direct naar inhoud van Regels
Plan: Zanderij Noord
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPC21ZanderijNoord-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Zanderij Noord met identificatienummer NL.IMRO.0383.BPC21ZanderijNoord-ON01 van de gemeente Castricum;

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 Aanbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publiekstrekkend zijn en dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.7 Achtererf

Gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;

1.8 Afhankelijke woonruimte

Woonruimte welke niet kan worden bewoond door een huishouden, zonder afhankelijkheid van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.9 Afwijking

Een afwijking als bedoeld in artikel 2.12, artikel 1 sub a, onder 1° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.10 Agrarisch bedrijf

Een volwaardig bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden of fokken van dieren met inbegrip van akkerbouw, ambachtelijke be- en verwerking agrarische producten, bollenteelt, glastuinbouw, grondgebonden veehouderij, kas, paardenfokkerij en tuinbouw;

1.11 Agrarisch hulpbedrijf

Een bedrijf, gericht op het verlenen van diensten en/of het leveren van dieren of goederen aan agrarische bedrijven, dan wel op het verwerken, opslaan, vervoeren en/of verhandelen van dieren of producten, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven, dan wel een aan het agrarisch bedrijf verwant bedrijf, gericht op de handel en de bewaring van agrarische producten;

1.12 Agrarisch deskundige

Een door burgemeester en wethouders aan te wijzen, maar van de gemeente onafhankelijke instelling of onafhankelijk persoon met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van land- en tuinbouw;

1.13 Agrarische zorgboerderij

Zorgboerderij met directe verwantschap met het ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf (zonder slaapvertrekken);

1.14 Andere geluidsgevoelige gebouwen

Gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.15 Ander-werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid;

1.16 Archeologische deskundige

Professioneel archeoloog die op basis van de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie bevoegd is om archeologisch onderzoek uit te voeren en/of Programma's van Eisen op te stellen en te toetsen;

1.17 Archeologisch onderzoek

Diverse vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse archeologie;

1.18 Archeologisch rapport

In rapportvorm vervat verslag van een volgens de in de archeologische beroepsgroep gebruikelijke normen verricht archeologisch onderzoek, op basis waarvan een conclusie kan worden getrokken over de aanwezigheid van archeologische waarden;

1.19 Archeologische verwachting

De aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.20 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.21 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.22 Bebouwingspercentage

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;

1.23 Bed & Breakfast

Kleinschalige overnachtingaccommodatie voor toeristische doeleinden gericht op een kortdurend verblijf en het serveren van ontbijt. Een Bed & Breakfast is gevestigd in een woonhuis/boerderij/bedrijfswoning of bijgebouw is ondergeschikt aan de hoofdbestemming. Er is geen sprake van een Bed & Breakfast bij de aanwezigheid van een zelfstandige kookgelegenheid en/of de verkoop van alcoholhoudende dranken voor gebruik ter plaatse en/of overnachting noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

1.24 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.25 Bedrijfsgebouw

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.26 Bedrijfsmatige exploitatie

Het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie;

1.27 Bedrijfswoning / dienstwoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.28 Beëindiging agrarische bedrijfsvoering

In het kader van de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord, tot regeling waarvan dit bestemmingsplan strekt, worden gronden verworven waarop agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt (al dan niet inclusief opstallen). Deze agrarische bedrijfsvoering kan als beëindigd worden beschouwd:

  • wanneer de leveringsakte ter verwerving van deze gronden is gepasseerd;
  • vanaf de dag volgend op de einddatum van het, in het kader van de verwerving, overeengekomen voortgezet gebruik;
  • vanaf de dag waarop een eventuele onteigening onherroepelijk is geworden, of
  • wanneer de agrarische bedrijfsvoering anderszins en/of zoveel eerder wordt gestaakt.

Indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat.

1.29 Beëindiging volkstuin-gebruik

In het kader van de natuurontwikkeling in de Zanderij Noord, tot regeling waarvan dit bestemmingsplan strekt, worden gronden verworven die in gebruik zijn als volkstuin (al dan niet inclusief opstallen). Dit gebruik kan als beëindigd worden beschouwd:

  • wanneer de leveringsakte ter verwerving van deze gronden is gepasseerd;
  • vanaf de dag volgend op de einddatum van het, in de kader van de verwerving, overeengekomen voortgezet gebruik;
  • vanaf de dag waarop een eventuele onteigening onherroepelijk is geworden, of
  • wanneer het gebruik als volkstuin anderszins en/of zoveel eerder wordt gestaakt.

Eenmaal beëindigd gebruik ten behoeve van volkstuin kan niet worden hervat.

1.30 Beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare, dienst- en bedrijfswoningen van derden, sporthallen,
  • b. zwembaden en speeltuinen;
  • c. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder 1.74c, vallen;
  • d. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, onder 1.74d, vallen;
  • e. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • f. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.31 Beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.32 Bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan legaal bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.33 Bestaande ammoniakemissie

De emissie van ammoniak, uitgedrukt in mol NH3/ha/jaar behorende bij het ten tijde van het vaststellen van dit plan vergunde dan wel gemelde aantal en soort dieren;

1.34 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak;

1.35 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.36 Bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.37 Bollenbedrijf

Een agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk middels opengrondse tuinbouwactiviteiten gericht is op de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen, alsmede de opengrondse teelt van snijbloemen en laagblijvende niet-houtige vaste planten;

1.38 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.39 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak;

1.40 Bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.41 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.42 Bouwperceelgrens

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.43 Bouwvlak

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.44 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.45 Cultuurhistorische karakteristiek

Gebouwen met een voor Castricum typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die door de monumentencommissie op het gebied van cultuurhistorie als zodanig kan worden aangemerkt;

1.46 Dak

Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.47 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.48 Dienstverlening

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij afnemers rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen;

1.49 Eerste bouwlaag

De bouwlaag op de begane grond;

1.50 Erf

Al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voorzover dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

1.51 Erker

Een kleine grondgebonden uitbouw van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw;

1.52 Erotisch getinte vermaaksfunctie

Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.53 Evenement

Een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak van maximaal 7 dagen, die in de openbare ruimte wordt gehouden;

1.54 Extensieve (dag)recreatie

Recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, zwemmen en vissen;

1.55 Extensief recreatief medegebruik

Recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;

1.56 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.57 Gebruik(-en)

Gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.58 Geluidsgevoelige objecten

Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder;

1.59 Geometrische plaatsbepaling

Locatie van een ruimtelijk object, vastgelegd in een ruimtelijk referentiesysteem;

1.60 Glastuinbouw

Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de productie (nagenoeg) volledig plaatsvindt in kassen;

1.61 Grondgebonden agrarisch bedrijf

Een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.62 Hobbyboer

Een agrarische activiteit die niet de omvang heeft van een volledige arbeidskracht, maar waarbij wel sprake is van ten minste 1,5 ha grond en van 4 Nederlandse grootte eenheid (nge) of vergelijkbare grootte in SO;

1.63 Hoofdgebouw

Een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.64 Horeca(bedrijf)

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

horeca categorie 1:

Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functioneel als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een broodjeszaak, theehuis en lunchroom.

horeca categorie 2:

Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functioneel als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een hotel, restaurant, café-restaurant, café, bar, snackbar en cafetaria.

horeca categorie 3:

Horecabedrijven, die gelet op de aard en omvang ervan zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend kunnen werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven; onder deze categorie vallen onder andere een dancing, discotheek, nachtclub, coffeeshop en automatenhal.

1.65 Horizontale diepte van een gebouw

De lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel;

1.66 Intesieve veehouderij

Niet-grondgebonden agrarische bedrijven die zelfstandig of als neventak ( nagenoeg) geheel in gebouwen varkens, pluimvee, konijnen, vleeskalveren, pelsdieren en/of overig kleinvee houden. Het biologisch houden van dieren conform de Landbouwkwaliteitswet, het kweken van vis en het houden van melkvee en overig rundvee, geiten, schapen of paarden wordt niet aangemerkt als intensieve veehouderij;

1.67 Kampeermiddel
  • a. een tent, tentwagen, kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.68 Kampeerterrein

Terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf in de vorm van tenten, stacaravans of caravans dan wel naar aard daarmee gelijk te stellen kampeermiddelen;

1.69 Kantoor

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen;

1.70 Kap

Een constructie van hellende dakvlakken;

1.71 Kas

Een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten;

1.72 Kleinschalig kamperen

Het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 30 kampeermiddelen gedurende het zomerseizoen;

1.73 Kleinschalige zorg

Het verlenen van kleinschalige zorg bij een agrarisch bedrijf, bijvoorbeeld resocialisatie of therapie, verleend door de agrariër al dan niet in samenwerking met zorginstellingen;

1.74 Kwetsbaar object
  • a. woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder 1.30a;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.
1.75 Landschappelijke waarden

De aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht;

1.76 Maatschappelijke voorzieningen

Culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.77 Maatvoeringsgrens

De grens van een maatvoeringsvlak;

1.78 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.79 Manege

Een bedrijf dat op eigen terrein binnen en/of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport, daaronder begrepen het geven van les ten behoeve van het leren berijden van paarden;

1.80 Mantelzorg

Het bieden van zorg in één woning en bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen, dus alleen in afhankelijke woonruimte, aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke werking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.81 Nadere eis

Een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.82 Nevenactiviteit bij agrarisch bedrijf

Een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2) als de effecten op het woon- en leefklimaat. Het gaat onder andere om de volgende activiteiten: verkoop aan huis van streekeigen producten, ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij), Bed & Breakfast, sociaal-medische nevenfunctie (resocialisatie, therapie, kinderopvang en mantelzorg) en kleinschalige kamperen;

1.83 Natuurwaarden

De aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden;

1.84 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

De agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij en champignonkwekerij;

1.85 Natuurwetenschappelijke waarden

De door biologische, bodemkundige, geomorfologische en geologische elementen of kenmerken, afzonderlijk of in onderlinge samenhang, aan een gebied toegekende of toe te kennen waarde;

1.86 Normaal onderhoud, gebruik en beheer

Een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.87 Omgevingsvergunning

Een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste artikel, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.88 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.89 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.90 Onderbouw

Een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven het peil is gelegen;

1.91 Overkapping

Een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren;

1.92 Paardenhouderij

Een bedrijf waar paarden worden getraind, waarbij de bedrijfsvoering primair gericht is op de verkoop van getrainde paarden.

1.93 Paardenrijbak

Een bedrijf waar paarden worden getraind, waarbij de bedrijfsvoering primair gericht is op de verkoop van getrainde paarden.

1.94 Paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij met daaraan ondergeschikt het trainen en africhten van ter plaatse gefokte paarden;

1.95 Paardenstalling

Een bedrijf waarvan de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het houden van paarden van derden, waaronder tevens wordt begrepen de verhuur van stalling met accommodatie en-/of weiland en het verzorgen van paarden maar daaronder niet begrepen het geven van les ten behoeve van het leren berijden van paarden;

1.96 Paddock

Een door middel van een afscheiding van een perceel afgezonderd stuk grond ingericht en bedoeld voor het vrij laten loslopen van paarden meestal als uitloop van een stal;

1.97 Peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.98 Permanente bewoning

Voor kampeermiddelen is er sprake van permanente bewoning indien:

  • a. betrokkene niet elders beschikt over een hoofdwoonverblijf;
  • b. betrokkene buiten het recreatieseizoen door de week in het kampeermiddel overnacht. Buiten het recreatieseizoen mogen derden uitsluitend verblijf houden op de kampeerplaats gedurende de feestdagen, weekends en schoolvakanties.

Nadrukkelijk zij opgemerkt, dat reeds sprake is van permanente bewoning indien niet wordt voldaan aan het bepaalde onder a.

Voor recreatieterreinen, recreatieappartementen en recreatiewoningen is er sprake van permanente bewoning indien betrokkene niet elders beschikt over een hoofdwoonverblijf;

1.99 Plattelandswoning

Woning die voorheen een agrarische bedrijfswoning was, maar welke is afgesplitst van het agrarisch bedrijf en gebruikt mag worden als woning voor personen die niet (meer) functioneel verbonden zijn met het agrarisch bedrijf waar de woning toe behoorde;

1.100 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.101 Recreatieappartement

Een gedeelte van een gebouw, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.102 Recreatieseizoen

De periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.103 Recreatiewoning/zomerwoning

Een gebouw, geen woonkeet, geen (sta)caravan, geen bouwwerk of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een of meer personen, die zijn/hun hoofdverblijf elders heeft/hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.104 Recreatieve bewoning

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.105 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.106 Sleufsilo

Opslagplaats voor stort- of bulkgoederen met één of meer rechtopstaande wanden;

1.107 Slopen

Het afbreken of laten afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;

1.108 Stolp

Een gebouw, dat wordt gekenmerkt door een piramidevormig, dan wel nagenoeg piramidevormig dak, waarbij de verhouding goothoogte:bouwhoogte ten minste 1:3 bedraagt;

1.109 Staat van bedrijfsactiviteiten

Een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.110 Stacaravan

Een caravan of soortgelijk onderkomen (chalet), dat mede gelet op de afmetingen, niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.111 Uitbouw

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.112 Uitvoeren

Uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.113 Uitwerking

Een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.114 Verkoopvloeroppervlak

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.115 Volwaardig agrarisch bedrijf

Een duurzaam agrarisch bedrijf met de omvang van ten minste één volledige arbeidskracht die binding heeft met het agrarische bedrijf, met een daarbij passende bedrijfsomvang;

1.116 Voorerf

Gedeelte van een erf dat aan de voorkant van het gebouw is gelegen;

1.117 Voorgevel

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.118 Voorgevelrooilijn

Denkbeeldige lijn die strak loopt in het verlengde van de voorgevel van de voorste bebouwing van een perceel, gezien vanaf de weg;

1.119 Wijziging

Een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste artikel onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.120 Wisselteelt

Een gebruik van agrarische gronden ten behoeve van bollenteelt gedurende maximaal één jaar en met tussenpozen van minimaal 4 jaar;

1.121 Woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.122 Zomerseizoen

De periode van 1 maart tot en met 31 oktober;

1.123 Zorgboerderij

Een bedrijf waar naast agrarische activiteiten ook zorg wordt verleend aan mensen met een verstandelijke en-/of fysieke beperking;

1.124 Zijerf

Gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Algemeen

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 De dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.2 De goothoote van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.3 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.6 De oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.1.7 De bouwhoogte van een windmolen

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen;

2.1.8 De horizontale diepte van een gebouw

De diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.1.9 De afstand tot de zijdelingse bouwpercelen

Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, balkonhekken en overstekende daken en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen bouwonderdelen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen en -hoogten niet meer dan 1 meter bedraagt.

2.3 Meten

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch-Paardenhouderij

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch-Paardenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een paardentrainingsstal voor maximaal 7 paarden;
  • b. één bedrijfswoning per trainingsstal;
  • c. paddocks, een paardenrijbak en een longeercirkel;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Binnen het bouwvlak mogen uitsluitend de volgende gebouwen die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen;
  • b. bedrijfswoning;
  • c. bijgebouwen bij de bedrijfswoning.

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de goothoogte bedraagt maximaal 6 m;
  • c. de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m;
  • d. bedrijfsgebouwen worden voorzien van een kap met een helling van ten minste 15° en ten hoogste 65°;

3.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • c. indien geen goothoogte is aangegeven, bedraagt de maximale goothoogte 4,5 m;
  • d. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m;
  • e. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 650 m3 dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt dan 650 m3;
  • f. hoofdgebouwen worden verplicht voorzien van een kap met een helling van ten minste 25° en ten hoogste 65°.

3.2.4 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw bedraagt maximaal:
    • 1. 75 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2;
    • 2. 100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  • c. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  • d. de goothoogte bedraagt maximaal 3 m dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  • f. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2;
  • g. de bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen bedraagt maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2;
  • h. de hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen bedraagt maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.

3.2.5 Paardenrijbak, paddock(s), stapmolen(s) en longeercirkel(s)
  • a. De paardenrijbak, paddock(s), stapmolen(s) en longeercirkel(s) zijn gesitueerd achter het verlengde van de voorgevel van de voorste bebouwing;
  • b. De paardenrijbak is 20 meter breed en 60 meter lang (1.200 m2);
  • c. Paddocks en één longeercirkel zijn toegestaan met een gezamenlijke totale maximale oppervlakte van 400 m2;
  • d. Erf- of perceelafscheidingen bij wijze van hekwerk en afrastering zijn toegestaan met een maximale hoogte van 1,50 m;
  • e. De afstand van een paardenrijbak, paddocks en longeercirkels tot bouwvlakken van woningen van derden dient minimaal 25 meter te bedragen;
  • f. Maximaal 6 lichtmasten zijn toegestaan met een maximale hoogte van 6 m en groene LED-verlichting met tijdklok (van 22.00 uur tot 07.00 uur moet de verlichting zijn uitgeschakeld).

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde binnen het bouwvlak
  • a. bruggen en dammen mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen 1,5 m;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 6 m.

3.2.7 Bouwwerken, geen gebouw zijnde buiten het bouwvlak
  • a. bruggen en dammen mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen 1,5 m;
    • 2. kuilvoerplaten 1,5 m.

3.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. het gebruik van de stal, gronden en overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van paardenstalling en/of manege als hoofdactiviteit is niet toegestaan;
  • b. de ammoniakemissie van een bedrijf mag niet meer bedragen dan de bestaande ammoniakemissie;
  • c. opslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van paardenrijbakken en landschappelijke inpassing indien en voor zover dat noodzakelijk is om de karakteristieke landschappelijke waarden te beschermen.

3.5 Afwijken van de bouwregels
3.5.1 Afwijking goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het verhogen van de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 8 respectievelijk 11 m, met dien verstande dat:

  • a. de afwijking noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. de eventueel aanwezige cultuurhistorische, natuurlijke en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de aanvraag getoetst is door een agrarisch deskundige;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 3.1.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, scheuren of frezen van grasland;
  • d. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen (steigers);
  • f. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • g. het verwijderen, kappen, rooien of beschadiging van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
  • j. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

3.6.2 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 wordt enkel verleend, nadat de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

3.6.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere werken waarvoor in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor Gemengd-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal één woning per bouwvlak, op voorwaarde dat uit een erfinrichtingsplan blijkt dat de woningen goed landschappelijk worden ingepast;
  • b. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.1;
  • c. mantelzorg in het hoofdgebouw en- /of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • d. hobbymatig houden van dieren waarbij in ieder geval niet meer dan 5 paarden zijn toegestaan;
  • e. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van paardenrijbakken), tuinen en erven.

De voor Gemengd-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • f. de realisatie, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden;
  • g. water, waaronder begrepen: waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. extensieve dagrecreatie;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

De voor Gemengd-1 aangewezen gronden zijn, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), tevens bestemd voor:

  • j. de uitoefening van een bollenbedrijf en-/of akkerbouwbedrijf;
  • k. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het grotere bestaande aantal bedrijfswoningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, en voorts met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;
  • l. mantelzorg in de bedrijfswoning en-/of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw bij de bedrijfswoning en bijgebouwen;
  • m. bestaande schuilstallen;
  • n. opfokken van dieren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;

met, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), daaraan ondergeschikt:

  • o. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • p. hobbymatige agrarische activiteiten binnen en buiten het bouwvlak, waarbij maximaal 500 m2 bebouwing voor deze activiteiten mag worden gebruikt en met dien verstande dat het hobbymatig gebruik door paarden buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
  • q. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, parkeervoorzieningen en in- en uitritten met dien verstande dat lichtmasten, bruggen en dammen niet zijn toegestaan.

4.1.2 Nevenactiviteiten

In aanvulling op artikel 4.1.1 zijn de voor Gemengd-1 aangewezen gronden, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), bestemd voor nevenactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • b. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • c. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • d. van de nevenactiviteit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaat;
  • e. de nevenactiviteit pas bij de bestaande verkeersstructuur;
  • f. er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  • g. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  • h. de bebouwde oppervlakte voor nevenactiviteiten bedraagt maximaal 650 m2;
  • i. de oppervlakte van kleinschalig kamperen en opslag van volumineuze goederen niet meegerekend;
  • j. de nevenactiviteiten vallen onder één of meerdere van de volgende activiteiten:
    • 1. bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van:

a. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 15.1

b. bedrijfsfuncties in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 2 indien deze qua uitstraling en milieuhinder vergelijkbaar zijn met bedrijven in categorie 1;

c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;

d. paardenstalling;

e. inpandige opslag van volumineuze goederen tot een maximale oppervlakte van 1.000 m2;

    • 1. detailhandel ten behoeve van ter plaatse geproduceerde of streekeigen geproduceerd agrarische producten met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van het detailhandel maximaal 100 m2 mag bedragen;
    • 2. recreatie bestaande uit:

a. kleinschalig kamperen, waarbij maximaal 30 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat:

      • kleinschalig kamperen uitsluitend binnen of direct aansluitend aan het bouwvlak (maximale kleinste afstand tot bouwvlak bedraagt 5 m) is toegestaan;
      • buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
      • sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m2;

b. recreatiewoningen onder de volgende voorwaarden:

      • de oppervlakte per recreatiewoning bedraagt maximaal 35 m2;
      • de hoogte van de recreatiewoning bedraagt maximaal 4 m;
      • per recreatiewoning zijn twee kampeerplekken minder toegestaan;
      • recreatiewoningen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
      • per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) zijn ten hoogste 3 recreatiewoningen of één groepsaccommodatie toegestaan;
      • permanente bewoning is verboden;
      • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;

c. groepsaccommodatie onder de volgende voorwaarden:

      • maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;
      • de oppervlakte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 105 m2;
      • de hoogte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 4 m;
      • per groepsaccommodatie zijn zes kampeerplekken minder toegestaan;
      • de groepsaccommodatie is uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
      • per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) is of ten hoogste één groepsaccommodatie of 3 recreatiewoningen toegestaan;
      • permanente bewoning is verboden;
      • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;

d. verhuur van recreatieve middelen, zoals fietsen en kano's;

e. Bed & Breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;

f. in afwijking van sub e is ter plaatse van de aanduiding 'Bed&Breakfast' het bestaande aantal kamers en slaapplaatsen toegestaan;

g. in afwijking van sub a mag het aantal kampeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' de bestaande omvang bedragen; deze mogen tevens jaarrond aanwezig zijn;

    • 1. nevenactiviteiten in de vorm van in de vorm van museum of tentoonstellingsruimte;
    • 2. nevenactiviteiten in de vorm van in de vorm van kleinschalige zorg met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van zorg maximaal 100 m2 mag bedragen.

4.1.3 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

In aanvulling op artikel 4.1.1 zijn de voor Gemengd-1 aangewezen gronden, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), bestemd voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  • a. dit noodzakelijk is in het kader van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. uitsluitend werknemers worden gehuisvest die binnen het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
  • c. per bedrijf maximaal 6 personen worden gehuisvest;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte 187,5 m2 van bestaande bebouwing bedraagt waarbij minimaal 12,5 m2 per persoon geldt;
  • e. de huisvesting plaatsvindt gedurende maximaal 9 maanden per jaar;
  • f. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • i. in recreatiewoningen de huisvesting van seizoensarbeiders niet is toegestaan;
  • j. in afwijking van sub c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - seizoensarbeiders' de huisvesting van 15 seizoensarbeiders toegestaan;
  • k. in afwijking van sub c en d is het bestaande aantal en-/of oppervlakte toegestaan, indien dit meer bedraagt dan op basis van sub c en d is toegestaan.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen (de woning) gelden de volgende regels:

  • a. hoofgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de maximale goothoogte bedraagt 4,5 m;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 650 m3;
  • e. hoofdgebouwen worden verplicht voorzien van een kap met een helling van ten minste 25° en ten hoogste 65°.

4.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • b. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal:
    • 1. 75m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
    • 2. 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • c. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  • d. goothoogte is maximaal 3 m dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • e. bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen is maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  • f. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
  • g. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • h. hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.

4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. paardenrijbakken, paddocks, stapmolens, longeercirkels en overige voorzieningen ten behoeve van het houden van paarden mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen anderszins 1,5 m;
    • 4. pergola's 2,5 m;
    • 5. vlaggenmasten 6,5 m;
    • 6. vogeluitkijkposten 3 m;
    • 7. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Paardenrijbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.3 sub a voor het realiseren van paardenrijbakken mits deze voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de paardenrijbak wordt achter het verlengde van de voorgevel van de voorste bebouwing gesitueerd;
  • b. paardenrijbak en paddock dienen achter de achtergevelgrens te worden gesitueerd;
  • c. de oppervlakte van de paardenrijbak bedraagt maximaal 800 m2;
  • d. de oppervlakte van een paddock bedraagt maximaal 400 m2;
  • e. de afstand van de paardenrijbak tot woningen van derden dient minimaal 25 m te bedragen;
  • f. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de hoogte van de afrastering van de paardenrijbak bedraagt maximaal 1,5 m.

4.3.2 Afwijking bijgebouwen hobbyboer

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.2 voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen uitsluitend ten behoeve van hobbyboer-activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. aanvrager minimaal 1,5 ha grond in beheer bijbehorende gronden in beheer heeft of zal hebben;
  • b. de omvang van de activiteiten minimaal 4nge of vergelijkbare grootte in SO bedraagt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 1% van de bijbehorende gronden tot een maximum van 200 m2 mag bedragen;
  • d. een afstand van minimaal 25 m van de bebouwing tot gevoelige functies (woningen) wordt aangehouden;
  • e. de aanvraag is getoetst door een agrarisch deskundige;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels t.v.b. een Bed & Breakfast

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor een Bed & Breakfast, mits:

  • a. het gebruik als Bed & Breakfast ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebruikt ten behoeve van Bed & Breakfast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. geen onevenredige overlast voor omwonenden ontstaat;
  • e. ten hoogste drie kamers (zes slaapplaatsen) ten behoeve van Bed & Breakfast worden gebruikt;
  • f. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.
4.5 Voorwaardelijke verplichting burgerbewoning

De voor Gemengd-1 aangewezen gronden mogen eerst in gebruik worden genomen voor burgerbewoning, zoals bedoeld in artikel 4.1.1 sub a tot en met e van de planregels, nadat – het relevante gedeelte van – het perceel, dat ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan kadastraal bekend is als gemeente Castricum, sectie B, nummer 10885 en zoals weergegeven op de kadastrale kaart zoals opgenomen als bijlage bij deze planregels, is verworven ten behoeve van de realisatie van natuur (dat wil zeggen, wanneer de leveringsakte ter verwerving van – het relevante gedeelte van – dit perceel is gepasseerd) en wanneer de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van voormelde kadastrale percelen is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat).

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, scheuren of frezen van grasland;
  • d. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen (steigers);
  • f. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • g. het verwijderen, kappen, rooien of beschadiging van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
  • j. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
4.6.2 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 wordt enkel verleend, nadat de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

4.6.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere werken waarvoor in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 5 Gemengd - 2

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor Gemengd-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfsbebouwing', “(sa-vab)”: een woning, met dien verstande dat: (i) sloop en nieuwbouw zijn toegestaan; (ii) bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan tot een maximum van 75 m2 per woning voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m2 en 100 m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m2, het teveel dient derhalve te worden gesloopt; (iii) er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden; (iv) de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten als gevolg van wegverkeerslawaai en spoorweglawaai in overeenstemming zal zijn met respectievelijk een goede ruimtelijke ordening en/of zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
  • b. ter plaatse van de aanduiding '2 woningen': maximaal twee woningen per bouwvlak, op voorwaarde dat (i) de tweede woning eerst mag worden gerealiseerd, indien minstens 1.500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsopstallen op het agrarische bedrijfsperceel aan de Geversweg 9 te Castricum (behoudens de bedrijfswoning met bijgebouwen) wordt gesloopt (ter plaatse van de aanduiding 'voormalige agrarische bedrijfsbebouwing'); en (ii) uit een erfinrichtingsplan blijkt dat de woningen goed landschappelijk worden ingepast;
  • c. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.1;
  • d. mantelzorg in het hoofdgebouw en- /of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • e. hobbymatig houden van dieren waarbij in ieder geval niet meer dan 5 paarden zijn toegestaan;
  • f. met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van paardenrijbakken), tuinen en erven.

De voor Gemengd-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • g. de realisatie, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden;
  • h. water, waaronder begrepen: waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  • i. extensieve dagrecreatie;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

De voor Gemengd-2 aangewezen gronden zijn, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), tevens bestemd voor:

  • k. de uitoefening van een bollenbedrijf en-/of akkerbouwbedrijf;
  • l. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het grotere bestaande aantal bedrijfswoningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, en voorts met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;
  • m. mantelzorg in de bedrijfswoning en-/of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw bij de bedrijfswoning en bijgebouwen;
  • n. bestaande schuilstallen;
  • o. opfokken van dieren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;

met, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), daaraan ondergeschikt:

  • p. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • q. hobbymatige agrarische activiteiten binnen en buiten het bouwvlak, waarbij maximaal 500 m2 bebouwing voor deze activiteiten mag worden gebruikt en met dien verstande dat het hobbymatig gebruik door paarden buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
  • r. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, parkeervoorzieningen en in- en uitritten met dien verstande dat lichtmasten, bruggen en dammen niet zijn toegestaan.

5.1.2 Nevenactiviteiten

In aanvulling op artikel 5.1.1 zijn de voor Gemengd-2 aangewezen gronden, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), bestemd voor nevenactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • b. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • c. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • d. van de nevenactiviteit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaat;
  • e. de nevenactiviteit past bij de bestaande verkeersstructuur;
  • f. er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  • g. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  • h. de bebouwde oppervlakte voor nevenactiviteiten bedraagt maximaal 650 m2;
  • i. de oppervlakte van kleinschalig kamperen en opslag van volumineuze goederen niet meegerekend;
  • j. de nevenactiviteiten vallen onder één of meerdere van de volgende activiteiten:
    • 1. bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van:

a. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 15.1

b. bedrijfsfuncties in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 2 indien deze qua uitstraling en milieuhinder vergelijkbaar zijn met bedrijven in categorie 1;

c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;

d. paardenstalling;

e. inpandige opslag van volumineuze goederen tot een maximale oppervlakte van 1.000 m2;

    • 1. detailhandel ten behoeve van ter plaatse geproduceerde of streekeigen geproduceerd agrarische producten met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van het detailhandel maximaal 100 m2 mag bedragen;
    • 2. recreatie bestaande uit:

a. kleinschalig kamperen, waarbij maximaal 30 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat:

      • kleinschalig kamperen uitsluitend binnen of direct aansluitend aan het bouwvlak (maximale kleinste afstand tot bouwvlak bedraagt 5 m) is toegestaan;
      • buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
      • sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m2;

b. recreatiewoningen onder de volgende voorwaarden:

      • de oppervlakte per recreatiewoning bedraagt maximaal 35 m2;
      • de hoogte van de recreatiewoning bedraagt maximaal 4 m;
      • per recreatiewoning zijn twee kampeerplekken minder toegestaan;
      • recreatiewoningen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
      • per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) zijn ten hoogste 3 recreatiewoningen of één groepsaccommodatie toegestaan;
      • permanente bewoning is verboden;
      • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;

c. groepsaccommodatie onder de volgende voorwaarden:

      • maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;
      • de oppervlakte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 105 m2;
      • de hoogte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 4 m;
      • per groepsaccommodatie zijn zes kampeerplekken minder toegestaan;
      • de groepsaccommodatie is uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
      • per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) is of ten hoogste één groepsaccommodatie of 3 recreatiewoningen toegestaan;
      • permanente bewoning is verboden;
      • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;

d. verhuur van recreatieve middelen, zoals fietsen en kano's;

e. Bed & Breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;

f. in afwijking van sub e is ter plaatse van de aanduiding 'Bed&Breakfast' het bestaande aantal kamers en slaapplaatsen toegestaan;

g. in afwijking van sub a mag het aantal kampeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' de bestaande omvang bedragen; deze mogen tevens jaarrond aanwezig zijn;

    • 1. nevenactiviteiten in de vorm van in de vorm van museum of tentoonstellingsruimte;
    • 2. nevenactiviteiten in de vorm van in de vorm van kleinschalige zorg met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van zorg maximaal 100 m2 mag bedragen.

5.1.3 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

In aanvulling op artikel 5.1.1 zijn de voor Gemengd-2 aangewezen gronden, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), bestemd voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  • a. dit noodzakelijk is in het kader van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. uitsluitend werknemers worden gehuisvest die binnen het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
  • c. per bedrijf maximaal 6 personen worden gehuisvest;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte 187,5 m2 van bestaande bebouwing bedraagt waarbij minimaal 12,5 m2 per persoon geldt;
  • e. de huisvesting plaatsvindt gedurende maximaal 9 maanden per jaar;
  • f. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • i. in recreatiewoningen de huisvesting van seizoensarbeiders niet is toegestaan;
  • j. in afwijking van sub c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - seizoensarbeiders' de huisvesting van 15 seizoensarbeiders toegestaan;
  • k. in afwijking van sub c en d is het bestaande aantal en-/of oppervlakte toegestaan, indien dit meer bedraagt dan op basis van sub c en d is toegestaan.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen (woningen zoals bedoeld in artikel 5.1.1 sub a en sub b) gelden de volgende regels:

  • a. hoofgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de maximale goothoogte bedraagt 4,5 m;
  • c. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 650 m3;
  • e. hoofdgebouwen worden verplicht voorzien van een kap met een helling van ten minste 25° en ten hoogste 65°.

5.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen zoals bedoeld in artikel 5.1.1 sub a en sub b mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • b. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal:
    • 1. 75m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
    • 2. 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • c. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  • d. goothoogte is maximaal 3 m dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • e. bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen is maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  • f. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
  • g. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • h. hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. paardenrijbakken, paddocks, stapmolens, longeercirkels en overige voorzieningen ten behoeve van het houden van paarden mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen anderszins 1,5 m;
    • 4. pergola's 2,5 m;
    • 5. vlaggenmasten 6,5 m;
    • 6. vogeluitkijkposten 3 m;
    • 7. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

5.2.4 Bestaande agrarische bedrijfsbebouwing

Bestaande bedrijfswoningen, bedrijfsgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, mogen als zodanig worden gehandhaafd zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat).

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Paardenrijbakken

Ten aanzien van woningen zoals bedoeld in artikel 5.1.1 sub a en sub b, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.3 sub a voor het realiseren van paardenrijbakken mits deze voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de paardenrijbak wordt achter het verlengde van de voorgevel van de voorste bebouwing gesitueerd;
  • b. paardenrijbak en paddock dienen achter de achtergevelgrens te worden gesitueerd;
  • c. de oppervlakte van de paardenrijbak bedraagt maximaal 800 m2;
  • d. de oppervlakte van een paddock bedraagt maximaal 400 m2;
  • e. de afstand van de paardenrijbak tot woningen van derden dient minimaal 25 m te bedragen;
  • f. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de hoogte van de afrastering van de paardenrijbak bedraagt maximaal 1,5 m.

5.3.2 Afwijking bijgebouwen hobbyboer

Ten aanzien van woningen zoals bedoeld in artikel 5.1.1 sub a en sub b, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.2 voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen uitsluitend ten behoeve van hobbyboer-activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. aanvrager minimaal 1,5 ha grond in beheer bijbehorende gronden in beheer heeft of zal hebben;
  • b. de omvang van de activiteiten minimaal 4nge of vergelijkbare grootte in SO bedraagt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 1% van de bijbehorende gronden tot een maximum van 200 m2 mag bedragen;
  • d. een afstand van minimaal 25 m van de bebouwing tot gevoelige functies (woningen) wordt aangehouden;
  • e. de aanvraag is getoetst door een agrarisch deskundige;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

5.4 Gebruiksregels
5.4.1 Afwijken van de gebruiksregels t.b.v. een Bed & Breakfast

Voor woningen zoals bedoeld in artikelen 5.1.1 sub a en sub b, kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor een Bed & Breakfast, mits:

  • a. het gebruik als Bed & Breakfast ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebruikt ten behoeve van Bed & Breakfast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. geen onevenredige overlast voor omwonenden ontstaat;
  • e. ten hoogste drie kamers (zes slaapplaatsen) ten behoeve van Bed & Breakfast worden gebruikt;
  • f. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

5.4.2 Specifieke gebruiksregels agrarisch gebruik

Zolang de agrarische bedrijfsvoering niet is beëindigd, gelden de volgende specifieke gebruiksregels:

  • a. de ammoniakemissie van een bedrijf mag niet meer bedragen dan de bestaande ammoniakemissie;
  • b. opslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan.

5.5 Voorwaardelijke verplichting burgerbewoning

De voor Gemengd-2 aangewezen gronden mogen eerst in gebruik worden genomen voor burgerbewoning, zoals bedoeld in artikel 5.1.1 sub a tot en met f van de planregels, nadat – het relevante gedeelte van – de gronden, die ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan kadastraal bekend zijn als gemeente Castricum, sectie B, nummers 4212, 4984, 4985, 8661, 10354, en sectie D, nummers 1169, 1170, 1173, 1189, 1190, 1238, 1241, 1275 en 1276 en zoals weergegeven op de kadastrale kaart zoals opgenomen als bijlage bij deze planregels, zijn verworven ten behoeve van de realisatie van natuur (dat wil zeggen, wanneer de leveringsakte ter verwerving van – het relevante gedeelte van – deze gronden is gepasseerd) en wanneer de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse van voormelde kadastrale percelen is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat).

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, scheuren of frezen van grasland;
  • d. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen (steigers);
  • f. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • g. het verwijderen, kappen, rooien of beschadiging van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
  • j. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

5.6.2 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.6.1 wordt enkel verleend, nadat de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

5.6.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere werken waarvoor in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de realisatie, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden;
  • b. water, waaronder begrepen: waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging, waterwinning en waterlopen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'P' (parkeerterrein): tevens een parkeerterrein;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'WE' (weg): tevens een weg;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. extensieve dagrecreatie;
  • f. openbare nutsvoorzieningen

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:

  • a. erf- en terreinafscheidingen: 1,5 m;
  • b. vogeluitkijkposten: 3 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 2 m.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 6.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, scheuren of frezen van grasland;
  • d. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen (steigers);
  • f. het verwijderen, kappen, rooien of beschadiging van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • g. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
  • j. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

6.3.2 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.3.1 wordt enkel verleend, nadat de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

6.3.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder natuur- en landschapsbeheer in het kader van een beheerplan van een Natura 2000-gebied;
  • b. andere werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere werken waarvoor in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 7 Natuur-Agrarisch-Tuinbouw

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor Natuur-Agrarisch-Tuinbouw aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de realisatie, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden;
  • b. water, waaronder begrepen: waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;

de voor Natuur en Agrarisch-Tuinbouw aangewezen gronden zijn, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), tevens bestemd voor:

  • e. de uitoefening van een bollenbedrijf en-/of akkerbouwbedrijf;
  • f. maximaal één bedrijfswoning per bouwvlak dan wel het grotere bestaande aantal bedrijfswoningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten', bedrijfswoningen niet zijn toegestaan, en voorts met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan;
  • g. mantelzorg in de bedrijfswoning en-/of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw bij de bedrijfswoning en bijgebouwen;
  • h. bestaande schuilstallen;
  • i. opfokken van dieren als ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;

met, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), daaraan ondergeschikt:

  • j. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • k. hobbymatige agrarische activiteiten binnen en buiten het bouwvlak, waarbij maximaal 500 m2 bebouwing voor deze activiteiten mag worden gebruikt en met dien verstande dat het hobbymatig gebruik door paarden buiten het bouwvlak niet is toegestaan;
  • l. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, parkeervoorzieningen en in- en uitritten met dien verstande dat lichtmasten, bruggen en dammen niet zijn toegestaan.

7.1.2 Nevenactiviteiten

In aanvulling op artikel 7.1.1 zijn de voor Natuur en Agrarisch-Tuinbouw aangewezen gronden, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), bestemd voor nevenactiviteiten, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de nevenactiviteiten dienen binnen het bouwvlak plaats te vinden;
  • b. de hoofdfunctie dient agrarisch te blijven;
  • c. buitenopslag niet is toegestaan (anders dan voor het agrarisch bedrijf);
  • d. van de nevenactiviteit geen onevenredige verkeersaantrekkende werking uitgaat;
  • e. de nevenactiviteit pas bij de bestaande verkeersstructuur;
  • f. er sprake is van een acceptabele verkeerssituatie;
  • g. voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen binnen het bouwvlak;
  • h. de bebouwde oppervlakte voor nevenactiviteiten bedraagt maximaal 650 m2;
  • i. de oppervlakte van kleinschalig kamperen en opslag van volumineuze goederen niet meegerekend;
  • j. de nevenactiviteiten vallen onder één of meerdere van de volgende activiteiten:
    • 1. bedrijfsmatige activiteiten in de vorm van:

a. aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit als bedoeld in artikel 15.1

b. bedrijfsfuncties in categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten of categorie 2 indien deze qua uitstraling en milieuhinder vergelijkbaar zijn met bedrijven in categorie 1;

c. ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten;

d. paardenstalling;

e. inpandige opslag van volumineuze goederen tot een maximale oppervlakte van 1.000 m2;

    • 1. detailhandel ten behoeve van ter plaatse geproduceerde of streekeigen geproduceerd agrarische producten met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van het detailhandel maximaal 100 m2 mag bedragen;
    • 2. recreatie bestaande uit:

a. kleinschalig kamperen, waarbij maximaal 30 kampeermiddelen zijn toegestaan, met dien verstande dat:

      • kleinschalig kamperen uitsluitend binnen of direct aansluitend aan het bouwvlak (maximale kleinste afstand tot bouwvlak bedraagt 5 m) is toegestaan;
      • buiten de periode van 1 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;
      • sanitaire voorzieningen uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 100 m2;

b. recreatiewoningen onder de volgende voorwaarden:

      • de oppervlakte per recreatiewoning bedraagt maximaal 35 m2;
      • de hoogte van de recreatiewoning bedraagt maximaal 4 m;
      • per recreatiewoning zijn twee kampeerplekken minder toegestaan;
      • recreatiewoningen zijn uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
      • per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) zijn ten hoogste 3 recreatiewoningen of één groepsaccommodatie toegestaan;
      • permanente bewoning is verboden;
      • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;

c. groepsaccommodatie onder de volgende voorwaarden:

      • maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;
      • de oppervlakte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 105 m2;
      • de hoogte van de groepsaccommodatie bedraagt maximaal 4 m;
      • per groepsaccommodatie zijn zes kampeerplekken minder toegestaan;
      • de groepsaccommodatie is uitsluitend binnen een bouwvlak toegestaan (als onderdeel van de maximale 650 m2 aan bebouwing voor nevenactiviteiten);
      • per agrarisch bedrijf (dus ook per bouwvlak) is of ten hoogste één groepsaccommodatie of 3 recreatiewoningen toegestaan;
      • permanente bewoning is verboden;
      • Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en landschappelijke inpassing van de recreatiewoningen;

d. verhuur van recreatieve middelen, zoals fietsen en kano's;

e. Bed & Breakfastvoorzieningen, met dien verstande dat maximaal 4 slaapkamers en 8 slaapplaatsen zijn toegestaan;

f. in afwijking van sub e is ter plaatse van de aanduiding 'Bed&Breakfast' het bestaande aantal kamers en slaapplaatsen toegestaan;

g. in afwijking van sub a mag het aantal kampeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'verblijfsrecreatie' de bestaande omvang bedragen; deze mogen tevens jaarrond aanwezig zijn;

    • 1. nevenactiviteiten in de vorm van in de vorm van museum of tentoonstellingsruimte;
    • 2. nevenactiviteiten in de vorm van in de vorm van kleinschalige zorg met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van zorg maximaal 100 m2 mag bedragen.

7.1.3 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders

In aanvulling op artikel 7.1.1 zijn de voor Natuur en Agrarisch-Tuinbouw aangewezen gronden, zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse nog niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat), bestemd voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  • a. dit noodzakelijk is in het kader van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte op het betreffende agrarische bedrijf;
  • b. uitsluitend werknemers worden gehuisvest die binnen het eigen agrarisch bedrijf werkzaam zijn;
  • c. per bedrijf maximaal 6 personen worden gehuisvest;
  • d. de maximale gezamenlijke oppervlakte 187,5 m2 van bestaande bebouwing bedraagt waarbij minimaal 12,5 m2 per persoon geldt;
  • e. de huisvesting plaatsvindt gedurende maximaal 9 maanden per jaar;
  • f. er geen zelfstandige woonruimte ontstaat;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • i. in recreatiewoningen de huisvesting van seizoensarbeiders niet is toegestaan;
  • j. in afwijking van sub c is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - seizoensarbeiders' de huisvesting van 15 seizoensarbeiders toegestaan;
  • k. in afwijking van sub c en d is het bestaande aantal en-/of oppervlakte toegestaan, indien dit meer bedraagt dan op basis van sub c en d is toegestaan.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bestaande bedrijfsbebouwing

Bestaande bedrijfswoningen, bedrijfsgebouwen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij bedrijfswoningen, en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, mogen als zodanig worden gehandhaafd zolang de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse niet is beëindigd (indien de agrarische bedrijfsvoering ter plaatse eenmaal is beëindigd, kan deze niet worden hervat).

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:

  • a. erf- en terreinafscheidingen: 1,5 m;
  • b. vogeluitkijkposten: 3 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 2 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels
  • a. de ammoniakemissie van een bedrijf mag niet meer bedragen dan de bestaande ammoniakemissie;
  • b. opslag buiten het bouwvlak is niet toegestaan.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 7.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, scheuren of frezen van grasland;
  • d. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen (steigers);
  • f. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • g. het verwijderen, kappen, rooien of beschadiging van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
  • j. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

7.4.2 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt enkel verleend, nadat de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

7.4.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere werken waarvoor in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 8 Natuur-Volkstuin

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur-Volkstuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de realisatie, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden;
  • b. water, waaronder begrepen: waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, in- en uitritten, groen- en speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven;

de voor Natuur en Volkstuin aangewezen gronden zijn, zolang het gebruik van de gronden ten behoeve van volkstuinen nog niet is beëindigd (eenmaal beëindigd gebruik ten behoeve van volkstuin kan niet worden hervat), tevens bestemd voor:

  • e. volkstuinen;
  • f. daarmee verband houdende groenvoorzieningen, bermen en beplanting;

met de daar bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Bestaande volkstuinbebouwing

Bestaande gebouwen en overige bouwwerken geen gebouw zijnde, die zijn gebouwd ten behoeve van het gebruik van de gronden als volkstuinen, mogen worden gehandhaafd zolang het gebruik van de gronden als volkstuin ter plaatse niet is beëindigd (eenmaal beëindigd gebruik ten behoeve van volkstuin kan niet worden hervat).

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:

  • a. erf- en terreinafscheidingen: 1,5 m;
  • b. vogeluitkijkposten: 3 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde: 2 m.

Artikel 9 Recreatie-Volkstuin

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie-Volkstuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • c. de realisatie, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke- en de landschappelijke waarden, met daaraan ondergeschikt extensieve dagrecreatie;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen te worden gebouwd binnen een bouwvlak; de bouwhoogte bedraagt maximaal 4 m;
  • b. buiten het bouwvlak mag op iedere kavel voor een volkstuin één plantenkas worden gebouwd met een grondoppervlak van 10 m2 en een bouwhoogte van maximaal 2,6 m;
  • c. in afwijking van sub b is een kas met een grondoppervlak van maximaal 15 m2 toegestaan op volkstuinen groter dan 100 m2.

9.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van overige bouwwerk, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal:

  • a. erf- en terreinafscheidingen 1,2 m;
  • b. andere bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 9.1 bedoelde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ontginnen, scheuren of frezen van grasland;
  • d. het aanleggen, verwijderen, ontgraven en vergraven van dijken en taluds;
  • e. de aanleg van oeverbeschoeiing, kaden of aanlegplaatsen (steigers);
  • f. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • g. het verwijderen, kappen, rooien of beschadiging van bomen of andere houtgewassen hoger dan 1,5 m die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan aanwezig zijn;
  • h. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • i. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
  • j. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.

9.3.2 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 wordt enkel verleend, nadat de natuurbeheerder van de Zanderij Noord een positief advies heeft afgegeven waaruit blijkt dat de betreffende activiteit (of activiteiten) geen onevenredige afbreuk doet (of kan doen) aan de landschappelijke en/of natuurwaarden van het gebied.

9.3.3 Uitzondering

Geen omgevingsvergunning is nodig voor:

  • a. andere werken die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. andere werken die te maken hebben met een doelmatige waterwinning;
  • c. andere werken die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. andere werken waarvoor in het kader van de Wet natuurbescherming een ontheffing of vergunning is verleend.

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Op gronden met de bestemming Verkeer, mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen ter plaatse van een bouwvlak.

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding of tolheffing, bedraagt maximaal:

  • a. lichtmasten 8 m;
  • b. vlaggenmasten 6,5 m;
  • c. speelvoorzieningen 4 m;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouw zijnde 2 m.

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal het bestaande aantal woningen per bouwvlak;
  • b. aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 15.1;
  • c. mantelzorg in het hoofdgebouw en- /of aan- en uitbouwen bij het hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • d. hobbymatig houden van dieren waarbij in ieder geval niet meer dan 5 paarden zijn toegestaan;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde (met uitzondering van paardenrijbakken), tuinen en erven.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen (de woning) gelden de volgende regels:

  • a. hoofgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is ten hoogste de aangegeven maximale goothoogte toegestaan;
  • c. indien geen goothoogte is aangegeven, bedraagt de maximale goothoogte 4,5 m;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 650 m3 dan wel de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt dan 650 m3;
  • e. de maximale bouwhoogte bedraagt 11 m;
  • f. hoofdgebouw wordt verplicht voorzien van een kap met een helling van ten minste 25° en ten hoogste 65°.

11.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de woning mogen zowel in als buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd, op het achter- of zijerf, minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw, met dien verstande, dat uitbouwen in de vorm van erkers op het voorerf mogen worden aangebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt, dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • b. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal:
    • 1. 75m2 voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
    • 2. 100 m² voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • c. het bouwperceel mag niet meer dan voor 50% worden bebouwd;
  • d. goothoogte is maximaal 3 m dan wel de hoogte van de 1e bouwlaag van het hoofdgebouw plus 0,25 m;
  • e. bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen is maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m;
  • f. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 5 m voor bouwpercelen met een oppervlakte tot 1.000 m²;
  • g. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m voor bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 1.000 m²;
  • h. hoogte van balkonhekken op aan- en uitbouwen en overkappingen maximaal 1,2 m ten opzichte van de hoogte van de 1e bouwlaag van aan-, of uitbouw of overkapping.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. paardenrijbakken, paddocks, stapmolens, longeercirkels en overige voorzieningen ten behoeve van het houden van paarden mogen niet worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel 2 m;
    • 3. pergola's 2,5 m;
    • 4. vlaggenmasten 6,5 m.

11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Paardenrijbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.3 sub a voor het realiseren van paardenrijbakken mits deze voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de paardenrijbak wordt achter het verlengde van de voorgevel van de voorste bebouwing gesitueerd;
  • b. paardenrijbak en paddock dienen achter de achtergevelgrens te worden gesitueerd;
  • c. de oppervlakte van de paardenrijbak bedraagt maximaal 800 m2;
  • d. de oppervlakte van een paddock bedraagt maximaal 400 m2;
  • e. de afstand van de paardenrijbak tot woningen van derden dient minimaal 25 m te bedragen;
  • f. de aanwezige natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de bestaande doorzichten mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de hoogte van de afrastering van de paardenrijbak bedraagt maximaal 1,5 m.

11.3.2 Afwijking bijgebouwen hobbyboer

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.2 voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen uitsluitend ten behoeve van hobbyboer-activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. aanvrager minimaal 1,5 ha grond in beheer bijbehorende gronden in beheer heeft of zal hebben;
  • b. de omvang van de activiteiten minimaal 4nge of vergelijkbare grootte in SO bedraagt;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen niet meer dan 1% van de bijbehorende gronden tot een maximum van 200 m2 mag bedragen;
  • d. een afstand van minimaal 25 m van de bebouwing tot gevoelige functies (woningen) wordt aangehouden;
  • e. de aanvraag is getoetst door een agrarisch deskundige;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad.

11.3.3 Verkleinen afstand aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.2 voor het verkleinen van de afstand van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig mag worden geschaad;
  • c. verkeersveiligheid mag niet worden geschaad.

11.4 Afwijken van de gebruiksregels t.b.v. een Bed & Breakfast

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1 voor een Bed & Breakfast, mits:

  • a. het gebruik als Bed & Breakfast ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;
  • b. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en (vrijstaande) bijgebouwen wordt gebruikt ten behoeve van Bed & Breakfast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonfunctie en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • d. geen onevenredige overlast voor omwonenden ontstaat;
  • e. ten hoogste drie kamers (zes slaapplaatsen) ten behoeve van Bed & Breakfast worden gebruikt;
  • f. wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

Artikel 12 Waarde - archeologie 3

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast het andere voor die gronden aangewezen gebruik, ook bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Bouwen en archeologisch onderzoek

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op de in artikel 12.1 bedoelde gronden alleen worden gebouwd ten behoeve van aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

2 Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 12.2.1.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

12.2.2 Uitzondering

Afwijking als bedoeld in artikel 12.2.1.2 is niet vereist, indien:

  • a. het nieuw te bebouwen oppervlak kleiner is dan 100 m²;
  • b. het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 100 m² en de grondbewerking niet dieper is dan 4 m +NAP, of als het maaiveld reeds lager is gelegen dan 4 m +NAP de grondbewerking niet dieper reikt dan 40 cm vanaf maaiveld;
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • d. op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.

12.2.3 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. Indien uit het archeologisch rapport, zoals bepaald in artikel 12.2.3.a, blijkt dat het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan het bevoegd gezag in ieder geval voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning, inhoudende een verplichting:
    • 1. tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

12.2.4 Advies archeologisch deskundige

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

12.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
12.3.1 Omgevingsvergunningplichtige werken

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 12.1 bedoelde gronden de volgende andere-werken uit te voeren:

  • a. het afgraven, woelen, menging, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage;
  • b. het ophogen van gronden;
  • c. het aanleggen, vergraven, verruimen, baggeren of dempen van sloten, vijvers en andere watergangen;
  • d. het verlagen of verhogen van het grondwaterpeil;
  • e. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van voorwerpen in de bodem.

12.3.2 Voorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. een omgevingsvergunning wordt verleend indien gebleken is dat de in artikel 12.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan niet zullen leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • c. voor zover de in artikel 12.3.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen daarvan kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend indien daaraan een of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

12.3.3 Advies archeologisch deskundige

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de archeologisch deskundige, omtrent de vraag of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

12.3.4 Uitzonderingen

Het in artikel 12.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing, indien:

  • a. de oppervlakte van het werk kleiner is dan 100 m²;
  • b. het nieuw te bebouwen oppervlak groter is dan 100 m² en de grondbewerking niet dieper is dan 4 m +NAP, of als het maaiveld reeds lager is gelegen dan 4 m +NAP de grondbewerking niet dieper reikt dan 40 cm vanaf maaiveld;
  • c. het gaat om werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • d. de werken en werkzaamheden:
    • 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning;
    • 2. de werken en werkzaamheden op aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek zijn gericht.
  • e. op basis van bureauonderzoek, inventariserend of aanvullend archeologisch vooronderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische relicten aanwezig zijn.

12.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het geheel of gedeeltelijk verwijderen van het bestemming 'Waarde - Archeologie', indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels

14.1 Bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inoud en/of afstand

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

14.2 Bestaand bebouwingspercentage

In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet en/of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt dat bebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

15.1 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
15.1.1 Algemeen

Gebruik van ruimten binnen een woning en in de bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met inbegrip van de gerealiseerde aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tot ten hoogste in totaal 50 m2 mag worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  • b. degenen die activiteiten in de woning uitvoert dient tevens de bewoner van de woning te zijn;
  • c. vergunningplichtige of meldingsplichtige activiteiten ingevolge de Wet milieubeheer zijn, met uitzondering van tandartsenpraktijken, niet toegestaan;
  • d. bedrijven maximaal in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan of bedrijven die voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf in de categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • e. er mag geen detailhandel en/of horeca plaatsvinden;
  • f. er mogen geen publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.

15.1.2 Afwijking van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 15.1.1 sub e ten behoeve van het toestaan van beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit, mits in verband staand met de activiteit;
  • b. het bepaalde in artikel 15.1.1 sub f ten behoeve van publieksaantrekkende beroeps- of bedrijfsactiviteiten, mits dit gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting- en parkeersituatie ter plaatse.

15.2 Verboden gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen, tenzij in hoofdstuk 2 anders is bepaald:

  • a. het (laten) opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, anders dan voorzover noodzakelijk is voor het normale onderhoud van tuinen en andere onbebouwde terreinen en het onderhoud van watergangen;
  • b. het (laten) opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan, anders dan voorzover dit het gevolg is van of direct samenhangt met het gebruik van een bedrijfserf, behorende bij een winkel of bedrijf, in overeenstemming met de desbetreffende bestemming;
  • c. het (laten) gebruiken van bebouwde dan wel onbebouwde gronden als of ten behoeve van een seksinrichting en/of prostitutie;
  • d. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van een discotheek;
  • e. het (laten) gebruiken van gronden voor opslag van bagger en grondspecie;
  • f. het (laten) gebruiken van opstallen, waaronder bijgebouwen, als zelfstandige woning met uitzondering van bestaande (bedrijfs)woningen;
  • g. het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak ten behoeve van reclame-uitingen;
  • h. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht;
  • i. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • j. het (laten) gebruiken van gronden ten behoeve van vuurwerkbedrijven.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Afmetingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  • e. de regels en toestaan dat (bedrijfs) woningen worden gebouwd of uitgebreid buiten bouwvlak of aanduidingsgrens “bedrijfswoning” indien anders de maximale inhoud van 650 m3 niet gerealiseerd kan worden; de (bedrijfs) woning mag hierbij niet groter worden dan 650 m3.

16.2 Voorwaarden

Afwijking als bedoeld in artikel 16.1 is slechts toegestaan, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Wijzigingsbevoegdheid voor geringe veranderingen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
  • b. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Parkeergelegenheid
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt voldaan aan de parkeernormen die zijn neergelegd in de "Nota Parkeernormen Castricum 2013", en indien deze normen gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging bij het bepalen of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken
19.1.1 Hoofdregel

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

19.1.2 Eenmalige afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van artikel 19.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 19.1.1 met maximaal 10%.

19.1.3 Uitzondering

Artikel 19.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.2 Overgangsrecht gebruik
19.2.1 Hoofdregel

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.2.2 Verbod

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 19.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 19.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.2.4 Uitzondering

Artikel 19.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Zanderij Noord'. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van [p.m.].