Plan: | Zanderij Noord |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0383.BPC21ZanderijNoord-ON01 |
De gemeente Castricum koestert al jaren de ambitie om in de Zanderij de ruimtelijke kwaliteit en functionaliteit van het gebied te vergroten. Op basis van een gebiedsvisie uit 2008 wordt fasegewijs gewerkt aan een nadere uitwerking van ontwikkelingen en projecten die invulling kunnen geven aan de gewenste kwaliteitsimpuls. Nadat eerst de Zanderij Zuid is herontwikkeld, is het nu de beurt aan de Zanderij Noord. Om verschillende redenen moet aandacht worden besteed aan de toekomst van het plangebied.
Het plangebied is in Castricum de aangewezen locatie om nieuwe waardevolle toekomstwaarden te ontwikkelen. Die kansen houden verband met de ligging van het plangebied. De Zanderij Noord is gelegen tussen de dorpskern van Castricum en het Noordhollands Duinreservaat. Het Noordhollands Duinreservaat is een Natura 2000-gebied. Het feit dat het plangebied wordt geflankeerd door dit unieke duinlandschap, biedt kansen voor natuurontwikkeling. Bovendien biedt de ligging een uitgelezen plek voor een weldadige ruimte en stilte, en fungeert het als voorportaal voor ontspanning in de duinen. Het is kortom een buitengewoon prettige locatie voor mensen om zich daar te begeven. Bij dit alles komt nog dat de Zanderij gelegen is nabij het NS-station van Castricum, wat maakt dat het gebied ook (extra) aantrekkelijk kan zijn voor de OV-reiziger afkomstig uit de wijdere regio. Deze combinatie van factoren, die allemaal te maken hebben met de ligging van het gebied, maken dat de Zanderij Noord de uitgelezen locatie is voor natuurontwikkeling.
Het plangebied wordt bovendien gekenmerkt door een cultuurhistorische rijkdom, die behouden moet blijven. Zo is het gebied ontstaan bij wijze van zandafgraving voor de bollenteelt. Bovendien ligt in het plangebied, vlak onder het maaiveld, een deel van de voormalige monding van het Oer-IJ. Daarbij komt dat de toekomstwaarde van het plangebied onder druk staat. In het gebied komt bollenteelt voor, maar door schaalvergroting dreigt deze voor een groot deel te verdwijnen. Agrariërs zien zich bij onvoldoende perspectief voor de vraag gesteld hoe hun landbouwpercelen dan in te zetten. Verrommeling en versnippering van het grondgebruik in de Zanderij worden gevreesd, als er geen samenhangend perspectief voor de toekomst komt.
Het plangebied van het bestemmingsplan 'Zanderij Noord' heeft betrekking op een deel van de Zanderij. De Zanderij valt uiteen in twee contrasterende delen met als grens de Geversweg / Oude Schulpweg: een noordelijk deel (voormalig duingebied en de eigenlijke Zanderij) en een zuidelijk deel (de omgeving van het station) met een grote diversiteit aan functies. Deze grens valt samen met een restant van de Atlantikwall uit de Tweede Wereldoorlog, in de vorm van een tankversperring die aan de zuidzijde langs de Oude Schulpweg ligt. Dit bestemmingsplan richt zich alleen op het noordelijke deel van de Zanderij, de Zanderij Noord.
De Zanderij Noord is gelegen ten wensten van de spoorlijn en het station met als geografisch kader de duinen en de karakteristieke binnenduinrand aan de westzijde, de Oude Schulpweg aan de zuidzijde en in het noorden de Vinkebaan en het terrein van Duin en Bosch. Het is een bijzonder gebied gelegen tussen de duinen en het dorp 'afgeschermd' door de spoorlijn Amsterdam/Haarlem – Den Helder. Het gebied valt te typeren als een karakteristiek geestgrondengebied dat de overgang vormt tussen de duinen en het dorp Castricum.
Dit bestemmingsplan vervangt de onderstaande besluiten die momenteel gelden in het plangebied:
De betreffende percelen grenzen aan het huidige Natuurnetwerk Nederland (hierna ook wel: NNN), het Noordhollands Duinreservaat (zoals al vermeld, tevens een Natura 2000-gebied). De Zanderij is – zoals hiervoor ook al opgemerkt – een oude zandafgraving; een deel van het binnenduin is in de periode 1850-1950 afgegraven t.b.v. zandwinning. In de huidige situatie is het een vlak terrein, voornamelijk in gebruik als bollenland. Het zuidelijke deel van de Zanderij is in 2019 ingericht als duinbeeksysteem met vochtige graslanden en struwelen. Een deel van de Zanderij valt nu al binnen de NNN-contour.
De waterkwaliteit in de Zanderij is zeer gunstig; het is kalkrijk schoon water uit de zoetwaterbel van het duinmassief. De betreffende percelen kunnen hierop aangesloten worden, hetgeen kansen biedt voor:
Op deze natuurtypen zijn de natuurbeheertypen open duin (N08.02) en duinbos (N15.01) van toepassing, en mogelijk duinvallei (N08.03). Door de naar het oosten toe aflopende maaiveldhoogte zijn er makkelijk gradiënten in vochttoestand te realiseren. Weliswaar is de Zanderij een afgraving van een voormalig duin dat niet meer redelijkerwijs te herstellen is, maar de potenties voor natuurontwikkeling passen zeer goed bij een streefbeeld van de binnenduinrand-zone en sluiten dus zeer goed aan bij het Noordhollands Duinreservaat. Ook de ambitiekaart van de provincie Noord-Holland (hierna: PNH) geeft voor de bestaande NNN-delen een hiermee overeenstemmend beeld:
Figuur 1.1: Kaart uit het Natuurbeheerplan 2020, waarop de huidige situatie is weergegeven (PNH).
Op 13 november 2008 heeft de gemeenteraad van Castricum (hierna: de Raad) de gebiedsvisie Zanderij benoemd als ruimtelijk kader voor nadere uitwerking in delen. De visie is een toekomstbeeld van gefaseerde verbetering van de ruimtelijke en functionele kwaliteit van het gebied. Via een herontwikkelingsimpuls met hoogwaardige bebouwing in het landschap (in het zuidelijk deel) en handhaving van de openheid in combinatie met natuuraccenten in het noordelijk deel wordt een landschappelijk raamwerk geboden voor ontwikkelinitiatieven.
Deze visie- en beeldvorming heeft de planvorming op gang gebracht in het zuidelijke deel van de Zanderij. De herontwikkeling van dat gedeelte heeft zijn beslag gekregen in het bestemmingsplan Buitengebied Castricum uit 2013, waarbij in eerste instantie aparte bestemmingsplannen zijn gemaakt en vastgesteld voor het Huis van Hilde en het plan Duinkant. Het Huis van Hilde is later overgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied 2013. Dit plan is gericht op het voortzetten van de huidige, voornamelijk agrarische situatie. Verandering van die bestemming voor de Zanderij Zuid is alleen mogelijk ten behoeve van natuur, cultuurhistorie en landschappelijke waarde. In 2014/2015 kwam dit uitgangspunt onder druk te staan met het initiatief van een projectontwikkelaar om een Landal GreenParks recreatiepark te bouwen ten zuiden van de Geversweg, in combinatie met natuurontwikkeling door PWN. Toen deze planontwikkeling voor een recreatiepark strandde, is PWN doorgegaan met haar initiatief voor het realiseren van een nollenlandschap bij de Geversweg (een laag glooiend duinlandlandschap van zand en een lage vegetatie).
De ontwikkelingen en discussies van de afgelopen jaren vormden voor de gemeente de aanleiding om ook voor de Zanderij Noord een kadernota op te stellen. Deze kadernota is stapsgewijs tot stand gekomen. Allereerst zijn in de 'Hoofdlijnen Kadernota Zanderij Noord' van 13 november 2017 de volgende uitgangspunten benoemd:
In februari 2018 heeft de Raad voormelde hoofdlijnennotitie vastgesteld. Naast de hoofdlijnen voor de ontwikkeling van de Zanderij Noord, geeft de Raad daarin ook het college van burgemeester en wethouders van Castricum (hierna: het College van B&W) de opdracht om de kaders uit de hoofdlijnennotitie verder uit te werken, inclusief een voorstel voor financiering van de gebiedsontwikkeling.
Sindsdien is gesproken met grondeigenaren en andere stakeholders, waaronder PWN (zie hierna ook paragraaf 1.5 voor een uitgebreidere beschrijving van het participatietraject dat heeft plaatsgevonden). Er is getekend en gerekend, maar een sluitende business case werd niet bereikt. Vervolgens is PWN zelf met een visie op, en plan voor, natuurontwikkeling in de Zanderij Noord. De visie van PWN bleek wel economisch uitvoerbaar te zijn. PNH kan zich bovendien vinden in het plan dat PWN heeft voor de Zanderij Noord.
De hoofdlijnennotitie heeft eind 2020 geresulteerd in de vaststelling van het ruimtelijk kader voor de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord. Dat kader heeft de Raad namelijk op 17 december 2020 vastgesteld. Het ruimtelijk kader beschrijft hoe het huidige bollengebied kan worden heringericht tot een mooi natuurgebied met een rijke biodiversiteit. Het OV-knooppunt bij het station gaat fungeren als 'poort naar de duinen' voor recreatief medegebruik, door er voetpaden, bewegwijzering en fietsroutes te realiseren. De natuurontwikkeling sluit daar op aan; het resultaat van de natuurontwikkeling is een sterker en gezonder duin- en natuurgebied.
In het ruimtelijk kader worden de hoofdlijnen uit de Kadernota als uitgangspunt genomen. De visie van Bosch Slabbers, in opdracht van PWN opgesteld om te komen tot een eerste ruimtelijke herontwikkelingsschets, vormt de tweede bouwsteen voor het ruimtelijk kader.
De visie kent de volgende strekking:
In het kader van die visie is een schetsontwerp opgesteld waarin herstel van een duinbeekcomplex met vochtige en droge duingraslanden, struwelen en bossen is voorzien:
Figuur 1.2: Schetsontwerp van de betreffende percelen in de Zanderij, waarop destijds een eerste mogelijke invulling was verbeeld (Bosch Slabbers 2019).
Figuur 1.3: Legenda behorend bij voorgaand schetsontwerp uit 2019 (Bosch Slabbers 2019).
Dit schetsontwerp is in de tussentijd geëvolueerd tot een "praatplaat". Deze praatplaat is besproken met omgeving en belanghebbenden. De inbreng vanuit de omgeving wordt momenteel verwerkt in een Voorlopig Ontwerp. Dit Voorlopig Ontwerp wordt afgestemd met de omgeving. Het gebied wordt gefaseerd ingericht, volgend op de verwerving. Ter voorbereiding daarop wordt per fase het Voorlopig Ontwerp uitgewerkt naar een Definitief Ontwerp.
In het ruimtelijk kader wordt de visie getoetst aan de hoofdlijnen. De visie voldoet aan de hoofdlijnen; het College van B&W heeft de Raad geadviseerd om niet zelf ook nog een eigen ruimtelijk kader op te (laten) stellen. Met dit ruimtelijk kader ligt er een uitgelezen kans ligt om het wensbeeld uit de Gebiedsvisie Zanderij 2008 en de Hoofdlijnen voor de Zanderij-Noord 2018 te realiseren, een en ander met inachtneming van de volgende overwegingen:
De hoofdlijnen voor de kadernota zijn via een intensief participatieproces tot stand gekomen. Daarnaast heeft een overlegtraject gelopen met de betrokken grondeigenaren. In de periode juli tot en met augustus van 2020 is er individueel met de grondeigenaren gesproken. Daarnaast is er met de vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke- en natuurorganisaties en grondeigenaren gesproken in het zogenoemde “Kernteam”. Betrokken partijen zijn derhalve in alle fasen van het project geraadpleegd en geïnformeerd.
Participatie wordt weer breder vervolgd in de nu volgende planontwikkelingsfase onder leiding van PWN. De gemeente speelt hierin een faciliterende rol. De participatie was kortom niet slechts beperkt tot het voortraject, maar wordt voortgezet. In het voorjaar van 2021 neemt PWN het initiatief voor het uitwerken van de inrichtingsplannen: omwonenden, inwoners, natuurliefhebbers en andere belanghebbenden worden uitgenodigd om hierover mee te denken.
PNH had oorspronkelijk de ambitie om in de huidige coalitieperiode 3.000 ha aan nieuw NNN-gebied te realiseren. Dat is ongeveer de helft van de restantopgave van 5.600 ha die in 2027 moet zijn afgerond (ofwel gerealiseerd, ofwel verworven om binnen drie jaar daarna te realiseren). PNH heeft een regiebureau opgericht teneinde de trajecten om die nieuwe NNN-gebieden te realiseren, soepel en sneller te laten verlopen. De realisatie van 3.000 ha bleek te ambitieus, dat is bijgesteld naar 1.750 ha. Hiervoor is een realisatiestrategie opgetuigd.
In totaal is circa 4.000 ha van de tot NNN om te vormen gronden in eigendom van particulieren en voor het overgrote deel in agrarisch gebruik. Om het natuurnetwerk te kunnen uitbreiden, zullen deze gronden eerst beschikbaar moeten komen. Dat kan op meerdere manieren. Dit kan via aankoop van deze gronden door PNH of door zelfrealisatie waarbij de grondeigenaar – met behulp van subsidie van PNH – zelf de agrarische grond omzet naar natuur en het natuurbeheer uit gaat voeren. Het animo voor verkoop of zelfrealisatie is beperkt, omdat dit vaak geen oplossing biedt voor agrarische bedrijven die de gronden niet kunnen missen in hun bedrijfsvoering. In feite komen er alleen bij bedrijfsbeëindiging gronden te koop.
In de Zanderij Noord worden momenteel verwervingsgesprekken gevoerd met de grondeigenaren in het plangebied. GS hebben als volgt toegelicht hoe de grondverwerving heeft plaats te vinden en hoe moet worden omgegaan met het betreffende budget:
“Om zowel de aankoop van gronden alsook de zelfrealisatie aantrekkelijker te maken, biedt ons college met dit besluit de mogelijkheid om voor alle NNN-gronden in en nabij Natura 2000-gebieden een volledige schadeloosstelling te betalen. Hiermee ontstaan ruimere financiële mogelijkheden die (agrarische) ondernemingen perspectief bieden op een bedrijfsverplaatsing vanuit het NNN naar agrarische gebieden. Ook ontstaan er betere mogelijkheden voor zelfrealisatie, bedrijfsbeëindiging en bedrijfsomschakeling naar een meer natuurinclusief bedrijf. We stellen voor deze coalitieperiode een budget van € 32 miljoen beschikbaar om op basis van volledige schadeloosstelling gronden beschikbaar te krijgen. De verwerving op basis van volledige schadeloosstelling zal in de volgende coalitieperiode onverminderd doorlopen. Het is derhalve denkbaar dat dit bedrag nog zal worden verhoogd; mede afhankelijk van het animo onder grondeigenaren.
Uitgangspunt is om gronden voor het NNN waar mogelijk op vrijwillige basis, dat wil zeggen via minnelijke overeenstemming, te verwerven. Alleen in het uiterste geval, wanneer ook na een zorgvuldig traject met de desbetreffende grondeigenaar, geen zicht komt op de beschikbaarheid van de gronden, zullen wij besluiten om het onteigeningsinstrument in te zetten. Dit is ook een juridische plicht die wij als overheid hebben; de overheid mag namelijk een grondeigenaar enkel een volledige schadeloosstelling bieden als zij bereid is om als uiterst middel ook het onteigeningsinstrument in te zetten. Zo niet, zou sprake zijn van ongeoorloofde staatssteun bij het bieden op basis van volledige schadeloosstelling. Dit is ook de reden dat wij volledige schadeloosstelling selectief inzetten: enkel in en nabij de Natura 2000-gebieden. Hier gelden immers in Europees verband afgesproken verplichtingen om de kwaliteit van natuurgebieden te verbeteren. Met de NNN-realisatie ontstaan hier robuuste natuurgebieden die minder kwetsbaar zijn voor invloeden van buitenaf, zoals verdroging en verrijking van de bodem door stikstof of fosfaat. Zo zal de inzet van dit instrument ook tot een gunstig effect op andere beleidsvelden leiden: daar waar voor de NNN-realisatie agrarische bedrijven worden verplaatst en het natuurareaal wordt uitgebreid, kan de waterkwaliteit worden verbeteren en kan in veenweidegebieden bodemdaling worden tegengegaan. Bovendien kan het beheer van de natuurgebieden in robuuste eenheden doeltreffender en doelmatiger worden georganiseerd. Omdat agrarische bedrijven in grote delen van het NNN een belangrijke rol vervullen in de uitvoering van het natuurbeheer, wordt bij beëindiging en verplaatsing van agrarische bedrijven vooraf een beheercheck gedaan. Daarbij wordt nagegaan of er zicht is op continuïteit van het beheer van zowel de natuur alsook van het omliggende landschap. Waar nodig vinden extra maatregelen plaats om duurzaam beheer te kunnen waarborgen.”
Dit bestemmingsplan biedt een actueel planologisch en juridisch kader voor de Zanderij Noord. Het bestemmingsplan geeft uitvoering aan de visie Zanderij Noord en het kaderstellend besluit uit 2020. Zo biedt het plan de grondslag voor de grootschalige herontwikkeling van het plangebied tot waardevolle natuur. Tegelijkertijd willen de gemeente, PNH en PWN zo zorgvuldig mogelijk omgaan met de grondeigenaren in het gebied en hun belangen. De planregels zijn zo opgesteld, dat zij niet worden wegbestemd. De agrarische bedrijfsvoering blijft mogelijk zolang het verwervingstraject nog niet is afgerond. Zodra de verwerving is afgerond, vervalt feitelijk bezien via de toegepaste “uitsterfconstructie” de agrarische bestemming en blijft de natuurbestemming over. Het bijkomende voordeel van deze werkwijze is dat de natuur gefaseerd gerealiseerd kan worden. Wanneer percelen verworven zijn, kunnen deze in natuur worden omgezet. Hiermee hoeft niet te worden gewacht totdat de gehele verwervingsoperatie is afgerond. Een gevolg hiervan zou kunnen zijn dat reeds verworven percelen braak komen te liggen. Dit is voor niemand een wenselijk scenario. De gekozen systematiek in dit bestemmingsplan voorkomt dit, en doet bovendien recht aan de belangen van alle betrokkenen.
Hoewel de nadruk in dit bestemmingsplan ligt op de ontwikkeling van nieuwe natuur, voorziet het plan ook in een (zeer) kleinschalige woningbouwontwikkeling (drie nieuwe woningen en de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning na de beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering).
De status van het bestemmingsplan 'Zanderij Noord' is zowel beleidsmatig (de toelichting) als juridisch (de verbeelding en de regels). Het bestemmingsplan bindt burger en gemeente en dient als toetsingskader voor aanvragen voor omgevingsvergunningen en het gebruik van gronden en gebouwen.
De toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Beoogde ontwikkeling
Het SVIR wordt gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau. Wanneer men dit in samenhang beziet met de aard en schaal van de voorgenomen ontwikkeling, is de SVIR niet (rechtstreeks) op de herontwikkeling van de Zanderij Noord van toepassing. Wel is de ontwikkeling in lijn met in ieder geval twee van de dertien nationale belangen uit de SVIR: de verbetering van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
Voor de doorwerking van Rijksbelangen in plannen van decentrale overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro omvat alle ruimtelijke Rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, het NNN, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
In het Barro worden regels gesteld ten aanzien van het kustfundament (artikel 2.3 Barro). Het plangebied is tegen het kustfundament aangelegen (zie afbeelding hieronder). De natuurontwikkeling in de Zanderij Noord is in overeenstemming met de bepalingen in het Barro over het kustfundament.
Figuur 2.1: Uitsnede verbeelding Barro t.b.v. kustfundament.
Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd, het gaat – voor zover hier mogelijk relevant – om het Natuurnetwerk Nederland, daar wordt in paragraaf 3.2.1 op ingegaan. Verder zou het kunnen gaan om onderwerpen als de ruimtelijke reservering voor de toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet of voorkeurstracés voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar deze onderwerpen zijn hier niet van toepassing.
Beoogde ontwikkeling
De herontwikkeling van de Zanderij Noord is in overeenstemming met de toepasselijke regels uit het Barro.
Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland (hierna: PS) de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. Noord-Holland heeft een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt PNH zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. Uit de Omgevingsvisie blijken op hoofdlijnen de volgende ambities:
Beoogde ontwikkeling
Bij de herontwikkeling van de Zanderij Noord staat het ontwikkelen van nieuwe natuurterreinen voorop. In het inleidend hoofdstuk van deze toelichting is reeds ingegaan op de verschillende kansen die de natuurontwikkeling biedt::
Deze combinatie van factoren, die allemaal te maken hebben met de ligging van het gebied, maken dat de Zanderij Noord de uitgelezen locatie is voor natuurontwikkeling. Deze natuurontwikkeling is daarom niet alleen interessant voor de gemeente Castricum, haar inwoners en voor PWN, maar draagt tegelijkertijd bij aan de provinciale ambities zoals verwoord in de Omgevingsvisie. Het is duidelijk dat de natuurontwikkeling past binnen de provinciale ambities ten aanzien van de leefomgeving (voornamelijk biodiversiteit en natuur). Tegelijkertijd fungeert Castricum als 'poort naar de duinen'. De natuurontwikkeling sluit daar op aan en versterkt die poortfunctie. Als gevolg van de natuurontwikkeling worden de mogelijkheden om in het gebied te kunnen ontspannen in ruimte en stilte aanzienlijk versterkt. Gelet op de nabijheid bij het station, kunnen bezoekers bovendien gemakkelijker met het openbaar vervoer het gebied bezoeken in plaats van met de auto. Daarbij biedt de natuurontwikkeling een toekomstbestendige invulling van het gebied, waarbij recht wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarden daarvan. De natuurontwikkeling past dan ook binnen de ambitie van PNH, die is gericht op het gebruik van de leefomgeving (wonen en werken, mobiliteit en landschap).
Op 16 november 2020 hebben PS de Omgevingsverordening NH2020 vastgesteld. Op de aspecten uit deze verordening, die voor de onderhavige natuurontwikkeling van belang zijn, wordt hierna ingegaan:
Bijzonder provinciaal landschap
Om te zorgen dat Noord-Holland een mooie provincie blijft om te wonen, werken en vrije tijd door te brengen, beschermt de Omgevingsverordening NH2020 32 gebieden (in aanvulling op de natuurgebieden dus). Die gebieden vormen gezamenlijk het Bijzonder Provinciaal Landschap (het BPL). Voorheen golden er veel verschillende regels om het landschap te beschermen. Nu is alles samengebracht onder het BPL en gelden binnen de 32 gebieden overal dezelfde regels.
De Zanderij Noord is gelegen binnen het BPL Noord-Kennemerland:
Figuur 2.2: BPL Noord-Kennemerland, Omgevingsverordening NH2020.
Het BPL wordt beschermd door artikel 6.46 Omgevingsverordening NH2020. Deze bepaling luidt als volgt:
De kernkwaliteiten van het gebied zijn vastgelegd in Bijlage 6 bij de Omgevingsverordening NH2020 en luiden als volgt: aardkundige en landschappelijke karakteristiek (het BPL Noord-Kennemerland bestaat uit een brede zone van strandwallen en -vlakten en een aantal kleinere droogmakerijen; het landschap heeft als gevolg van de kustvormende processen een noord-zuid gerichte opbouw; het bestaat uit hoger gelegen, zandige strandwallen, afgewisseld met lage, nattere strandvlakten; het landschap is afwisselend met herkenbare landschappelijke overgangen op korte afstand van elkaar; in de strandvlakten en droogmakerijen is het landschap open met grote stukken natuur; de strandwallen zijn meer besloten door bossen, beplanting en bebouwing); openheid en ruimte beleving (het BPL Noord-Kennemerland kenmerkt zich door het contrast tussen de openheid in de strandvlakten en beslotenheid op de strandwallen; in enkele gebieden is de stilte een belangrijk kenmerk; dit maakt grote delen tot een geschikt habitat voor weidevogels; de openheid in combinatie met het nabijgelegen duingebied maken het gebied aantrekkelijk voor wandel- en fietsrecreatie); en ruimtelijke dragers (de belangrijkste ruimtelijke dragers in het BPL Noord-Kennemerland zijn de stolpenstructuren, de historische wegen op de strandwallen en in de strandvlakten, oude dijken en kades, het Noordhollandsch Kanaal en de Hondsbossche Zeewering in samenhang met de Slaperdijk en Hargervaart).
De beoogde ontwikkeling
De natuurontwikkeling zal tot uitvoer worden gebracht om de karakteristieke kenmerken tot uiting te brengen. De natuur zal dan ook in overeenstemming zijn met de kernkwaliteiten van het gebied zoals deze door de Omgevingsverordening NH2020 worden voorgeschreven. Omdat bijna het gehele plangebied zal worden voorzien van een natuurbestemming, worden de bijzondere kenmerken van het BPL dan ook voldoende gewaarborgd. Artikel 6.46 Omgevingsverordening NH2020 staat bovendien niet aan de voorziene ontwikkeling van drie woningen en de, na de beëindiging van de betreffende agrarische bedrijfsvoering, omzetting van een agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning in de weg.
Overigens zij opgemerkt dat, vooruitlopend op artikel 2.44 lid 5 Omgevingswet (waarin is bepaald dat NNN-gebieden niet kunnen worden aangewezen als Bijzonder Provinciaal Landschap), het NNN geen onderdeel is van het BPL. NNN en BPL sluiten wel naadloos op elkaar aan. Op deze manier bestaat er geen overlap tussen NNN en BPL-gebied, maar vormen zij samen met de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde (artikel 6.49 Omgevingsverordening NH2020) een robuust beschermd landelijk gebied. Wanneer de Zanderij Noord zal zijn aangewezen als NNN, zal het gebied niet langer deel uitmaken van het BPL Noord-Kennemerland.
Landelijk gebied
Kleinschalige woningbouwontwikkeling is toegestaan binnen het landelijk gebied, mits deze ontwikkeling past binnen de regionale woningbouwafspraken. Dit is geregeld in artikel 6.10 Omgevingsverordening NH2020. Deze bepaling luidt als volgt:
De beoogde ontwikkeling
Het bestemmingsplan Zanderij Noord voorziet in een (zeer) kleinschalige woningbouwontwikkeling. De Omgevingsverordening NH2020 vergt kort gezegd een onderbouwing op zowel de locatie van de kleinschalige woningbouwontwikkeling, als een onderbouwing van de behoefte daarnaar. Het gaat om drie nieuwe woningen en de omzetting van een agrarische bedrijfswoning naar een burgerwoning zodra de betreffende agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. De drie nieuwe woningen zijn bewust aan het begin van de Geversweg geprojecteerd, op nog “open plekken”. De drie woningen worden op deze manier welbewust bestemd aan het dorpslint aan de rand van de kern van Castricum. Aan de omzetting van de agrarische bedrijfswoning in een burgerwoning, worden de voorwaarden gesteld die overeenkomen met de hiervoor overgenomen 'ruimte-voor-ruimte-regeling' (artikel 6.10 lid 3 sub d).
Aan de woningen bestaat bovendien behoefte. Het CBS verwacht een sterke toename van het aantal huishoudens. In de periode 2020-2023 zullen vermoedelijk 230.000 woningen aan de woningvoorraad moeten worden toegevoegd, terwijl het aantal huishoudens met bijna 335.000 zal toenemen. De spanning op de woningmarkt zal de komende jaren hierdoor toenemen. Uit de Woonvisie Castricum 2020-2025, waarin ook wordt ingegaan op de Provinciale Woonvisie 2010-2020, de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 en het Regionaal Actie Programma, blijkt dat er in Castricum vermoedelijk tussen de 150 en 200 nieuwe woningen nodig zullen zijn voor de periode tot 2023 in alle prijssegmenten. De woningbouwontwikkeling past binnen de regionale afspraken, zoals hiervoor geschetst.
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Ingevolgde de Omgevingsverordening NH2020 moeten ontwikkelingen in het landelijk gebied geschieden met inachtneming van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad). Dit wordt geborgd via artikel 6.59 Omgevingsverordening NH2020:
Deze Leidraad is een van de provinciale instrumenten om te kunnen sturen op Ruimtelijke kwaliteit, een provinciaal hoofdbelang zoals benoemd in de Omgevingsvisie2050. De Leidraad wordt vastgesteld door GS en beschrijft de provinciale belangen ten aanzien van landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
De beoogde ontwikkeling
De inrichting van de natuurontwikkeling zal plaatsvinden met inachtneming van de relevante aandachtspunten uit de Leidraad. Zo worden historische structuren zichtbaar en beleefbaar gemaakt. Deze historische structuren worden onderdeel van het recreatieve netwerk. Daarbij worden duinrellen teruggebracht als onderdeel van een natuurlijke overgang vanuit de duinen. De precieze uitwerking hiervan volgt niettemin in het Voorlopig Ontwerp dat uiteindelijk zal uitmonden in een Definitief Ontwerp.
Natuur: Natura 2000-gebied en NNN
Het plangebied is gelegen in de directe nabijheid van het Natura 2000-gebied het Noordhollands Duinreservaat, hetgeen tevens is aangemerkt als Natuurnetwerk Nederland. Natura 2000-gebieden en het NNN genieten bescherming ingevolge (onder andere) de Omgevingsverordening NH2020 (zie paragrafen 4.1.1, 4.1.2 en 6.4.1 van die verordening).
De beoogde ontwikkeling
Hoe hiermee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan, wordt uiteengezet in paragraaf 3.2 van deze toelichting.
In oktober 2014 heeft de Raad de structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030 vastgesteld. Voorheen bevatte de structuurvisie van Castricum tien kerndoelen, als richtsnoer voor het ruimtelijke beleid. De Raad heeft de keuze gemaakt om deze tien doelen terug te brengen naar drie speerpunten en twee beleidscriteria.
De beoogde ontwikkeling
De Zanderij Noord is gelegen tussen de dorpskern van Castricum en het Noordhollands Duinreservaat. Het Noordhollands Duinreservaat is een Natura 2000-gebied. Het feit dat het plangebied wordt geflankeerd door dit unieke duinlandschap, biedt kansen voor natuurontwikkeling. Bij realisatie van de natuurontwikkeling wordt grond afgegraven. De natuurontwikkeling gaat bovendien gepaard met het uit productie nemen van agrarisch land (welk land wordt omgezet naar natuur), hetgeen leidt tot een afname in stikstofuitstoot. Weliswaar gaat de aanleg van de natuur gepaard met enige stikstofuitstoot (als gevolg van mobiele werktuigen en rijbewegingen en de realisatie van de drie nieuwe woningen), maar per saldo heeft de natuurontwikkeling een plus tot gevolg voor wat betreft de stikstofsituatie in het gebied.
Verder wordt er een krekensysteem gerealiseerd in het plangebied. Bovendien biedt de ligging een uitgelezen plek voor een weldadige ruimte en stilte, en fungeert het als voorportaal voor ontspanning in de duinen. Het is kortom een buitengewoon prettige locatie voor mensen om zich daar te begeven. Bij dit alles komt nog dat de Zanderij gelegen is nabij het NS-station van Castricum, wat maakt dat het gebied ook (extra) aantrekkelijk kan zijn voor de OV-reiziger afkomstig uit de wijdere regio. Het plangebied wordt bovendien gekenmerkt door een cultuurhistorische rijkdom, die behouden moet blijven. Zo is het gebied ontstaan bij wijze van zandafgraving voor de bollenteelt. Bovendien ligt in het plangebied, vlak onder het maaiveld, een deel van de voormalige monding van het Oer-IJ. Daarmee wordt rekening gehouden bij het uiteindelijke ontwerp van de herinrichting.
Kortom, de Zanderij Noord wordt een nieuwe aanvulling op de Castricumse natuur, waarbij een gevarieerd en open landschap ontstaat met aandacht voor water, welk gebied duurzaam zal worden beheerd. Door tevens rekening te houden met de cultuurhistorie van het gebied, wordt de authentieke identiteit versterkt. De herontwikkeling van de Zanderij Noord, waarvoor dit bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt, past kortom binnen de keuzes die in de structuurvisie zijn gemaakt.
Ingevolge het Wegenbeleidsplan 2013-2022 worden in de bestemmingsplannen voor de woonkernen en het buitengebied de bestemming en het gebruik van de wegen, fiets- en voetpaden, etc. vastgelegd.
De beoogde ontwikkeling
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met voormeld wegenbeleidsplan.
Erfgoednota
Op 5 februari 2014 heeft de Raad de 'Erfgoednota gemeente Castricum' vastgesteld. De erfgoednota is een beleidsdocument dat een integrale aanpak van het archeologie en cultuurhistorisch beleid waarborgt. Daarom wordt deze los beschreven. Daarna volgen dan de paragrafen over cultuurhistorie en archeologie.
Mede op basis van de erfgoednota, streeft de gemeente ernaar 'het verhaal van de plek te verbinden met de agenda van de plek'. In de erfgoednota wordt een nieuwe aanpak geïntroduceerd, die leidt tot een integrale aanpak. Het gebruik van erfgoed staat daarin centraal. De erfgoednota kan gezien worden als een oplegger op het bestaande erfgoedbeleid (archeologie, monumenten en cultuurhistorie) en is daarmee een waardevolle aanvulling op dat bestaande beleid. Het verleden (en dus het verhaal van de gemeente) wordt samen met de ruimtelijke, economische en sociaal culturele opgaves van de gemeente als uitgangspunt gebruikt voor de toekomstige plannen. Dit is uitgewerkt in zogenaamde 'verhaallijnen', waarin de verhalen uit het verleden en de beleidsopgaves samen komen. De verhaallijnen kunnen op deze manier dienen als inspiratiebron voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat het vertellen van het verhaal als voorwaarde wordt gezien voor investering in het onderzoek.
In de Erfgoednota worden drie doelen beschreven die met de nieuwe omgangsvorm voor erfgoed worden nagestreefd: identiteit, integrale aanpak en toepasbaar:
Beoogde ontwikkeling
De Zanderij is doordrenkt met de historie van Castricum. Het gebied dankt zijn naam aan de zandafgraving die er vroeger plaatsvond. Aan het eind van de 19e eeuw is het gebied geheel afgegraven en zijn de jonge duinen verdwenen. Bovendien ligt vlak onder het maaiveld een deel van de voormalige monding van het Oer-IJ. Het gebied valt te typeren als een karakteristiek geestgrondengebied dat de overgang vormt tussen de duinen en het dorp Castricum. Het duinlandschap (een Natura 2000-gebied) biedt unieke kansen voor natuurontwikkeling. Het gebied wordt herontwikkeld tot natuurgebied, met aandacht voor de geschiedenis. Bij dit alles komt dat de Zanderij is gelegen nabij het NS-station van Castricum, wat maakt dat het gebied ook (extra) aantrekkelijk kan zijn voor de OV-reiziger afkomstig uit de wijdere regio. Kortom, het gebied wordt integraal ontwikkeld, waarbij de identiteit van het gebied wordt versterkt, terwijl inwoners van Castricum en andere bezoekers – meer dan nu al het geval is – kunnen genieten van het gebied.
Cultuurhistorie
Pas nadat de monding van het Oer-IJ, een zeegat dwars door de strandwallen heen, zich naar het noorden had verplaatst, werd het gebied rond Castricum langzamerhand bewoonbaar. In de tweede en derde eeuw na Christus werd er op de strandwallen in de gemeente intensief gewoond. De naam Castricum komt omstreeks 990 voor het eerst in de geschreven bronnen voor. De reden dat Castricum belangrijk werd kwam doordat het dorp aan de postweg Haarlem-Alkmaar lag.
Het dorp Castricum is ontstaan uit een aantal buurtschappen en boerderijen. De groei van Castricum naar de huidige omvang begon vanaf 1865, toen de spoorweg in gebruik werd genomen. Handels- en forensenverkeer werden toen mogelijk. In die tijd werden kolen aangevoerd voor de energievoorziening en werd zand (van de Zanderij) afgevoerd. Waarschijnlijk heeft dit in belangrijke mate de ligging van het spoortracé bepaald en daarmee in feite de groei van het dorp. Van 1879 tot 1923 reed de stoomtram Haarlem-Alkmaar door de Dorpsstraat in Castricum en de Rijksweg in Limmen. Vanaf het station Castricum verzorgde vanaf 1914 een paardentram, later vervangen door elektrische tractie, het vervoer naar “Duin en Bosch” (nu ggz “Dijk en Duin”). Tot de dertiger jaren bleef Castricum een tuindersdorp. Later, vooral in de naoorlogse periode, is de kern gegroeid aan de oostkant van het spoor. In eerste instantie in noordelijke richting, later ook in oostelijke richting.
Beoogde ontwikkeling
Zoals in de vorige subparagraaf beschreven, houdt de ontwikkeling rekening met het Castricumse erfgoed en haar cultuurhistorie. Hierdoor blijft de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en zijn omgeving op zijn minst behouden. Er zijn vanuit het oogpunt van erfgoed geen belemmeringen die de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staan.
Monumenten
De bestaande bebouwing in het plangebied heeft geen monumentale status. Bovendien zijn geen van de gebouwen aangeduid als beeldbepalend.
Het gemeentelijk archeologiebeleid is opgenomen in het beleidsdocument 'Beleidsnota Archeologie gemeente Castricum 2011'. De beleidsnota is definitief vastgesteld op 6 oktober 2011 en inmiddels opgenomen in de overkoepelende Erfgoednota gemeente Castricum (vastgesteld op 5 februari 2014).
De gemeente kiest voor een verscherpte aandacht voor, en het stellen van heldere voorwaarden aan, ingrepen in de bodem van de archeologisch meest waardevolle delen van het gemeentelijk bodemarchief, zodanig dat de archeologische zorgplicht in overeenstemming is met andere publieke taken en ambities (landbouw, ruimtelijke ontwikkeling, woningbouw, monumenten, etc.) maar ook met private belangen. Behalve een effectieve en doelmatige invulling van de rol van het bevoegd gezag, onderschrijft gemeente Castricum het rijks- en provinciale streven naar behoud van archeologische waarden in de bodem (behoud in situ). Voor het gehele grondgebied van gemeente Castricum (inclusief zeegebied) is destijds op basis van bureauonderzoek een analyse gemaakt van het gemeentelijke bodemarchief, die vervolgens is vertaald in zeven beleidscategorieën op de maatregelenkaart.
Beoogde ontwikkeling
In 2004 is onderzoek gedaan naar De Zanderij in het kader het gemeentelijke archeologiebeleid. Onderzocht zijn cultuurlagen uit de Late IJzertijd en/of Romeinse tijd en de Vroege/Late Middeleeuwen. De locatie bevindt zich op 'stormoverslag gronden' die in de laatste actieve fase van het mariene getijdensysteem zijn afgezet achter de toenmalige lage strandwallen in het mondingsgebied van het Oer IJ. Tot in de 2e eeuw na Chr. overstroomde de zee het gebied tijdens extreme hoogwaterstand. Karakteristiek voor de locatie is dat de cultuurlagen uit de pre- en protohistorie zijn afgedekt met (en daarmee geconserveerd) door een ca. 1,5 m dikke laag stuifzand (Jonge Duinen/Laag van Den Haag).
Het plangebied wordt op basis van de Waarden- en verwachtingenkaart getypeerd als Duinlandschap met geolandschappelijke verwachtingswaarde 1 en 8.
Figuur 2.3: Uitsnede Waarden- en verwachtingenkaart.
Op grond van de Maatregelenkaart wordt het gebied bestempeld als categorie 3 (verwachtingszone 1 en 8): een onderzoekseis in plangebieden groter dan 100 m2 en bodemingrepen dieper dan 4 meter +NAP:
Figuur 2.4: Uitsnede Maatregelenkaart.
Op deze wijze wordt inzichtelijk gemaakt wanneer rekening moet worden gehouden met archeologie bij ruimtelijke planvorming en bodemingrepen, en welke onderzoekseisen en ontheffingen daarbij gelden. Deze worden door middel van dubbelbestemmingen vastgelegd in de bestemmingsplannen.
In het bestemmingsplan ('Buitengebied Castricum') is het huidige archeologieregime vastgelegd. Binnen het onderzoeksgebied zijn twee archeologische regimes van toepassing. De twee regimes betreffen Waarde Archeologie-2 en Waarde Archeologie-5. Zie onderstaande verbeelding (groen geeft de 2e categorie weer en paars de 5e):
Figuur 2.5: Archeologische waarden vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum'.
Bij de terreinen met Waarde Archeologie-2 geldt dat indien bodemingrepen groter zijn dan 500 m2 of dieper is dan 0,4 m vanaf het maaiveld reiken, archeologisch vooronderzoek verplicht is. Bij de terreinen met Waarde Archeologie-5 geldt dat indien bodemingrepen groter zijn dan 500 m2 of dieper is dan 0,6 m vanaf het maaiveld reiken, archeologisch vooronderzoek verplicht is.
Tot slot wordt ook het voormalige parkeerterrein, aan de westzijde van het plangebied, in dit bestemmingsplan meegenomen. Momenteel geldt voor de betreffende gronden de beheersverordening Duingebied. De beheersverordening kent aan het parkeerterrein de waarde Archeologie 3 toe.
In mei 2020 is voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, in welk kader de relevante bodemkundige, historische en archeologische gegevens in kaart gebracht. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden vanaf de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd vondsten en sporen aangetroffen. Hierdoor geldt voor deze periodes een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Waarneming in de directe omgeving hebben uitgewezen de archeologische niveaus tussen 1,0 meter + NAP tot 0,6 meter - NAP aangetroffen zijn. Zie uitgebreider hierover paragraaf 3.4 van deze toelichting.
Het gemeentelijk waterbeleid is onder andere opgenomen in de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030. Binnen de gemeente speelt de vraag naar extra ruimte voor water in relatie tot klimaatsverandering, (beperkte) toename van het bebouwd en verhard gebied, en het behoud van schoner water in de polders. Deze ruimte zal moeten worden gecreëerd in de poldergebieden. Van belang is daarbij aan te sluiten op de ontwikkeling van natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, nieuwe woonmilieus en waterhuishoudkundige eisen. De ingezette beperking van de grondwaterwinning in de duinen en de te verwachtten beperking daarvan door de verdwijnende bollenteelt leiden tot de ontwikkeling van een meer natuurlijk watersysteem van duinen en aanliggende polders. Voor compensatie van bebouwing moet worden uitgegaan van een waterbergend oppervlak van tussen de 11% en 20% van het verharde oppervlak, afhankelijk van de wijze van uitvoering. Verder streeft de gemeente, waar mogelijk, naar afkoppeling van het hemelwater. Infiltratie en berging van het hemelwater is mogelijk binnen de diverse bestemmingen die in het beheergerichte deel van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.
Het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (hierna: HHNK) wordt gevolgd. De gemeente neemt een coördinerende rol op zich en betrekt zo spoedig mogelijk de waterbeheerder bij de planvorming. De volgende gedragslijn wordt gehanteerd bij nieuwe planontwikkeling:
Aan- en afvoer van water moet geborgd blijven. Gefaseerde realisatie van waterberging zou er in algemene zin toe kunnen leiden dat verschillende ontwikkelaars voor elk project “een eigen vijver moeten graven”, waarvoor de ruimte vaak ontbreekt en wat bovendien tot versnippering leidt. Gelet hierop zijn een duidelijke coördinatie en een duidelijk beleid van de gemeente hier gewenst. Daarbij komt dat de gemeente steeds vaker zelf vervangend water moet aanleggen, onder andere door het nieuwe afkoppelingsbeleid bij de aanleg van riolering.
Uit de Handreiking Stedelijke Wateropgave van de VNG en de UvW volgt dat de kostenverdeling tussen partijen gestoeld zou moeten zijn op het kostenveroorzakingsbeginsel. Dit houdt in dat bij nieuwe ontwikkelingen de kosten voor waterberging van het gebied in principe voor rekening komen van de planexploitatie. In praktische zin betekent dit dat ontwikkelaars financieel verantwoordelijk zijn voor de aanleg van compensatiewater.
De beoogde ontwikkeling
Op het wateraspect wordt integraal ingegaan in paragraaf 3.1. Daar wordt toegelicht hoe wordt omgegaan met dit aspect, en dat hieruit geen belemmeringen volgen voor de voorgenomen natuurontwikkeling.
In het Waterprogramma 2016 – 2021 presenteert het HHNK het beleid, de maatregelen, de programma's en de projecten die in deze periode worden uitgevoerd. Met dit Waterprogramma geeft het HHNK richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. Hierin wordt antwoord gegeven op de vragen: Hoe zorgt het HHNK in de toekomst voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon en gezond water in Hollands Noorderkwartier? Welke benadering worden daarvoor gekozen? En welke kosten en inzet gaan daarmee gepaard? De klimaatverandering en de veranderende maatschappij dwingen tot aanscherping en heroverweging van keuzes in het waterbeleid. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Veranderende patronen in communicatie en participatie in de maatschappij vragen van het HHNK grotere betrokkenheid en intensievere dialoog met de partners en belanghebbenden. Bovendien zijn er steeds meer partijen betrokken bij het waterbeheer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk.
De beoogde ontwikkeling
Op het wateraspect wordt integraal ingegaan in paragraaf 3.1. Daar wordt toegelicht hoe wordt omgegaan met dit aspect, en dat hieruit geen belemmeringen volgen voor de voorgenomen natuurontwikkeling.
Om te garanderen dat water voldoende aandacht krijgt bij het opstellen van ruimtelijke plannen is de zogenaamde 'watertoets' in het leven geroepen. Hiertoe hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen de “Bestuurlijke notitie Waterbeleid in de 21e eeuw” en de “Handreiking watertoets” ondertekend. Doel van de watertoets is het vroegtijdig en expliciet betrekken van de waterbeheerders bij het planproces. Het resultaat hiervan wordt vastgelegd in deze zogenoemde waterparagraaf.
Algemene toelichting
De belangrijkste partners op het gebied van waterbeleid zijn op hoofdlijnen de Europese Unie en het Rijk en PNH, en meer specifiek Rijkswaterstaat, de waterschappen en gemeenten. Het Rijk geeft richting aan het beleid op hoofdlijnen, daarbij rekening houdend met de Europese “Kaderrichtlijn Water”. Binnen deze kaders zorgen provincies, waterschappen en gemeenten voor een integraal waterbeheer waarbij belangen worden afgewogen.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt in het beheersgebied van HHNK. HHNK is onder andere verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer van de oppervlaktewateren. HHNK gebruikt diverse planinstrumenten om een goede waterhuishouding te borgen. Voorliggend plan volgt het beleid van HHNK. Een uitzondering op de hoofdregel dat het HHNK als waterschap de waterbeheerder is, betreft het grondwateraspect, waarvoor binnenstedelijk (bebouwde kom) de gemeente en, voor het diepe grondwater, PNH de grondwaterzorgplicht heeft en bevoegd gezag is. In het landelijke gebied heeft HHNK de grondwaterzorgplicht.
Het plangebied is ingevolge de Omgevingsverordening NH2020 gedeeltelijk aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied (zie artikel 4.30 Omgevingsverordening NH2020 e.v. en de afbeelding hieronder). De Omgevingsverordening regelt de aanwijzing als grondwaterbeschermingsgebied en kent een zorgplicht. Verder kent de Omgevingsverordening diverse, rechtstreeks werkende verbodsbepaling ter bescherming van het grondwater.
Figuur 3.1: grondwaterbeschermingsregime.
Regelgeving en vergunningplicht op waterschapsniveau
Zaken die in de Keur van de waterschappen zijn geregeld zijn doorgaans niet opgenomen in het bestemmingsplan. Wel wordt doorgaans de zonering waterstaatswerk voor de waterkeringen in de verbeelding en de planregels opgenomen. Werkzaamheden die tot het normale onderhoud van watergangen behoren zijn vrij van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden. Doel van de Keur is het veiligstellen van de waterstaatkundige en daaraan verbonden ecologische belangen. De Keur bevat daartoe geboden en verboden (met betrekking tot wateren) ter bescherming van de aan- en afvoer van water en het bergend vermogen van het watersysteem. De Keur bestaat uit drie gedeelten: een algemeen gedeelte, een gedeelte met betrekking tot wateren en een gedeelte met betrekking tot waterkeringen. Tevens zijn de Algemene regels bij de Keur van toepassing.
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij HHNK vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw en het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone van 5 meter uit de insteek van watergangen en een zonering bij primaire - en regionale waterkeringen van toepassing is. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder watervergunning van HHNK werkzaamheden binnen die zondering mogen worden uitgevoerd. De genoemde bepaling beoogt de bescherming van de waterstaatswerken. Ook voor het onderhoudswerkzaamheden gelden bepalingen uit de Keur. Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en indien nodig wordt daarop gehandhaafd.
Wijze waarop in algemene zin rekening is gehouden met de waterhuishouding
Het bestemmingsplan heeft voor het realiseren van waterbergingsopgaven en waterkwaliteitsopgaven een beperkte rol. Wel is een regeling gewenst waarmee enerzijds de gewenste doelstellingen kunnen worden gerealiseerd, maar anderzijds geen schade wordt berokkend aan cultuurhistorisch waardevolle waterlopen en voorkomende natuurwaarden. Zie daartoe het opgenomen aanlegvergunningstelsel. Beleidsdoelstellingen ten aanzien van de waterkwantiteit en -kwaliteit zijn binnen deze bestemmingen mogelijk. Daarnaast zijn in het bestemmingsplan binnen de meeste bestemmingen ook water en voorzieningen voor de waterhuishouding mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voor het implementeren en uitvoeren van het waterbeleid van de diverse overheden ruim baan gegeven binnen het bestemmingsplan.
Beoogde ontwikkeling
Met de voorgenomen natuurontwikkeling wordt een krekenstelsel aangelegd dat in de winter schoon duinwater voert en in de zomer droogvalt. Door middel van een stuw wordt voorkomen dat het gebied 'leegloopt' via deze kreken. Daarnaast worden de drainagebuizen verwijderd uit de akkers. Het schone duinwater biedt een goede uitgangspositie voor de ontwikkeling van zeldzame binnenduinrand natuur. In de nieuwe situatie zullen waterlopen in principe onderhouden worden door perceeleigenaren. Bij het aanvragen van de watervergunning kunnen waar nodig concrete afspraken gemaakt worden over het beheer. Dan is ook duidelijk welke sloten definitief gedempt worden, wat de precieze maatvoering wordt van kreken, etc.
Bij aanpassingen in de waterhuishouding, zoals vastgelegd in de legger, is de Keur HHNK 2016 van toepassing. Waar nodig wordt er voorafgaand aan de natuurinrichting een watervergunning aangevraagd. Een en ander geschiedt in nauw overleg met HHNK. De gevolgen zijn in beeld gebracht middels hydrologische modellen. Hiermee wordt beoogd om de belangen van de omwonenden en andere belanghebbenden optimaal te borgen. Door de aanleg van sloten rondom de lagergelegen huiskavels (aan de Geversweg) wordt overlast voor nabije woningen voorkomen. De gewenste ontwikkeling heeft geen effect op de huiskavels. De detailinrichtingen worden per fase in overleg met aanliggende eigenaren opgesteld.
Tot slot zal mogelijk de waterstructuur van de nabijgelegen ontwikkeling “Kaptein Kaas” worden aangesloten op de waterstructuur van de Zanderij Noord. Afwatering in de Zanderij is mogelijk via de bestaande structuur. Voormelde aansluiting is dus niet noodzakelijk vanuit het oogpunt van de waterhuishouding. Een verbinding tussen de waterstructuren van de Zanderij Noord en Kaptein Kaas is alleen wenselijk, en daarmee realistisch, als dit technisch haalbaar blijkt. Dit zal in de toekomst worden uitgekristalliseerd.
Gebieden die deel uitmaken van het NNN worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe activiteiten mogelijk mogen worden gemaakt die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden.
Het NNN is gericht op behoud en bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap. Artikel 6.43 Omgevingsverordening NH2020 heeft als doel de bescherming van de natuurwaarden – de zogeheten wezenlijke kenmerken en waarden – van het NNN en natuurverbindingen in PNH. Met het artikel wordt invulling gegeven aan de verplichting uit titel 2.10 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) om bij provinciale verordening regels te stellen aan gemeentelijke ruimtelijke plannen ter bescherming van het NNN. De natuurwaarden van het NNN worden in het Barro aangeduid met de term wezenlijke kenmerken en waarden. In artikel 6.43 Omgevingsverordening NH2020 en in deze toelichting wordt bij deze terminologie aangesloten. De wezenlijke kenmerken en waarden voor het onderhavige NNN-gebied, zijn opgenomen in bijlage 5 van de Omgevingsverordening NH2020 (zie onder: Noordhollands Duinreservaat N4).
In het derde lid van voormeld artikel wordt hieraan voor gemeenten de verplichting gekoppeld om in een ruimtelijk plan in ieder geval regels te stellen in het belang van de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Bij het stellen van deze regels moeten de wezenlijke kenmerken en waarden in acht worden genomen. Hiermee wordt invulling gegeven aan artikel 2.10.3 Barro.
Beoogde ontwikkeling
De herontwikkeling van Zanderij Noord zal niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de aangrenzende gronden die behoren tot het NNN, noch tot een vermindering van de oppervlakte van het NNN of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden. Integendeel, de natuurterreinen die op grond van dit bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd gaan behoren tot het NNN.
PNH wil, zoals ook al is beschreven in paragraaf 1.6 van deze toelichting, komen tot uitbreiding van het NNN-areaal en heeft hiervoor financiële middelen beschikbaar. GS hebben PS bij brief van 9 april 2020 (Bijlage 2) laten weten dat het onderzoekt welke gebieden aan het NNN kunnen worden toegevoegd. Mochten deze gebieden ook nog een combinatie kunnen vormen als een oplossing voor de stikstofproblematiek dan heeft zo'n gebied een duidelijke pré. Inmiddels is gebleken dat de Zanderij Noord door zijn ligging grenzend aan bestaand NNN-gebied, kansrijk is voor aanwijzing. De gemeente heeft PNH verzocht om toevoeging van de Zanderij Noord aan het NNN.
Bij de ontwikkeling van dit nieuwe NNN, wordt aangesloten bij de Wezenlijke Kenmerken en Waarden zoals die zijn vastgesteld voor het Noordhollands Duinreservaat (N4). In dit document (bijlage 5 bij de Omgevingsverordening NH2020) worden de natuurtypen genoemd, waarbij in het kader van de verdere uitwerking van het inrichtingsplan zal worden aangesloten (zie ook paragraaf 1.4.3 van deze toelichting).
De Minister van Economische Zaken wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000-gebieden. Deze gebieden genieten bescherming op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en de provinciale ruimtelijke verordeningen. Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitatten.
Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat is aangewezen voor 20 habitattypen. Van deze 20 habitattypen zijn de volgende 6 habitattypen binnen een straal van 300 meter aanwezig: kalkarme grijze duinen (H2130B), duindoornstruwelen (H2160), duinbossen (droog) berken-eikenbos (H2180A), vochtige duinbossen (H2180B), duinbossen binnenduinrand (H2180C), en vochtige duinvalleien (open water) (H2190A). Andere habitattypen liggen niet in de invloedsferen van de werkzaamheden. Het Noordhollands Duinreservaat is aangewezen voor twee habitatsoorten; de gevlekte witsnuitlibel en de nauwe korfslak.
De beoogde ontwikkeling
Het plangebied ligt tegen het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat aan. Werkzaamheden als bomen kappen, grondverzet, aanpassingen aan de waterhuishouding, aanleg van een parkeerplaats en andere werkzaamheden kunnen een negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied. Ook worden drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt met het bestemmingsplan. Negatieve effecten zijn niet zonder meer uit te sluiten. Een toetsing naar deze effecten is noodzakelijk. Daarom is een voortoets Wnb uitgevoerd.
Het weghalen van de parkeerplaats liggende in het Natura 2000-gebied is een maatregel voortkomend uit het Natura 2000-beheerplan en is in deze toetsing niet meegenomen. Dit is namelijk al meegenomen bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan. Bovendien heeft het uitplaatsen van een parkeerplaats een positief effect op de instandhoudingsdoelstellingen. Effecten zijn daarmee uitgesloten.
Directe negatieve effecten, zoals oppervlakteverlies en versnippering, op de habitattypen zijn uitgesloten, omdat deze niet aanwezig zijn ter plekke van de maatregelen. De herinrichting vindt juist plaats om de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied positief te beïnvloeden. Dit wordt met name gedaan door akkerbouw stop te zetten en de percelen in te richten als natuur (kruidenrijk grasland, duinvalleien en duinrellen). De drainages worden stopgezet, zodat aanvoer van gebiedsvreemd (voedselrijk) water wordt voorkomen. Het oppompen van grondwater uit een diep grondwaterpakket stopt, waardoor het freatische grondwaterniveau daalt.
Dit veroorzaakt mogelijk verdroging van de omliggende habitattypen, zodat sprake zou kunnen zijn van indirecte negatieve effecten op het Natura 2000-gebied. Daarom zijn er diverse grondwaterberekeningen uitgevoerd. Daaruit blijkt dat negatieve effecten door wijziging in de hydrologische omstandigheden vallen uit te sluiten, mede doordat een natuurlijker grondwaterregime wordt gerealiseerd. Daarbij dalen de gemiddelde hoogste grondwaterstand en de gemiddelde laagste grondwaterstand niet (alleen zuidwestelijk van het plangebied tot maximaal 10 cm).
In het Noordhollands Duinreservaat is sprake van een overbelasting van stikstofdepositie. Hierdoor kan elke stikstofdepositie die wordt veroorzaakt door nieuwe ontwikkelingen negatieve effecten veroorzaken op de instandhoudingsdoelen van het Noordhollands Duinreservaat.
Bij de uitvoer van de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord zal sprake zijn van grondverzet, waarbij mobiele werktuigen en rijbewegingen zorgen voor stikstofuitstoot. Tevens worden drie nieuwe woningen ontwikkeld in het gebied. Het gebruik van die woningen genereert rijbewegingen die stikstofemissies met zich brengen. Tegelijkertijd gaat de natuurontwikkeling gepaard met het uit productie nemen van agrarisch land (welk land wordt omgezet naar natuur), hetgeen leidt tot een afname in stikstofuitstoot. Er is een stikstofanalyse uitgevoerd om de precieze stikstofstromen in beeld te krijgen. Hiermee is in beeld gebracht in hoeverre de natuurontwikkeling significante gevolgen kan hebben op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. De conclusie is dat de stikstofdepositie als gevolg van deze ontwikkeling geen risico vormt voor het Noordhollands Duinreservaat. Tot deze conclusie wordt – samengevat – als volgt gekomen.
Afname stikstofuitstoot door uit productie nemen agrarische grond
Het totale oppervlakte van het plangebied betreft circa 225.000 m2 (22,5 hectare). Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch, en bestaat voornamelijk uit bloembollenteelt en teelt van bladgroenten. In de stikstofanalyse wordt uitgegaan van de volgende indeling van het plangebied: circa 75% bestaat uit bloembollenteelt en 20% uit teelt van groene bladgroenten en voor 5% uit overig agrarisch gebruik (geen akkerbouw of grasland). Dit betekent dat er 168.750 m2 bloementeelt plaatsvindt (16,9 hectare), 45.000 m2 bladgroententeelt (4,5 hectare) en 11.250 m2 overig landgebruik. Binnen het huidige landbouwkundig gebruik komen zowel stikstofoxiden NOx en ammoniak NH3 vrij. Dit komt enerzijds door het gebruik van landbouwvoertuigen (voederwinning, bemesten, oogsten/ telen) en anderzijds door gangbare bemesting (bloembollen overig 155 kg N per ha per teelt en bladgewassen overig 140 kg N per ha per teelt). Voor de voederwinning wordt een gemiddelde van 3,5 uur/ha/jaar aangehouden voor de inzet van een landbouwtrekker (200 kw, bouwjaar 2011). In dit geval dus 3,5 uur * 21,4 hectare = 74,9 uur per jaar. Voor de bemesting wordt uitgegaan van standaardwaarden (kaart 4 van het rapport). Ter plekke is de NH3 emissie 18,25 kg/ha/jaar. Het plangebied is 22,5 hectare groot. Dit betekent dat er totaal een NH3 emissie is van 410.625 kg/jaar.
Stikstofuitstoot natuurontwikkeling
Om de hoeveelheid stikstofdepositie op de aangewezen habitattypen en leefgebieden van aangewezen soorten (de instandhoudingsdoelen) te berekenen, wordt gebruik gemaakt van AERIUS-Calculator 2020. De in te voeren parameters zijn bepaald aan de hand van het ingeschatte aantal benodigde vrachtwagens voor de aan- en afvoer van grond en een schatting van het soort mobiele werktuig en zijn geschatte draaiuren. Hierbij wordt uitgegaan van een worst case scenario waarin alle uren als belast worden beschouwd. De weergegeven uren zijn dus een opsomming van de stationaire en belaste uren tezamen. Ook wordt ervan uitgegaan dat de 3 woningen in hetzelfde jaar worden gebouwd. Worden de woningen in verschillende jaren gebouwd, dan is de stikstofdepositie per jaar lager. Er wordt dus een worst-case scenario uitgerekend. De aantallen zijn op basis van ervaring met vergelijkbare projecten elders ingeschat. De aantallen zijn op basis van calculaties van m2 grondverzet en ervaring met projecten elders ingeschat. De woningen worden in 42 weken (210 werkdagen) gebouwd, 14 weken per woning.
Voor de aan- en afvoerroute van materiaal moet rekening gehouden worden met de plaats waar de transportstromen opgaan in het heersende verkeersbeeld. Hiervoor is de Vinkebaan / Ruiterweg aangehouden. Voor de transporten wordt één wagen gezien als twee rijbewegingen (heen- en terugweg). Het aantal rijbewegingen wordt vervolgens in AERIUS ingevuld als het aantal voertuigen per jaar.
In de gebruiksfase van het gebied is op de woningen na geen bijdrage in de stikstofemissie. De nieuwe woningen zullen gasloos worden gebouwd. Derhalve wordt er geen stikstofuitstoot verwacht in de gebruiksfase. Wel wordt uitgegaan van vervoersbewegingen die elke nieuwe woning met zich meebrengt. Hiervoor is conform CROW-rapport 317 een gemiddelde van 8,2 rijbewegingen per dag per woning aangehouden (niet stedelijk, buitengebied). Dit betekent dus 24,6 rijbewegingen per dag (=8.979 per jaar) voor de 3 woningen.
Interne saldering
Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie in de bouwfase hoger is dan in de gebruiksfase wordt de bouwfase gebruikt voor de interne saldering. Met AERIUS-Calculator, versie 2020 is een stikstof verschil berekening uitgevoerd, waarbij de stikstofdepositie veroorzaakt tijdens het grondverzet en bouw van de woningen wordt afgetrokken van de stikstoftoediening tijdens het huidige grondgebruik. Het resultaat van de berekening is: “Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/hectare/jaar”. Dit betekent dat de tijdelijke stikstofdepositie veroorzaakt door het grondverzet en bouwwerkzaamheden minder is dan de stikstofdepositie veroorzaakt door het huidige landgebruik.
De tijdelijke stikstofdepositie veroorzaakt door het grondverzet en de bouw van de woningen heeft om die reden geen invloed op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000-gebieden. Mogelijkheden kunnen bovendien niet opnieuw worden benut; eens beëindigd agrarisch gebruik, mag niet worden hervat. Dat is geborgd in de planregels.
De beoogde ontwikkeling – conclusie
Aan de hand van de berekeningen worden de volgende conclusies getrokken:
Gelet op het voorgaande is een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming niet vereist.
Algemeen
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen: soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn; soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 Vogelrichtlijn. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn. Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. PS kunnen ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Beoogde ontwikkeling – quicksan soortenbescherming
Ten behoeve van de natuurontwikkeling, is een natuurtoets verricht, die als bijlage aan deze planregels is gehecht. Op basis van de natuurtoets worden de volgende conclusies getrokken ten aanzien van soortenbescherming. In het plangebied zijn de beschermde soorten marters, vleermuizen en huismussen niet uit te sluiten. Om de aan- en of afwezigheid van deze soorten te bepalen is het noodzakelijk een nader onderzoek te doen.
Marters Voor het verwijderen van het houten schuurtje ter hoogte van de volkstuinen (zie de afbeelding hieronder), zijn potentiële verblijfplaatsen van bunzing en steenmarter niet op voorhand uit te sluiten. Nader onderzoek naar de functie van het schuurtje voor deze soorten is noodzakelijk.
Vleermuizen Voor het verwijderen van twee bomen met holtes en de geïsoleerde houten schuurtje, zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen niet uit te sluiten. Nader onderzoek naar het gebruik van het plangebied door vleermuizen is noodzakelijk.
Huismussen Voor het verwijderen van het schuurtje met dakpannen zijn verblijfplaatsen van huismussen op voorhand niet uit te sluiten, hierdoor is nader onderzoek naar het gebruik van het schuurtje door huismussen noodzakelijk.
Figuur 3.2: relevante locaties natuurtoets.
Algemene zorgplicht
De ingreep zal naar verwachting leiden tot een tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de PNH vrijstellingen van de ontheffingsplicht opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, er voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling van ontheffingsplicht indien het een ruimtelijke ontwikkeling betreft.
Wel dient met onderstaande rekening te houden:
Uitvoerbaarheid van de plannen
Gelet op de Wet natuurbescherming en hetgeen hiervoor daarover is uiteengezet, is het plan voor wat betreft soortenbescherming niet zonder meer rechtstreeks uitvoerbaar. Bij het verwijderen van twee bomen en enkele schuurtjes is namelijk nader onderzoek naar marters (steenmarter en bunzing), vleermuizen en huismussen noodzakelijk. Uit dit onderzoek zal moeten blijken of de voorgenomen ontwikkelingen leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Als dat zo is, moet ontheffing worden aangevraagd. Daarnaast dient tijdens de werkzaamheden rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels en wordt geadviseerd een ecologisch werkprotocol op te stellen waarin de maatregelen ten behoeve van de algemene amfibieën en vissen zijn opgenomen.
Met de overige werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het plangebied, zijn negatieve effecten op beschermde soorten uit te sluiten. Met de herontwikkeling van landbouwgebied naar natuur, zal juist meer leefgebied worden gecreëerd voor (beschermde) soorten. De ontwikkeling van landbouwgebied naar natuur zal daarmee juist een positief effect hebben voor (beschermde) soorten.
De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vr?stelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat een bestemmingsplan niet kan worden vastgesteld, indien in redelijkheid op voorhand inzichtelijk was dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan binnen de planperiode van in beginsel 10 jaar in de weg staat. Dit betekent dat in de bestemmingsplanprocedure aannemelijk moet worden dat een ontheffing Wet natuurbescherming verleend gaat worden.
Voor verblijfplaatsen van bunzing, steenmarter, vleermuizen en huismussen worden regelmatig ontheffingen aangevraagd en verkregen. In zijn algemeenheid moeten daarbij de volgende maatregelen genomen worden om de gunstige staat van instandhouding te garanderen en aan de zorgplicht te voldoen:
Door bovengenoemde maatregelen te nemen wordt de functionaliteit van het plangebied (en/of directe omgeving) voor de dieren in stand gehouden. De maatregelen zijn goed inpasbaar bij de voorgenomen ontwikkeling van landbouw naar natuur. Ontheffing kan in dat geval worden aangevraagd voor het verstoren van de dieren. De ontheffing kan dan worden aangevraagd op basis van het belang ter bescherming van flora en fauna. Tot slot moet aangetoond worden dat er geen alternatieven zijn. De ontwikkeling is locatie specifiek, hiervoor is geen alternatief. Alternatieven in het kader van de werkwijze en planning worden ingevuld bij het opstellen van het activiteitenplan en de ontheffing. In het kader van het bestemmingsplan zijn deze onderdelen echter niet relevant. Het bestemmingsplan biedt kortom voldoende ruimte om aan de eisen voor een ontheffing te voldoen. De noodzaak voor een ontheffing belemmeren de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dus niet.
Habitatsoorten Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat
Het Noordhollands Duinreservaat is aangewezen voor twee habitatsoorten: de gevlekte witsnuitlibel en de nauwe korfslak. In voormelde voortoets Wnb is ook ingegaan op de vraag in hoeverre de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord effecten heeft, of kan hebben, op deze habitatsoorten.
Beoogde ontwikkeling
Beide habitatsoorten hebben geen leefgebied (of potentieel leefgebied) op de locaties waar de ingrepen plaatsvinden. Ze zijn beide zeer gevoelig voor oppervlakteverlies van een leefgebied. Hier is geen sprake van. Hierdoor kunnen directe negatieve effecten op de habitatsoorten uitgesloten worden. De bedoeling is om na realisatie van de natuur het gebiedseigen water vast te gaan houden en dus geen water uit de omgeving te onttrekken. Bij de werkzaamheden zelf zal ook geen sprake zijn van enige onttrekking van water. Dit betekent dat door de werkzaamheden en door de voorgenomen ontwikkeling, verdroging van de leefgebieden van nauwe korfslak en gevlekte witsnuitlibel niet aan de orde is.
Verder wordt nog opgemerkt dat de nauwe korfslak dan weliswaar niet gevoelig is voor geluid en licht, maar wel voor trillingen. De werkzaamheden gaan niet gepaard met veel trillingen, laat staan met een aardbeving die tot in het mogelijke leefgebied komt. Mogelijk dat het verplaatsen van de parkeerplaats enige trilling met zich brengt, maar dat vindt niet plaats in binnen de verstoringsafstand (meer dan 300 meter afstand).
De ingrepen ter realisatie van de natuur in de Zanderij Noord hebben kortom geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de betreffende soorten. Een mogelijk positief effect door het vasthouden van gebiedseigen water is eerder aan de orde.
De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden' – zie hoofdstuk 4 van de wet).
Beoogde ontwikkeling
In voormelde natuurtoets is eveneens ingegaan op de bescherming van houtopstanden. Binnen het plangebied worden enkele bomen verwijderd. Deze zijn in een rij aangeplant waarvan drie grote bomen en meerdere kleine bomen in de berm en een rij langs de watergang. Deze bomen in de berm langs de Duinenboschweg staan buiten de bebouwde kom, waarvoor een meldingsplicht geldt bij de PNH en er sprake is van een herplantplicht. De regels hiervan staan beschreven op de website van PNH. Via het loket van PNH kan de melding gedaan worden. Bij de voorbereiding van (de uitvoering van) de werkzaamheden, zal ook worden bezien in hoeverre een gemeentelijke toestemming is vereist voor het kappen van de bomen (bijv. gelet op de APV). Gelet op het regime van de Wet natuurbescherming is het plan, voor wat betreft houtopstanden, rechtstreeks uitvoerbaar.
De Wet geluidhinder heeft tot doel mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van lawaai afkomstig van wegen, spoorwegen en/of industrie. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect geluid. Voor dit plan zijn de aspecten weggeluid en spoorweggeluid van belang, in relatie tot de woningen die mogelijk worden gemaakt.
Weggeluid
De Wet geluidhinder is niet van toepassing op wegen die liggen binnen een woonerf en voor 30 km/u-wegen, omdat er geen zones gelden. Deze wegen veroorzaken meestal geen geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarde. Dat kan wel voorkomen bij een klinkerweg of een weg met relatief veel verkeer. De woningen in dit bestemmingsplan zijn geprojecteerd aan weerszijden van de Geversweg. De weg bestaat enerzijds uit klinkers die zijn gelegd in keperverband en anderzijds uit asfalt. De weg wordt enkel gebruikt voor bestemmingsverkeer en wordt in de planregels dan ook bestemd als natuur. Over de weg zal (zeer) weinig verkeer rijden. Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de goede ruimtelijke ordening niet in de weg staat aan de woningbouwontwikkeling.
Spoorweggeluid
Bescherming tegen spoorweglawaai is geregeld in hoofdstuk VII Wet geluidhinder en hoofdstuk 4 Besluit geluidhinder. De systematiek van de zonering houdt in dat langs een (toekomstige) spoorweg een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in bovenstaande situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Voor geluidsgevoelige objecten in de zone geldt een basisbeschermingsniveau, dit is de voorkeursgrenswaarde. Door middel van een hogere waarde kan door het bevoegd gezag gemotiveerd een hogere geluidsbelasting (hogere waarde) worden toegestaan. Deze verhoging is mogelijk tot een maximaal toelaatbare (grens)waarde.
Op grond van artikel 4.9 lid 1 sub b Besluit geluidhinder betreft de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting, vanwege een spoorweg, van de gevel van woningen in principe 55 dB, voor zover deze woningen zijn gelegen binnen de zone van die spoorweg. Artikel 4.10 Besluit geluidhinder is bepaald dat een hogere waarde kan worden vastgesteld, op voorwaarde dat deze maximaal 68 dB bedraagt.
Akoestisch onderzoek
Mede gelet op artikel 4.3 Besluit geluidhinder heeft adviesbureau Tauw akoestisch onderzoek verricht. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in het rapport 'Akoestisch onderzoek weg-railverkeer Geversweg te Castricum'. De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek luiden als volgt:
“Het doel van het akoestisch onderzoek is om de geluidbelasting van omliggende bronnen ter plaatse van de bouwvlakgrens inzichtelijk te maken.
De Geversweg heeft dermate lage intensiteiten (maximaal circa 50 motorvoertuigen/etmaal) dat deze akoestisch niet relevant zijn. Om deze reden zijn geluidbelastingen ten gevolge van de Geversweg niet meegenomen in het akoestisch onderzoek.
De geluidbelasting ten gevolge van het spoorwegverkeer is met 62 dB hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB, maar lager dan de maximale toelaatbare waarde van 68 dB. Omdat de voorkeursgrenswaarde is overschreden zijn bron- en overdrachtmaatregelen onderzocht.
Er kunnen raildempers worden toegepast op de spoorlijn. De geluidreductie met raildempers is circa 3 dB. De reductie is dusdanig klein dat dit waarschijnlijk niet financieel doelmatig is voor dit plan. Het toepassen van geluidschermen kan tegen bezwaar lopen vanuit landschappelijk oogpunt. Daarnaast zijn de kosten dermate hoog dat dit waarschijnlijk niet financieel doelmatig is voor dit plan.
Indien maatregelen aan de bron of in de overdracht redelijkerwijs niet mogelijk of onvoldoende doeltreffend zijn, kunnen in laatste instantie maatregelen aan de woningen worden getroffen. Bij de bouwaanvraag zal de geluidwering van de gevels moeten worden bepaald, om de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen. Hierna is wel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Om het project mogelijk te maken zijn hogere waarden nodig. Deze dienen afgegeven te worden door het bevoegd gezag.
“Voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en bron- en overdrachtsmaatregelen niet mogelijk zijn, dienen Hogere Waarden aangevraagd te worden.”
Het College van B&W heeft een ontwerpbesluit ter vaststelling van hogere waarden gelijktijdig met het ontwerp van dit bestemmingsplan ter inzage gelegd.
Zoals in paragraaf 2.3.4 van deze toelichting al aan de orde kwam, is in mei 2020 voor het plangebied een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, in welk kader de relevante bodemkundige, historische en archeologische gegevens in kaart zijn gebracht. In de directe omgeving van het onderzoeksgebied zijn in het verleden vanaf de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd vondsten en sporen aangetroffen. Hierdoor geldt voor deze periodes een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Waarneming in de directe omgeving hebben uitgewezen de archeologische niveaus tussen 1,0 meter + NAP tot 0,6 meter - NAP aangetroffen zijn.
Er is een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische sporen uit de late ijzertijd tot en met de nieuwe tijd. Vanwege deze hoge verwachting wordt aanbevolen om bij alle toekomstige bodemroerende activiteiten binnen het onderzoeksgebied archeologische onderzoek uit te voeren. Hoe dit vervolgonderzoek er uit dient te zien is afhankelijk van de geplande bodemroerende werkzaamheden. Bij voorkeur wordt een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd (protocol 4003). Hiermee kan inzicht worden verkregen in de vormeenheden van het landschap die van invloed zijn op de locatiekeuze in het verleden. Doel van het onderzoek is het uitsluiten van archeologisch kansarme zones en het selecteren van kansrijke zones.
Beoogde ontwikkeling
In het kader van dit bestemmingsplan is het aspect archeologie voldoende onderzocht. Met inachtneming van het uitgevoerde bureauonderzoek wordt – in afwijking van het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' de 'Waarde – Archeologie 3' toegekend aan het gehele plangebied van de Zanderij Noord.
Inleiding
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk: bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid, en vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen. Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft. Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Geen nieuwe risicorelevante activiteit
Op de eerste plaats voorziet het bestemmingsplan niet in de komst van een nieuwe risicorelevante activiteit naar het plangebied.
Eye Film Instituut Nederland (Heemskerk)
Een deel van het plangebied bevindt zich net binnen het invloedsgebied van Eye Film Instituut Nederland, gelegen in Heemskerk. Het betreft hier een Bevi-inrichting. Hier worden 2x 14.000 kg aan cellulosenitraatfilms opgeslagen. Cellulosenitraat is zeer brandbaar en explosief. De inrichting heeft een toxisch invloedsgebied van 4.500 meter. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 4.100 meter van de opslaglocatie van het filminstituut.
Plaatsgebonden risico
De PR 10-6 contour van het Eye Film Instituut ligt tussen de 800 en 1.250 meter van de opslagbunkers. Het plangebied ligt (ver) buiten die contour. Hierdoor wordt voldaan aan de streef- en richtwaarden van het Bevi.
Groepsrisico
Wel moet een beschouwing van het groepsrisico plaatsvinden. Voor het groepsrisico is in het Bevi de oriëntatiewaarde opgenomen. Deze waarde is geen harde grenswaarde, maar een waarde die gebruikt moet worden door het bevoegd gezag bij de verantwoording van het groepsrisico. Op grond van artikel 13 Bevi moet bij Wro-besluiten, die de vestiging of bouw van objecten binnen het invloedsgebied toelaten, een verantwoording van het groepsrisico worden gegeven:
Figuur 3.3: Curve groepsrisico in verband met het Eye Film Instituut.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.
Nabij het plangebied is de spoorlijn Uitgeest-Castricum-Heiloo gelegen, maar over deze spoorlijn vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Over de nabijgelegen wegen worden evenmin gevaarlijke stoffen vervoerd. De normen voor het plaatsgebonden risico vormen geen belemmering voor het plangebied en een verantwoording van het groepsrisico is niet vereist.
Buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beoogde ontwikkeling
Gelet op het voorgaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Beoogde ontwikkeling
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Anderszins is de ligging van kabels en leidingen in het plangebied inzichtelijk gemaakt middels een KLIC-melding. Het aspect kabels en leidingen staat kortom de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.
Met gebiedsspecifiek beleid kan een gemeente afwijken van het landelijke beleid. Daardoor is er meer ruimte voor de afzet van vrijkomende grond- en baggerstromen. Dit is mogelijk door lokale maximale waarden (LMW) op te stellen. Zo kan worden gestuurd op het beschermingsniveau en op de toepassingsmogelijkheden voor grond en baggerspecie binnen (delen van) het beheergebied. De gemeente moet wel vasthouden aan het basisprincipe van het Besluit. Namelijk dat de kwaliteit van de grond altijd geschikt moet zijn voor de functie die het gebied heeft.
Om gebruik te kunnen maken van gebiedsspecifiek beleid moet een gemeente beschikken over een:
Beoogde ontwikkeling
In het voorliggende plan zullen agrarische gronden, natuurlijk worden ingericht. Bodemverontreiniging kan op voorhand niet worden uitgesloten gelet op dit agrarische gebruik. Conform de bodemkaarten en de nota bodembeheer kan het plangebied zowel voor agrarische doeleinden als voor natuur worden gebruikt. De aanwezige bodemkwaliteit past kortom bij het toekomstige gebruik van het plangebied als natuurgebied.
Een aandachtspunt betreft evenwel de voormalige locatie gelegen op het perceel met de kadastrale aanduiding gemeente Castricum, sectie B nummer 12727 (achter Geversweg 3a). PWN heeft, als ontwikkelaar van de natuur, dit perceel reeds verworven. Tijdens de uitvoer van een bodemkeuring van de bovenste 0,3 meter van de bodem is kabelschredder en rubbergranulaat aangetroffen op het maaiveld en in de bodem. De omvang van de sterke verontreiniging wordt na drie fasen van nader onderzoek geschat op circa 1.010 m³ (circa 1.870 ton). In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan weekmakers (ftalaten) gemeten. Omdat de kabelschredder naar alle waarschijnlijkheid na 1987 in de paardenbak is verwerkt, is er vermoedelijk sprake van een 'nieuw geval van bodemverontreiniging'. In het kader van de zorgplicht is daarom een spoedige sanering van de gehele verontreiniging noodzakelijk. Een nieuw geval van bodemverontreiniging dient gemeld te worden bij de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord. Hiervoor dient een saneringsplan te worden ingediend. Bodemkwaliteitsbureau Grondslag zal de sanering voor zijn rekening nemen. Met de omgevingsdienst wordt overlegd over de randvoorwaarden en terugsaneerwaarden van de bodemsanering. De exacte saneringsgrenzen worden overlegd, alsmede de resultaatsverplichting. Vooralsnog is het uitgangspunt dat de gevalsgebonden verontreiniging geheel verwijderd zal worden. Dit traject loopt op het moment van schrijven nog. Na afronding hiervan zal ook dit perceel geschikt zijn voor de natuurbestemming.
Voor de volledigheid en gelet op de geschiedenis van het gebied, is ook een verkennend explosievenonderzoek uitgevoerd.
Beoogde ontwikkeling
Op onderstaande afbeelding zijn met de rode cirkels verdachte locaties gemarkeerd alwaar explosieven gevonden zouden kunnen worden. (De blauwe markering betreft overigens de (gedeeltelijke) planbegrenzing van de Zanderij Zuid, de rode cirkels hierin kunnen dus voor dit bestemmingsplan buiten beschouwing blijven.) Bij graafwerkzaamheden in die gebieden zal een aanvullend explosievenonderzoek moeten worden verricht.
Figuur 3.4: Verdachte explosievenlocaties.
Verkeer en parkeren in het plangebied
Het huidige parkeerterrein aan het westzijde van de Zanderij Noord wordt momenteel gebruikt door bezoekers van het Noordhollands Duinreservaat. Als gevolg van de natuurontwikkeling, zal het parkeerterrein worden verplaatst richting het westen. Het nieuwe parkeerterrein kent een capaciteit van 109 parkeerplaatsen. Dit is voldoende, nu het huidige parkeerterrein ook die capaciteit kent en voldoende parkeergelegenheid biedt.
Het nieuwe parkeerterrein valt onder de natuurbestemming, waaraan ingevolge de planregels en de verbeelding de aanduiding “P” aan wordt toegekend. Het huidige parkeerterrein valt eveneens onder de natuurbestemming en zal als zodanig worden ingericht. Ingevolge de planregels en de verbeelding mag dat gedeelte van het plangebied niet langer worden gebruikt als parkeerterrein.
Weliswaar wordt de beschikbare hoeveelheid natuur groter, maar deze ontwikkeling brengt niet een vergrote parkeerbehoefte met zich ten opzichte van de huidige. Op de eerste plaats zal de natuur worden bestemd als extensieve recreatie. Deze bestemming brengt intrinsiek een (zeer) lage parkeerdruk met zich. Belangrijker is nog dat “meer” natuur, niet leidt tot een grotere parkeerbehoefte. De natuurontwikkeling zelf zorgt er immers naar haar aard niet voor dat mensen die het gebied nu niet bezoeken, dat na realisatie wel zullen doen. Tot slot wordt er voor de volledigheid nog op gewezen dat het parkeerterrein uit het natuurgebied wordt gehaald, en naar de rand wordt verplaatst. Geconcludeerd kan worden dat, ook voor wat betreft het aspect verkeer en parkeren, het bestemmingsplan voorziet in een goede ruimtelijke ordening.
Discussie over de mogelijke randweg
Tijdens de totstandkoming van dit bestemmingsplan is nog ter sprake gekomen in hoeverre een nieuwe randweg zou moeten worden geregeld in het plangebied. De Raad heeft op 13 februari 2020 besloten tot opstelling van een Integraal Verkeersplan: “Dit verkeersplan dient onder meer een ongelijkvloerse kruising met het spoor voor auto's te onderzoeken, mede gebaseerd op bijgevoegde suggesties, als mogelijke verbeteringen voor de mobiliteit in Castricum, voor zowel het auto- als voor het fietsverkeer, met aandacht voor het milieu.” De belangrijkste van de “bijgevoegde suggesties” is een nieuwe weg direct ten westen van de spoorlijn tussen Beverwijkerstraatweg en de Zeeweg N513. Deze weg zou in de Zanderij Noord door het beoogde gebied voor natuurontwikkeling lopen. Dit is één van de vier te onderzoeken varianten. Op dit moment kan onmogelijk op de resultaten en conclusies van dat onderzoek vooruit worden gelopen en dus niets worden gezegd over het realiteitsgehalte ervan. PWN is bekend met het lopende onderzoek en heeft toegezegd dat – indien realisatie van de westelijke route noodzakelijk is geworden – zij zich zal voegen naar dat besluit. Om te voorkomen dat de realisatie van de weg wordt bemoeilijkt, zullen binnen de zone nabij het spoor geen 'compensatienatuur' of opstallen worden gerealiseerd. In de samenwerkingsovereenkomst met PWN is hierover een bepaling opgenomen.
In de Wet Milieubeheer (Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Voor de andere in de Wm genoemde stoffen, wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan aan de vereisten. Op grond van artikel 5.16 Wm wordt een bestemmingsplan alleen vastgesteld als aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn: woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg; woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswoningen; kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg; kantoorlocaties met een bruto oppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en één ontsluitingsweg.
Beoogde ontwikkeling
Het onderhavige project is, gelet op de beperkte omvang van de woningbouwontwikkeling die wordt mogelijk gemaakt, aan te merken als een project dat 'niet in betekende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging'. Er worden immers slechts drie nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het project blijft ver onder voornoemde drempelhoeveelheden (1.500 nieuwe woningen met één ontsluitingsweg). Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven. Verder wordt opgemerkt dat, als gevolg van het omzetten van de agrarische bedrijvigheid naar natuur, de luchtkwaliteit in het gebied zal verbeteren. Daar komt nog eens bij dat, door de verplaatsing van het parkeerterrein, er geen verkeer meer (behoudens zeer beperkt bestemmingsverkeer) het gebied in hoeft te rijden. Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het project, er treedt zelfs een verbetering op.
Ten aanzien van dit aspect dient te worden beoordeeld of sprake is van een gevoelig object dat in de nabijheid van een hinder veroorzakend object wordt gerealiseerd, hetgeen het gevoelig object zou kunnen verhinderen of het hinder veroorzakend object zou kunnen belemmeren in de bedrijfsvoering c.q. uitbreidingsmogelijkheden. Dit wordt in principe bepaald aan de hand van richtafstanden. Dit aspect is voor dit bestemmingsplan alleen relevant voor de agrarische bedrijfswoning gelegen aan de Geversweg 9, die – kort gezegd – na beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering mag worden gebruikt ten behoeve van burgerbewoning (zie o.a. artikel 5.1.1 sub a van de planregels en paragraaf 4.2.3 van deze toelichting). Direct naast dit perceel is een paardenhouderij gelegen (Geversweg 3a). De stalopening en de mestopslag zijn emissiepunten van geur.
De agrarische bedrijfswoning mag dan weliswaar meer hinder ondervinden c.q. ontvangen dan een burgerwoning, maar alleen voor zover het betreft de eigen bedrijfsmatige activiteiten. Voor de activiteiten van een ander bedrijf, is het even zo goed een gevoelig object zoals een burgerwoning. Op 15 december 2014 heeft het College van B&W een vergunning verleend ten behoeve van een paardentrainingscomplex, waarvoor een paardenstal met bovenwoning is gebouwd op het perceel Geversweg 3a in Castricum (zie ook paragraaf 4.2.1 van deze toelichting). Bij het verlenen van die vergunning, is al rekening gehouden met de geurcirkels, waarbij werd opgemerkt dat in ieder geval de bedrijfswoning aan de Geversweg 9 daarbinnen is gelegen. Destijds kon de vergunning worden verleend, omdat het aantal dieren niet zou toenemen:
“In deze wet is de minimale afstand tussen emissiepunt (daar waar de lucht de stal verlaat) en de dichtstbijzijnde woning van derden bepaald. Dit geldt ook voor een vaste mestopslag. Deze minimale afstand is afhankelijk van de categorie waarin een gebied is ingedeeld en bedraagt bij situering in het buitengebied 50 m1. Van deze landelijke normen kan worden afgeweken in een plaatselijke geurverordening. De gemeente Castricum heeft geen geurverordening. Het huidige stalgebouw en de mestopslag zijn gelegen binnen de geurcirkel van 2 woningen van derden. Doordat de geurbelasting en het aantal dieren niet toeneemt wordt een omgevingsvergunning bouw niet geweigerd.” (bron: Visiedocument bedrijfsontwikkeling stal Millersfarm, 22 juli 2014)
Overigens blijkt uit bovenstaand citaat dat alleen de staldeur, als emissiepunt waar de lucht de stal verlaat), binnen de richtafstand is gelegen. Het overige emissiepunt, de mestplaats, is met de herontwikkeling van het complex verplaatst, zodat deze meer dan 50 meter van de woning van de Geversweg 9 is gelegen.
Bij omvorming van de agrarische bedrijfswoning aan de Geversweg 9 tot burgerwoning, verandert feitelijk de situatie niet. Het toekennen van een woonbestemming aan een voormalige bedrijfswoning zorgt kortom niet voor een beperking van omliggende bedrijven. Evenmin door de toevoeging van een (ruim) bijgebouw bij die woning. Verder blijft het woon- en leefklimaat van de voormalige bedrijfswoning na bestemmingswijziging ongewijzigd, en gaat er eigenlijk zelfs op uit gelet op de natuurontwikkeling (verbeterd uitzicht en algemeen leefklimaat) en de verplaatsing van de parkeerplaats (een drastische vermindering van verkeersbewegingen). Omvorming van de agrarische bedrijfswoning tot burgerwoning hindert de exploitanten van de paardenhouderij dan ook niet meer in hun bedrijfsvoering dan thans reeds het geval is. Geconcludeerd kan worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2: resp. Begrippen en Wijze van meten) van de planregels bevat de inleidende regels van het bestemmingsplan. Hierin worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt.
Op 15 december 2014 heeft het College van B&W een vergunning verleend ten behoeve van een paardentrainingscomplex, waarvoor een paardenstal met bovenwoning is gebouwd op het perceel Geversweg 3a in Castricum. In dit bestemmingsplan wordt het complex aan de Geversweg 3a aangeduid als “paardenhouderij”.
Het trainen van paarden is de hoofdactiviteit, waarbij buiten het bouwvlak een paddocks, een paardenrijbak en longeercirkel zijn toegestaan. De paarden worden ter plaatse getraind met het doel deze te verkopen. Paarden worden uitgebracht in de sport op internationaal niveau. Ook worden paarden van derden getraind. De activiteiten zijn dus niet zozeer (strikt) agrarisch van aard, maar veeleer bedrijfsmatig (mede gelet op de omvang van de activiteiten). Gelet op de aanwezige levende have en het benodigde toezicht buiten de normale arbeidsuren, is één bedrijfswoning ter plaatse toegestaan.
In het bestemmingsplan is de keuze gemaakt om de paardenhouderij positief te bestemmen, waarbij voor zover mogelijk de regels over de bestemming 'Agrarisch' uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' zijn overgenomen.
Op grond van artikel 4 kan één woning aan het begin van de Geversweg worden gerealiseerd. Het gaat in casu om het perceel kadastraal bekend als gemeente Castricum, sectie B, nummer 10885. De natuurontwikkeling en de woningbouwontwikkeling zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor de natuurontwikkeling zijn de agrarische gronden in het gebied nodig, die worden minnelijk verworven. De twee grootste grondeigenaren in het gebied leveren een aanzienlijke hoeveelheid aan agrarische gronden, daar staan – naast de taxatiewaarde – (o.a.) de bouwrechten tegenover. De agrarische gronden en de bouwrechten zijn anders gezegd nodig voor de (uitvoerbaarheid en daarmee ruimtelijke aanvaardbaarheid van de) natuurontwikkeling. Daarom is in de planregels een voorwaardelijke koppeling tussen beide aangebracht; het perceel waarop de bestemming 'Gemengd-1' rust mag eerst worden gebruikt ten behoeve van burgerbewoning indien de gronden zijn verworven ten behoeve van de natuurontwikkeling en de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. “Verworven” betekent dat de leveringsakte moet zijn gepasseerd.
Op grond van artikel 5 kunnen twee woningen aan het begin van de Geversweg worden gerealiseerd, ter plaatse van de aanduiding “[2], (maximaal aantal wooneenheden)”. De natuurontwikkeling en de woningbouwontwikkeling zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor de natuurontwikkeling zijn de agrarische gronden in het gebied nodig, die worden minnelijk verworven. Het gaat in casu om de volgende percelen, kadastraal bekend als gemeente Castricum, sectie: B, nummers: 4212; 4984; 4985; 8661; 10354; en sectie D, nummers: 1169; 1170; 1173; 1189; 1190; 1238; 1241; 1275; 1276. De twee grootste grondeigenaren in het gebied leveren een aanzienlijke hoeveelheid aan agrarische gronden, daar staan – naast de taxatiewaarde – (o.a.) de bouwrechten tegenover. De agrarische gronden en de bouwrechten zijn anders gezegd nodig voor de (uitvoerbaarheid en daarmee ruimtelijke aanvaardbaarheid van de) natuurontwikkeling. Daarom is in de planregels een voorwaardelijke koppeling tussen beide aangebracht; het perceel waarop de bestemming 'Gemengd-2' rust mag eerst worden gebruikt ten behoeve van burgerbewoning indien de gronden zijn verworven ten behoeve van de natuurontwikkeling en de agrarische bedrijfsvoering is beëindigd. “Verworven” betekent dat de leveringsakte moet zijn gepasseerd.
Een van beide woningen die mogelijk kunnen worden gemaakt binnen deze bestemming, betreft een 'rood-voor-rood-woning'. Normaliter wordt dit geregeld in een wijzigingsbevoegdheid die rust op een agrarisch perceel; omvorming tot burgerwoning is mogelijk, en in ruil voor het slopen van voormalige bedrijfsgebouwen (meer dan 1.500 m2) kan één extra woning worden gerealiseerd. Deze extra woning wordt ruimtelijk niet aanvaardbaar geacht aan het (voormalige) agrarische bedrijfsperceel dat is gelegen aan de Geversweg 9, en is daardoor met de andere nieuwe woning geprojecteerd aan het begin van de Geversweg. Wel rust op het perceel aan de Geversweg 9 eveneens de bestemming Gemengd-2, met de aanduiding “(sa-vab)”. Als voldaan wordt aan de voorwaarden uit artikel 5.1.1 onder a van de planregels en aan voormelde voorwaardelijke verplichting, is burgerbewoning toegestaan van de huidige agrarische bedrijfswoning ter plaatse.
Kortom: als wordt voldaan aan de voorwaardelijke verplichting (verwerving van de betreffende gronden ten behoeve van de natuurontwikkeling en beëindiging van de agrarische bedrijfsvoering) en aan de 'rood-voor-rood-voorwaarde', is het mogelijk om ter plaatse van de aanduiding “[2], (maximaal aantal wooneenheden)” twee woningen te realiseren en om de agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “(sa-vab)” te gebruiken als burgerwoning.
Dit bestemmingsplan wordt opgesteld ten behoeve van de natuurontwikkeling op de Zanderij Noord. Ten behoeve van die natuurontwikkeling, is aan een deel van het plangebied de bestemming 'Natuur' toegekend op grond van artikel 6 van de planregels. Zoals eerder vermeld in deze toelichting, zal de nieuwe natuur worden toegevoegd aan het Natuurnetwerk Nederland. Deze gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke waarden in het plangebied, en voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen. Deze gronden mogen ook worden gebruikt voor extensief recreatief medegebruik, mits dit uiteraard ondergeschikt is aan de natuurbestemming.
Verder is in dit artikel een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Voor diverse werken is, gelet op de landschappelijke waarden en natuurwaarden van de Zanderij Noord, in principe een omgevingsvergunning vereist voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Deze vergunning wordt slechts verleend indien (en nadat) de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied. Onder natuurbeheerder wordt PWN (of haar rechtsopvolger(s)) verstaan. Ook bevat het stelsel vier gevallen waarin een aanlegvergunning niet is vereist (bijvoorbeeld wanneer sprake is van regulier onderhoud of wanneer een vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming is verleend voor de voorgenomen activiteiten). Eenzelfde aanlegvergunningenstelsel is opgenomen in de artikelen 3, 4, 5, 7 en 9.
Een met de aanduiding “(p)” daartoe aangewezen gedeelte van het plangebied, mag bovendien worden gebruikt als parkeerterrein. Ten aanzien van het parkeerterrein is een specifieke regeling opgenomen. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor bestemmingsplannen niet meer van toepassing. De regeling uit het paraplubestemmingsplan Standplaatsen, terrassen en parkeren (artikel 4.1) is daarom overgenomen in artikel 18.1 van dit bestemmingsplan.
Tot slot is aan de Geversweg eveneens de natuurbestemming toegekend, met de functieaanduiding “(we)”. Deze herbestemming is aanvaardbaar, nu de weg aanzienlijk minder zal worden belast als gevolg van de natuurontwikkeling. Het parkeerterrein wordt immers verplaatst. De Geversweg zal alleen nog maar als voet- en fietspad en door bestemmingsverkeer worden gebruikt.
Niet het gehele plangebied dat tot natuur zal worden herontwikkeld, krijgt de bestemming 'Natuur' (artikel 6). Momenteel worden met diverse grondeigenaren uit het plangebied gesprekken gevoerd over de verwerving van de gronden. Zoals ook in de voorbereidende Raads(commissie)vergadering(en) is toegelicht, is zorgvuldigheid hierbij van groot belang. Daarom is de keuze gemaakt om te werken met een uitsterfconstructie, in plaats van met persoonsgebonden gebruiksovergangsrecht of het geheel wegbestemmen van het momenteel toegestane agrarische gebruik. Zodra de grondverwervingsonderhandelingen succesvol zijn afgerond en deze tot verwerving hebben geleid, zullen de betreffende activiteiten in het gebied worden beëindigd. Vanaf dat moment is het agrarisch gebruik ter plaatse ook niet meer toegestaan. In de planregels is geborgd dat eenmaal beëindigd agrarisch gebruik niet mag worden hervat. Deze constructie biedt bovendien de mogelijkheid om gefaseerd de natuurontwikkeling te kunnen uitvoeren.
Bij de formulering van de nevenbestemming (Agrarisch-Tuinbouw) is in principe aangesloten bij de bestemmingen die momenteel gelden ingevolge het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum'. Daarbij wordt wel opgemerkt dat het niet wenselijk wordt geacht dat een agrarisch bedrijf in het plangebied bijvoorbeeld nog uitbreidt. Daarom zijn bijvoorbeeld de bouwregels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' niet overgenomen in dit bestemmingsplan.
In het plangebied zijn momenteel drie volkstuin(complex)en toegestaan. Twee daarvan zullen worden verworven en worden omgezet naar natuur. De derde volkstuin zal blijven gehandhaafd. De twee volkstuinbestemmingen die zullen verdwijnen, zijn onder het bereik van artikel 8 gebracht, als gevolg waarvan een uitsterfconstructie daarop van toepassing is. Deze uitsterfconstructie is (mutatis mutandis) gelijk aan die uit artikel 7 van de planregels. Ten aanzien van de volkstuin die gehandhaafd blijft, is de planregeling uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' overgenomen in artikel 9. Aan artikel 9 is toegevoegd dat deze gronden ook mogen worden gebruikt ten behoeve van natuur en daaraan ondergeschikte extensieve dagrecreatie.
Deze bestemming geldt voor wegen, straten, en wandel- en fietspaden. Het gebruik ter plaatse zal met name zijn gericht op de afwikkeling van bestemmingsverkeer en recreanten die gebruik maken van de natuurbestemming. De gronden die zijn bestemd als “Verkeer” mogen ook worden gebruikt voor waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
Het bestemmingsplan is voor zover het de woonbestemming betreft, conserverend van aard. De bestaande, feitelijke situatie wordt in het nieuwe bestemmingsplan vastgelegd. In voorliggend bestemmingsplan zijn met betrekking tot het gebruik en de bebouwing, de regels overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum', waardoor bestaande rechten behouden blijven.
Een dubbelbestemming legt naast de geldende regels voor de aanwezige basisbestemming extra regels op aan de bestemde gronden. Gronden met bijvoorbeeld een bestemming Wonen, en een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3, blijven bestemd voor alle doeleinden die mogelijk zijn gemaakt met Wonen (zoals het bouwen van woningen). Daarnaast zijn echter ook de regels van de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 3 van toepassing.
Op basis van de thans geldende plannen, gelden voor het plangebied van de Zanderij Noord drie archeologische waardes (op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Castricum' gelden waardes 2 en 5, en op basis van de beheersverordening 'Duingebied' geldt waarde 3). Zoals toegelicht in paragrafen 2.3.4 en 3.4 van deze toelichting, is naar aanleiding van het bureauonderzoek aan het gehele plangebied van de Zanderij Noord de Waarde – Archeologie 3 toegekend.
Het hoofdstuk 'Algemene regels' bevat in artikelen 13 tot en met 18 de algemene regels van dit bestemmingsplan (de antidubbeltelregel (13), de algemene bouwregels (14), de algemene gebruiksregels (15), de algemene afwijkingsregels (16), de algemene wijzigingsregels (17), en de overige regels (18), namelijk de regels met betrekking tot parkeren). De wijzigingsbevoegdheid uit artikel 17 is een algemene wijzigingsbevoegdheid voor het gehele plangebied ten behoeve van geringe veranderingen voor bestemmingsgrenzen. Deze bevoegdheid wordt ruimtelijk aanvaardbaar geacht.
Hoofdstuk 4 'Overgangs- en slotregels' (artikelen 19 en 20) bevat de overgangs- en slotregels.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen in de zin van artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening mogelijk. Verder is het plan op onderdelen (voor wat betreft woningen) conserverend van aard. Er vinden kortom geen ontwikkelingen plaats waarvan de economische uitvoerbaarheid ter discussie zou kunnen staan. Zoals benoemd in paragraaf 1.4.2 van deze toelichting, is de visie van PWN op de herontwikkeling van de Zanderij Noord economisch uitvoerbaar, zonder dat de gemeente hier kosten voor hoeft te maken.
De realisatie van de natuur gaat uit van een gefaseerde transformatie via minnelijke grondverwerving door PWN. Het benutten van kansen vormt daarbij uitgangspunt. In incidentele gevallen kan de bouw van één of enkele woningen onderdeel vormen van de verwervingsafspraak, bijvoorbeeld bij volledige bedrijfsbeëindiging met sloop van de bedrijfsbebouwing. De transformatie is financieel uitvoerbaar daar de PWN risicodragend (d.w.z. met eigen vermogen) in samenspraak met Tennet en PNH deze ontwikkeling ter hand zal nemen. Via de legesverordening worden kosten doorberekend aan PWN, bovendien hebben PWN en de gemeente een planschadeovereenkomst gesloten. Van het stellen van nadere eisen, regels, e.d. is in dit plan geen sprake. Ook het aspect uitwerking of fasering is in dit plan niet aan de orde. Het opstellen van een exploitatieplan wordt dan ook niet noodzakelijk geacht en is achterwege gelaten.
Op basis van deze overwegingen mag het bestemmingsplan 'Zanderij Noord' economisch uitvoerbaar worden geacht. De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan zal dan ook niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.
Participatie
Zoals in paragraaf 1.5 van deze toelichting reeds is toegelicht, zijn de hoofdlijnen voor de kadernota via een intensief participatieproces tot stand gekomen. Daarnaast heeft een overlegtraject gelopen met de betrokken grondeigenaren. In de periode juli tot en met augustus van 2020 is er individueel met de grondeigenaren gesproken. Daarnaast is er met de vertegenwoordigers van diverse maatschappelijke- en natuurorganisaties en grondeigenaren gesproken in het zogenoemde “Kernteam”. Betrokken partijen zijn derhalve in alle fasen van het project geraadpleegd en geïnformeerd.
Participatie wordt weer breder vervolgd in de nu volgende planontwikkelingsfase onder leiding van PWN. De gemeente speelt hierin een faciliterende rol. De participatie was kortom niet slechts beperkt tot het voortraject, maar wordt voortgezet. In het voorjaar van 2021 neemt PWN het initiatief voor het uitwerken van de inrichtingsplannen: omwonenden, inwoners, natuurliefhebbers en andere belanghebbenden worden uitgenodigd om hierover mee te denken.
Dit geschiedt zoveel als mogelijk voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. Op de eerste plaats heeft de rentmeester van PWN dan gesprekken gevoerd met (het grootste deel van) de grondeigenaren in het plangebied. Zoals uiteengezet in paragraaf 1.6 van deze toelichting, vormt minnelijke verwerving het uitgangspunt. Er wordt een online bijeenkomst belegd voor de bewoners van de Zanderij, waarin uitgebreider met elkaar van gedachten kan worden gewisseld over het hoe en waarom van de natuurontwikkeling. Er wordt gesproken met belangengroepen en er vindt een inloopavond plaats (die hoogstwaarschijnlijk virtueel zal plaatsvinden gelet op de Coronamaatregelen). Tijdens de inloopavond wordt de gelegenheid gegeven om het inrichtingsplan van feedback te voorzien, ook wordt de gelegenheid geboden om vragen te stellen over de procedure van het bestemmingsplan.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf [p.m.] tot en met [p.m.] ter inzage gelegen. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om zowel mondeling als schriftelijk, een zienswijze omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een Nota Zienswijzen. De nota is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.