direct naar inhoud van 5.1 Milieu
Plan: Bedrijventerreinen Diemen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0384.BPbedrijventerrein-VG01

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

Algemeen

Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

In eerste instantie wordt volstaan met een historisch vooronderzoek conform de NVN 5725 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). Indien uit dit vooronderzoek volgt dat op grond van die resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 van het NNI te worden uitgevoerd.

De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemming voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip “actief bodembeheer”. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van

bodemverontreiniging.

Indien bij bodemonderzoek saneringswaardige verontreinigingen worden vastgesteld, dient voorafgaand aan of tijdens de herinrichting sanering plaats te vinden.

Plangebied

Bedrijventerrein

Voor het plangebied ter plaatse van de bestaande bedrijventerreinen is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Aangezien dit de bestaande situatie betreft en in dit deel geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden is het niet nodig hier extra bodemonderzoek uit te voeren.

Het bodembeleid is er op gericht om ook bij ernstige bodemvervuiling gebruik van de grond voor bedrijfsdoeleinden mogelijk te maken. Uitsluitend bij een onaanvaardbaar risico, verbonden aan het gewenste bodemgebruik, wordt de grond gesaneerd. Verontreinigde grond die vrijkomt bij bodemsanering dient overeenkomstig de afvalstoffenbepalingen verwerkt dan wel verwijderd te worden.

De bodemsituatie geeft geen belemmering voor handhaving van de bedrijfsbestemming.

Woningbouwlocatie Plantage de Sniep

Dit gebied is gesaneerd. Van de sanering is een evaluatierapport opgesteld (zie nr. 1 t/m 3 Bijlage 1).

Nedteerterrein

Tot circa 8 meter diepte ontgraven, daarna afgedekt met Trisoplast (hieronder nog sterke verontreiniging aanwezig). Ontgraving is aangevuld met licht verontreinigde hergebruikgrond van de locatie tot circa NAP -0,5 m. Daarna opgehoogd met 1,5 à 2 meter schoon zand.

Punt

Verontreinigde ophooglaag is afgegraven tot circa NAP -2 m. Alle mobiele sterke verontreinigingen zijn verwijderd. Aangevuld en opgehoogd met schoon zand.

Overig

Verontreinigde ophooglaag is afgegraven, in het algemeen tot NAP -1,5 à 2 m en vervolgens aangevuld tot circa NAP -0,5 m met licht verontreinigde hergebruikgrond van de locatie. Alle mobiele sterke verontreinigingen zijn verwijderd. Daarna opgehoogd met 1,5 à 2 meter schoon zand (langs het spoor ontgraven tot maximaal NAP -5,9 m, daarna aangevuld met schoon zand tot circa NAP +1,5 m).

Muiderstraatweg

Plaatselijk matige tot sterke verontreinigingen met immobiele stoffen. Verder licht verhoogde concentraties zware metalen, minerale olie en PAK. Op een plek is vermoedelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met minerale olie, PAK en naftaleen. Hier is vermoedelijk sprake van een relatie met de bodemverontreiniging op de saneringslocatie Sniep.

Conclusies

Vanuit milieuoogpunt zijn voor het overgrote deel van het plangebied geen acties meer nodig ten aanzien van bodem. In het gebied van het bedrijventerrein, waar geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, zijn geen belemmeringen te verwachten. Het betreft immers de bestaande situatie. Het ontwikkelingsgebied is reeds gesaneerd. Naast de restverontreiniging op het voormalige Nedteerterrein zijn ook hier geen belemmeringen te verwachten.

Ter plaatse van het voormalige Nedteerterrein is in de diepere ondergrond een restverontreiniging achtergebleven. De restverontreiniging is aan de bovenzijde (horizontaal) afgedekt met Trisoplast (op ca. NAP -6 m). Ter plaatse mag dus niet zonder meer de diepte in gegraven/gebouwd worden. In het gehele gedeelte ten zuiden van de Muiderstraatweg is een leeflaag van minimaal 1.5 meter aangebracht; eronder bevindt zich licht verontreinigde grond. Een beschikking van de provincie Noord-Holland, de daarbij behorende kadastrale registratie en het nazorgplan moeten nog volgen.

5.1.2 Luchtkwaliteit

Algemeen

Bij het uitoefenen van de bevoegdheden of wettelijke voorschriften op het gebied van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet het bevoegd gezag aannemelijk maken dat aan de luchtkwaliteiteisen van de Wet milieubeheer (artikel 5.16) wordt voldaan.

Bij een Wro besluit (bestemmingsplanherziening, projectbesluit enz.) dient de achteruitgang van de luchtkwaliteit ten gevolge van een nieuwe ontwikkeling te worden bepaald ten opzichte van de autonome situatie. Een nieuwe ontwikkeling is een ontwikkeling die met het betreffende Wro besluit als eerste mogelijk wordt gemaakt. De bestaande situatie met inbegrip van de ontwikkelingen die zijn toegelaten op grond van de vigerende Wro besluiten wordt de autonome ontwikkeling of situatie genoemd. De autonome ontwikkeling wordt niet getoetst aan de luchtkwaliteiteisen en dus ook niet de vigerende bestemmingen van de onderliggende Wro besluiten die met de planherziening worden geconserveerd.

Het opknippen van een nieuwe ontwikkeling in deelplannen is toegestaan, maar het totaal aan ontwikkelingen binnen een NSL periode en met een onderlinge afstand van niet meer dan 1.000 meter moet voldoen aan de luchtkwaliteiteisen. De voorliggende en de planherziening voor het gebied ten noorden van de Muiderstraatweg dienen daarom te worden getoetst als ware het één project . Met de beide planherzieningen wordt aan circa 10 hectare industrieterrein een woonbestemming toegekend, deels gemengd met andere bestemmingen. Aan Kriekenoord wordt met de planherziening een nieuw industrieterrein van circa 0,7 hectare geprojecteerd. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling gaat de luchtkwaliteit er wat betreft de bedrijfsemissies dus op vooruit. Het verschil in de verkeersaantrekkende werking tussen de autonome ontwikkeling en de planontwikkeling is gering. De beide planherzieningen gezamenlijk kunnen op grond van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek dan ook worden aangemerkt als één NIBM project.

Bij het uitoefenen van de bevoegdheden op grond van hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer (Inrichtingen) dient het bevoegd gezag eveneens aannemelijk te maken dat aan de luchtkwaliteiteisen wordt voldaan. Indien ter plaatse van voor het publiek toegankelijk gronden sprake zou zijn van een overschrijding van de grenswaarde door een bedrijfsemissie dienen de bevoegdheden tevens te worden aangewend om de overschrijding te beëindigen. Het uitvoeren van de hoofdstuk 8 Wm staat los van het uitvoeren van de Wro en vindt plaats op basis van maatwerk. Dit onderdeel van de luchtkwaliteitseisen wordt hier vermeld om aan te geven dat er van uit gegaan kan worden dat de luchtkwaliteitseisen door de bedrijven in acht worden genomen in alle situaties (autonoom en nieuwe ontwikkelingen). Voor de bestemmingsplanherzieningen is dat extra aannemelijk gemaakt met inwaartse milieuzonering van het bedrijventerrein (zie hoofdstuk 5.1.5).

Het uitgevoerd luchtkwaliteitonderzoek wijst uit dat aan de planherzieningen aan de luchtkwaliteiteisen van de Wet milieubeheer voldoen.

Luchtkwaliteitseisen Wet Milieubeheer

Met de Wet milieubeheer worden twee soorten luchtkwaliteiteisen gesteld aan een nieuwe ontwikkeling:

  • luchtkwaliteiteisen die betrekking hebben op de achteruitgang van de luchtkwaliteit die wordt veroorzaakt door de nieuwe ontwikkeling (artikel 5.16 Wm) ten opzichte van de autonome ontwikkelingen;
  • luchtkwaliteiteisen waarmee de blootstelling ter plaatse van de nieuwe ontwikkeling aan banden wordt gelegd (artikel 5.16a Wm). De blootstellingeis geldt alleen voor gevoelige bestemmingen (of de uitbreiding daarvan) die binnen een zone langs een rijksweg (300 m) of provinciale weg (50 m) worden geprojecteerd. Bijvoorbeeld een basisschool is aangewezen als gevoelige bestemming, een woning niet.

Het besluit waarmee een nieuwe ontwikkeling als eerste mogelijk gemaakt wordt moet voldoen aan één van de volgende 6 besluitgrondslagen die worden vermeld onder artikel 5.16 van de Wet milieubeheer.

  • 1. De grenswaarden Bijlage II Wm mogen al of niet na het treffen van mitigerende maatregelen niet worden overschreden als gevolg van de planherziening (artikel 5.16 eerste lid aanhef en onder a Wet milieubeheer).
  • 2. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling verbetert de luchtkwaliteit of blijft gelijk; (artikel 5.16 eerste lid aanhef en onder b, sub 1 Wet milieubeheer).
  • 3. Ten opzichte van de autonome ontwikkeling verbetert de luchtkwaliteit per saldo (artikel 5.16 eerste lid aanhef en onder b, sub 2 Wet milieubeheer).
  • 4. De nieuwe ontwikkeling draagt Niet In Betekenende Mate (NIBM) bij aan de achteruitgang van de luchtkwaliteit (artikel 5.16 eerste lid aanhef en onder c van de Wet milieubeheer). Dit is aannemelijk indien de ontwikkelingen is aangewezen met de Regeling NIBM Bijdragen.
  • 5. Luchtkwaliteitonderzoek wijst uit dat de nieuwe ontwikkeling NIBM bijdraagt aan de achteruitgang van de luchtkwaliteit (artikel 5.16 eerste lid aanhef en onder c van de Wet milieubeheer).
  • 6. De nieuwe ontwikkeling is als project dat In Betekenende Mate (IBM) bijdraagt aan de achteruitgang van de luchtkwaliteit opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of het Regionaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (artikel 5.16 eerste lid aanhef en onder d van de Wet milieubeheer).

Bij de besluitgronden 4 en 5 dient de anticumulatie bepaling voor NIBM projecten in acht te worden genomen. De bepaling (artikel 5 van het Besluit NIBM bijdragen) is van toepassing indien binnen één NSL periode meer dan één NIBM project binnen een afstand van 1.000 m van elkaar worden gerealiseerd en waarbij er door de verkeersaantrekkende werking langs gezamenlijk gebruikte infrastructuur een achteruitgang van de luchtkwaliteit wordt verwacht van meer dan 0,1 microgram/m3PM10 of NO2. Is hiervan sprake dan dienen de betreffende projecten te worden onderzocht en getoetst als één NIBM project.

Voor de besluitgrondslagen 1, 2, 3 en 5 is luchtkwaliteitonderzoek noodzakelijk om aannemelijk te maken dat aan de luchtkwaliteiteisen wordt voldaan. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Voor besluitgrondslag 3 dient te worden gesaldeerd conform de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.

Indien de nieuwe ontwikkeling ten opzichte van de autonome ontwikkeling niet meer dan 3% van de grenswaarde voor stikstofdioxide (=1,2 microgram/m3) of 3 % (=1,2 microgram/m3) van de grenswaarde voor zwevend stof (PM10) bijdraagt aan de achteruitgang van de luchtkwaliteit is sprake van een NIBM project.

Zoals onder de opsomming van de grondslagen al is aangegeven (onder 4 en 5) zijn er twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat sprake is van een NIBM project.

  • 1. De nieuwe ontwikkeling is met de Regeling NIBM Bijdragen aangewezen als NIBM project. Luchtkwaliteitonderzoek kan dan achterwege blijven. Aangewezen als NIBM project zijn
    • a. Woningen. Nieuwe ontwikkelingen die voorzien in een toename met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en bij gelijkmatige verkeersverdeling over twee ontsluitingswegen niet meer dan 3.000 woningen.
    • b. Kantoren. Nieuwe ontwikkelingen die voorzien in een toename van het bruto vloeroppervlak (BVO) met niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij gelijkmatige verkeersverdeling over twee ontsluitingswegen.
    • c. Combinatie van woningen en kantoren bij een ontsluitingsweg. Bij een ontsluitingsweg zijn aangewezen nieuwe ontwikkelingen waarbij 0,0008 maal het aantal woningen vermeerderd met 0,000012 maal het BVO in m2 niet groter is dan 1,2 en bij een gelijkmatig verkeersverdeling over twee ontsluitingswegen niet meer dan 1.500 woningen en 100.000 m2 BVO.
    • d. Akker- en tuinbouw en kinderboerderijen. Alle nieuwe ontwikkelingen, met alleen voor verwarmde kassen een bovengrens van 2 hectare. Spoorwegemplacement: alle nieuwe projecten voor zover de toename van het aantal dieseltractie-uren niet meer bedraagt dan 7500 uur op jaarbasis.
  • 2. Onderzoek conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 wijst uit dat de bestemmingsplanherziening een NIBM project is omdat het 3% grens niet wordt overschreden.

Plangebied

De beide planherzieningen voorzien niet in een nieuwe ontwikkeling met gevoelige bestemmingen in de zone langs een rijksweg of provinciale weg zodat de toetsing aan de luchtkwaliteiteis inzake de blootstelling (artikel 5.16a van de Wm) achterwege kan blijven. De planherziening is niet als IBM project opgenomen in het NSL of RSL, zodat besluitgrondslag nummer 6 afvalt.

Met de Regeling NIBM Bijdragen is nieuwe ontwikkeling (woningbouw en de met een kantoorfunctie vergelijkbare bestemming) aangewezen als NIBM project. Voor sec deze ontwikkeling is geen luchtkwaliteitonderzoek vereist. De niet met een kantoorfunctie vergelijkbare bestemmingen (winkels e.d.) en het nieuwe industrieterrein aan Kriekenoord zijn (nog) niet als NIBM project aangewezen zodat besluitgrond 4 desondanks afvalt. Voor de resterende gronden 1, 2, 3 en 5 is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.

Op grond van anticumulatie bepaling (artikel 5 Besluit NIBM Bijdragen) dient de nieuwe ontwikkeling die met beide planherzieningen mogelijk wordt gemaakt te worden getoetst als ware het één project:

  • de nieuwe ontsluitingswegen sluiten allen aan op de Muiderstraatweg;
  • de afstand tussen de deelgebieden met een nieuwe ontwikkeling is minder dan 1.000 meter;
  • er wordt geen bouwfaseringvoorschrift aan de planherzieningen verbonden, zodat de wet er van uitgaat dat de nieuwe ontwikkeling binnen de huidige NSL periode (tot augustus 2014) wordt gerealiseerd;
  • niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de achteruitgang van de luchtkwaliteit langs de Muiderstraatweg ten gevolge van de nieuwe ontwikkeling niet meer zal bedragen dan 0,1 microgram/m3 PM10 of NO2.

Conclusie

Het uitgevoerd luchtkwaliteitsonderzoek maakt aannemelijk dat de luchtkwaliteit over het gehele gebied gemiddeld en ten opzichte van de autonome ontwikkeling er op vooruitgaat. De beide planherzieningen gezamenlijk vormen in ieder geval één NIBM project.

Dit ligt overigens ook zonder luchtkwaliteitonderzoek voor de hand: met de planherzieningen wordt aan netto 9 hectare industrieterrein de industriebestemming onttrokken om er een woonwijk te projecteren. De bijdrage vanuit de bedrijfsbronnen in de autonome situatie neemt dus af en het verschil in verkeeraantrekkende werking tussen de autonome ontwikkeling en de planontwikkelingen is te gering voor een andersluidende conclusie.

5.1.3 Externe veiligheid

A Inleiding

De gemeente is verplicht als gevolg van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het bepaalde in artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek te doen naar de externe veiligheid. Daarbij wordt nagegaan aan welke risico's toekomstige gebruikers van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van een risicobron met gevaarlijke stoffen zijn/worden blootgesteld.

Het beleid inzake externe veiligheid is erop gericht om risico's zoveel mogelijk te voorkomen door de kans op het ontstaan van een calamiteit en de effecten daarvan te beperken. Daartoe is het van belang na te gaan of en welke maatregelen ten aanzien van de risicobron of in de ruimtelijke omgeving getroffen kunnen worden en of maatregelen mogelijk zijn die de zelfredzaamheid van burgers en de beheersbaarheid van een calamiteit kunnen optimaliseren.

In dit deze paragraaf zal eerst kort worden ingegaan op de achtergronden van het beleidskader 'externe veiligheid' en de risicoanalyse die door adviesbureau Oranjewoud in oktober 2009 in opdracht van de gemeente Diemen voor het plangebied is uitgevoerd. Vervolgens zullen de onderzoeksresultaten in relatie tot de gemaakte keuzen worden verantwoord.

B Beleidskader externe veiligheid

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Externe veiligheid is aan de orde bij de opslag of transport van gevaarlijke stoffen en kan betrekking hebben op bedrijven (inrichtingen) of transportroutes (over water, weg of spoor). Bij de beoordeling van de externe veiligheid in relatie tot de ruimtelijke omgeving worden twee soorten risico's onderscheiden:

  • a. het risico dat een onbeschermd persoon, die zich ononderbroken op een bepaalde locatie bevindt, overlijdt als gevolg van een bepaalde gebeurtenis. Dit is het zogeheten 'plaatsgebonden risico' (hierna: PR);
  • b. het risico dat bij één gebeurtenis een groep mensen van tenminste een bepaalde grootte omkomt, oftewel het zogeheten 'groepsrisico' (hierna: GR).

Het PR wordt uitgedrukt als een kans per jaar (10-6 voor nieuwe situaties en 10-5 voor bestaande situaties) en wordt aangegeven op een plankaart door middel van contouren. Binnen de 10-6 -contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. In een bestemmingsplan wordt dit doorgaans verzekerd door de bestemming aan beide zijden van de contour daarop aan te passen en de risicoaspecten in de bestemmingsplanvoorschriften in acht te nemen.

Voor het GR geldt geen vaste norm maar een 'oriënterende waarde'. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit gebied wordt begrensd door de 1% letaliteitgrens, ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een bepaalde gebeurtenis. Het GR wordt weergegeven door middel van een zogeheten 'fN-curve', waarbij de kans (f) wordt afgezet tegen het aantal slachtoffers (N).

Van de oriënterende waarde kan worden afgeweken mits dit gemotiveerd wordt verantwoord (de 'verantwoordingsplicht'). Bij de verantwoording kan de 'Handreiking verantwoording groepsrisico' (hierna: 'Handreiking') van het ministerie van VROM als leidraad gehanteerd worden.

BEVI en Circulaire

Ten aanzien van inrichtingen (en hun omgeving) waar gebruik, opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt is het op 27 oktober 2004 in werking getreden 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (BEVI) van toepassing.

Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen over water, weg, spoor of per buisleiding is opgenomen in de 'Circulaire (risico-)normering vervoer gevaarlijke stoffen' van augustus 2004 (hierna: 'de Circulaire'). Deze Circulaire is een nadere uitwerking van de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (hierna: "nota RNVGS"). Met de Circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI.

Verantwoordingsplicht

Zowel het BEVI als de Circulaire kent de plicht tot verantwoording van het groepsrisico, hetgeen inhoudt dat iedere wijziging in het groepsrisico als gevolg van planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Bij deze verantwoording dient onder andere te worden gekeken naar de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.

Gewerkt wordt aan de invoering van een landelijk Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en aan de inwerkingtreding van het 'Besluit houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van transportroutes milieubeheer' (Besluit transportroutes externe veiligheid). Vooruitlopend daarop is hiermee bij de uitgevoerde risicoanalyse al gedeeltelijk rekening gehouden. Dit betekent bijvoorbeeld dat getoetst is aan het aanvullende vereiste van het zogeheten 'plasbrandaandachtsgebied', een strook van 30 meter gemeten vanaf de buitenzijde van het buitenste spoor, waarbinnen onderzocht moet worden hoe schade en letsel ten gevolge van de warmte van een plasbrand beheerst kan worden.

C Risicoanalyse

Het aspect externe veiligheid dient beoordeeld te worden vanuit de risico's die een bepaalde activiteit voor de omgeving kan opleveren, en vanuit de risico's die de omgeving voor de activiteit kan veroorzaken. Het adviesbureau Oranjewoud heeft in oktober 2009 in opdracht van de gemeente Diemen een risicoanalyse uitgevoerd voor het plangebied. (Externe veiligheid onderzoek, projectnummer 186079, Oranjewoud, 28 oktober 2008 en 30 oktober 2009).

C.1 Inventarisatie risicobronnen

Teneinde te kunnen bepalen of in het onderhavige plangebied een of meerdere risicovolle activiteiten plaatsvinden, heeft eerst een inventarisatie van de risicobronnen plaatsgevonden. Bij een dergelijke inventarisatie dient te worden gekeken naar de mogelijke aanwezigheid in het plangebied van :

  • inrichtingen waar risicovolle activiteiten plaatsvinden;
  • transportroutes van gevaarlijke stoffen (over weg, water en/of spoor);
  • buisleidingen.

C.1.1 Inrichtingen

Uit de risicoanalyse blijkt dat er slechts één BEVI-bedrijf (benzinestation De Blokhut) in het plangebied aanwezig is. Voor dit tankstation (met een doorzet van 1000 m3) geldt een 10-6/jaar plaatsgebonden risicocontour van 45 meter. Het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Gezien de ligging van het tankstation in het plangebied dient het GR nader te worden beschouwd en dient aandacht te worden besteed aan de verantwoording van het GR.

C.1.2 Transportroutes van gevaarlijke stoffen

Weg

A1

Ten noorden van het plangebied ligt op ca. 450 meter afstand de A1. Het plangebied valt voor een klein deel binnen het invloedsgebied van de vervoerde toxische stoffen over de A1. Gezien de ligging binnen het invloedsgebied van de A1 dient aandacht te worden besteed aan de verantwoording van het GR.

A10

Het transport van gevaarlijke stoffen over de A10 vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen, omdat uit onderzoek is gebleken dat geen van de invloedsgebieden van de getransporteerde stofcategorieën over het plangebied vallen.

In november 2009 is in de gemeente Diemen een lokale routering ten behoeve van vervoer van gevaarlijke stoffen in gebruik. Deze routering loopt onder meer over de Muiderstraatweg, Provinciale weg en Weesperstraat door het plangebied. In het kader van het uitgevoerde onderzoek naar externe veiligheid is - wegens het ontbreken van transportcijfers - met de aanname gewerkt dat vervoer van brandbare gassen en vloeistoffen over de routering plaatsvindt. Voor brandbare vloeistoffen bedraagt het invloedsgebied 30 meter, voor brandbare gassen 250 meter. Het zuidoostelijke deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en buiten het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen. Aangezien binnen het invloedsgebied van brandbare gassen, woningen zullen worden gerealiseerd, is de verwachting dat het GR veroorzaakt door de lokale routering zal toenemen.

Spoor

Aan de westkant van het plangebied loopt het spoortraject Duivendrecht - Weesp. Uit het externe veiligheidsonderzoek van Oranjewoud volgt dat de invloedsgebieden van alle getransporteerde stofcategorieën over het plangebied liggen. Om die reden dient voor de ontwikkeling van Plantage de Sniep het PR en het GR onderzocht te worden.

Voor de volledige rapporten wordt verwezen naar Bijlage 1 Overzicht relevante rapporten.

C.1.3 Buisleidingen

Op circa 450 meter van het plangebied loopt een hogedruk aardgastransportleiding. Volgens de gegevens van de Gasunie heeft deze buisleiding een 10-6 /jaar PR-contour van 12 meter. Aangezien deze niet tot het plangebied reikt, heeft deze hogedrukaardgasleiding geen beperkende invloed op de geplande ontwikkelingen.

Ten oosten van het bedrijventerrein ligt nog een gasleiding. Het plangebied ligt buiten de belemmeringenstrook van 5 meter van de leiding, zodat de weergave op de verbeelding niet noodzakelijk is. Nu het plandeel dat binnen het invloedsgebied van de leiding ligt (bedrijventerrein) een conserverend karakter heeft en in dit plandeel dus geen veranderingen in personenaantallen te verwachten zijn, hoeft met deze leiding in de berekening en verantwoording geen rekening te worden gehouden.

C.2 Conclusie inventarisatie risicobronnen

In het kader van onderhavig bestemmingsplan is het aspect externe veiligheid aan de orde in relatie tot het spoortraject Duivendrecht-Weesp dat door het plangebied loopt en in relatie tot de lokale routering voor vervoer van gevaarlijke stoffen die ten oosten van het plangebied loopt. Aangezien transportcijfers met betrekking tot de lokale routering (vooralsnog) ontbreken, is in het kader van de beoordeling van de gevolgen van deze risicobron voor de externe veiligheid, uitgegaan van aannames. Vast staat wel dat de intensiteit van het transport van gevaarlijke stoffen over de lokale routering in vergelijking met het transport over het spoor aanzienlijk lager ligt. Gelet daarop en gelet op het feit dat slechts een deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van deze risicobron ligt, is in het onderzoek naar de gevolgen van realisering van Plantage de Sniep op de externe veiligheid en de verantwoording daarvan, hoofdzakelijk ingegaan op de risico's verbonden aan vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor.

C.3 Conclusie risicoanalyse

Uit het externe veiligheidsonderzoek volgt, dat de PR-contour op 9 meter vanaf het spoor ligt. De PR-contour legt geen beperkingen op aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, nu de geplande woningen op Plantage de Sniep met een afstand van tenminste 20 meter tot het spoor buiten de 10-6 -contour liggen.

Ten aanzien van het GR geldt, op basis van de uitgangspunten van het uitgevoerde onderzoek, dat deze als gevolg van de geprognosticeerde toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen en als gevolg van de geplande ruimtelijke ontwikkeling (Plantage de Sniep), toeneemt en dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden (de huidige situatie afgezet tegen de toekomstige situatie). Het hoogste GR per kilometer laat volgens het onderzoek een vergelijkbaar beeld zien, hetgeen erop duidt dat het hoogste GR van het traject ter hoogte van de woningbouwlocatie Plantage de Sniep is gelegen.

De toename van het GR en de overschrijding van de oriëntatiewaarde (OW) zijn te verklaren door de toename van het goederenvervoer en door de toename van het aantal personen binnen het plangebied en het invloedsgebied van het spoor, en worden hierna verantwoord.

D Verantwoording groepsrisico

In het kader van de onderhavige bestemmingsplanprocedure is het groepsrisico beoordeeld aan de hand van de Circulaire, er is immers sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over onder andere het spoor. Voor de opzet en inhoud van de verantwoording van de in de risicoanalyse gebleken toename van het GR en de overschrijding van de oriënterende waarde, welke voornamelijk plaatsvinden als gevolg van de geprognosticeerde toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en als gevolg van de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt door onderhavig bestemmingsplan, wordt aangesloten bij de Handreiking.

Tabel 8 van de Handreiking geeft de onderdelen weer die krachtens de artikelen 12 en 13 van het BEVI in ieder geval in de verantwoording van het groepsrisico moeten worden opgenomen. Voor zover de verschillende onderdelen van toepassing zijn in het plangebied Plantage De Sniep, zullen zij hieronder nader aan de orde komen. In plaats van 'inrichting' dient 'transportroute' te worden gelezen.

Wettelijke onderdelen van de verantwoordingsplicht

1   Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken inrichting
- functie-indeling
- gemiddelde personendichtheid (totaal en per functie/locatie)
- verblijfsduurcorrecties
- verschil tussen bestaande en nieuwe situatie  
2   De omvang van het groepsrisico
- de omvang voor het van kracht worden van het besluit
- de omvang na het van kracht worden van het besluit
- de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit
- de ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde  
3   De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de betrokken inrichting(en)  
4   De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit  
5   De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
- pro-actie
- preventie
- preparatie
- repressie/zelfredzaamheid  
6   De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de inrichting bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen  
7   De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico  
8   De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst  

Vgl. tabel 8. Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico, VROM november 2007.

De beoordeling of en zo ja, welke GR-verminderende maatregelen moeten worden getroffen heeft integraal plaatsgevonden. Daarbij heeft een (maatschappelijke) afweging plaatsgevonden ten aanzien van de risicodragende activiteit, en van de maatregelen die dat risico moeten verminderen. Voor zover het niet mogelijk is gebleken om risicoverminderende maatregelen te treffen, is gestreefd naar een zo laag mogelijk risico conform het ALARA-beginsel (As Low As Reasonably Achievable).

Het aspect externe veiligheid staat bij de gemeente Diemen hoog op de agenda. Vanwege het belang dat wordt gehecht aan een zo veilig mogelijke leefomgeving voor al haar inwoners, is de externe veiligheid vanaf het begin geïntegreerd in het planproces, onder andere door de diverse veiligheidselementen zo goed mogelijk te integreren in het stedenbouwkundig ontwerp. Deze komen hierna in de puntsgewijze onderbouwing van de GR-verantwoording nader aan de orde.

Bij de totstandkoming van onderhavig bestemmingsplan heeft een intensieve samenwerking en overleg plaatsgevonden tussen gemeente, brandweer, projectontwikkelaar, en ProRail mede ook in verband met de planstudie die wordt uitgevoerd in het kader van de spooruitbreiding OV SAAL (spoortraject Schiphol - Amsterdam - Almere - Lelystad) en het tracébesluit OV SAAL traject Hoofddorp-Diemen korte termijn dat in 2010 is vastgesteld.

Laatstgenoemd tracébesluit voorziet in maatregelen die op korte termijn nodig zijn op het traject Hoofddorp-Diemen, vooruitlopend op maatregelen die op de langere termijn nodig zullen zijn op het traject Schiphol-Lelystad. Voor Diemen bevat het tracébesluit geluidmaatregelen en ook maatregelen en afspraken met betrekking tot externe veiligheid. Dit in verband met de toename van het aantal reizigerstreinen in combinatie met extra goederentreinen die vanaf de Hanzelijn langs Duivendrecht naar Breukelen en verder zullen rijden. Er zullen geen fysieke uitbreidingen plaatsvinden van het bestaande spoor in de gemeente Diemen.

D.1 Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken inrichting

Functie-indeling

Bedrijventerreinen

De externe veiligheidsrisico's voor de bedrijventerreinen Verrijn Stuart, Stammerdijk en De Sniep worden bepaal door de verlading van LPG bij het tankstation aan de Muiderstraatweg en door mogelijke treinincidenten met gevaarlijke stoffen op het spoor dat langs het plangebied loopt. Incidenten met gevaarlijke stoffen zijn schaars maar hebben in potentie een grote omvang.

Uit onderzoek van het bureau Oranjewoud blijkt dat het GR, een maat voor dodelijke slachtoffers, in de bestaande situatie de in de "Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen"genoemde oriëntatie waarde overschrijdt. Vaststelling van het voornamelijk conserverende bestemmingsplan leidt niet tot een vergroting van het groepsrisico.

Het plangebied bestaat met name uit een bestaand bedrijventerrein. Het aantal aanwezigen personen zal variëren en afhankelijk zijn van het moment van de dag. De zelfredzaamheid van de aanwezige personen is overwegend goed. Omdat het aantal aanwezigen personen in het effectgebied niet toeneemt door het vaststellen van dit conserverende bestemmingsplan zal de hulpvraag niet groter worden dan hij nu is.

Woningbouwlocatie Plantage de Sniep

Een gedeelte van het plangebied bestaat uit een woningbouwlocatie (Plantage de Sniep) en ligt ten oosten van de kern van de gemeente Diemen. Dit gebied wordt voornamelijk ingevuld met de functie wonen.

Gemiddelde personendichtheid incl. verblijfsduurcorrectie, verschil toekomstige situatie en nu

Door Oranjewoud is onderzoek verricht naar de gemiddelde personendichtheid in het gebied per functie, in de huidige en in de toekomstige situatie. Voor de berekening van de personendichtheden is gebruik gemaakt van de GBKN-kaart (Grootschalige Basiskaart Nederland) en vigerende bestemmingsplannen van de gemeente Diemen. De aannames waarmee voor verschillende functies is gewerkt, zijn gebaseerd op de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico en de PGS richtlijnen (Publicatiereeks gevaarlijke stoffen 1, deel 6, Ministerie van Vrom december 2003).

Uit het onderzoek volgt dat er een toename zal plaatsvinden van de aanwezigheid van personen. Deze toename kan vooral verklaard worden uit het gegeven dat het plangebied onder het vigerende bestemmingsplan geen woonbestemming heeft maar een bedrijfsbestemming

D.2 De omvang van het groepsrisico

Het groepsrisico is berekend voor één kilometer spoor ter hoogte van de zone waar de realisatie van het plangebied gaat plaatsvinden, zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie. Voor de toekomstige situatie is geen rekening gehouden met de ontwikkelingen in het kader van OV SAAL. Voor de berekening van het groepsrisico is gebruikgemaakt van het risicoberekeningsprogramma RBM II, versie 1.2.1.

In de huidige ruimtelijke situatie blijft de groepsrisicocurve volgens het onderzoek van Oranjewoud en de in dat onderzoek gehanteerde uitgangspunten, onder de oriëntatiewaarde. Na realisatie van de beoogde ontwikkeling in het plangebied wordt deze waarde overschreden. Deze wijziging wordt verklaard door de toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortraject langs de gemeente Diemen en de toename van de personendichtheid in het plangebied. In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied vooral bedrijven met een lage personenbezettingsgraad, in de toekomstige situatie zullen daarnaast woningen gerealiseerd worden, met een directe toename van de personendichtheid als gevolg.

Gezien de omgeving van het LPG-tankstation zal het GR hier naar alle waarschijnlijkheid onder de oriëntatiewaarde liggen. Doordat het een conserverend plan betreft neemt het groepsrisico niet toe.

Het invloedsgebied van het tankstation (150 meter) reikt niet tot de woningbouwlocatie Plantage de Sniep en vormt daarmee geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen op die locatie.

D.3 Brongerichte maatregelen

In het overleg tussen gemeente, lokale brandweer en Prorail is aan de orde gekomen in hoeverre het mogelijk is om bronmaatregelen te treffen die gericht zijn op verlaging van het risico van een calamiteit bij/op het spoor. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen algemene maatregelen, maatregelen die in het kader van OTB SAAL, tracé Hoofddorp-Diemen worden genomen en maatregelen in het ruimtelijk besluit.

Algemene maatregelen

Crashbuffers en overbufferbeveiliging

Sinds 2005 moeten nieuwe wagons - als gevolg van internationale eisen die aan transport van gevaarlijke stoffen worden gesteld - voor specifieke gassen klasse A en B voorzien zijn van energie absorberende elementen. Voor giftige gassen geldt dit bovendien ook voor de huidige vloot met als uiterste realisatiedatum 2011. Nieuwe wagens voor toxische gassen moeten daarnaast vanaf 2007 ook van een beveiliging tegen overbuffering (ter beperking van de kans op doorboring van de ketelwagen in geval van een botsing) worden voorzien.

Treinsamenstelling

Mogelijk wordt in 2010 een landelijk convenant gesloten tussen Prorail, overheid en vervoerders over het treffen van een aantal maatregelen die resulteren in BLEVE-vrij rijden(transport in bloktreinen in plaats van bonte treinen) zodat geen gecombineerd vervoer meer plaatsvindt van zeer brandbare vloeistoffen en zeer brandbare gassen. Op die manier wordt de kans op het optreden van een warme "BLEVE" weggenomen.

Maatregelen in het kader van TB OV-SAAL

Wissels

De veiligheid kan worden vergroot door keuzes te maken ten aanzien van het aantal of type wissels dat wordt gebruikt. Wissels zijn kwetsbare plaatsen in een spoor, het wegnemen ervan draagt bij aan een lagere faalfrequentie en daarmee een kleiner risico. Door het anders plaatsen van de wissels kan mogelijk de omvang van de effecten van een calamiteit worden verkleind.

Eis-wissels

In het kader van de ontwikkelingen omtrent OV SAAL zal een ander (veiliger) type wissel worden toegepast , te weten 'eis-wissels'. Dit zijn wissels die met elkaar gekoppeld zijn op een zodanige wijze dat een botsing van treinen niet mogelijk is. Het gebruik van deze vorm van koppeling maakt onderdeel uit van het Tracébesluit OV SAAL

ATB-vv

Als onderdeel van het tracébesluit OV SAAL zal de ATB verbeterde versie (ATB-vv) worden toegepast. Dit is een beheersmaatregel die zorgt voor het automatisch remmen van een trein wanneer deze door een rood sein rijdt, zodat de botskans nabij wissels verlaagd wordt. De ATB-vv werkt ook bij snelheden beneden de 40 km/uur.

Snelheid

Tenslotte wordt door het verlagen van de op het spoor gehanteerde snelheid tot maximaal 40km/uur de kans op een calamiteit en de omvang van de gevolgen daarvan verkleind. Nadeel hiervan is echter het negatieve effect dat optreedt op het vervoersproces, omdat een groter beslag op de beschikbare capaciteit wordt gelegd dan wanneer met hogere snelheid wordt gereden. Het verlagen van de snelheid is daarom feitelijk in strijd met de doelstelling van het project OV SAAL, te weten om de capaciteit van de infrastructuur te vergroten zodat met name meer reizigerstreinen gereden kunnen laten worden. Om die reden zal deze maatregel wellicht als uiterste terugval optie, beperkt kunnen worden toegepast tot uitsluitend de goederentreinen met gevaarlijke stoffen.

In het tracébesluit is opgenomen dat bij een toename boven de 3,6 nadere maatregelen zullen worden getroffen door ProRail, mits deze maatregelen geen significante beperking betekenen voor het reizigersverkeer. Hiertoe zal monitoring plaatsvinden van het goederenvervoer via dit baanvak.

Het treffen van bovengenoemde maatregelen ligt niet binnen de beslissingsbevoegdheid van de gemeente. In onderhavige procedure kan ten aanzien hiervan dan ook geen kader worden gesteld. Desalniettemin zal de gemeente zich blijven inspannen om deze maatregelen voor zover nodig, te (doen) realiseren.

D.4 Maatregelen in het ruimtelijk besluit

Door een goede ruimtelijke ordening kunnen de nadelige gevolgen van incidenten met bepaalde gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk worden voorkomen en beperkt. Voor de bedrijventerreinen Verrijn Stuart, Stammerdijk en De Sniep. is dit echter niet het geval, omdat het dit gebied uit reeds bestaande bebouwing bestaat en het ruimtelijk gezien niet meer mogelijk is om met dergelijke functies te schuiven.

Op advies van de brandweer is het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan aangepast en zijn de geplande school en de woonvoorzieningen voor geestelijk gehandicapten geprojecteerd op een afstand van (aanzienlijk) meer dan 150 meter van het spoor, de bedoelde woonvoorziening zal zelfs circa 500 meter van het spoor gelegen zijn. Daarmee bevinden zij zich buiten het 100% letaliteitgebied van brandbare gassen.

Met de stedenbouwkundige opzet van het plan is eveneens gestreefd naar het zoveel mogelijk voorkomen/beperken van de nadelige gevolgen van incidenten. Zo wordt de wegenstructuur zodanig opgezet dat zelfredzaamheid gewaarborgd is. Bij de westelijke punt van Plantage de Sniep zal op advies van de brandweer worden voorzien in een extra vluchtmogelijkheid van het spoor af, in de vorm van een brug of overkluizing.

D.5 Effectgerichte maatregelen

Bestrijdbaarheid van een rampscenario

Bij de bestrijding van een eventueel rampscenario moet onderscheid worden gemaakt in een calamiteit met brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen. De reikwijdte van het effectgebied is onder andere afhankelijk van de soort en hoeveelheid gevaarlijke stof die erbij betrokken is, maar ook van bijvoorbeeld weersomstandigheden. Zo is de effectafstand van een plasbrand circa 30 meter, maar is de effectafstand van een toxische gaswolk uiteraard veel groter.

De brandweer Amsterdam-Amstelland heeft geadviseerd te verzekeren dat er goede bluswatervoorzieningen aanwezig zijn rondom het spoor en dat het spoor goed bereikbaar is voor hulpdiensten. Bij een calamiteit met een toxische gaswolk zullen personen niet in staat zijn om te vluchten, in dat geval is dus noodzakelijk dat de personen in het gebied snel gewaarschuwd kunnen worden om te schuilen, dat er voldoende schuilmogelijkheden zijn en dat evacuatie uit het gebied eenvoudig mogelijk is. In bouwplannen moet voor zover mogelijk rekening gehouden worden met de mogelijkheid om airconditioningssystemen centraal te regelen (en af te kunnen sluiten).

De in het plan voorziene wegenstructuur maakt een goede en snelle bereikbaarheid van het spoor door hulpdiensten mogelijk. Voor zover het nabijgelegen water niet of onvoldoende als bluswater kan dienen, zal een geboorde put worden gerealiseerd.

In overleg met de brandweer zal een goede informatievoorziening worden opgezet richting burgers over hoe te handelen in geval van een calamiteit en een systeem van risicocommunicatie ingeval zich een calamiteit voltrekt. Uiteraard gelden dezelfde aandachtspunten in geval van een BLEVE op de lokale routering.

Inrichting van het gebied t.b.v. faciliteren van bestrijding

Maatregelen zullen worden getroffen zodat de toegangswegen tot het spoor en de belangrijkste vluchtroutes uit het gebied van de risicolocatie af zullen worden vrijgehouden voor hulpvoertuigen.

Langs het spoor bevinden zich geluidsschermen voorzien van nooddeuren. Deze zijn/worden toegankelijk gemaakt voor brandweer en hulpdiensten en zullen worden voorzien van vluchtdeuren en -trappen om de circa 200 meter. Deze geluidsschermen hebben mogelijk enigszins een afschermende werking bij de verspreiding van een toxische wolk of stralingseffecten bij een brand.

Door de brandweer wordt nagegaan of het Waarschuwings- en Alarmeringsstysteem (WAS) een volledige dekking over het bestemmingsplangebied heeft.

D.6 Zelfredzaamheid

Onder zelfredzaamheid wordt verstaan; het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Zelfredzaamheid is mogelijk door schuilen of ontvluchten, afhankelijk van de aard van de calamiteit (vluchten in geval van een BLEVE en schuilen in geval van een toxische gaswolk).

Van cruciaal belang is dat mensen tijdig worden gealarmeerd en dat zij op de hoogte zijn van de vereiste en mogelijke handelwijze(n). Dit is met name van groot belang omdat er sprake is van verschillende scenario's die zich kunnen voordoen waarbij tegenstrijdige acties benodigd zijn.

Voorts is een goede ontsluiting van het plangebied uiteraard van groot belang. Voor bedrijventerrein Verrijn Stuart e.o. dient uitgegaan te worden van de bestaande ruimtelijke situatie. Van de risicobronnen af kan gebruik gemaakt worden van de reeds aanwezige vluchtroutes.

Aangezien het noordwestelijke deel van het plangebied grotendeels wordt omringd door water en ontvluchting alleen over de bruggen richting het noorden kan plaatsvinden, zal de breedte van de wegen ter hoogte van de aansluitende bruggen zodanig worden dat zij als vluchtwegen kunnen worden gebruikt.

Ten behoeve van de bewoners van de woningen aan de westkant van het spoor, zal een vluchtmogelijkheid van het spoor af worden gerealiseerd in de vorm van een brug of overkluizing.

D.7 Voor- en nadelen van ruimtelijke alternatieven met een lager groepsrisico

Voor het bedrijventerrein Verrijn Stuart e.o. is dit onderdeel niet van belang aangezien hier geen ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorgenomen .

De woningbouwlocatie Plantage de Sniep ligt relatief dicht bij het spoor, en volledig binnen het invloedsgebied van de getransporteerde gevaarlijke stoffen. Uit onderzoek blijkt dat als gevolg van de ontwikkelingen op het spoor en de ruimtelijke ontwikkeling die hier mogelijk wordt gemaakt het GR toeneemt en de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Slechts wanneer het plangebied volledig buiten deze invloedssfeer zou worden gesitueerd zou dit een positieve invloed op het GR hebben. Aan een dergelijke wijziging ligt echter een afweging ten grondslag waarin externe veiligheid slechts één aspect is, naast economische, sociale, stedenbouwkundige, financiële en technische aspecten.

De overschrijding wordt door het bevoegd gezag aanvaardbaar geacht, gelet op de woningbouwbehoefte binnen de gemeente Diemen en de mogelijkheden die deze locatie biedt, in combinatie met de maatregelen die zijn/worden getroffen om de gevolgen van eventuele calamiteiten zoveel mogelijk te beperken. Deze maatregelen hebben betrekking op de ruimtelijke invulling van het plangebied, maar betreffen ook maatregelen die de zelfredzaamheid van de bewoners van het plangebied optimaliseren.

D.8 Mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst

ProRail, de overheid en de vervoerders zijn in overleg over het sluiten van een landelijk convenant, dat mogelijk op zeer korte termijn kan worden bereikt. Het convenant zal bestaan uit een aantal maatregelen die uitmonden in BLEVE-vrij rijden voor alle treinen die in Nederland worden samengesteld.

De verwachting is dat als gevolg van invoering van dit convenant, het GR in het plangebied zal dalen.

In het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer( PHS) , zullen naar verwachting in de toekomst maatregelen worden getroffen zodanig dat veel minder goederentreinen uit Rotterdam over het traject Amsterdam Zuidoost/Diemen-Zuid rijden, hetgeen dus zal kunnen leiden tot een vermindering in de intensiteit van transportbewegingen over het spoor ter plaatse van het plangebied.

Met de toekomstige invoering van het Basisnet Spoor zal er naar gestreefd worden om de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen, de ruimtelijke ontwikkeling en de externe veiligheid verder duurzaam met elkaar in evenwicht te brengen.

Door de regio is in het kader van OV-SAAL korte termijn sterk ingezet op het standstill principe (handhaven 3,6) en bij voorkeur een verdere reductie van het groepsrisico. Dit heeft uiteindelijk geleid tot de bepaling in het tracébesluit dat bij een toename boven de 3,6 nadere maatregelen zullen worden getroffen mits deze maatregelen geen significante beperking betekenen voor het reizigersverkeer. Hiertoe zal monitoring plaatsvinden van het goederenvervoer via dit baanvak.

E Conclusie

In het kader van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan, is tevens onderzocht of en in hoeverre het aspect van de externe veiligheid mogelijkerwijze aan de uitvoerbaarheid in de weg zou staan of dat uit oogpunt van externe veiligheid wellicht andere of aangepaste ruimtelijk planologische keuzes gemaakt zouden moeten worden.

In tegenstelling tot bij het plaatsgebonden risico, geldt bij het groepsrisico geen harde grenswaarde of norm. Het groepsrisico wordt getoetst aan de oriëntatiewaarde. Deze waarde geeft weer, welke mate van (on)zekerheid dat een bepaalde ramp met een gevaarlijke stof niet zal optreden, maatschappelijk acceptabel wordt geacht. Een overschrijding van deze oriëntatiewaarde is niet per definitie onacceptabel, dit is afhankelijk van het belang van de activiteit en de omstandigheden van het geval. Het bevoegd gezag dient een overschrijding van de oriëntatiewaarde te verantwoorden.

Voor het plangebied neemt het groepsrisico toe als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en de lokale routering. Uit onderzoek is gebleken dat het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het spoor zodanig toeneemt dat de oriëntatiewaarde wordt overschreden, zulks als gevolg van de ontwikkelingen op het spoor en de ruimtelijke ontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt door het onderhavig bestemmingsplan. Voor het invloedsgebied van de lokale routering kunnen de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling niet kwantitatief worden vastgesteld. Gelet op de veel grotere intensiteit van vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor ten opzichte van de weg en de gevolgen op het gebied van de veiligheid die dat met zich meebrengt, is bij het onderzoek naar de externe veiligheid en de verantwoording ervan hoofdzakelijk ingegaan op de omgang met de risico's van het spoor.

De overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico binnen het invloedsgebied van het spoor wordt door het bevoegd gezag aanvaardbaar geacht, gelet op de woningbehoefte binnen de gemeente Diemen en de mogelijkheden die deze locatie (Plantage de Sniep) biedt, in combinatie met de maatregelen die zijn/worden getroffen om de gevolgen van eventuele calamiteiten zoveel mogelijk te beperken. Deze maatregelen hebben betrekking op de ruimtelijke invulling van het plangebied (vergroten van afstand voor functies voor groepen beperkt zelfredzame personen als een basis school en zorginstellingen ten opzichte van het spoor), maar betreffen ook maatregelen die de zelfredzaamheid van de bewoners van het plangebied optimaliseren (extra ontsluiting in de vorm van een burg of overkluizing ten behoeve van bewoners van de woningen aan de westkant van het spoor) en maatregelen tot het treffen van voorzieningen voor hulpdiensten bij calamiteiten. Daarnaast zullen maatregelen worden getroffen in het kader van OV SAAL, die direct (positief) van invloed zullen zijn op de kans dat een calamiteit voordoet in verband met vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor. Deze maatregelen (installeren van ATV-vv en 'eiswissels') zullen een verlaging van de overschrijding van de OW met zich meebrengen.

Alles overwegende komt de gemeente Diemen tot het oordeel dat het in het kader van de externe veiligheid verantwoord is om - met inachtneming van de gemaakte ruimtelijke keuzes en de getroffen rampbestrijdingsmaatregelen - het bestemmingsplan in de huidige vorm vast te stellen.

Uit overleg met ProRail is gebleken dat in het bestemmingsplan voldoende rekening is gehouden met Externe Veiligheidsaspecten in relatie tot de spoorweg.

5.1.4 Geluidhinder

Wet geluidhinder

In de Wet geluidhinder zijn eisen voor toelaatbare geluidbelasting opgenomen. De geluideisen zijn alleen van toepassing op geluidgevoelige bestemmingen die gelegen zijn binnen de geluidzone van een geluidbron. Een geluidzone is een gebied aan weerszijden van het spoor, van een weg of rond een bedrijven/industrieterrein. Geluidgevoelige bestemmingen zijn woningen, basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen. Andere gebouwen, zoals kantoren en winkels, zijn niet geluidgevoelig. Voor deze gebouwen gelden dan ook geen geluideisen. Volgens de Wet geluidhinder is toetsing buiten de zone niet vereist, maar in het kader van goede ruimtelijke ordening is ook de geluidbelasting op de gevel van nieuw te bouwen geluidgevoelige bebouwing buiten de zone onderzocht.

Geluidzones

De geluidzone van een weg ligt aan beide zijden van de weg en wordt gemeten vanaf de kant van de weg. De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en het soort gebied waarbinnen de geluidgevoelige bebouwing ligt. Bij de gebiedsindeling is onderscheid gemaakt tussen buitenstedelijk gebied (bebouwing buiten bebouwde kom, bebouwing langs autoweg, bebouwing langs autosnelweg) en binnenstedelijk gebied (bebouwing binnen bebouwde kom, maar niet langs autoweg of autosnelweg). Tabel 1 geeft de omvang van de geluidzones langs de wegen weer.

Tabel 1 Zones langs wegen in stedelijk en buitenstedelijk gebied

Gebied   Aantal rijstroken   Zonebreedte  
Binnenstedelijk gebied   1 of 2   200 m  
Binnenstedelijk gebied   3 of meer   350 m  
Buitenstedelijk gebied   1 of 2   250 m  
Buitenstedelijk gebied   3 of 4   400 m  
Buitenstedelijk gebied   5 of meer   600 m  

Bron: Wet geluidhinder, art. 74

Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen geluidzone (art. 74 lid 2 Wet geluidhinder). De geluidbelasting door deze wegen hoeft daarom volgens de Wet geluidhinder niet beoordeeld te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het echter van belang wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur mee te nemen bij de beoordeling van de geluidbelasting. De bijdrage van een 30 km/uur weg kan immers significant bijdragen aan de geluidbelasting. In het akoestisch onderzoek voor het bestemmingsplan zijn derhalve de 30 km/uur wegen meegenomen bij de bepaling van de cumulatieve geluidbelasting. Deze cumulatieve geluidbelasting aan de gevel wordt gebruikt bij de bepaling van het binnenniveau en de karakteristieke gevelwering.

De zonebreedte van een spoorweg is aangegeven op de in artikel 106a uit de Wet geluidhinder bedoelde kaart. De zonebreedtes staan tevens vermeld in het Akoestisch Spoorboekje (ASWIN). De breedtes verschillen per traject. Voor de zonebreedtes van de spoorwegen rond Plantage de Sniep wordt verwezen naar het akoestisch onderzoek (rapport dBvision met kenmerk GEM032-01-58wg met datum 3 januari 2011).

Rond een industrieterrein geldt een geluidzone, indien op het terrein inrichtingen gevestigd mogen worden die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. De zone wordt bij de vaststelling/herziening van een bestemmingsplan vastgesteld. Buiten de zone mag de geluidbelasting vanwege dat terrein maximaal 50 dB(A) bedragen. Binnen de geluidzone geldt een onderzoeksplicht voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Rond Plantage de Sniep liggen de industrieterreinen Verrijn Stuart, Sniep en Stammerdijk (hierna: "Bedrijventerreinen Diemen"). Op de Bedrijventerreinen Diemen is o.a. een betonmortelcentrale gevestigd. Om de terreinen is een geluidzone vastgelegd.

Geluidseisen

De dosismaat voor de geluidbelasting vanwege een (spoor)weg is Lden en wordt uitgedrukt in dB. De dosismaat voor de geluidbelasting vanwege een industrieterrein is Letm en wordt uitgedrukt in dB(A).

Tabel 2 geeft een overzicht van de geluideisen bij nieuwbouw van woningen. Voor andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen andere geluideisen gelden.

Tabel 2 Geluideisen bij nieuwbouw (woningen)

Geluidbron   Ten hoogste toelaatbare geluidbelasting*   Maximaal te ontheffen waarde  
Industrielawaai   50 dB(A)   55 dB(A)  
Wegverkeerslawaai (geen rijksweg)   48 dB   63 dB  
Wegverkeerslawaai (rijksweg A1)   48 dB   53 dB  
Railverkeerslawaai   55 dB   68 dB  

* Inclusief aftrek van 2 of 5 dB conform artikel 110g Wet geluidhinder

De bouw van woningen is in ieder geval toegestaan als de geluidbelasting lager dan of gelijk aan deze ten hoogste toelaatbare geluidbelasting is. Onder bepaalde voorwaarden is de bouw van woningen, bij een geluidbelasting in de bandbreedte tussen de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting en de maximaal te ontheffen waarde. In dat geval dient een zogenaamde hogere waarde door het bevoegd gezag te worden vastgesteld.

Als de geluidbelasting hoger is dan de te hoogste toelaatbare geluidbelasting moet onderzocht worden of de geluidbelasting met maatregelen kan worden teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Daarbij moet in eerste instantie gekeken worden naar bronmaatregelen. In tweede instantie kan worden gekeken of maatregelen die de overdracht van het geluid beperken mogelijk zijn, zoals geluidschermen of wallen. Alleen als deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, of als ze overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard kan de ontheffing worden verleend.

De bouw van woningen is niet toegestaan indien de geluidbelasting hoger is dan de maximaal te ontheffen waarde. Indien de geluidbelasting door het treffen van maatregelen onvoldoende teruggebracht kan worden, dient bij overschrijding van de maximaal te ontheffen waarde van een dove gevel uitgegaan te worden. Dit is een gevel zonder te openen delen en op deze gevels hoeft de geluidbelasting volgens de Wet geluidhinder niet getoetst te worden.

Bij nieuwbouw moet rekening gehouden worden met de geluidbelasting op de gevel zodat wordt voldaan en aan de bepalingen voor wat betreft de karakteristieke geluidwering van de gevels uit het Bouwbesluit. De toetsing aan het Bouwbesluit vindt plaats bij afgifte van de bouwvergunning.

Wet milieubeheer

Naast de Wet geluidhinder stelt de Wet milieubeheer ook eisen voor de geluidbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai. De eisen uit de Wet geluidhinder gelden alleen binnen geluidzones. In die eisen gaat het om de gecumuleerde geluidbelasting die veroorzaakt wordt door alle inrichtingen (bedrijven) op een gezoneerd industrieterrein. De Wet milieubeheer geeft geluideisen die per inrichting afzonderlijk gelden. De Wet milieubeheer is ook van kracht voor inrichtingen die niet op de gezoneerde "Bedrijventerreinen Diemen" liggen. Waarin geluideisen op grond van de Wet milieubeheer zijn vastgelegd verschilt per inrichting. De geluideisen kunnen zijn vastgelegd in een milieuvergunning, het Activiteitenbesluit en/of maatwerkvoorschriften.

Gemeentelijke doelstellingen

De gemeente streeft ernaar de optredende geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen zo laag mogelijk te laten zijn. Dit wil zij bereiken door het stedenbouwkundig plan zo goed mogelijk af te stemmen op de milieusituatie en door het treffen van geluidmaatregelen. Daarnaast mag de geprojecteerde nieuwbouw de bestaande bedrijvigheid op het nabij gelegen industrieterrein niet belemmeren. Om dit te waarborgen is bij de toetsing aan de eisen uit de Wet geluidhinder bij industrielawaai een marge met betrekking tot de vergunde geluidruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreidingen van bedrijfsactiviteiten.

Nieuwe geluidgevoelige bestemmingen met een hogere waarde moeten bij voorkeur te beschikken over een geluidluwe gevel. Een geluidluwe gevel is een gevel (of geveldeel) dat niet rechtstreeks belast wordt met een geluidbelasting boven de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting.

Daarnaast streeft de gemeente ernaar dat de geluidbelasting binnen het plangebied niet wezenlijk hoger is dan de geluidbelasting elders in de gemeente Diemen. Op deze wijze wil de gemeente Diemen een op zijn minst vergelijkbaar of beter geluidklimaat verwezenlijken in de nieuwbouwwijk.

Geluidbronnen

Om te bepalen of aan het wettelijk kader en de doelstellingen wordt voldaan, is akoestisch onderzoek uitgevoerd door dBvision te Utrecht (rapport dBvision met kenmerk "GEM032-01-58wg" met datum 3 januari 2011). Hierbij is gekeken naar het geluid vanwege de relevante geluidbronnen. Het onderzoek richt zich op de optredende geluidbelastingen als gevolg van het:

  • Wegverkeer:
    • 1. Muiderstraatweg (incl. tramverkeer)
    • 2. Prins Bernhardlaan
    • 3. Provinciale weg
    • 4. Treubweg
    • 5. Weesperstraat
    • 6. 30 km/uur wegen binnen het nog te ontwikkelen plangebied
  • Railverkeer:
    • 1. spoortraject Duivendrecht - Weesp
  • Gezoneerd industrieterrein "Bedrijventerrein Diemen" (op dit industrieterrein is ook een inrichting gevestigd die in de categorie zware industrie valt: de betonmortelcentrale Cementbouw)
  • Niet op een gezoneerd industrieterrein gelegen inrichting:
    • 1. nevenvestiging van de Koninklijke SAAN

Maatregelen

Allereerst is getracht het stedenbouwkundig plan zo goed mogelijk af te stemmen op de milieusituatie. In een iteratief proces zijn hiertoe stedenbouwkundige keuzes afgewogen worden om het geluid in de nieuwbouwwijk zoveel mogelijk te beperken door gebruik te maken van bijvoorbeeld afscherming door eerstelijns bebouwing. Er wordt getracht daar waar nodig zoveel mogelijk de bebouwing richting de Bedrijventerreinen Diemen aaneengesloten te realiseren, echter het is mogelijk openingen tussen de blokken te realiseren. Door de openingen en de achterliggende bebouwing strategisch te situeren kan het geluid nog steeds zoveel mogelijk afgeschermd in de nieuwbouwwijk.

Ter bevordering van het geluidklimaat in het plangebied en het streven naar een zo laag mogelijke geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen treft de gemeente Diemen de volgende geluidreducerende maatregelen:

wegverkeerslawaai

  • vervanging van het wegdek op de Muiderstraatweg vanaf de Prinses Irenestraat tot aan het kruispunt Weteringweg/Provincialeweg door SMA 0/6 of een akoestisch gelijkwaardig wegdek;
  • vervanging van het wegdek op de Provincialeweg vanaf het kruispunt Muiderstraatweg/Weteringweg tot aan de aansluiting met de Provincialeweg N236 door SMA 0/6 of een akoestisch gelijkwaardig wegdek;
  • vervanging van het wegdek op de Weesperstraat vanaf de PJ ter Beekstraat tot aan de aansluiting met de Provincialeweg N236 door SMA 0/6 of een akoestisch gelijkwaardig;
  • het opnieuw aanleggen van de elementenverharding op de Treubweg maar in keperverband (reeds uitgevoerd);
  • het plaatsen van een geluidscherm van 2 meter hoogte langs de Provincialeweg vanaf het kruispunt Muiderstraatweg/Weteringweg tot aan de brug over de Weespertrekvaart;
  • de geplande 30 km/uur wegen die voorzien worden van een elementenverharding, worden in keperverband uitgevoerd worden.

railverkeerslawaai

  • het plaatsen van geluidschermen langs het spoortraject dwars door het plangebied met een hoogte variërend van 1 meter tot 4 meter ten opzichte van bovenkant spoor aan westelijke zijde van km 147.586 tot km 147.890 en aan oostelijke zijde van km 147.017 tot km 147.845.

Naast deze maatregelen is in het Tracébesluit OV-SAAL korte termijn, traject Hoofddorp - Diemen opgenomen dat ter hoogte van het plangebied betonnen dwarsliggers en raildempers aan het spoor zullen worden aangebracht.

Met de geluidreducerende maatregelen voldoet dit bestemmingsplan aan het wettelijk kader. Extra maatregelen zijn niet wenselijk vanwege stedenbouwkundige of financiële bezwaren. Tevens wordt met de geluidreducerende maatregelen tegemoet gekomen aan de gemeentelijke doelstellingen.

Bedrijventerrein Diemen

Rond de gezoneerde industrieterreinen Bedrijventerreinen Diemen (Verrijn Stuart, Sniep en Stammerdijk) is een geluidzone vastgesteld, zodanig dat de geluidbelasting aan de rand van de zone maximaal 50 dB(A) bedraagt. Om deze zone te bewaken zijn geluidgrenzen aan de bedrijven op het terrein gesteld. In het plangebied bevindt zich één categorie A-inrichting (de betonmortelcentrale). Bij de bepaling van de geluidbelastingen is uitgegaan van de actuele situatie van milieuvergunningen, meldingen en maatwerkvoorschriften van alle inrichtingen op de Bedrijventerreinen Diemen. Er wordt dus uitgegaan van de vergunde geluidruimte van alle inrichtingen. Voor de niet op het gezoneerd industrieterrein gelegen inrichting nevenvestiging van de Koninklijke SAAN is alleen aan de vergunning getoetst op grond van de Wet milieubeheer.

De geprojecteerde bebouwing op de nieuwbouwlocatie Plantage de Sniep levert geen belemmeringen op voor de vergunde bedrijfsvoering van de bedrijven op de Bedrijventerreinen Diemen en voor de vergunde bedrijfsvoering van de nevenvestiging van de Koninklijke SAAN. De geluidbelastingen die de inrichtingen veroorzaken op de bebouwing passen binnen de vergunde geluidruimte. Dit geldt zowel voor het equivalente geluidniveau als voor de piekgeluidniveaus die onderzocht zijn. Wel zijn voor de vestiging van de Koninklijke SAAN op de Bedrijventerreinen Diemen en voor de nevenvestiging van de Koninklijke SAAN maatwerkvoorschriften voor geluid opgelegd om de geprojecteerde bebouwing mogelijk te maken. De aanpassingen zijn uitgevoerd in overleg met de betreffende inrichtingen.

Woningbouwlocatie Plantage de Sniep

Na afstemming van het stedenbouwkundig plan op de milieusituatie en het treffen van de genoemde maatregelen is de geluidbelasting op nieuwbouw hoger dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting. Dit geldt zowel voor wegverkeers-, railverkeers- als industielawaai (dBvision, kenmerk GEM032-01-58wg met datum 3 januari 2011). De overschrijdingen komen vooral voor op de geprojecteerde eerstelijns bebouwing nabij de verschillende geluidbronnen. Bij de bebouwing achter de eerstelijns bebouwing is doorgaans sprake van geluidbelastingen die lager of gelijk zijn dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting.

Voor alle woningen met een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting op de gevel zijn hogere waarden vastgesteld door burgemeesters en wethouders. Dit vindt plaats middels de procedure die gekoppeld is aan het Bestemmingsplan Plantage de Sniep. Daar waar de optredende geluidniveaus zorgen voor overschrijding van de maximaal te ontheffen waarde wordt ervoor gekozen om de betreffende gevels uit te voeren zonder te openen delen (d.w.z. dove gevel). Bij een dove gevel hoeft er niet getoetst te worden aan de normen uit de Wet geluidhinder.

Conclusie

De realisatie van de nieuwbouwwijk Plantage de Sniep zorgt voor wat betreft geluid niet voor belemmeringen van de bedrijfsvoering van de bestaande inrichtingen op de Bedrijventerreinen Diemen en daarbuiten. Dit geldt zowel voor het equivalente geluidniveau als voor de piekgeluidniveaus die onderzocht zijn. In dit kader zijn, voor de Koninklijke SAAN op het gezoneerde industrieterrein dat tot de Bedrijventerreinen Diemen behoort en de nevenvestiging van de Koninklijke SAAN dat niet tot een gezoneerde industrieterrein behoort, in overleg met de betreffende inrichtingen maatwerkvoorschriften voor geluid opgesteld. Voor de overige inrichtingen, inclusief de betonmortelcentrale, zijn er geen extra maatwerkvoorschriften voor geluid opgesteld.

Geluidhinder als gevolg van het wegvekeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai, staat de realisatie van de nieuwbouw binnen het plangebied die dit bestemmingsplan mogelijk maakt niet in de weg. Naast het treffen van de geluidreducerende maatregelen zijn er voor woningen en overige geluidgevoelige bestemmingen met een overschrijding van de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting hogere waarden aangevraagd. Uit overleg met ProRail is gebleken dat het bestemmingsplan voldoende rekening houdt met betrekking tot geluidsaspecten in relatie tot d spoorweg. Tevens leidt het bestemmingsplan niet tot fysieke belemmeringen in het kader van een eventuele spoorweguitbreiding.

5.1.5 Milieuzonering

Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met de belangen van de gevestigde bedrijven en met een goed woon- en leefklimaat van de leefomgeving. Uitgangspunt is dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden. De milieuzonering is gebaseerd op de Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering. In deze SvB wordt met behulp van een indeling in categorieën aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Aan deze categorieën worden bepaalde omgevingstypen en/of richtafstanden gekoppeld, die gerelateerd zijn aan een rustige woonwijk als omgeving. Het betreft hier echter een indicatieve, algemene regeling. De daadwerkelijke milieubelasting van concrete activiteiten kan afwijken door specifieke bedrijfsprocessen, hinderbeperkende maatregelen, de concrete inrichting van het bedrijf en de geldende milieuvergunning. Steeds dient te worden bezien of er specifieke omstandigheden zijn, die nopen tot een nadere overweging. Daarbij kan gedetailleerd onderzoek zinvol of noodzakelijk zijn.

Plangebied

Voor dit bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de milieuzonering op en vanuit de bedrijventerreinen. Op basis van de toekomstige woningen is een milieuzonering bepaald voor de bedrijventerreinen. Aan de hand van de voorgenomen zonering zullen nieuwe bedrijfsinitiatieven getoetst worden. De bedrijven mogen dan namelijk niet meer hinder gaan veroorzaken zodat er voor de woningen geen goed leef en milieuklimaat gegarandeerd kan worden. De bedrijven / bedrijfstypen die voor dit bestemmingsplan toegelaten worden zijn opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten in de bijlage van de planregels.

Volgens bovenstaande systematiek is tevens de mogelijkheid tot realisatie van de voorgenomen woningbouw op Plantage de Sniep, nabij de bestaande bedrijven getoetst. Een aandachtspunt betreft de betonmortelcentrale. Voor deze betonmortelcentrale heeft een gedetailleerde beoordeling en nadere afweging plaatsgevonden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat het geluid voor de betonmortelcentrale geen knelpunt vormt voor de geplande nieuwbouw. Daarbij is rekening gehouden met de vergunde geluidruimte aan de betonmortelcentrale en de reservering van de geluidruimte voor eventuele uitbreidingen van bedrijfsactiviteiten.

De overige bedrijven die reeds op de bedrijventerreinen zijn gevestigd, veroorzaken ook geen ontoelaatbare milieubelasting ter plaatse van de voorgenomen woningbouw en vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie hiervan. Bij deze bedrijven worden ook geen ontwikkelingen voorzien die alsnog tot dergelijke knelpunten kunnen leiden. Realisatie van de woningbouw zal dan ook niet leiden tot beperkingen in de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0384.BPbedrijventerrein-VG01_0004.jpg" Afbeelding 5.1: Milieuzonering

Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij dit plan

De staat van bedrijfsactiviteiten die in de bijlage van de planregels is toegevoegd is, op enkele maataanpassingen na, gelijk aan de lijst zoals die is opgenomen in het onderzoek van Oranjewoud (zie nr. 24 Bijlage 1). De lijst is aangepast zodat deze meer overeenkomt met de wensen van de gemeente voor het bedrijventerrein. Verder is er een kolom toegevoegd. Er zijn nu twee kolommen met SBI-codes. De eerste code is de code zoals deze in het onderzoek van Oranjewoud is opgenomen. Deze lijst is door de VNG (en kadaster) in 1993 opgesteld. De nieuwe kolom laat de SBI-codes van 2008 zien. Het kan zijn dat de omschrijving en de richtafstanden (opgenomen in de brochure bedrijven en milieuzonering, VNG 1993 en nieuwe uitgave in 2008) tussen 1993 en 2008 afwijken. De geldende afstanden zijn voor dit bestemmingsplan de afstanden zoals deze in het onderzoek van Oranjewoud zijn opgenomen. De kolom met SBI-codes van 2008 zijn enkel ter informatie opgenomen en corresponderen met het soort bedrijf en niet direct met de richtafstanden die hier bij horen.

Conclusie

De bedrijven die reeds op de bedrijventerreinen zijn gevestigd, veroorzaken geen ontoelaatbare milieubelasting ter plaatse van de voorgenomen woningbouw en vormen derhalve geen belemmering voor de realisatie hiervan. Bij deze bedrijven worden ook geen ontwikkelingen voorzien die alsnog tot dergelijke knelpunten kunnen leiden. Realisatie van de woningbouw zal dan ook niet leiden tot beperkingen in de ontwikkelingsmogelijkheden voor deze bedrijven. Kortom, er zijn geen knelpunten ten aanzien van milieuzonering.