direct naar inhoud van Artikel 21 Waarde - Archeologie - 4
Plan: Duin en Bosch
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.BPB11DuinenBosch-VS01

Artikel 21 Waarde - Archeologie - 4

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming, met uitzondering van:

  • a. gebouwen die niet dieper reiken dan 2,5 m boven NAP;
  • b. gebouwen die niet dieper reiken dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. het slaan van heipalen over een oppervlakte van niet meer dan 5% van de footprint van het gebouw;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
21.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 21.2.1 voor het toestaan van de in de basisbestemming genoemde bouwwerken mits:

  • a. uit archeologisch onderzoek, of na advies van de gemeentelijk archeologiedeskundige, is gebleken dat het oprichten van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd niet zal leiden tot verstoring van archeologische resten;
  • b. voorzover het oprichten van het gebouw waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend waaraan de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1 Verboden uitvoering van werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden op de in artikel 21.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
21.4.2 Toelaatbaarheid

Deze omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 kan slechts worden verleend mits:

  • a. uit archeologisch onderzoek, of na advies van de gemeentelijk archeologiedeskundige, is gebleken dat het uitvoeren van het werk of de werkzaamheden waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd niet zal leiden tot onaanvaardbare verstoring van archeologische resten;
  • b. voorzover het werk of de werkzaamheden waarvoor omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend waaraan de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door de burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties. mede op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
21.4.3 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in lid 21.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. niet dieper reiken dan 2,5 meter boven NAP;
  • b. niet dieper reiken dan 0,5 m onder maaiveld;
  • c. normale onderhoudswerkzaamheden betreffen;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • e. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • f. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
21.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. een of meerdere bestemmingsvlakken met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4' van de verbeelding te verwijderen, indien:
    • 1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.