinden zich drie rijksmonumenten, te weten Haven 43 (visafslag), Haven t/o 64 (klokkenpaal) en Burgemeester Kolfschotenstraat 1 (Hervormd kerkje). Deze monumenten hebben de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' op de verbeelding gekregen. Het betreft hier een signaleringsfunctie. In de planregels behoeft geen regeling te worden opgenomen, omdat de monumenten reeds beschermd worden via de Monumentenwet 1988.
De modernisering van het monumentenbeleid wordt nader behandeld en toegelicht in hoofdstuk 5 bij de bespreking van het 'Planologisch Erfgoedregime'.