Plan: | Villagebieden 2013 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0376.BPVillageb2013-1144 |
Horeca
Wettelijk kader
Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH). De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid waarbij vooral is gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. De Staat is opgenomen in Bijlage 1 van de regels. Voor een nadere toelichting op de regeling van Horecavoorzieningen met de Staat van Horeca-activiteiten wordt verwezen naar Bijlage 5 van de toelichting.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied bevindt zich één horecavestiging: café-restaurant Rust Wat aan de Schapendrift 79. Net als bij bedrijvigheid, wordt er bij horeca naar gestreefd de milieubelasting voor omliggende woningen zoveel mogelijk te beperken door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. Het café-restaurant behoort tot categorie 1c uit de Staat van Horeca-activiteiten en past hiermee binnen de algemene toelaatbaarheid. Er worden verder geen nieuwe horeca-activiteiten mogelijk gemaakt binnen het plangebied. Het aspect horeca staat de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Wegverkeerslawaai
In dit bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is daarom achterwege gelaten.
Externe veiligheid
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.
Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.
Gemeentelijk beleid
De gemeenten in het gewest Gooi en Vechtstreek hebben in samenwerking met de brandweer een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.
Onderzoek
Risicorelevante inrichtingen
In en in de omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Bevi. Deze inrichtingen worden in dit bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt.
Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen
Uit provinciale risicokaart blijkt dat over de A27 (wegvak F43, A27 afrit 36 Almere stad - knooppunt Eemnes) vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Volgens het Basisnet Weg is de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg gelegen. Daarnaast is er geen sprake van een plasbrandaandachtsgebied en vindt er geen overschrijding van het groepsrisico plaats. Het plangebied bevindt zich op minimaal 200 m afstand tot de A27. Het aspect GR vormt daarom ook geen belemmering voor het op te stellen bestemmingsplan.
Ook over de A1 (wegvak N3, A1/A6 Knooppunt Muidenberg - A1/A27 Knooppunt Eemnes) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Uit het Basisnet Weg blijkt dat de PR 10-6 risicocontour niet buiten de weg is gelegen. Er is wel sprake van een plasbrandaandachtsgebied van 30 m. Er vindt geen overschrijding van het groepsrisico plaats. Het plangebied grenst direct aan deze weg. Binnen het plasbrandaandachtsgebied zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Het bestemmingsplan maakt daarnaast geen ontwikkelingen mogelijk. De aanwezigheid van deze weg levert dan ook geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggende bestemmingsplan. Indien binnen 200 m tot de A1 ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient nagegaan te worden of dit effect heeft op de hoogte van het GR (berekeningen). Is er sprake van een verhoging of een overschrijding, dan geldt voor de ontwikkeling een verantwoordingsplicht.
Over de Crailoseweg en de Prins Hendriklaan vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Vervoer van gevaarlijke stoffen over rails of over het water speelt geen rol in het bestemmingsplan.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door transportleidingen
Net ten zuiden van de Prins Hendriklaan en parallel aan de Crailoseweg (grotendeels buiten plangebied), is een tweetal aardgastransportleidingen gelegen. Ten aanzien van deze leidingen zijn de risicogegevens uit de onderstaande tabel van toepassing.
Tabel 5.2 Planologisch relevante leidingen in en nabij het plangebied
type leiding | diameter, druk | belemmeringen- strook | 1% letaliteitsgrens (m)* | 100% letaliteitsgrens (m)* | ||
aardgaseiding W-533-06-KR | 6'', 40 bar | 4 m | 100 | 50 | ||
aardgaseiding W-533-03-KR | 8'', 40 bar | 4 m | 70 | 40 |
* Afstanden zijn ter weerszijde van de leiding gemeten vanuit het hart van de leiding.
Een deel van het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de leidingen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, wel is er nog een aantal bouwmogelijkheden in het gebied op basis van het vigerende bestemmingsplan. Door deze kleinschalige ontwikkelingen zal het groepsrisico mogelijk toenemen. Gelet op de beperkte bebouwing in de omgeving van de leidingen, zal er geen sprake zijn van een overschrijding van de oriënterende waarde voor het GR en zal dit ook na realisatie van de bouwmogelijkheden niet zo zijn. Wel is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Deze verantwoording is hieronder opgenomen.
Verantwoording van het GR
Bij de verantwoording van het GR dient te worden gelet op de zelfredzaamheid van personen binnen het plangebied en de mogelijkheden voor hulpverlening en de bestrijding van rampen.
Zelfredzaamheid
Binnen het plangebied nabij de aardgastransportleidingen is voornamelijk sprake van woonbebouwing in een lage dichtheid. De bouwhoogte van de woningen is in alle gevallen laag, waardoor de gebouwen relatief makkelijk zijn te ontvluchten.
Functies waar minder zelfredzame personen verblijven (zoals scholen en verpleegtehuizen) binnen de 1% letaliteiteffectafstand van de leiding zorgen bij een eventueel incident voor een grote druk op de nood- en hulpdiensten. Binnen deze contouren zijn in het bestemmingsplan enkel woonbestemmingen opgenomen. Binnen deze bestemming zijn geen groepen verminderd zelfredzame personen aanwezig. Het gebruik van de gebouwen met de bestemming wonen voor het huisvesten van groepen senioren of het verlenen van zorg is daarnaast, om de zelfredzaamheid te vergroten, niet toegestaan. Uitzondering vormt de zorgwoning die mogelijk is gemaakt op het perceel met adres Prins Hendriklaan 19. Ter plaatse is een woning toegestaan die geschikt is voor mensen met een intensieve zorgvraag, waarin maximaal 7 mensen verzorgd worden. Het bouwvlak voor deze woning bevindt zich, dankzij de tussenliggende bestemming 'tuin', op 20 m van de hogedrukaardgasleiding van 6” zodat deze niet binnen de 1% letaliteiteffectafstand is gelegen.
Het plangebied is tevens relatief goed te ontvluchten. Er bestaan verschillende, van de risicobron af georiënteerde, wegen (onder andere de Koningin Emmalaan en de Prinses Julianalaan) en op korte afstand ligt een oprit naar de A1.
Hulpverlening
De brandweer bevindt zich op enige afstand in de kern van Blaricum, maar kan het deel van het plangebied waar de gasleidingen zijn gelegen relatief makkelijk bereiken via de Naarderweg en de Boissevainweg. Overige aanrijdroutes zijn relatief lang, maar het desbetreffende deel van het plangebied is ook goed bereikbaar voor de brandweer van Laren en Bussum. Secundair bluswater in de vorm van oppervlaktewater is in het plangebied weinig of niet aanwezig. Voor bluswater is de brandweer daarom afhankelijk van de beschikbare brandkranen.
Conclusie
In en nabij een deel van het plangebied bevindt zich een tweetal aardgastransportleidingen. De leidingen voldoen aan de vigerende normstelling. Aangezien zich in dit deel van het plangebied slechts een bebouwing in een lage dichtheid voorkomt, veroorzaken de leidingen een beperkt GR. Voor het GR is daarom een verantwoording opgenomen. Het GR wordt, gelet op de mogelijkheden met betrekking tot zelfredzaamheid en hulpverlening binnen het plangebied, aanvaardbaar geacht.
Luchtkwaliteit
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
Aangezien het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en de bestaande bouwmogelijkheden ruim onder de 1.500 woningen is gelegen, zal de uitvoering van het plan 'niet in betekende mate' bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de ontsluitende wegen. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de A1, A27 en Torenlaan (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Bodemkwaliteit
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat er plaatselijk in het plangebied historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. Ook zijn er enkele locaties die in het verleden onderzocht of gesaneerd zijn. Dit geldt onder meer voor de locatie van de nieuwe woningen aan de Dwarslaan.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen, of bij de realisatie van de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan, zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Indien nodig zal de bodem worden gesaneerd, zodat deze geschikt is voor de nieuwe functie.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
Zwembaden
Op kavels waar ruimte is voor een zwembad voor eigen gebruik worden deze steeds vaker aangelegd. Dit gebeurt vrijwel alleen wanneer er sprake is van voldoende privacy. Hierdoor vindt vrijwel geen aantasting plaats van het openbare gebied. In verband met eventuele overlast voor omwonenden, dienen (buiten)zwembaden op een minimale afstand van 10 m van de perceelsgrenzen te liggen. Onder voorwaarden kan bij percelen die een kleinere breedte dan 25 m hebben, ontheffing verleend worden voor het verkleinen van de afstand tot 7 m.