direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Blaricum Dorp 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0001.png"

1.1 Uitspraak Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State

Op 8 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) een uitspraak gedaan met betrekking tot beroepen die waren ingesteld tegen voorliggend plan. In de uitspraak is een einduitspraak gedaan voor de volgende plandelen:

  • Schapendrift 37: het noordelijk deel van het perceel met de bestemming Tuin is vernietigd. Als gevolg hiervan geldt voor dit deel de regeling uit het bestemmingsplan 'Blaricum Dorp 2007'.
  • Achterom 14: de functieaanduiding 'parkeerterrein' op dit perceel wordt vervangen door de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeerplaatsen'.

De RvS heeft de gemeenteraad opgedragen de bovenstaande punten binnen 4 weken te verwerken in het vastgestelde plan.

Voor twee planonderdelen is een tussenuitspraak gedaan, te weten:

  • Achterom 7 en 7a: de RvS heeft de gemeenteraad opgedragen om binnen 16 weken een nieuw besluit te nemen over de bestemming Tuin op het perceel Achterom 7 en 7a.
  • Schapendrift 45-45: de RvS heeft de gemeenteraad opgedragen om binnen 20 weken haar besluit om het perceel de bestemming 'Agrarisch' te geven nader te motiveren of een nieuw besluit te nemen.

In de versie van het plan dat u nu leest zijn de eerste twee onderdelen van de uitspraak verwerkt.

1.2 Aanleiding en doel

Voor het dorpsgebied van Blaricum, met uitzondering van het overgrote deel van het beschermde dorpsgezicht en de villagebieden, is een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het vigerende bestemmingsplan Dorp is op 20 december 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. In 2010 heeft een 1e herziening van het bestemmingsplan plaatsgevonden. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dienen bestemmingsplannen iedere 10 jaar geactualiseerd te worden. Dit betekent dat er in 2017 een actueel bestemmingsplan Dorp vastgesteld dient te worden. De actualisatieplicht vormt dan ook de concrete aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan.

Het doel van het nieuwe bestemmingsplan is om een actuele regeling voor het bestaande dorpsgebied van Blaricum op te stellen welke voldoet aan alle digitale en andere landelijke vereisten. Tegelijkertijd wordt de visie op het centrum van Blaricum die op 5 juli 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld in dit bestemmingsplan verwerkt. Het bestemmingsplan is grotendeels actualiserend van aard, waarbij de huidige wijze van bestemmen wordt omgezet naar de huidige landelijke standaarden en digitale vereisten. Het betreft hier de opbouw en naamgeving van bestemmingsregels volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en de bijbehorende digitale vereisten (waaronder IMRO2012). Het nieuwe bestemmingsplan zal conform de wettelijke vereisten dan ook digitaal raadpleegbaar worden via de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl.

In zijn algemeenheid geldt dat alle ontwikkelingen die de afgelopen tien jaar hebben plaatsgevonden in dit bestemmingsplan zijn meegenomen. Bovendien worden dezelfde wijzigingsbevoegdheden als in het vigerende plan Dorp 2007 in dit bestemmingsplan overgenomen. De kwalitatieve uitstraling van Blaricum wordt mede bepaald door de aanwezige bebouwing. Het bestemmingsplan Dorp kent reeds specifieke conserverende bouwregels. Deze zijn overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen met een ruimtelijke impact zijn binnen het plangebied uitsluitend toegestaan indien hierover afzonderlijk besluitvorming heeft plaatsgevonden. Kortom, in dit bestemmingsplan wordt geregeld wat noodzakelijk is om de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied te behouden zonder dat op voorhand ruimtelijk aanvaardbare bouwinitiatieven of (beperkte) functiewijzigingen onmogelijk worden gemaakt.

1.3 Centrumvisie en Nota van Uitgangspunten

Voorafgaand aan dit bestemmingsplan heeft de gemeente de centrumvisie Blaricum uitgewerkt waarmee richting wordt gegeven aan de toekomst van het centrum. In deze centrumvisie zijn de aandachtspunten, wensen en ontwikkelingen die van belang zijn voor het centrumgebied in kaart gebracht. Hierbij gaat het om het behouden van een vitaal en levendig centrum, met een kwalitatieve ruimtelijke uitstraling. Er is voor gekozen ruimte te geven voor publieksgerichte dienstverlening en detailhandel, maar er is ook geconstateerd dat een verdere uitbreiding van het horeca aanbod in het centrum niet wenselijk is. In een op 24 januari 2017 door de gemeenteraad vastgestelde Nota van Uitgangspunten is de centrumvisie vertaald naar een regeling voor het voorliggende bestemmingsplan. Deze regeling is een aanvulling op de reeds bestaande regeling voor het bestemmingsplan Dorp uit 2007.

Verder gelden de algemene uitgangspunten die gebaseerd zijn op het nu geldende beleidskader en actuele wet- en regelgeving. Het nieuwe bestemmingsplan bevat een actuele en adequate juridische regeling, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt wordt gehanteerd. Dit betekent niet dat er in het geheel niets kan veranderen binnen het nieuwe bestemmingsplan. Veranderingen in de vorm van beperkte uitbreidingen van woningen en andere panden, nieuwe bijgebouwen, het toestaan van dubbele bewoning in grotere woningen of juist het samenvoegen van woningen, of gewenste functieveranderingen dienen mogelijk te blijven binnen een aantal randvoorwaarden.

Daarnaast kan er sprake zijn van specifieke initiatieven of gemeentelijke projecten die vanuit enigerlei oogpunt wenselijk zijn. Uitgangspunt is wel dat grotere, nieuwe ontwikkelingen die gevolgen hebben voor de ruimtelijke en/of functionele structuur, uitsluitend mogelijk worden gemaakt indien de projecten zijn onderbouwd en er afzonderlijk besluitvorming over heeft plaatsgevonden. Per initiatief dient bekeken te worden wat vanuit ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt toelaatbaar is.

1.4 Ligging en begrenzing plangebied

Het bestemmingsplan omvat het huidige bestemmingsplan 'Dorp Blaricum 2007' en een zeer klein deel van het bestemmingsplan 'Beschermd Dorpsgezicht'. Het plangebied wordt daarmee gevormd door het dorpsgebied (behoudens het grootste deel van het beschermd dorpsgezicht). Aan de noordzijde wordt de plangrens achtereenvolgens bepaald door de Bergweg, de Meentzoom en de sportvelden. De oostelijke grens wordt gevormd door de Goyergracht (tevens gemeente en provinciegrens). Aan de zuid- en zuidwestzijde wordt de plangrens hoofdzakelijk gevormd door de Schapendrift, de Eemnesserweg en de Verbindingsweg. De westelijke plangrens wordt niet gevormd door een aantal wegen, maar volgt een aantal kadastrale percelen. Het plangebied van het nieuwe bestemmingsplan komt daarmee grotendeels overeen met het plangebied van het vigerende bestemmingsplan 2007.

Het plangebied is ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan beperkt uitgebreid. Voor een zeer klein deel van het plangebied dat in de huidige situatie binnen het bestemmingsplan 'Beschermd Dorpsgebied' valt, geldt dat het binnen het nieuwe bestemmingsplan Dorp wordt getrokken. Dit omdat het karakter en de (cenrum)functie beter aansluit bij het dorpsgebied, waaronder het centrum van het dorp. Het betreft gronden en een viertal gebouwen aan de Burgemeester Heerschopweg, Middenweg en Dorpsstraat. De uitbreiding van het plangebied is in rood weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0002.png"

Figuur 1.1 Plangebied bestemmingsplan Dorp 2017 in vergelijking met plangebied 2007

1.5 Opzet van het nieuwe bestemmingsplan

Het bestemmingsplan vervangt geheel het vigerende bestemmingsplan Dorp inclusief de 1e herziening.

Uitgangspunt voor de bestemmingsregeling is dat inhoud van de bestaande regeling wordt overgenomen, zowel voor wat betreft gebruiks- als de bouwregels. Voor enkele specifieke onderwerpen heeft, mede naar aanleiding van de centrumvisie, een inhoudelijke wijziging van de bestaande bestemmingsplanregels plaatsgevonden.

1.6 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt allereerst het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt het relevante ruimtelijke beleid van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 3 is een ruimtelijke analyse van het plangebied opgenomen. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan de historie van het plangebied, de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden, de ruimtelijke opbouw van het gehele plangebied en een analyse van de verschillende te onderscheiden deelgebieden. Tot slot wordt in dit hoofdstuk een beschrijving op hoofdlijnen gegeven van de toekomstige ontwikkelingen. In hoofdstuk 4 wordt voorts een functionele analyse gegeven van het plangebied. De verschillende voorkomende functies worden beschreven en geanalyseerd. In hoofdstuk 5 wordt specifiek ingegaan op de sectorale aspecten. In hoofdstuk 6 is de juridische planbeschrijving opgenomen. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. Ook wordt een toelichting gegeven op de voorkomende bestemmingen en de bijbehorende voorschriften alsmede op de overige bepalingen. In hoofdstuk 7 tenslotte is de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Ruimtelijk beleidskader

2.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Hieronder is dit beleid nader beschreven. Het relevante rijksbeleid is opgenomen in paragraaf 4.2. Paragraaf 4.3 behandelt het provinciale en regionale beleid. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 4.4. Paragraaf 4.5 geeft de conclusie. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de volgende hoofdstukken wordt op een aantal plaatsen verwezen naar beleid of beleidsnotities die niet in dit hoofdstuk worden behandeld. Daar waar relevant, is het gemeentelijk beleid in de voorgaande hoofdstukken behandeld.

2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte (SVIR). De Structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De richting die hierin wordt aangegeven is: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

Daarnaast verstevigt de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral de gemeente.

De SVIR geeft wel aan dat unieke cultuurhistorische waarden moeten worden geborgd. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet hieraan. De cultuurhistorische waarden worden in het plangebied geborgd.

Enkele in de SVIR beschreven beleidskeuzes hebben betrekking op de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur is in de structuurvisie aangewezen. Voor het plangebied is dit relevant aangezien het plangebied voor een klein deel is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Het onderhavige bestemmingsplan heeft als doel het waarborgen van unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied. Hierdoor wordt een leefbare omgeving behouden.

De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Barro (voorheen AMvB Ruimte) bevat inhoudelijke regels van de rijksoverheid waaraan onder andere bestemmingsplannen moeten voldoen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met het Barro geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast. Gezien de ligging van het plangebied en de aard van het plan (conserverend) vormt het rijksbeleid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Naast het Barro zijn op 1 oktober 2012 de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) gewijzigd. Deze veranderingen in regelgeving hebben consequenties voor ruimtelijke plannen van provincies en gemeente. Deze plannen moeten in lijn worden gebracht met de nieuwe regelgeving.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De ladder bestaat uit de volgende stappen;

  • 1. Beoordeling of de voorziene ontwikkeling voorziet in een regionale behoefte;
  • 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, moet vervolgens beoordeeld worden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van herstructurering en transformatie;
  • 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd dan moet de ontwikkeling zo mogelijk worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten kan worden.

Het voorliggende bestemmingsplan is actualiserend van aard. Dit betekent dat het bestemmingsplan geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt. Wel is er ruimte voor enige flexibiliteit. Toetsing van het bestemmingsplan aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet aan de orde.

2.3 Provinciaal en regionaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2009)

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • 2. Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • 3. Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Door globalisering, klimaatveranderingen en demografische veranderingen, kiest de provincie Noord-Holland ervoor om mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook om bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie het landelijke gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houden ze de voeten droog. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken.

Het onderhavige bestemmingsplan is actualiserend en laat slechts zeer beperkt nieuwe ontwikkelingen toe. Hierbij ligt de focus op het behoud van het karakter en de identiteit van het plangebied. Dit uitgangspunt is in lijn met het provinciale beleid.

Provinciale ruimtelijke verordening (januari 2016)

Op 13 juli 2010 is de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) vastgesteld. Op 15 januari 2016 is de geactualiseerde versie van deze verordening vastgesteld. Deze verordening is het instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid. Uitgangspunt is dat de provincie niet meer regelt dan strikt noodzakelijk. Waar sectorale regelgeving voldoende werd geacht, is geen regeling opgenomen in de ruimtelijke verordening. Voor de inzet van de verordening is het nodig dat:

  • de provincie zich verantwoordelijk acht voor de doorwerking van het provinciale belang;
  • het belangen betreft die generiek van aard zijn dus voor alle- of in ieder geval een groot aantal- gemeenten eenduidige normstelling vragen ten behoeve van ontwikkeling van hun planologisch beleid;
  • regeling in bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen of beheersverordeningen mogelijk is en;
  • het niet gaat om tijdelijke situaties.

Het plangebied is bijna volledig gelegen binnen het bestaand bebouwd gebied zoals aangegeven in de verordening. Een kleine gedeelte, namelijk de parkeerplaats Bellevue, is gelegen buiten het bestaand bebouwd gebied (BBG). De parkeerplaats is echter een voorziening behorend bij bestaande bebouwd gebied.

Voorts blijkt het plangebied ter plaatse van de Schapendrift deels binnen de Ecologische hoofdstructuur te zijn gelegen waarmee in het onderhavige bestemmingsplan rekening wordt gehouden. Uit de verordening vloeien verder geen specifieke aandachtspunten voort voor dit actualiserende bestemmingsplan.

Provinciale Milieuverordening (2011)

In de Provinciale Milieuverordening (PMV) kan de provincie extra regels opnemen voor specifieke problemen in de provincie. De regels hebben voornamelijk betrekking op grondwaterbeschermingsgebieden, stiltegebieden, aardkundige monumenten en aardkundige waarden. Een deel van het plangebied ligt in een gebied dat is aangeduid als aardkundig monument met aardkundige waarden. In het gebied ('t Gooi Noord, Tafelbergheide, Bikbergen en Limitsche Heide) zijn onder andere een stuwwal met sandr (spoelzandwaaier), smeltwaterdalen dekzand en klifjes aanwezig. Het oorspronkelijke reliëf moet in stand worden gehouden. Afgraven, ontgronden, egaliseren, versnipperen en groot- en kleinschalige ingrepen zijn niet toegestaan in dit gebied. Indien hiervan wel sprake is, moet een ontheffing van de PMV worden aangevraagd. Aangezien dit regelgeving is die losstaat van het bestemmingsplan, is hiervan geen vertaling gemaakt in de regels van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk. Daarom staat de PMV de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.


Plan van aanpak Regionale Actieprogramma's Wonen

Het college van Gedeputeerde Staten heeft het 'Plan van aanpak, Regionale Actieprogramma's Wonen 2011-2015 (RAP's) in de steigers' vastgesteld. De provincie Noord-Holland streeft ernaar dat 'in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu', zo staat in de provinciale Woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020'. Om dit te bereiken, stelt de provincie met de regio's Regionale Actieprogramma's (RAP's) op. In deze RAP's worden regionale afspraken opgenomen over de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammering.

Regionale woonvisie van de 9 gemeenten uit het gewest Gooi- en Vechtstreek 2007-2020 (2008)

Kernambities op het gebied van wonen zijn:

  • een economisch en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  • meer beweging en meer keuze op de woningmarkt in het algemeen, en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, in concreto jongeren, jonge gezinnen en ouderen die zorg nodig hebben;
  • diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  • de Gooi- en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.

Er zijn drie strategieën onderscheiden die de regio in gaat zetten om de ambities te verwezenlijken:

  • focus op mensen met minder kansen op de woningmarkt, met name jongeren, jonge gezinnen van 30-45 jaar, en mensen die wonen met zorg combineren;
  • creëren van een gedifferentieerder woonaanbod door het stimuleren van dynamiek op de woningmarkt, zowel door innovatief bouwen en herstructureren, als door het optimaliseren van de mogelijkheden die de bestaande voorraad biedt;
  • inzet van vernieuwende en creatieve instrumenten en ideeën.

Er zijn regionale afspraken gemaakt op het gebied van woningvoorraad, wonen, zorg en welzijn, regionaal woningbouwprogramma, innovatie en monitoren. De woningmarkt aan de oostkant van de regio, het bosrijke gebied van Blaricum en Laren, zit vast voor mensen die niet heel veel te besteden hebben. Hier zijn de huizen duur, is er relatief weinig sociale voorraad en zijn er weinig kansen voor nieuwbouw en transformatie. Gezien de (te) kleine omvang van de sociale voorraad in Blaricum, moet deze voorraad minimaal gehandhaafd blijven. Kleinschalige transformaties en het aanpassen van woningen aan een verouderende bevolking behoren wel tot de opties.

Masterplan wonen, zorg en welzijn voor ouderen (2002)

Deze beleidsnotitie is opgesteld in 2002 voor de gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren (BEL-gemeenten) nadat duidelijk werd dat in deze gemeenten op het gebied van huisvesting te weinig woningen voor ouderen in de gemeenten aanwezig zijn en dat het aanwezige woningbestand niet adequaat genoeg is. In de nota wordt in grote lijnen het woon-, zorg- en welzijnsbeleid voor ouderen in het BEL-gebied voor de komende 10 tot 15 jaar uiteengezet. De hoofddoelstelling van het BEL-ouderenbeleid is dat 'senioren zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen'. Daarom moeten er in de gemeenten voldoende woningen aanwezig zijn die (ook) voor senioren geschikt zijn. De senioren van tegenwoordig zijn, gemiddeld genomen, financieel daadkrachtiger, willen zo lang mogelijk zelfstandig wonen, zijn mondiger en hechten sterk aan hun privacy.

2.4 Gemeentelijk beleid

Strategische Visie Blaricum (2010)

De strategische visie 'Blaricum, authentiek dorp in 't Gooi' schetst een beeld van de ontwikkelingsrichting van Blaricum voor de komende 20 jaar. De visie laat zien wat de huidige en gewenste identiteit van Blaricum is en hoe de gemeente Blaricum er in 2030 uitziet. Met de strategische visie kan de gemeente beleidskeuzes voor de toekomst maken. Een onderdeel van de visie is een uitvoeringsprogramma tot 2015. Hierin staan de maatregelen benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om aan de gewenste toekomst van Blaricum te werken. De strategische visie bevat een aantal ruimtelijke uitwerkingen. Hiermee fungeert de strategische visie tevens als structuurvisie, die elke gemeente wettelijk gezien verplicht is op te stellen.

Het dorpse/kleinschalige karakter en het groene en sociale en vrije karakter zijn sterke kernwaarden die voor de toekomst behouden moeten blijven. Om dit na te streven is in de visie een aantal doelstellingen geformuleerd:

  • ontmoeten stimuleren;
  • fysieke verbindingen versterken;
  • recreatie verbeteren;
  • centrumgebieden meer kwaliteit geven;
  • handhaven dorpse karakter;
  • streven naar evenwichtige bevolkingsopbouw.

Concrete uitgangspunten voor het plangebied zijn het beschermen en beheren van het groene karakter en het autoluw maken van het centrum. Boerderijen, klinkerwegen, lage hagen en bomen moeten voorts worden beschermd en moeten beeldbepalend zijn.

Centrumvisie Blaricum (2016)

Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad een visie vastgesteld voor het centrum van Blaricum. De centrumvisie is via een uitgebreid inspraaktraject tot stand gekomen. Het doel van de centrumvisie is om inzichtelijk te krijgen welke ontwikkelingen het functioneren van het centrum in de komende jaren kunnen beïnvloeden, of er verbeteringen of veranderingen in het centrum nodig zijn en, zo ja, hoe hier in de toekomst mee om dient te worden gegaan. Ook laat de centrumvisie zien wat er goed gaat in het centrum en wat er gedaan kan worden om dit zo te houden. De centrumvisie is op thematische wijze opgebouwd en gaat in op de belangrijkste hoofdthema's voor het centrumgebied, te weten ruimtelijke kwaliteit, publieksgerichte functies en detailhandel, het horecabeleid en parkeren.

Nota Erfafscheidingen, hekken, hagen en toegangspoorten Blaricum

Voor erf- en perceelsafscheidingen en toegangspoorten heeft de gemeente specifiek beleid opgesteld. In de nota Erfafscheidingen, hekken, hagen en toegangspoorten in Blaricum wordt beschreven aan welke voorwaarden hekken en poorten (aan de voorzijde) moeten voldoen in het Villagebied en Dorp. De nota vormt een aanvulling op het gemeentelijke welstandsbeleid. De nota komt voort uit de de grote impact van erf- en perceelsafscheidingen (inclusief toegangspoorten) op het straatbeeld. In de nota zijn maximale hoogtes vastgelegd voor onder andere erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten Zodoende is gewaarborgd dat het open beeld niet wordt aangetast. Onder voorwaarden kan van de regel afgeweken worden maar hieraan zijn gedetailleerde voorwaarden gekoppeld, zoals het terugliggen ten opzichte van de perceelsgrenzen, het inplanten met hagen en de transparantie van de erfafscheiding.

Groenvisie Blaricum (2006)

Met de Groenvisie Blaricum wordt een eerste aanzet gegeven tot een doelgerichte inrichting en beheer van het gemeentelijk groen. Hierbij staat de missie 'instandhouding van een samenhangende groenstructuur, waarin duurzaam beheer centraal staat en overlast van groen wordt voorkomen' centraal. De Groenvisie heeft betrekking op al het openbaar groen van de gemeente Blaricum. De natuurgebieden in beheer van Stichting Goois Natuurreservaat vallen buiten dit plan.

Bomenbeleidsplan gemeente Blaricum (2008)

Het Bomenbeleidsplan staat als beleidsplan niet op zich. Het vormt samen met de groenvisie en de Algemene Plaatselijke Verordening het totale kader van afspraken en ambities over de wijze waarop met bomen wordt omgegaan in de gemeente Blaricum. Zowel de landschappelijke waarde, de maatschappelijke waarde als de functie van bomen voor natuur en recreatie dient behouden te blijven, dan wel versterkt te worden.

Bomenstructuurkaart (2009)

Ter aanvulling op de Groenvisie (2006) en het bomenbeleidsplan (2008) is een bomenstructuurkaart en toelichting opgesteld. Om de bomenstructuur voor de toekomst te bewaren is per structuuronderdeel (route/weg/straat) aangegeven wat het streefbeeld is. Voor deze streefbeelden gelden bijbehorende maatregelen. Deze worden opgenomen in een nog op te stellen bomenbeheerplan. Op deze wijze kan het groene karakter van Blaricum beter bewaard blijven.

Bermenbeleid (2009)

De raad van de gemeente Blaricum heeft in mei 2009 de Nota Bermenbeleid vastgesteld. In deze nota is een uniform beleid ten aanzien van de bermen in Blaricum opgesteld met daarin duidelijke richtlijnen ten aanzien van de berminrichting. Wat betreft het gebruik van de berm als parkeergelegenheid is de volgende tekst opgenomen in de Nota Bermenbeleid:

'Artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 heeft betrekking op de bermen in de gemeente Blaricum. Hierin wordt bepaald dat de berm tot de weg behoort. De berm is dus een onderdeel van de weg. Op grond van de Wegenwet is de gemeente voor de wegen en bermen, die in de gemeente liggen de wegbeheerder. De eigenaar en de onderhoudsplichtige van een berm moeten het toestaan dat het verkeer van de berm gebruik kan maken. Dit betekent zowel het over de berm rijden als ook het parkeren in de berm.'

Woningbehoeftenonderzoek (2008)

De gemeente Blaricum heeft in 2008 een woningbehoeftenonderzoek (WBO) uitgevoerd. Het WBO geeft antwoord op de vraag welke woonwensen de inwoners van Blaricum hebben. Daarnaast wordt hierin aangegeven wat er gebouwd kan worden om te voorzien in de behoefte van overige huishoudens. Het WBO biedt bovendien dieper inzicht in het aandeel verhuisgeneigden, de woonwensen van aan Blaricum economisch gebondenen, de woonwensen van jonge starters en het aantal huishoudens dat hun woning in Blaricum op niet al te lange termijn zal vrijmaken (finishers). Daarnaast biedt de verhuisketenanalyse inzicht in de vraag welke type nieuwbouwwoningen het meest effectief is om de gewenste doorstroom op gang te krijgen. Uit het WBO komt naar voren dat in Blaricum vooral behoefte is aan eengezinskoopwoningen in het goedkopere segment (starters) en naar huurappartementen. Op de lange termijn is op basis van demografische ontwikkelingen een toename van de behoefte aan huurwoningen (met name appartementen en kleine goedkope eengezinshuurwoningen) te verwachten en grote eengezinskoopwoningen. Daarnaast kunnen voor vestigers duurdere eengezinskoopwoningen worden gebouwd.

Kadernota Woonbeleid 2011-2014

De gemeente Blaricum heeft voor de periode 2011-2014 een kadernota woonbeleid vastgesteld.

In de Kadernota is aangegeven hoe het wonen zich in de komende periode moet ontwikkelen in Blaricum. De gemeente stelt zich ten doel om te zorgen voor een goed woon- en leefklimaat voor de eigen inwoners. Het realiseren van het hoofddoel is uitgewerkt in de volgende drie thema's:

  • 1. aandacht voor huisvesting van lage inkomens;
  • 2. voor iedere doelgroep een thuis, met bijzonder aandacht voor starters/jonge gezinnen en senioren;
  • 3. nieuwbouw en bestaande woningvoorraad.

Deze kadernota is vertaald naar een prestatie overeenkomst tussen de gemeente Blaricum en woningbouwcoöperaties, welke geldig is de periode 2013-2016. De ambities in deze overeenkomst sluiten aan bij de thema's zoals beschreven in de kadernota. Wel is de ambitie toegevoegd dat er nagedacht moet worden over een goede afstemming tussen wonen, zorg en welzijn en zorgproducten voor ouderen.

Verkeerscirculatieplan Blaricum (2007)

In januari 2007 is het Verkeerscirculatieplan (VCP) Blaricum vastgesteld door de raad. De doelstelling van dit verkeersbeleid is hierin als volgt geformuleerd: 'Het garanderen van een betrouwbare bereikbaarheid, dusdanig dat het sociaaleconomisch functioneren van de gemeente Blaricum duurzaam wordt gestimuleerd en gelijktijdig de leefbaarheid en de veiligheid niet extra worden belast'. Het parkeren in Blaricum wordt apart genoemd in het VCP. Ten aanzien van het parkeren zijn de volgende hoofdpunten van belang.

  • Het parkeerbeleid vindt plaats volgens de Algemene Politieverordening: parkeren is toegestaan in parkeervakken, in bermen en op straat. Voor bedrijven wordt primair gestreefd naar parkeren op eigen terrein.
  • Over parkeren rond voorzieningen is opgenomen dat bij functieverandering of -uitbreiding er in Blaricum gestreefd wordt naar zoveel mogelijk parkeren op eigen terrein. Doelstelling is geen nieuwe of extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte te faciliteren.
  • Wanneer in de toekomst nieuwbouwprojecten gerealiseerd worden buiten de reeds vastgesteld projecten moet het gewenste aantal parkeerplaatsen bepaald worden aan de hand van de kerncijfers uit het ASVV 2004 (CROW). Het autobezit in Blaricum ligt hoog, daarom wordt geadviseerd om de maximum kerncijfers te gebruiken.

Hernieuwde aanpak parkeerproblematiek oude dorp

Op 18 oktober 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met een hernieuwde aanpak van de parkeerproblematiek die in het oude dorp van Blaricum is. In het kader hiervan wordt in het oude dorp een blauwe zone ingesteld, waar op maandag tot en met zaterdag tussen 9 uur en 18 uur voor maximaal 1,5 uur kan worden geparkeerd. Langparkeerders moeten uitwijken naar de parkeerplaats Bellevue.

Milieubeleidsplan Blaricum 2013-2016

In navolging op de voorgaande milieubeleidsplannen is voor de gemeenten Blaricum en Laren een nieuw gezamenlijk milieubeleidsplan voor de periode 2013-2016 opgesteld. In het Milieubeleidsplan Blaricum 2013-2016 'Samen op weg naar een duurzame en veilige leefomgeving' is de volgende doelstelling voor het milieubeleid geformuleerd: 'Het waarborgen van de kwaliteit van de leefomgeving op minimaal wettelijk niveau, maar daarnaast streven naar een bovenwettelijk niveau.' In het milieubeleidsplan worden concrete nieuwe werkzaamheden beschreven, maar vooral ook reeds in het verleden gemaakte keuzes op het gebied van milieu bestendigt. Een groot deel van de activiteiten betreft uitvoering geven aan wettelijke taken. Naast de activiteiten op het gebied van vergunningverlening en handhaving gaat het hierbij bijvoorbeeld om het inbrengen van de verschillende milieuaspecten in bestemmingsplannen, het saneren en beheersbaar maken van historische bodemverontreinigingen, het opstellen van actieplannen geluid, de energielabeling van gemeentelijke gebouwen en het jaarlijks opstellen van de milieuprogramma’s en jaarverslagen. De niet wettelijk verplichte werkzaamheden dragen voornamelijk bij aan het behalen van de missie die de beide gemeenten hebben benoemd: “een goede en gezonde leefomgevingskwaliteit realiseren en duurzaam ontwikkelen”.

De gemeente Blaricum wil een goede en gezonde leefomgevingskwaliteit realiseren. In die zin moet het schoon en veilig zijn. Belangrijk onderdeel van het miieubeleid is hoe wordt omgegaan met geluidhinder.

Nota Geluidbeleid (2016)

Op 13 september 2016 heeft de gemeenteraad de Nota Geluidbeleid vastgesteld. In deze nota wordt aangegeven hoe de gemeente met het aspect geluid omgaat. Daarmee is een toetsingskader beschikbaar dat wordt gehanteerd bij vergunningverlening, vestiging van bedrijven, voorbereiding en actualisatie van bestemmingsplannen en het vaststellen van hogere waarden. De regels die gelden op het gebied van geluid zijn in diverse wetten vastgelegd, waaronder de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer. De wettelijke regels geven echter ook op bepaalde punten een zekere beleidsvrijheid waar door de gemeente invulling aan gegeven kan worden. Middels deze nota wordt dit gedaan.

De reikwijdte van de nota betreft de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor geluid. De nota is dus vooral bedoeld om de uitgangspunten binnen de gemeentelijke organisatie te verhelderen en ook om het geluidbeleid nog beter te laten aansluiten bij de ambities die de gemeente heeft om een passende geluidkwaliteit te realiseren. De Nota Geluidbeleid dient onder andere ter invulling van de bevoegdheden met betrekking tot:

  • het vaststellen van Hogere Waarden o grond van de Wet geluidhinder;
  • het verlenen van milieuvergunningen en het stellen van maatwerkvoorschriften op basis van de Wet milieubeheer;
  • het verlenen van vrijstellingen en het vaststellen van bestemmingsplannen op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

De gemeente wil waarborgen dat de geluidbelasting aan de wettelijke randvoorwaarden voldoet en de door haar gewenste geluidniveaus niet worden overschreden. Dit betekent dat in deze nota industrielawaai, het lawaai afkomstig van wegverkeer op gemeentelijke wegen en van horeca en evenementen is opgenomen. In 2019 zal de nota worden geëvalueerd.

Monumentenbeleid (2006)

In 1963, 1984 en 1996 zijn de monumentale gebouwen en structuren in de gemeente Blaricum geïnventariseerd. Het oude dorp van Blaricum met de oude boerderijen, dorpsachtige bebouwing, hagen en kronkelende klinkerwegen is door het Rijk aangewezen als beschermd gezicht. Binnen de gemeente Blaricum zijn 73 objecten als Rijksmonument aangewezen. De gemeente heeft 78 objecten opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst. Daarnaast zijn er in de verschillende bestemmingsplannen gebieden en objecten aangegeven die beeldbepalend zijn of die cultuurhistorische waarden, landschappelijke waarden en/of natuurwaarden hebben. De gemeente heeft in 1983 een monumentenbeleid vastgesteld. In 2006 is een gewijzigde gemeentelijke monumentenlijst vastgesteld. De vertaling van het monumentenbeleid naar dit bestemmingsplan is toegelicht in paragraaf 3.3.1. In bijlage 1 is een inventarisatie van de monumenten opgenomen.

Welstandsnota (2009)

In 2012 is de basisnota Welstand Blaricum (2004) geëvalueerd en aangepast. De nota Welstand Blaricum voorziet in criteria ten aanzien van welstand. Voor de afgifte van omgevingsvergunningen vindt een welstandstoets plaats. Als de bouwactiviteit de wijziging van een monument betreft, dient er ook een vergunning in het kader van de Monumentenwet te worden aangevraagd. Voor advisering over de monumentenvergunning waren voorheen twee commissies werkzaam, te weten de welstandscommissie en de monumentencommissie. Per 1 oktober 2010 is de welstand- en monumentencommissie samengevoegd in de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Met deze commissie is zowel de welstand als de monumenten van de drie gemeenten ondergebracht in één commissie.

Archeologiebeleid (2011)

Op grond van de nieuwe Monumentenwet is de gemeente verantwoordelijk voor de omgang van archeologische waarden in het gemeentelijk grondgebied. Er moet rekening gehouden worden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. In het nieuwe archeologische bestel (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) gaat het om serieuze belangen. Om een goede afweging van het archeologische belang te kunnen maken heeft de gemeente Blaricum – samen met de gemeenten Eemnes en Laren – een eigen gemeentelijk archeologiebeleid vastgesteld. In de Beleidsnota archeologiebeleid worden een archeologische verwachtings- en waardenkaart, een beleidskaart en bestemmingsregels uiteengezet. De kaarten geven inzicht in gebieden met een lage, middelhoge of hoge archeologische verwachting en de daarbij behorende beleidsmaatregelen. De nota dient te worden geïmplementeerd in nieuwe bestemmingsplannen. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de archeologische (verwachtings-)waarden binnen het plangebied.

Beleidsnota beeldbepalende panden Blaricum (2012)

Blaricum kent een rijksbeschermd dorpsgezicht en een groot aantal rijks- en gemeentelijke monumenten. Via de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening is verbouwing en sloop van deze panden gereguleerd en worden de belangen vanuit het oogpunt van cultuurhistorie en monumentenzorg meegewogen. Het doel van deze bescherming is de instandhouding van monumentale en cultuurhistorische waarden. Naast de rijks- en gemeentelijke monumenten zijn in Blaricum veel beeldbepalende panden die niet in aanmerking komen om te worden aangewezen als monument, maar wel bijdragen aan de specifieke beeldkwaliteit van het dorpse karakter van Blaricum. De raad heeft aangegeven dat een betere bescherming van deze beeldbepalende panden gewenst is. In het onderhavige bestemmingsplan wordt een beschermende regeling opgenomen voor de beeldbepalende panden die gelegen zijn binnen het plangebied. De vertaling van het beleid beeldbepalende panden naar dit bestemmingsplan is toegelicht in paragraaf 3.3.1.

Beeldbepalende panden zijn geen monumenten en genieten geen wettelijke bescherming via de Monumentenwet en de gemeentelijke Monumentenverordening. De bescherming voor de beeldbepalende panden moet worden geregeld via de opname van deze panden in de bestemmingsplannen en de welstandsnota. Hiermee ontstaat een eenduidig toetsingskader voor het ontwikkelen en beoordelen van bouwplannen van beeldbepalende panden. Een beeldbepalend pand is als volgt gedefinieerd in de beleidsnota. 'Een beeldbepalend pand bezit beeldbepalende kwaliteiten of overige cultuurhistorische waarden die van betekenis is voor de directe omgeving van het object. Beeldbepalend is niet per definitie een aanduiding voor de esthetische kwaliteit van een gebouw of object, maar ook voor de beleving van een gebouw dat opvalt in zijn omvang of nadrukkelijk het beeld van de omgeving bepaalt bijvoorbeeld vanwege zijn stedenbouwkundige waarde.

In de beleidsnota is aangegeven dat de beeldbepalende panden bescherming verdienen tegen afbraak, verstoring, verplaatsing en wijziging voor zover de karakteristieke waarden verloren zouden kunnen gaan. Hiervoor worden in de welstandsnota en de bestemmingsplannen bepalingen opgenomen om dit te regelen. De beeldbepalende panden zijn (evenals de monumenten) in dit bestemmingsplan van een aanduiding 'karakteristiek' voorzien. Wijziging van deze panden is onder voorwaarden mogelijk. In bijlage 3 van de regels zijn de redengevende beschrijvingen van beeldbepalende panden opgenomen. Bij wijziging dient hieraan te worden getoetst. Tevens zijn beschermende regels opgenomen voor de beeldbepalende panden ten aanzien van sloop. Dit is uitsluitend toegestaan, indien zeker is dat er op dezelfde locatie een nieuw pand wordt gerealiseerd.

In de beleidsnotitie is voorts opgenomen onder welke voorwaarden nieuwe beeldbepalende panden kunnen worden aangewezen. In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarin deze panden eveneens kunnen worden aangeduid en waarbij de beschrijving in de bijlage kan worden opgenomen.

Agrarische nota Blaricum (2011)

De gemeenteraad van de gemeente Blaricum heeft in 2011 de Agrarische nota Blaricum vastgesteld. De nota is opgesteld om een balans te vinden tussen de elementen economische activiteit, dat wil zeggen de marktontwikkelingen voor agrarische bedrijfsvoering, het behoud van cultuurhistorische waarden en het behoud van het landelijke en in het bijzonder het specifieke agrarische karakter van het dorp.

Voor de agrarische bebouwing en gronden binnen de bebouwde kom is opgenomen dat onder voorwaarden nevenactiviteiten zijn toegelaten en dat vrijkomende agrarische bebouwing kan worden omgezet in andere functies. Aan de actieve ondersteuning in de bedrijfsvoering van de agrarische bedrijven worden geen gemeentelijke middelen meer besteed. Ook wil de gemeente gronden in de buitengebieden, die een agrarische of landschappelijke functie moeten houden, zoveel mogelijk in

eigendom en beheer bij derden onderbrengen.

Aan de Agrarische nota is een uitvoeringsnota gekoppeld. Kern van de uitvoeringsnota is dat de activiteiten vooral zijn gericht op eigendomsoverdracht van gemeentelijke gronden aan de Agrarische Stichting Blaricum (ASB) of de Stichting Goois Natuurreservaat (GNR) en op het via bestemmingsplannen sturen op behoud van het agrarisch karakter. In recente bestemmingsplannen is met het vastleggen van het karakter rekening gehouden.

Beleidsvisie externe veiligheid

De gemeenten in het gewest Gooi en Vechtstreek hebben in samenwerking met de brandweer een Beleidsvisie externe veiligheid opgesteld. Deze beleidsvisie bevat het samenhangend beleid ten aanzien van externe veiligheid. De beleidsvisie is kaderstellend voor het nemen van ruimtelijke besluiten en het verlenen van vergunningen waarbij externe veiligheid in het geding is.

2.5 Conclusie

Het plangebied wordt in de Provinciale Ruimtelijke Verordening grotendeels aangeduid als bestaand stedelijk gebied binnen het bestaand bebouwd, met uitzondering van de parkeerplaats Bellevue aan de noordzijde van het plangebied ter hoogte van de Huizerweg. De geconstateerde behoefte aan woningen en voorzieningen zal binnen het bestaand stedelijk gebied geaccommodeerd dienen te worden. In verschillende beleidsdocumenten wordt een tekort aan woningen voor starters en ouderen vastgesteld. Het toevoegen van woningen gericht op deze groepen kan de doorstroming op gang brengen, waardoor bestaande (eengezins)woningen vrijkomen voor gezinnen. Bij het realiseren van woningen voor ouderen is een zorgaanbod aan huis en in de directe omgeving van de woning een belangrijk aandachtspunt. Op gemeentelijk niveau gaat het beleid met name in op de aanwezige centrumvoorzieningen en centrumfuncties met de parkeervraag, de te beschermen groen- en cultuurhistorische waarden (waaronder monumenten), geluidsoverlast en aanwezige agrarische bedrijven in de dorpskern.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke analyse

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt een ruimtelijke analyse gegeven van het plangebied. Paragraaf 3.2 gaat in op de historie van Blaricum, waarna paragraaf 3.3 een beschrijving geeft van de waardevolle cultuurhistorische en archeologische aspecten in het plangebied. De ruimtelijke opbouw van het plangebied wordt beschreven in paragraaf 3.4. Aan de hand van ruimtelijke karakteristieken wordt het plangebied verdeeld in deelgebieden, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten op de gebiedsindeling uit de welstandsnota. De deelgebieden worden in paragraaf 3.5 afzonderlijk beschreven. Tot slot komen in paragraaf 3.6 de binnen de planperiode verwachte ontwikkelingen aan bod.

3.2 Historie

Blaricum is een groen dorp dat in de 10e eeuw als kerkdorp is gesticht. Tot diep in de 20e eeuw is Blaricum een agrarisch dorp dat functioneerde volgens het middeleeuwse systeem van grondgebruik. De bebouwing van het dorp bestond voor het grootste deel uit boerderijen met tussen de erven de weilanden en boomgaarden. Het dorp ligt op de grens van bosgebied met haar zandgronden aan de westzijde en weidegebied met de nattere veenbodem aan de oostzijde. Op de hoger gelegen gronden (de Engen) rond het dorp was akkerbouw mogelijk. Op de gemeenschappelijke lager gelegen weidegronden (de Meenten) liepen de schapen. Door de schaapsdriften tussen het dorp en de weiden, ontstond een spinnenwebachtige padenstructuur). Deze kenmerkende structuur is, samen met de in de Middeleeuwen ontstane routes, tegenwoordig nog steeds herkenbaar en kenmerkend voor de wegenstructuur van het dorp.

Vanaf het einde van de 19e eeuw wordt Blaricum een dorp voor intellectuelen en kunstenaars die zich aangetrokken voelen door de schoonheid van het Gooi. Mede hierdoor zijn er rond het oorspronkelijke dorp door veelal vooraanstaande architecten, villa's, atelierwoningen en landhuizen gebouwd. Langs de bestaande uitvalswegen is hierdoor een soort lintbebouwing ontstaan. Tussen deze uitvalswegen (linten) liggen daarnaast enkele woonkavels verder van de weg af. Ondanks deze bebouwing tussen de linten heeft Blaricum haar zeer authentieke karakter weten te behouden. Boerenerven en weilanden wisselen elkaar af. Sommige wegen zijn nog steeds zandpaden en de bebouwing is nog redelijk authentiek. In grote delen van het plangebied zijn deze authentieke structuren en gebouwen terug te vinden.

Na de Tweede Wereldoorlog is er, ter plekke van de oorspronkelijke akkers, verder uitgebreid en is onder andere in de jaren '70/'80 de uitbreidingswijk Bouwvenen ontstaan. Dit meest oostelijke deel van het plangebied, dat grenst aan sportpark Oostermeent, is door haar seriematige opzet kenmerkend voor haar tijd. De combinatie van de karakteristieke bebouwing en de lijnen en vlakken van de historische structuur draagt niet alleen in het beschermde dorpsgezicht (dat grotendeels is gelegen buiten het plangebied) voor een groot deel bij aan de huidige ruimtelijke kwaliteit, maar ook in het omliggende dorpsgebied van Blaricum.

3.3 Cultuurhistorie en archeologie

3.3.1 Cultuurhistorie

Het dorp heeft veel cultuurhistorische waardevolle gebieden. Het oude dorp heeft met de oude boerderijen, dorpsachtige bebouwing, hagen en kronkelende klinkerwegen een beschermd dorpsgezicht. Daarnaast zijn binnen de gemeentegrenzen vele rijksmonumenten gelegen en zijn enkele objecten opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de in het plangebied voorkomende monumenten. Daarnaast zijn er in Blaricum objecten en gebieden die beeldbepalend of beeldondersteunend zijn of die cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden hebben.

Aan het verkavelingpatroon en het patroon van wegen, waterlopen, dijken en bebouwingslinten kan de geschiedenis van het plangebied worden afgelezen. De huidige patronen dateren deels nog uit de Middeleeuwen. Daardoor vertegenwoordigen deze patronen een grote historisch-geografische waarde. In figuur 3.1 is de ligging aangegeven van de historisch-landschappelijk waardevolle lijnen en vlakken en archeologisch waardevolle gebieden (bron: provincie Noord-Holland, Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Holland, De cultuurhistorie van Gooi- en Vechtstreek (2000)). Hieronder wordt kort ingegaan op de verschillende lijnen en vlakken. De nummers verwijzen naar de Cultuurhistorische Waardenkaart en zijn tevens in figuur 3.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0003.png"

Figuur 3.1 Cultuurhistorie en archeologie

Beschermd dorpsgezicht (GVS123B): Dit is een historisch stedenbouwkundige structuur. De dorpskern dateert uit de 17e eeuw – 19eeuw en betreft voornamelijk boerderijen binnen de dorpskern, welke als geheel een zeer hoge waarde toegekend heeft gekregen. Het cultuurhistorisch waardevolle dorpsgezicht van Blaricum is daarom een rijksbeschermd dorpsgezicht.

Het beleid met betrekking tot de ruimtelijke aspecten van het centrumgebied is gericht op het behoud en - waar mogelijk - versterking van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten van het dorp. Er wordt daarbij gestreefd naar:

  • het behoud van bestaande straatwanden en rooilijnen;
  • zorgvuldig afstemmen van nieuwbouw en verbouw op de specifieke kenmerken van de panden in de naaste omgeving;
  • behoud van gebruiks- en belevingswaarde van de openbare ruimte;
  • behoud en waar mogelijk verfraaiing van de aanwezige groenvoorziening, van de inrichting van de openbare ruimte en onbebouwde gebieden.

Het beschermde dorpsgezicht ligt maar voor een gering gedeelte in het plangebied. De grens van het dorpsgezicht ligt in het centrumgebied ter hoogte van de achtergevels van de bebouwing aan de noordelijke zijde van de Huizerweg (o.a. langs de huidige achtergevel van de supermarkt).

In het kader van het bestemmingsplan Kom is in 1987 een inventarisatie uitgevoerd naar zowel de aanwezige waardevolle bebouwing als beplanting in het beschermde dorpsgezicht. De waardevolle bebouwing is vastgelegd op speciale inventarisatielijsten en de waardevolle beplanting op een speciale beplantingskaart. Zowel de inventarisatielijsten als de beplantingskaart maken onderdeel uit van de voorschriften van het bestemmingsplan Kom (tegenwoordig Kom, 1e herziening), waarin het beschermde dorpsgezicht vooralsnog wordt geregeld en beschermd. Behoudens de uitbreiding van de supermarkt zijn in het plangebied binnen het beschermde dorpsgezicht geen gebouwen aanwezig. Het betreft hoofdzakelijk achtererven, waarvan de feitelijke cultuurhistorische waarde gering is. Qua beplanting komen in dit deel van het plangebied op de beplantingskaart enkele beeldbepalende (hulst)hagen voor langs de Burgemeester Heerschopweg en de Meentweg. In het kader van de uitbreiding van de supermarkt is nader bekeken wat de feitelijke waarde van de aanwezige hulsthaag is. Gebleken is dat de haag in de huidige situatie verre van volgroeid is en geen bescherming behoeft. De haag zal in de nieuwe situatie worden verplant. Dit in tegenstelling tot de (hulst)haag op de hoek Burgemeester Heerschopweg/Meentweg. Deze haag is karakteriserend voor het gebied en het betreft een kensoort. Deze haag dient beschermd te worden.

Op de beplantingskaart in bijlage 6 van de regels is tevens aangegeven dat de bomen langs de Burgemeester Heerschopweg geen waarde bezitten. Dit zijn zogenaamde "stoorsoorten" die weinig of geen waarde hebben voor het beschermde dorpsgezicht. Anders is het gesteld met de beuk aan de Meentweg, tegenover het gebouw Meentweg 2-4. Deze grote boom is qua structuur en beeld "dominant" en het betreft daarnaast een kensoort. Dit wel zeggen dat deze boom gehandhaafd en beschermd dient te worden.

Eng (GVS007G): De periode van ontstaan van deze eng is onbekend, mogelijk in de late middeleeuwen. Momenteel is het een akkercomplex. Het is van middelhoge cultuurhistorische waarde. Daarnaast is op de provinciale Waardenkaart voor de eng tevens aangegeven dat deze een historisch geografische waarde heeft.

De engen zijn zeer kenmerkend voor de Gooise landschapsgenese. Dit kleine overblijfsel van een eertijds grotere eng is niet sterk verstoord: er zijn nog een aantal kronkelende zandpaden, onregelmatige blokvormige bouwlandpercelen en weinig opgaande perceelsscheidingen. Er is een aantal beboste percelen. Door de bebossing vermindert de ervaring van de openheid en samenhang binnen deze eng. Er bestaat een ruimtelijke samenhang met de oostelijk gelegen Koedijk, een veekering. Engen zijn een zeer zeldzaam fenomeen in Noord-Holland, maar niet in Nederland.

Doorgaande landweg (GVS033G en GVS034G): De periode van ontstaan van de doorgaande landweg is onbekend. Momenteel is het in gebruik als autoweg. Het heeft een middelhoge waarde. Zeer kenmerkend voor de verkeersfunctie van het Gooi zijn de landwegen. Met name de doorgaande landwegen zijn waardevol. In bijna alle gevallen hebben ze hun originele karakter verloren. Toch is de "oorspronkelijke" loop van de weg goed bewaard gebleven. De ruimtelijke samenhang met de dorpen en met andere wegen is van belang. Het is dan ook niet zo zeer de weg, als wel de wegenstructuur die waardevol is. Dergelijke spinnenwebachtige wegenstructuren zijn voor Noord-Holland zeldzaam.

Veedrift (GVS064G en GVS071G): De periode van ontstaan is onbekend. Momenteel is het in gebruik als verharde weg. Het heeft een middelhoge waarde. Veedriften zijn kenmerkend voor de landschapsgenese van het Gooi. De ruimtelijke samenhang met de woeste gronden is in dit geval niet meer aanwezig. Het oorspronkelijke uiterlijk is grotendeels verdwenen en daarmee de herkenbaarheid van deze drift. Voormalige veedriften komen in het Gooi veelvuldig voor.

Onverharde weg op de eng (GVS084G): De periode van ontstaan is onbekend, momenteel is het in gebruik als zandweg. Het heeft een middelhoge waarde. Onverharde paden zijn zeer kenmerkend voor akkercomplexen zoals de Gooise engen. Het gaat hier echter niet zo zeer om de afzonderlijke engwegen, maar om het patroon van onverharde engwegen. De ruimtelijke samenhang met de omliggende akkers is hier groot.

Grens tussen Holland en het Sticht (GVS119G): Ontstaan in of voor 15e eeuw, momenteel is het een vaart. Het heeft een hoge waarde. Deze gracht is kenmerkend voor de vele grensconflicten tussen het Sticht (voormalig bisdom Utrecht) en Holland. De gracht is nog duidelijk herkenbaar. Er is een ruimtelijke samenhang met grenspalen. De gracht functioneert nog steeds als provinciale grens. Een dergelijke grens is vrij zeldzaam voor Noord-Holland.

Monumenten

De gemeente heeft monumentenbeleid omdat in het plangebied zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten zijn gelegen (zie ook paragraaf 2.4). Zij zijn van algemeen belang bevonden vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Ook terreinen kunnen in die zin van algemeen belang worden bevonden vanwege de daar aanwezige zaken. De bescherming ziet op de instandhouding van de oorspronkelijke bebouwing. In de Wabo zijn rijksmonumenten beschermd omdat voor het slopen, wijzigen, veranderen, storen en dergelijke een omgevingsvergunning benodigd is. Een zodanige vergunning kan alleen worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich er niet tegen verzet. Om deze reden zijn er geen regels opgenomen ten aanzien van sloop van monumenten in dit bestemmingsplan. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van alle rijks- en gemeentelijke monumenten. Voor de panden met een monumentenstatus gaat het bestemmingsplan uit van de feitelijke bestaande goot- en bouwhoogte. Hetzelfde geldt voor de situering en omvang van het hoofdgebouw en de dakhellingen.

Beeldbepalende panden

Daarnaast zijn er in Blaricum bouwwerken die beeldbepalend zijn vanwege de karakteristieke beeldkwaliteit die uitgaat van het bouwwerk. Hiervoor heeft de gemeenteraad op 21 februari 2012 het 'Beleid beeldbepalende panden Blaricum 2012' vastgesteld (zie ook paragraaf 2.4). Dit beleid vormt als het ware het nulpunt op basis waarvan beeldbepalende panden worden geselecteerd. Tevens worden hierin criteria aangegeven aan de hand waarvan redengevende beschrijvingen voor deze panden worden opgesteld en wordt aangegeven hoe de bescherming in de welstandsnota en de bestemmingsplannen wordt vormgegeven. De vertaling van dit beleid heeft plaatsgevonden in dit bestemmingsplan.

De regels die in dit bestemmingsplan gelden voor beeldbepalende panden zijn in beginsel dezelfde regels als voor monumenten. Voor beeldbepalende panden geldt overigens geen afzonderlijke vergunningplicht, zodat de bescherming uitsluitend plaatsvindt via het onderhavige bestemmingsplan en via het welstandsbeleid. In bijlage 2 bij de regels is een opsomming opgenomen van de beeldbepalende panden in het plangebied.

3.3.2 Archeologie

In 1998 is door het rijk het Verdrag van Malta ondertekend, waarin de bescherming en het behoud van archeologische waarden wordt nagestreefd. Ter uitvloeisel van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van Noord-Holland is aangegeven dat in het plangebied een historische stads- of dorpskern gelegen is met een hoge archeologische waarde. De archeologische waarde van historische kernen bestaat uit de reeds aangetroffen of te verwachten aanwezigheid, boven of onder de grond, van bouwhistorische resten en archeologische sporen en voorwerpen. Samen bevatten zij een veelheid aan historische informatie over ouderdom en ruimtelijke ontwikkeling van de kern. Gelet op de aanwezigheid van de historische dorpskern is het van belang dat bouw- en graafwerkzaamheden de mogelijk voorkomende archeologische waarden niet verstoren. Er wordt naar gestreefd om de archeologische resten in de bodem te behouden. Voor het betreffende gebied dienen in het bestemmingsplan beschermende maatregelen te worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0004.png"

Figuur 3.2 Uitsnede beleidskaart archeologie

De gemeente Blaricum heeft in februari 2011 samen met de gemeenten Eemnes en Laren de archeologische beleidsnota vastgesteld (zie paragraaf 2.4). Op de beleidskaart archeologie worden zeven beleidscategorieën onderscheiden waarin per categorie gebieden met een bepaalde waarde worden aangegeven. In figuur 3.2 is een uitsnede van de beleidskaart archeologie opgenomen. Binnen het plangebied liggen volgens de beleidskaart verschillende archeologische terreinen waarvoor categorie 2, 3 of 7 wordt aangehouden. Het betreft hier gebieden die zijn toegewezen als archeologisch terrein (gebied 2), gebieden met een hoge archeologische verwachting (gebied 3) of een onbekende archeologische verwachting (gebied 7). Voor gebied 2 geldt dat hier archeologische resten voorkomen, die door de provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Voor archeologen bevatten deze terreinen essentiële informatie die kan bijdragen aan het verdiepen van de kennis over ons verleden. Voor deze gebieden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 50 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht. Voor de gebieden 3 en 7 geldt dat bij werkzaamheden die groter zijn dan 200 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.

In het bestemmingsplan zijn hiervoor drie dubbelbestemmingen opgenomen om de archeologische waarden te beschermen voor de betreffende locaties. Het gebied 2 is voorzien van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 1, het gebied 3 met een dubbelbestemming Waarde Archeologie - 2, het gebied 7 met een dubbelbestemming Waarde Archeologie - 3. Dit betekent dat voor aanvang van de bouwwerkzaamheden een archeologisch onderzoek dient te zijn verricht waaruit moet blijken of er wel/geen archeologische waarden aanwezig zijn.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Bescherming van de rijks- en gemeentelijke monumenten en de in het plangebied voorkomende beeldbepalende/beeldondersteunende panden;
  • Behoud en waar mogelijk versterking van de cultuurhistorische waardevolle structuur door instandhouding (vastleggen van het wegenpatroon, tegengaan verharding);
  • Behoud en waar mogelijk versterking van het groene landelijke karakter dat gevormd wordt door het openbaar groen en het groen op particulier terrein (waaronder erfafscheidingen in de vorm van hagen);
  • Bescherming van de waarden van het beschermde dorpsgezicht, waarvan slechts een klein gedeelte in het plangebied ligt;
  • Behoud en bescherming van de mogelijk voorkomende archeologische waarden.

3.4 Ruimtelijke opbouw

Hoofdstructuur

Het plangebied ligt aan de noord-, oost- en zuidzijde om het beschermde dorpsgezicht van Blaricum heen en raakt het beschermde dorpsgezicht hierdoor veelvuldig. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de natuurgebieden Blaricummer Eng en 't Harde. De Bergweg en de Meentzoom vormen hier een grens tussen de bebouwing en deze natuurgebieden. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door weilanden en de Goyergracht. Deze weilanden vormen samen een groene strook die ligt tussen de bebouwing van Blaricum en de rijksweg A27. Aan de zuid- en zuidwestzijde sluit de bebouwing van het plangebied naadloos aan op de aangrenzende villagebieden. De bebouwing bestaat hier voornamelijk uit ruim opgezette villa's en landhuizen. De kenmerkende ruimtelijke structuur van de oude dorpskern loopt door in het gehele plangebied. De ruimtelijke opbouw van het plangebied is verbeeld in figuur 3.3.

Bepalende hoofdstructuurlijnen worden gevormd door drie noord-zuidlopende ontsluitingsroutes. Dit zijn de Schapendrift, het Franse Pad/Eemnesserweg en de Meentweg. De wegen zijn historisch ontstaan en lopen evenwijdig tussen de zandgrond van het Gooi en de veengebieden van de Eemvallei. De Eemnesserweg en de Meentweg vormen de ontsluitingswegen van de dorpskern en daarmee ook van het plangebied. De Schapendrift ligt aan de oostzijde van het plangebied en is vooral een ontsluitingsweg voor het oostelijk deel van het plangebied en van Blaricum. De drie wegen vormen een verbindingsweg met het zuidelijker gelegen Laren. Twee andere belangrijke ontsluitingswegen vormen de Huizerweg, die een hoofdverbinding vormt met de gemeente Huizen, en de Blaricummerweg die een aansluiting vormt op de A27. Het vormt echter ook een zware barrière in het landschap.

De groenstructuur van het plangebied wordt hoofdzakelijk gevormd door de bosgebieden rond het plangebied. Dit zijn de eerdergenoemde natuurgebieden Blaricummer Eng en 't Harde aan de noordzijde (onderdeel van het Warandepark) en het Goois Natuurgebied aan de zuidzijde. Ook het groen langs de ontsluitingsstructuur is bepalend voor de groene beleving. Op een lager schaalniveau zijn de kleine weilanden, de erfafscheidingen in de vorm van hagen en de groene bermen zeer bepalend voor het groene karakter. Aan de noord- en aan de zuidzijde van het plangebied bepalen bovendien de grote, groene villakavels en de samenhang tussen de architectuur en het openbare gebied het groene karakter.

Het overgrote deel van het plangebied ligt in de voor Blaricum herkenbare radiaalstructuur van slingerende paden en wegen. Deze radiaalstructuur is een specifiek kenmerk voor Blaricum. Binnen deze structuur is het moeilijk oriënteren. Deze desoriëntatie wordt versterkt door het weinig onderscheidend vermogen van slingerende straten en paden. Deze desoriëntatie is een kwaliteit van Blaricum. Oriëntatiepunten in het plangebied zijn de Nederlands Hervormde Kerk op de kruising Bussummerweg/Torenlaan, de katholieke kerk aan de Kerklaan en de openbare basisschool Blaricum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0005.png"

Figuur 3.3 Ruimtelijke opbouw plangebied

De beeldkwaliteit van de openbare ruimte en van de (particuliere) bebouwing in het plangebied is hoog, vooral in de gebieden in de directe omgeving van het beschermde dorpsgezicht. De aanwezige bebouwing is veelal individueel en afwisselend, in samenhang met de afmetingen van de kavel en gericht op de straat. De architectonische uitwerking is over het algemeen zorgvuldig en bescheiden. Doordat de woningen over het algemeen georiënteerd zijn op de weg, is de beeldkwaliteit van de gebouwen in combinatie met de openbare ruimte van grote waarde voor het dorp. De beeldkwaliteit van de woonwijk de Bouwvenen kenmerkt zich door een samenhang van woonblokken in de verschillende buurten.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Behoud van historische samenhang tussen gebouwen en openbare ruimte (o.a. instandhouden van afstanden tot de weg);
  • Behoud van het groene karakter, welke mede wordt bepaald door het particuliere groen en de inrichting van de openbare ruimte (groene bermen, toepassing gebakken straatstenen);
  • Behoud van kleine agrarische ruimten tussen de bebouwing, die bijdragen aan het groene karakter en het historisch besef door tegengaan bebouwing;
  • Behoud van het fijnmazige radiaal (spinnenweb)structuur van paden en wegen, inclusief de bestaande wegprofielen;
  • Te bouwen woningen dienen met de voorkant gericht te worden op de straat waarop ze ontsloten worden;
  • De maat en schaal van eventueel toe te voegen gebouwen dienen in samenhang te zijn met de plaats in de structuur en de maat van de kavel en dienen afgestemd te worden op aanwezige omliggende bebouwing (o.a. verhouding bebouwd-onbebouwd).

3.5 Analyse van de deelgebieden

Het plangebied bestaat uit verschillende (woon)gebieden. De gebieden vertonen in ruimtelijke opzet sterke overeenkomsten. Naast overeenkomsten hebben de wijken ook eigen onderscheidende kenmerken ten aanzien van de ligging, ontstaansgeschiedenis of de opbouw. Het ligt voor de hand dat het karakter van een gebied medebepalend is voor de mogelijke ontwikkelingen in het gebied. De gebieden worden van elkaar gescheiden door infrastructuur. Het noordelijk deel wordt opgedeeld door de Meentweg en door het Franse Pad, van oudsher een belangrijke ontsluitingsweg. Ten oosten van de Schapendrift liggen twee deelgebieden. Dit zijn woonwijk Bouwvenen en het agrarische gebied ten zuiden hiervan. Ten zuiden van het Kerkpad liggen de villa's die een uitloper vormen van de villa's in het bosrijke zuiden van de gemeente.

Qua verschijningsvorm of ontstaansgeschiedenis is het plangebied onder te verdelen in verschillende deelgebieden. Het plangebied is met name een woongebied, maar kent ook diverse andere functies, zoals onderwijs, recreatie, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en detailhandel. Op de verschillende functies wordt in hoofdstuk 4 ingegaan. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:

  • 1. woonwijk de Bouwvenen;
  • 2. noordelijk deelgebied;
  • 3. zuidelijk deelgebied;
  • 4. centrumgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0006.png"

Figuur 3.4 Deelgebieden

1. Woonwijk de Bouwvenen

Dit deel van het plangebied ligt ten oosten van de kern van Blaricum en heeft uitsluitend een woonfunctie. Het ligt ingeklemd tussen de Schapendrift aan de westzijde, de Gooyergracht aan de oostzijde, sportpark Oostermeent aan de noordzijde en een (voormalig) agrarisch gebied en bebouwing aan de zuidzijde. De wijk kenmerkt zich als een kleinschalige en seriematige uitbreiding met korte rijtjeswoningen uit de jaren '70. De woningen staan in rechte of gestaffelde rooilijn. De bebouwing bestaat overwegend uit twee bouwlagen met kap. De woningen zijn verschillend van opzet, van eenvoudig tot gedifferentieerd. Deze gedifferentieerde opzet komt tot uitdrukking in afwisselende dakvlakken, uitbouwen aan de voorzijde en bergingen die onder een doorlopende kap voorkomen. Het gebied heeft een autovrij binnengebied. Hierdoor liggen de ontsluitingen en de parkeergelegenheden aan de buitenzijde van het gebied.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Behoud van het autovrije binnengebied;
  • Behoud van zorgvuldige architectonische uitwerking bij de korte woonblokken.

2. Noordelijk deelgebied

Ten noorden en ten oosten van de dorpskern liggen woongebieden bestaande uit twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en rijwoningen uit de jaren '20 tot '70. Deze woningen hebben dezelfde zorgvuldige opbouw als de woningen in de dorpskern. Het deelgebied ligt ingeklemd tussen de Bergweg en de Meentzoom aan de noordzijde, het Kerkpad en de dorpskern aan de zuidzijde en de Schapendrift aan de oostzijde. Het gebied wordt doorkruist door één grotere ontsluitingsweg, de Meentweg. De woningen staan op groene kavels met veel doorzichten of groene tussenruimten. Samen met de groene bermen en de hagen zorgt dit voor een aansluiting op het groene karakter van de dorpskern.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Behoud van het groene karakter;
  • Behoud van de cultuurhistorisch zeer waardevolle spinnenwebstructuur van de wegen;
  • Behoud van doorzichten of groene tussenruimten tussen de bebouwing;
  • Oriëntatie van nieuwe gebouwen naar de weg met behoud van afstand tot de weg.

3. Zuidelijk deelgebied

Dit gebied is het meest zuidelijke deel van het plangebied. Het wordt begrensd door de Eemnesserweg en het beschermde dorpsgezicht aan de noordzijde, het Kerkpad, de Schapendrift aan de oostzijde en het villagebied aan de zuidwestzijde. Hier staan ruimere woningen en villa's op ruimere kavels afgewisseld met woningen op kleinere kavels in verschillende architectonische stijlen. De gebouwen staan op wisselende afstand van de wegen en paden en hebben vaak een ruime onderlinge afstand. Vooral het zuidelijke deel is bosrijk. Vrijwel alle woningen hebben een eenvoudige opbouw, bestaande uit één tot twee bouwlagen met een kap. Rieten kappen met een golvende noklijn en dakvoet komen daarbij regelmatig voor. De meeste panden hebben een architectonische waarde en dateren uit de beginjaren van de 20e eeuw. Door de groene kavels en bermen en de erfafscheidingen van hagen heeft het gebied, net als de rest van Blaricum, een landelijk en groen karakter.

In vergelijking tot het zuidelijk gelegen villagebied (gelegen buiten het plangebied) heeft dit deelgebied een meer dichtbebouwd karakter. Het is van belang om de (nog) aanwezige landschappelijke kwaliteiten te behouden door handhaving van de groene open ruimten.

In het zuidelijk deelgebied worden regelmatig woningen gebouwd of verbouwd met ondergrondse ruimte(n), zoals een kelder, garages en zwembaden en dergelijke, die van buitenaf via een vaak ruime toegang bereikbaar zijn. Dit kan leiden tot aantasting van het groene open karakter. Toegangen aan de achterzijde van gebouwen (die niet zichtbaar zijn vanaf de openbare weg) verdienen de voorkeur, terwijl terughoudendheid in acht dient te worden genomen bij toegangen aan de voorzijde en de zijkant van hoofdgebouwen.

Het meest zuidoostelijke gebied, ten zuiden van de Schapendrift, maakt geen onderdeel uit van de spinnenwebstructuur. De Schapendrift vormt hier een duidelijke grens tussen de beboste stuwwal van het Gooi en de open ruimte van de Eemvallei. Wegen als de Capittenweg en Achter Capitten liggen in dezelfde structuur als de aangrenzende weidegebieden. Het is een halfopen gebied dat het karakter heeft van een dorpsrand. Het gebied heeft nog voor een klein gedeelte een agrarische functie en vormt de overgang naar de open polders van de Eemvallei.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Behoud van de cultuurhistorisch zeer waardevolle spinnenwebstructuur van de wegen;
  • Behoud van het landelijke en groene karakter;
  • Behoud van de doorzichten tussen de woningen;
  • Terughoudendheid ten opzichte van toegangen naar ondergrondse ruimte aan de voorzijde en zijkant van het hoofdgebouw in verband met de kwaliteit van de openbare ruimte;
  • Behoud van het halfopen karakter van de dorpsrand ten oosten van de Schapendrift.

4. Centrumgebied

Het centrumgebied is gelegen ten zuidwesten van het beschermde dorpsgezicht en grenst met de Eemnesserweg aan het zuidelijke deelgebied. Aan de noord-, west- en zuidzijde grenst het deelgebied aan de villagebieden van Blaricum. De kern van het deelgebied wordt gevormd door de Torenlaan en de Huizerweg, de doorgaande routes naar Laren en Huizen. Aan deze wegen en de kruisende Dorpsstraat ligt het primaire centrumgebied van Blaricum. Detailhandel, horeca, enkele maatschappelijke voorzieningen en andere kleinschalige bedrijvigheid is hier voornamelijk gevestigd in vrijstaande (voormalige woon-)bebouwing. De bebouwing bestaat voornamelijk uit (voormalige) villa's en boerderijen. Door de ruime bebouwing wordt vaak boven de winkels gewoond. Deze functiemenging draagt bij aan de levendigheid in de dorpskern. Het behoud van de originele bebouwing en de ruime groene opzet van het centrumgebied dragen bij aan een dorpse uitstraling.

Aan de westzijde vormt de Nederlands Hervormde Kerk aan de Torenlaan de entree tot het dorp vanuit Laren. De omliggende groene, open ruimtes maken de kerk met haar hoge toren tot een herkenningspunt in het dorp. De ruim opgezette omliggende woningen vormen de overgang van het dorp naar de aangrenzende villagebieden buiten het plangebied.

Ten zuiden van het centrumgebied zijn vrijliggende en twee-onder-een-kapwoningen gelegen. Hierdoor is in het gebied enige verdichting ontstaan. Door inpassing in de uitlopers van de radiaalstructuur van het beschermde dorpsgezicht en het vele openbaar groen past het geheel in het karaktervolle dorp. Aan de kruising Eemnesserweg/Verbindingsweg is de openbare basisschool Blaricum en een kinderdagopvang gelegen. Het scholencomplex is door haar ronde vormgeving een opvallend en herkenbaar gebouw.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

  • Behoud van de dorpse uitstraling in centrumgebied;
  • Behoud van het groene karakter gevormd door de groene openbare ruimte, de laanstructuren, de groene voortuinen en de onbebouwde groene ruimtes tussen de hoofdgebouwen.

3.6 Ontwikkelingen

In dit bestemmingsplan is al enkele malen gesteld dat de bestaande situatie als uitgangspunt dient. Dit betekent echter niet dat er in het geheel niets kan veranderen. Veranderingen in de vorm van beperkte uitbreidingen van woningen en andere panden, nieuwe bijgebouwen, het geschikt maken van grotere woningen voor dubbele bewoning, het samenvoegen van woningen of gewenste functieveranderingen, blijven mogelijk binnen een aantal randvoorwaarden. Naast de nodige terughoudendheid, is deze flexibiliteit gewenst om in te kunnen spelen op eventuele maatschappelijke ontwikkelingen. In de juridische planbeschrijving wordt hier nader aandacht aan besteed.

Daarnaast worden in het plangebied enkele ontwikkelingen mogelijk gemaakt die betrekking hebben op veranderingen die de "reguliere" bebouwingsmogelijkheden, zoals bedoeld in de eerste alinea ontstijgen. Hierna wordt op deze ontwikkelingen nader ingegaan. In hoofdstuk 5 worden de relevante aspecten op het gebied van onder andere milieu en verkeer beschreven. Indien van toepassing, is in hoofdstuk 6 aangegeven op welke wijze de beschreven situaties (juridisch) zijn vertaald in het bestemmingsplan.

Bestaande bouwmogelijkheden en initiatieven

Op grond van het vorige bestemmingsplan waren er nog bouwmogelijkheden in het plangebied. Een deel van deze bouwmogelijkheden is inmiddels gerealiseerd, zoals bijvoorbeeld de verplaatsing van de brandweerkazerne, de parkeerplaats tegenover Bellevue, de (zorg)woningen aan het Wingerd terrein en de woningbouwontwikkeling Vitusgebied. De wijzigingsbevoegheden uit het vorige bestemmingsplan die nog niet zijn gebruikt worden in dit bestemmingsplan overgenomen.

Hieronder is opgenomen welke ontwikkellocaties in het bestemmingsplan zijn opgenomen en op welke wijze.

Huizerweg 13

De eigenaren van het pand Huizerweg 13, naast hotel- restaurant Bellevue, hebben bij de gemeente een plan ingediend voor herbestemming van het pand. In het verleden heeft het pand een dorpstheater gehuisvest en sinds 1988 is het pand in gebruik geweest voor geluidsstudio's (Bolland en Bolland). Het plan van de nieuwe eigenaren behelst in grote lijnen het in ere herstellen van de grote zaal (maximaal 120 personen), het behouden van een aangrenzende studio, een woning op de eerste verdieping en voor het overige een aantal kleine kantoorruimtes. Het initiatief kan een goede toevoeging zijn voor Blaricum. Er is geen theater in Blaricum en het kan dus voorzien in een behoefte. Het pand ligt aan de rand van het centrum en de herbestemming gaat niet ten koste van winkelruimte. Bij het pand zijn enkele parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig (maximaal 5). Tegenover het pand ligt een openbaar parkeerterrein (Bellevue). Er zijn nog mogelijkheden om dit parkeerterrein uit te breiden. Het initiatief is als ontwikkeling overgenomen in dit bestemmingsplan. De parkeerbehoefte en de beschikbare parkeercapaciteit zal echter specifiek onderzocht moeten worden voordat het initiatief kan worden toegestaan. De onderbouwing van de milieuaspecten is opgenomen in hoofdstuk 5.

Voormalig tuincentrum Schapendrift

Voor de ontwikkeling van het voormalige Tuincentrum Schapendrift ten behoeve van een 8-tal grondgebonden woningen, waaronder 3 sociaal, is in 2016 een stedenbouwkundig plan vastgesteld. Een bestemmingsplan om de ontwikkeling mogelijk te maken is op 24 januari 2017 vastgesteld: De partiële herziening Blaricum Dorp, Schapendrift. Deze is meegenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Woningbouw ter plaatse van de brandweerkazerne

De voormalige brandweerkazerne aan de Verbindingsweg heeft een maatschappelijke bestemming en is momenteel tijdelijk in gebruik door bedrijfjes. In het vorige bestemmingsplan was via een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid opgenomen om ter plaatse van de voormalige brandweerkazerne woningbouw te realiseren. Deze ontwikkeling wordt in dit bestemmingsplan meegenomen en positief bestemd.

Schapendrift 1b

Het perceel aan de Schapendrift heeft in het huidige bestemmingsplan een bestemming 'Bedrijf' en ' Groen'. In het vorige bestemmingsplan was via een algemene wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het realiseren van een woning na bedrijfsbeëindiging opgenomen.

Achterom 1

Ter plaatse van het pand Achterom 1 was in het vorige bestemmingsplan een wijzigingsbevoegheid opgenomen om het perceel na beëindiging van de bewoning ter plaatse te kunnen wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk'. Het pand is in het verleden reeds aangekocht door de Protestantse Kerk. Op het perceel ligt de aanduiding 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied 3'. Deze is overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

Voormalige kleuterschool

In het vorige bestemmingsplan was op de locatie van de voormalige kleuterschool aan de St. Vitusweg een wijzigingsbevoegdheid "wijzigingsgebied IV" opgenomen om de bestemming van het perceel te wijzigen naar 'Wonen'. In dit bestemmingsplan is op dit perceel de aanduiding 'Wetgevingszone-wijzigingsgebied 1' overgenomen. De voorwaarden voor realisatie zijn gelijk gebleven.

Ontwikkeling woongebied Kerklaan

In het vorige bestemmingsplan was op de locatie aan de Kerklaan naast het Vitusgebouw een aanduiding 'Woongebied II' opgenomen om de bouw van woningen (tussen 6 en 10 woningen in gestapelde bouw) mogelijk te maken. In dit bestemmingsplan is op dit perceel de aanduiding 'Woongebied (WG)' overgenomen. De voorwaarden ten aanzien van het aantal te realiseren woningen en de minimale afstand tot de Kerklaan zijn gelijk gebleven.

Uitbreiding Albert Heijn

De Albert Heijnvestiging aan de Huizerweg wil verder gaan uitbreiden. Uitbreiding op de huidige locatie, waarbij ook sprake is van voldoende parkeerplaatsen, is ruimtelijk gezien moeilijk inpasbaar vanwege de beperkte fysieke ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Er wordt gezocht naar een andere passende locatie binnen Blaricum. Omdat de besluitvorming hierover nog loopt is de uitbreiding van de Albert Heijn niet als ontwikkeling opgenomen in dit bestemmingsplan

Blaercom

De eigenaar van de Blaercom, Stichting Centrale Accommodatie Blaricum, wil samen met het bestuur van de Sint Vitusparochie als eigenaar van het Vitusgebouw, onderzoeken of men de krachten kan bundelen. Er zijn nog geen concrete plannen. Daarom blijft de bestemming van de locatie Blaercom aan de Schoolstraat 3 vooralsnog 'Maatschappelijk'. Bij een eventuele samenvoeging van de activiteiten van Blaercom en Sint Vitus zal ook voor deze plek een apart plan dienen te worden opgesteld.

Ontwikkelingslocaties de Alliantie

Voor drie locaties gelegen aan de Ludenweg, de Meentweg en de Verbindingsweg wordt een nieuw stedenbouwkundig plan ontwikkeld. De huidige woningen zijn verouderd en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. Deze ontwikkeling is vooralsnog niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

Wijzigingsmogelijkheden (agrarische) bedrijven

Ter plaatse van de in het plangebied aanwezige (agrarische) bedrijven is in onderhavig bestemmingsplan de mogelijkheid overgenomen om de bestemming te wijzigen in een woonbestemming (en de bijbehorende tuinbestemming). Zoals in het vorige bestemmingsplan reeds het geval was, is per bedrijfslocatie ten hoogste 1 woning toegestaan.

Bij het perceel Schapendrift 1b behoort een bedrijfsgebouw dat omringd wordt door de groenbestemming. Deze groenbestemming kan eveneens gewijzigd worden ten behoeve van het wonen (maximaal 1 woning met bijbehorende gronden/tuinen). Op het perceel ligt de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsgebied 2'. Deze is overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

De bedrijfslocatie van de voormalige melkfabriek aan de Eerste Molenweg 1a wordt in de komende jaren herontwikkeld. Vanwege de ligging in het gevarieerde woongebied in de oude dorpskern van Blaricum is in 2016 een eerste stedenbouwkundige verkenning opgesteld. Voor de nieuw te realiseren woningen wordt aansluiting gezocht bij de bestaande karakteristieken van de directe omgeving. Voor deze locatie was in het bestemmingsplan Dorp uit 2007 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar 'Wonen-1' en 'Tuin', maar de beoogde ontwikkeling past, gezien het geplande aantal woningen, niet binnen deze wijzigingsbevoegdheid. Voor deze locatie zal een aparte bestemmingsplanprocedure worden doorlopen.

 

Hoofdstuk 4 Functionele analyse

Het plangebied heeft in overwegende mate een woonfunctie. Daarnaast komen in het plangebied verscheidene functies voor in de vorm van detailhandel, bedrijven, maatschappelijke dienstverlening en recreatie, verkeer en parkeren. In onderhavig hoofdstuk worden deze functies beschreven. In 2016 heeft de gemeente een centrumvisie vastgesteld voor het centrumgebied van Blaricum (zie ook hoofdstuk 1 en 2). De belangrijkste onderwerpen uit deze visie komen in dit hoofdstuk eveneens aan bod.

4.1 Centrumfuncties

Onder centrumfuncties wordt in dit bestemmingsplan verstaan detailhandel, horeca en publieksgerichte functies. Onderstaand worden deze functies toegelicht waarbij tevens de uitgangspunten uit centrumvisie voor dit bestemmingsplan worden benoemd.

4.1.1 Detailhandel

In functioneel opzicht is er sprake van een compact dorpscentrum. Het is goed mogelijk om met één keer parkeren (van fiets of auto) het hele centrum te bezoeken. De nadruk van het aanbod ligt daarbij op de dagelijkse boodschappen. De meeste winkels bevinden zich in het hogere segment en zijn sterk gericht op kwaliteit. Het winkelaanbod wordt gecompleteerd door diverse horecavestigingen. De focus op dagelijkse goederen blijkt ook als we het centrum van Blaricum vergelijken met de dorpscentra van kernen met een vergelijkbaar inwonertal (zie figuur 4.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0007.png"

Figuur 4.1 Winkelaanbod in centrumgebied Blaricum (Bron: Locatus retailverkenner, april 2016)

Wat tevens opvallend is, is de relatieve ondervertegenwoordiging van landelijke formules in Blaricum. Er is veelal sprake van zelfstandige ondernemers die niet bij een formule zijn aangesloten. Dit geeft hen uiteraard de vrijheid om de eigen winkel (assortiment) geheel naar eigen inzicht in te richten. Dit is mede een verklaring van de relatief luxe uitstraling van het aanbod. Enerzijds wordt hiermee aangesloten bij het primaire marktgebied, anderzijds zorgt dit voor een eigen dynamiek omdat mensen van ver komen voor deze concentratie van (vaak gespecialiseerde) winkels in het hogere segment.

Een belangrijke aanbieder in de sector dagelijkse goederen is de enige supermarkt (Albert Heijn aan de Huizerweg) binnen het plangebied en de kern Blaricum (een tweede supermarkt, een Coop, is in Blaricum Bijvanck gevestigd). In de huidige situatie heeft de Albert Heijn een wvo van circa 952 m². Voorheen was deze winkel kleiner en is inmiddels uitgebreid. De uitbreidingsmogelijkheden in Blaricum zijn beperkt. De huidige marktomstandigheden zijn in evenwicht. Het is voor Blaricum van belang een gezonde supermarkt in de dorpskern te behouden. Dit zorgt voor levendigheid in en vitaliteit van het centrum.

In het winkelaanbod vallen verder de volgende zaken op:

  • I. er zijn naar verhouding veel aanbieders, met een gemiddeld kleine oppervlakte, in de niet-dagelijkse sector (met name antiek- en woninginrichtingzaken); enkele daarvan leveren vanwege de vrij ingetogen etalages geen bijdrage aan een aantrekkelijk en levendig winkelgebied;
  • II. modezaken (kleding en schoenen) zijn ondervertegenwoordigd;
  • III. wat betreft het koopgedrag oriënteren de bewoners van het dorp Blaricum zich in vrij sterke mate op de voorzieningen in het dorp zelf.

Ligging en ruimtelijke structuur

De detailhandel in Blaricum is redelijk geconcentreerd in het gebied bestaande uit de gehele Dorpsstraat, de Huizerweg tot het Achterom en de Torenlaan tot het Binnendoor, het zogenaamde winkelconcentratiegebied. Aansluitend op dit gebied kunnen de Schoolstraat, de Torenlaan ten westen van het Binnendoor en de Huizerweg ten noorden van het Achterom als aan- en uitloopgebied worden aangemerkt.

Het doorgaande verkeer Torenlaan-Huizerweg vormt een barrière tussen de winkels aan de westzijde van de Huizerweg en de noordzijde van de Torenlaan enerzijds, en de overige winkels anderzijds. Daarnaast wordt geconstateerd dat niet-winkelfuncties, zoals kantoren, zich vestigen in het winkelgebied. Dit kan een aantasting betekenen van het winkelklimaat. Binnen het gehele winkelconcentratiegebied wordt, naast detailhandel, ook dienstverlening met een publieksgericht karakter toegestaan. De uitbreiding van maatschappelijke dienstverlening en horeca wordt beperkt. Het centrumgebied wordt gevormd door het gehele centrumgebied, inclusief het aan- en uitloopgebied. Verder zijn in het dorp op verschillende plaatsen ondernemingen gevestigd zoals detailhandel, dienstverlenende bedrijven, horeca, tandarts- en fysiotherapiepraktijkruimten en kantoren.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

- Concentratie en versterking van bestaande detailhandel;

- Detailhandel wordt geconcentreerd in een winkelconcentratiegebied. Naast detailhandel wordt hier ruimte geboden aan dienstverlening met een publieksgericht karakter;

- Maatschappelijke voorzieningen worden in het centrumgebied ingeperkt;

- Buiten het winkelconcentratiegebied zijn geen nieuwe winkelvoorzieningen toegestaan.

4.1.2 Horeca

De horecavoorzieningen in het plangebied bestaan uit een hotel aan de Huizerweg, enkele restaurants, snackbars en cafés. Deze horecavestigingen liggen overwegend in het centrumgebied. In de centrumvisie 2016 is nieuw beleid voorgesteld ten aanzien van horeca. Het uitgangspunt van het beleid is dat nieuwe horeca in principe niet meer algemeen toelaatbaar is. Wel mag, indien een horeca-activiteit wordt beëindigd, hiervoor op dezelfde locatie een nieuwe horeca-activiteit uit de zelfde categorie (of lager) terugkomen. Bestaande horecavestigingen (tabel 4.1) worden op de verbeelding aangeduid. De aanduiding geeft de categorie aan waarin de horeca-activiteit valt.

De horecavestigingen worden ingedeeld in een regeling waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen dag- en avondhoreca. Daghoreca valt onder categorie 1 (hc-1) en kent openingstijden tot 22.00 uur. Avondhoreca valt onder categorie 2 (hc- 2) en kent openingstijden tot 24.00 uur met uitzondering van vrijdag en zaterdag. Op vrijdag en zaterdag gelden openingstijden tot 01.00 uur.

Tabel 4.1 Horecavestigingen in centrumgebied

Naam   Adres   Horeca-categorie   Bepaling   Openingstijden  
Trattoria di Bruno   Huizerweg 1   HC-2   Avondhoreca   tot 24.00 uur/01.00 uur  
Red Sun   Huizerweg 3   HC-2   Avondhoreca   tot 24.00 uur/01.00 uur  
Blaer   Dorpssstraat 8A   HC-1   Daghoreca   tot 22.00 uur  
Blushing   Huizerweg 4   HC-1   Daghoreca   tot 22.00 uur  
Bellevue Hotel   Huizerweg 11   HC-2   Avondhoreca   tot 24.00 uur/01.00 uur  
Moeke Spijkstra   Torenlaan 10   HC-2   Avondhoreca   tot 24.00 uur/01.00 uur  
Cuccina da Bruno   Dorpsstraat 1   HC-1   Daghoreca   tot 22.00 uur  
Snackbar Happy Food   Naarderweg 1   HC-1   Daghoreca   tot 22.00 uur  
De Blaercom (Dorpshuis)   Schoolstraat 3   HC-2   Avondhoreca   tot 24.00 uur/01.00 uur  
IJssalon de Hoop   Huizerweg 10   HC-1   Daghoreca   tot 22.00 uur  
Wexxs wijnhuis   Torenlaan 2b   HC-1   Daghoreca   tot 22.00 uur  

Aantal horeca-vestigingen

In het centrum zijn een 11-tal horecavestigingen gevestigd. 9 van deze horecavestigingen liggen binnen de centrumbestemming. Twee horecavestigingen, hotel Bellevue en Snackbar Happy Food, hebben een horecabestemming. De wens bestaat om in beginsel geen extra (nieuwe) horecavestigingen toe te laten. Voorkomen moet worden dat detailhandel verdrongen wordt door horeca. Het beleid biedt overigens wel de mogelijkheid om bij het verdwijnen van een horeca-activiteit, op dezelfde locatie uit dezelfde categorie (of lager) een nieuwe horeca-activiteit te realiseren.

Daarnaast is het wenselijk geacht om onderscheid te maken tussen het type horeca. Om overlast voor bewoners te voorkomen, is een eenduidige regeling nodig waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen dag- en avondhoreca. Het onderscheid tussen dag- en avondhoreca komt primair voort uit de openingstijden. In tabel 4.1 zijn voor de bestaande horecavestigingen de bepaling ten aanzien van openingstijden opgenomen die passen bij de horeca-categorie. In de nieuwe situatie wordt niet meer getoetst aan de Staat van Horeca-activiteiten, zoals het geval was in het bestemmingsplan Dorp 2007, maar aan bovenstaande regeling. Een toelichting op de werking van de regeling is opgenomen in paragraaf 6.2.

Type/zwaarte horeca

Het type horeca en de openingstijden die worden gehanteerd bepalen in grote mate de mogelijke overlast die in de directe omgeving wordt ervaren. In het huidige bestemmingsplan zijn binnen de bestemmingen Centrum (C) en Horeca (H) horeca-activiteiten toegestaan. Gelet op de centrumvisie worden in het onderhavige bestemmingsplan ten aanzien van horeca de volgende bepalingen opgenomen:

  • horecabestemmingen worden overgenomen op basis van de huidige (vergunde) situatie;
  • voor iedere horecavestiging wordt een aanduiding opgenomen, dan wel een aanduiding Horeca- 1 (HC-1), danwel een aanduiding Horeca-2 (HC-2). In beide gevallen worden aan de horeca aanduiding voorwaarden gekoppeld. Deze voorwaarden zijn voor de aanduiding HC-2 strenger dan voor de aanduiding HC-1;
  • onder de 'HC-1' vallen de 'daghoreca'-vestigingen met openingstijden tot 22.00 uur. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen nieuwe daghoreca vestigingen worden toegestaan;
  • onder de 'HC-2' vallen de 'avond'-horecavestigingen, inclusief hotel, met openingstijden tot 24.00 uur (01.00 uur op vrijdag en zaterdag). Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kunnen nieuwe avondhoreca vestigingen worden toegestaan.

Horeca buiten het centrumgebied

Twee horecavestigingen binnen het plangebied liggen buiten het centrum waarop de centrumvisie van toepassing is. Het gaat om café d' Ouwe Tak aan de Eemneserweg 13 en het Vitusgebouw aan de Kerklaan 10. Voor deze horecavestigingen zijn eveneens aanduidingen opgenomen. De beperking die geldt voor de horecavestigingen in het centrumgebied geldt voor deze vestigingen echter niet.

Terrassen

Terrassen zijn toegestaan bij bestaande horecavestigingen. Enerzijds zorgen terrassen voor levendigheid in de kern, anderzijds kunnen terrassen neveneffecten met zich meebrengen. Om overlast

als gevolg van terrassen te beperken en om duidelijkheid te scheppen worden de bestaande terrassen in het bestemmingsplan vastgelegd. Gelet op de centrumvisie wordt in het nieuwe bestemmingsplan ten aanzien van terrassen de volgende bepaling opgenomen:

  • terrassen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'terras' (betreft de bestaande terrassen);
  • middels een binnenplanse afwijking (college B&W) kan onder voorwaarden toestemming worden verleend voor de realisatie van een nieuw terras (behorend bij een horecavestiging uit de categorie HC-1 of HC-2). Ook hier geldt dat het toestaan van een terras enkel mogelijk is als er geen sprake is van een ovenevenredige aantasting van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende woonpercelen.

Uitgangspunten voor dit bestemmingsplan

- Bestaande horecavestingen blijven gehandhaafd;

- Nieuwvestiging van dag- en avondhoreca in het centrumgebied is toegestaan onder voorwaarden;

- Overlast als gevolg van terrassen beperken door terrassen vast te leggen.

4.1.3 Publieksgerichte functies

Blaricum heeft een vitaal en levendig centrum. Voor deze levendigheid en de uitstraling van het centrum is in de centrumvisie het belang benadrukt dat de functies en voorzieningen die aanwezig zijn, publieksgericht zijn. Publieksgericht betekent dat het functies zijn waar mensen op af komen. Het zijn uiteenlopende diensten in de vorm van technische, administratieve en persoonlijke dienstverlening met een publieksgericht karakter. Deze diensten hebben (meestal) een baliefunctie en bijbehorende ondersteunende voorzieningen. De nadruk ligt op service en persoonlijk contact.

Om de dynamiek in het centrum en een concentratie van voorzieningen in het centrum te behouden en waar mogelijk te versterken, is er in de centrumvisie voor gekozen om nieuwe niet-publieksgerichte functies binnen de centrumbestemmingen, zoals financiële dienstverleners of verzekeraars zonder een publieksgericht karakter, uit te sluiten. Ditzelfde geldt voor woningen op de begane grond. Bovenwoningen zijn in het algemeen wel wenselijk.

Voorts is in de centrumvisie expliciet aangegeven dat behoud en waar mogelijk uitbreiding van het aantal detailhandelsvestigingen gewenst is. Indien een detailhandelsvestiging verdwijnt, is het wenselijk dat daar ook weer detailhandel voor terugkomt.

In tabel 4.2 is een overzicht opgenomen met algemeen toelaatbare functies binnen bestemmingsplan Dorp 2007 en het nieuwe bestemmingsplan Dorp.

Tabel 4.2 Algemeen toelaatbare functies binnen centrumbestemming in het bestemmingsplan Dorp 2007 en 2017

Bestemmingsplan Dorp 2007   Nieuwe Bestemmingsplan Dorp  
detailhandel   detailhandel  
horecabedrijven, voor zover voorkomend in categorie 1a uit de Staat van Horeca-activiteiten   geen algemene toelaatbaarheid meer  
maatschappelijke voorzieningen   geen algemene toelaatbaarheid meer  
publieksgerichte dienstverlening   publieksgerichte dienstverlening  
bovenwoningen   bovenwoningen  

Conclusie

Het aanbod aan dagelijkse goederen is in het plangebied en de kern Blaricum als geheel onder het gemiddelde in vergelijkbare kernen. Positief is dat de winkels geografisch vrij geconcentreerd zijn. Er is in de detailhandel in het plangebied sprake van enige dynamiek. De Albert Heijn supermarkt is inmiddels uitgebreid naar 952 m² wvo.

Om de concentratie van detailhandel in stand te houden, wordt een winkelconcentratiegebied aangewezen waardoor eventuele verdere dynamiek ruimtelijk gestuurd wordt. Daarbij staat zoals benoemd in de centrumvisie het in stand houden van een levendig centrumgebied centraal. Er wordt daarom ruimte geboden aan functies die bijdragen aan deze levendigheid en zich presenteren naar de straat. Dit kan, naast detailhandel, ook dienstverlening met een publieksgericht karakter zijn. Maatschappelijke dienstverlening is niet meer algemeen wenselijk en toelaatbaar en ook voor nieuwe horecavestigingen geldt geen algemene toelaatbaarheid meer. Het uitgangspunt "concentratie" houdt verder in dat er aan de ontwikkeling van de detailhandel in het winkelconcentratiegebied zo weinig mogelijk beperkingen worden opgelegd. Het betekent ook dat de niet-winkelfuncties, die geen bijdrage leveren aan een aantrekkelijk winkelklimaat, zoals kantoren zonder baliefunctie, zich buiten het winkelconcentratiegebied dienen te vestigen.

4.2 Wonen

Voor deze paragraaf is gebruik gemaakt van gegevens van het CBS en de regionale woonvisie Gooi- en Vechtstreek 2016-2030. Omdat een bevolkingsontwikkeling en -prognose op wijkniveau niet beschikbaar is, worden deze cijfers op gemeenteniveau weergegeven.

Bevolking

De kern van Blaricum telt circa 5.000 inwoners. Hierbij zijn de inwoners van de wijk Bijvanck niet meegeteld. Zie tabel 4.3.

Tabel 4.3 Kerncijfers wijken en gemeenten (CBS, 2017; gegevens over 2016)

Bevolking   Wijken   Aantal inwoners  
  Blaricum   5060  
  Bijvanck   4560  
  Blaricum   9620  

Vanaf 2014 is de bevolking in de gehele gemeente na lange tijd weer wat toegenomen (figuur 4.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0008.png"

Figuur 4.2 Ontwikkeling bevolking en woningvoorraad

Onder de inwoners van de kern Blaricum bevindt zich een relatief zeer hoog percentage ouderen. 27% van de bevolking in Blaricum is ouder dan 65 jaar, terwijl dit in Nederland gemiddeld 18% is (figuur 4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0009.png"

Figuur 4.3 Bevolkingssamenstelling

In de hele regio neemt het aantal 65plussers toe en verdubbelt het aantal 75plussers. Omdat de regio structureel 45plussers aantrekt blijft Blaricum ook op langere termijn een vergrijsde gemeente.

Het aantal inwoners en huishoudens in de gemeente Blaricum als geheel zal stijgen op basis van de actuele prognose. De actuele prognose gaat uit van +2600 inwoners en +1500 huishoudens voor de periode 2015-2040. De feitelijke bevolkingsontwikkeling is echter in sterke mate afhankelijk van de woningproductie.

Woningvoorraad en woningwaarde

Blaricum kent relatief veel grondgebonden woningen, in totaal 72% van de totale woningvoorraad, en een klein percentage appartementen, in totaal 28% van de totale woningvoorraad.

Ten aanzien van de kenmerken van de woningvoorraad is het aandeel koopwoningen met 63% bovengemiddeld. 19% van de woningvoorraad zijn woningen in de sociale huursector, 18% in de particuliere huursector.

De gemiddelde woningwaarde en de inkomens in Blaricum behoren tot de hoogste in Nederland met een gemiddelde WOZ-waarde van € 524.000,-. Sinds 2012 is de woningvoorraad toegenomen. In de Blaricummermeent is nog ruimte voor circa 500 woningen. Dit is binnen Blaricum de laatste mogelijkheid voor het grootschalig realiseren van woningbouw. Binnen het plangebied zijn slechts zeer beperkt mogelijkheden om woningen toe te voegen. De meeste incidentele woningbouwlocaties zijn inmiddels ingevuld, of herontwikkeling van maatschappelijke of detailhandelsvoorzieningen heeft reeds plaatsgevonden.

Conclusie

Blaricum kent een gespannen woningmarkt, wat zich uit in hoge woningprijzen en lange wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Met nieuwbouw op de Blaricummermeent kan maar beperkt tegemoet worden gekomen aan de woningbehoefte. In de dorpskern zijn nog enkele kleinschalige locaties die voor vernieuwbouw en sociale woningbouw in aanmerking komen.

Aandachtspunten zijn de realisatie van voldoende betaalbare huur en koopwoningen en voldoende middeldure huurwoningen. De ontwikkeling van de bevolkingsomvang van de gemeente hangt in sterke mate samen met de woningproductie. Voor het plangebied geldt de verwachting dat een belangrijk deel van de behoefte zich richt op woningen voor senioren en starters. Er is dan ook een belangrijke opgave voor seniorenwoningen en vormen van wonen en zorg. Daarnaast dient een groep starters zich op de woningmarkt aan. Via een strategisch voorraadbeleid en nieuwbouw op inbreidingslocaties kan op een tekort aan woningen voor jongeren en senioren ingespeeld worden. Hierbij is aandacht nodig voor de aanpasbaarheid van woning (in het kader van dubbele bewoning) en de woonomgeving. In verband met de trend van en het beleid gericht op ouderen die zolang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen, is het aanbod aan voorzieningen voor ouderen in de wijken een belangrijk aandachtspunt. Het creëren van "woondienstenzones" en het aanbieden van maatschappelijke voorzieningen in de wijk zijn hier voorbeelden van.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Het beleid voor wonen is als volgt:

- bij woningbouw op herontwikkelingslocaties aandacht voor betaalbare woningen en woningen voor 75plussers;

- aandacht voor aanpasbaarheid van de woning en de woonomgeving (o.a. het mogelijk maken van woningsplitsing);

- aandacht voor zorgvoorzieningen in de wijk.

4.3 Kantoren en bedrijven

Verspreid door het plangebied zijn enkele bedrijfs- en kantoorvestigingen gelegen. De bedrijfsvestigingen zijn bijvoorbeeld aannemers en autoschadeherstelbedrijven. Omdat de bedrijven in veel gevallen omringd worden door woningen, is aandacht voor de milieuzonering van deze bedrijven vereist. In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan. Nieuwe bedrijven of bedrijfsactiviteiten in het plangebied worden, gelet op het overwegende woonkarakter van het plangebied, niet wenselijk geacht.

Verder bevinden zich verspreid in het plangebied enkele makelaars, notarissen, advocatenkantoren en andersoortige kleinschalige kantoorvestigingen, al dan niet in de vorm van aan-huis-gebonden beroepen. Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten worden toelaatbaar geacht in woningen, mits de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en er geen parkeeroverlast ontstaat.

Zelfstandige kantoren genereren relatief veel verkeer en hebben een relatief grote parkeerbehoefte. Deze aspecten zijn moeilijk verenigbaar met een woongebied. Voornamelijk vanwege deze aspecten wordt nieuwvestiging van kantoren in het plangebied, behoudens op kleine schaal in het secundaire centrumgebied, onwenselijk geacht.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

- Bestaande kantoren en bedrijven worden toegestaan;

- Nieuwvestiging van zelfstandige kantoren en bedrijven is niet toegestaan;

- Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsactiviteiten worden toelaatbaar geacht in woningen, mits de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en er geen parkeeroverlast ontstaat.

4.4 Maatschappelijke voorzieningen

Verspreid over het plangebied komen verschillende maatschappelijke voorzieningen voor. Hieronder worden scholen, (kinderdag)opvanglocaties, zorginstellingen en andersoortige maatschappelijke voorzieningen verstaan. Het gaat onder ander om de Nederlands Hervormde kerk op de kruising Bussummerweg /Torenlaan, het Vitusgebouw aan de Kerklaan, de R.K. kerk aan de Kerklaan, de openbare basisschool aan de Eemnesserweg, buurthuis de Blaercom en een aantal kinderopvangvestigingen.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

- Bestaande maatschappelijke voorzieningen worden als zodanig bestemd;

- Hergebruikmogelijkheden bieden aan locaties buurthuis, de voormalige brandweerkazerne en de woning Achterom 1.

4.5 Agrarisch

In het zuidoosten van het plangebied, langs de Schapendrift, alsmede aan de Eemnesserweg, komen nog enkele agrarische bedrijven voor. Ter plaatse van de agrarische bouwvlakken mogen zowel akkerbouwbedrijven als veehouderijbedrijven gevestigd worden. Op een aantal bedrijven komen ander activiteiten voor dan uitsluitend de agrarische activiteiten zoals agrarisch hulp- en nevenactiviteiten en mechanisatieactiviteiten.

De laatste jaren is er in de ontwikkeling van de landbouwsector een driedeling te zien.

  • een deel van de agrariërs richt zicht volledig op zijn productietak; specialisatie, schaalvergroting, innovatie en kostenverlaging zijn hierbij belangrijke voorwaarden om tot een goede bedrijfsvoering te komen;
  • andere agrariërs zoeken inkomstenbronnen naast de puur agrarische activiteiten; deze activiteiten zijn ondergeschikt aan de agrarische functie; ze worden vaak "nevenfuncties" genoemd; ook het begrip "verbrede landbouw" wordt voor dergelijke activiteiten gebruikt;
  • daarnaast beëindigen veel agrariërs in Nederland hun bedrijf, onder andere vanwege het ontbreken van een opvolger, het ontbreken van voldoende perspectief binnen de sector, emigratie of onvoldoende zin of draagkracht om nieuwe investeringen te doen.

Het ligt niet voor de hand dat de agrarische bedrijven aan de Schapendrift zich zullen toeleggen op schaalvergroting of specialisatie. Wel kan gezien de omvang van de (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen gedacht worden aan het bieden van extra gebruiksmogelijkheden naast de woonfunctie. Voorwaarde hierbij is wel dat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

- Uitsluitend functiewijziging naar wonen toestaan;

- Mogelijkheden bieden voor extra gebruiksmogelijkheden naast de woonfunctie ingeval van bedrijfsbeëindiging.

4.6 Verkeer en parkeren

Ontsluiting

Autoverkeer

Het plangebied wordt aan de noord(west)zijde ontsloten door de Bergweg en de Meentzoom. Via de Blaricummerweg, welke aansluit op de Meentzoom, wordt Blaricum-Dorp verbonden met de A27. In noordwestelijke richting ontsluit de Huizerweg richting Huizen. Op het kruispunt Bergweg/Huizerweg takken tevens de twee andere hoofdwegen aan: de Naarderweg en de Torenlaan. Via de Naarderweg bereikt men de A1; de Torenlaan ontsluit het plangebied in zuidelijke richting en verbindt Blaricum met Laren.

In het wegencategoriseringsplan (1999) is categorisering van de wegen volgens de richtlijnen Duurzaam Veilig vastgelegd. Binnen het plangebied is een aantal wegvakken gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h. In tabel 4.4 zijn de verkeersintensiteiten opgenomen van de belangrijkste ontsluitingswegen.

Tabel 4.4 Verkeersintensiteiten

Wegvak   Tussen   Intensiteit in mvt/etmaal (2016)  
Bergweg   Naarderweg-Meentzoom   3.600  
Huizerweg   Naarderweg-Huizen   7.800  
Naarderweg   Holleweg-Piepersweg   5.000  
Torenlaan   Dokter Catzlaan-Wallandlaan   7.000  

De overige wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 30 km/h. De inrichting van wegen naar de richtlijnen van Duurzaam Veilig in het kader van de wegencategorisering worden zoveel mogelijk binnen de planperiode van het nieuwe bestemmingsplan uitgevoerd.

Binnen het plangebied worden enkele (verkeersveiligheids)knelpunten, met name bij het halen en brengen van kinderen bij de openbare basisschool Blaricum. In het op te stellen Verkeerscirculatieplan zal hier nader aandacht aan worden besteed.

Langzaam verkeer

De fietsers maken hoofdzakelijk gebruik van dezelfde infrastructuur als het autoverkeer. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt gestreefd naar een inrichting van gebiedsontsluitingswegen waar het fietsverkeer gescheiden van het autoverkeer wordt afgewikkeld. In de huidige situatie kan langzaam verkeer op weinig wegvakken gebruikmaken van vrijliggende fietspaden of ventwegen. Binnen het plangebied worden fietsers alleen op een gedeelte van de Torenlaan, Huizerweg en Eemnesserweg van het autoverkeer gescheiden. Op de erftoegangswegen in het plangebied worden fietsers conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig gemengd met het autoverkeer afgewikkeld.

Openbaar vervoer

Het plangebied wordt per openbaar vervoer ontsloten door busverbindingen met een halfuurfrequentie van Hilversum naar Amsterdam-Zuidoost via de Torenlaan en de Huizerweg. Bij het NS-station Hilversum en Holendrecht kan men overstappen op de trein in de richting van Utrecht, Amersfoort en Amsterdam. Ook wordt aangesloten op andere busdiensten. De ontsluiting van het plangebied als geheel is per openbaar vervoer matig. Een relatief groot gedeelte van het plangebied ligt namelijk buiten een maximaal acceptabele loopafstand van 400 m van een bushalte.

Parkeren

Parkeren in het plangebied gebeurt zowel op eigen terrein als in de openbare ruimte. In het centrumgebied is sprake van parkeerdruk. In het hele plangebied zijn parkeervakken aangelegd en op verschillende locaties liggen openbare parkeerterreinen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient zoveel mogelijk te worden voorzien in parkeergelegenheid op het eigen terrein. De gemeente overweegt hiervoor een parkeerfonds op te stellen, waarbij een bijdrage gestort wordt in een gemeentelijk fonds zodra parkeren op eigen terrein bij een nieuwe ontwikkeling niet mogelijk is. Het fonds kan ingezet worden om de aanleg van extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte te financieren. Op 18 oktober 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met een hernieuwde aanpak van de parkeerproblematiek die in het oude dorp van Blaricum is. In het kader hiervan wordt in het oude dorp een blauwe zone ingesteld (zie paragraaf 2.4). Ondanks dat bij de uitbreiding van de supermarkt het aantal parkeerplaatsen is uitgebreid, blijft in de toekomstige situatie een tekort bestaan aan parkeerplaatsen. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook in de huidige situatie op piekmomenten een parkeertekort bestaat. Op basis van de huidige supermarktkenmerken en de omzetprognose, wordt na uitbreiding een beperkte omzetstijging en toename van het aantal klanten verwacht. Hierdoor zal de parkeerdruk in de directe omgeving van de Albert Heijn na uitbreiding relatief beperkt toenemen.

Uit de centrumvisie volgt dat een goede benutting van de bestaande parkeercapaciteit nagestreefd dient te worden. De mogelijkheid voor uitbreiding van bestaande parkeercapaciteit bij nieuwe ontwikkelingen worden in het nieuwe bestemmingsplan als volgt meegenomen

  • Parkeerplaats Bellevue: In 2012 is het bestemmingsplan Parkeerplaats Bellevue vastgesteld. Het bestemmingsplan 'Parkeerplaats - Bellevue' dat hierin voorzag is in 2012 vastgesteld, maar slechts een deel van de uitbreiding is gerealiseerd, in totaal 37 van de 74 mogelijke parkeerplaatsen. Op basis van de uitspraak van de Raad van State wordt het bestemmingsplan parkeerplaats Bellevue overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan. In het kader van de ontwikkeling van het Enzlintheater aan de Huizerweg 13 wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van uitbreiding van de parkeerplaats tegenover Bellevue;
  • Parkeerstrook Klaarenbeekplantsoen: dit betreft de mogelijkheid van een nieuwe strook parkeerplaatsen aan de rand van het Klaarenbeekplantsoen ter plaatse van de Piepersweg. Bij vaststelling van de centrumvisie is een amendement aangenomen, welke bepaalt dat uitbreiding van de parkeermogelijkheden langs de Pieperweg (door middel van graskeien) pas mogelijk is als er geen mogelijkheden meer zijn voor uitbreiding van de parkeerplaatsen tegenover Bellevue en de parkeerplaatsen noodzakelijk zijn gebleken. In dit bestemmingsplan zal voor de strook ter plaatse van het Klaarenbeekplantsoen, die in eigendom is bij de gemeente, een aanduiding 'parkeren' opgenomen worden, waarbij benutting hiervan pas aan de orde is indien de bovengenoemde mogelijkheden ter plaatse van de parkeerplaats Bellevue volledig zijn benut en de parkeerplaatsen noodzakelijk zijn gebleken en dat de gemeenteraad eerst zal worden geconsulteerd. Voorafgaand zal hiervoor de gemeenteraad worden geconsulteerd.

Verkeersgeneratie ontwikkeling Enzlintheater

Binnen het plangebied wordt het Enzlintheater gerealiseerd. De ontwikkeling van dit theater betekent een verandering op het gebied van de verkeersgeneratie. Het theater biedt plaats aan maximaal 97 bezoekers. Indien aangenomen wordt dat alle bezoekers met de auto komen en dat er gemiddeld 2 inzittenden per auto zijn houdt dit in dat er circa 96 mvt/etmaal te verwachten zijn bij een volledige bezetting. Indien aangenomen wordt dat een kwart van de bezoekers te voet komt houdt dit in circa circa 73 mvt/etmaal bij een volledige bezetting. De verkeersgeneratie is dusdanig beperkt dat deze opgaat in de dagelijkse fluctuatie van het verkeer.

Uitgangspunten voor het bestemmingsplan

- Bij nieuwe ontwikkelingen dienen voldoende parkeerplaatsen op het eigen terrein gerealiseerd te worden;

- Goede benutting van bestaande parkeercapaciteit (onder andere door het blauwe zone beleid) en beperkte uitbreiding onder voorwaarden bij nieuwe ontwikkelingen.

 

Hoofdstuk 5 Sectorale aspecten

5.1 Inleiding

In voorgaande hoofdstukken is aandacht besteed aan onder andere het beleidskader en de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied. Tevens is de centrumvisie toegelicht en is aangegeven hoe in dit bestemmingsplan op de doelstelling van de centrumvisie wordt ingespeeld. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond en moet in het plan worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de relevante te toetsen aspecten beschreven. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf. Voor zover van belang worden de in paragraaf 2.6 genoemde ontwikkelingen bij de relevante aspecten behandeld.

In dit bestemmingsplan zijn geen nieuwe onderzoeken uitgevoerd naar de wijzigingsbevoegdheden. Deze wijzigingsbevoegdheden waren in het bestemmingsplan 2007 reeds onderzocht. Het is niet aannemelijk dat de uitkomsten ten aanzien van de uitgevoerde onderzoeken wijzigen.

5.2 MER-wetgeving

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. Het bestemmingsplan is actualiserend van aard. De enige ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, betreft de realisatie van theater Enzlin ter plaatse van Huizerweg 13. De beoogde ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarden. Uit de volgende paragrafen blijkt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

5.3.1 Milieuzonering bedrijfsactiviteiten

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu wordt gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en gevoelige functies met betrekking tot milieu in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. Een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 2 bij de toelichting.

Onderzoek

Vanwege het overwegende woonkarakter van het plangebied worden in het plangebied geen nieuwe bedrijfslocaties toegestaan. Alleen de bestaande bedrijven worden bestemd. Waar sprake is van een rustige woonbuurt worden alleen bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 SvB algemeen toelaatbaar geacht. Op een aantal locaties is echter sprake van gemengd gebied (enkele bedrijven, kantoren en/of voorzieningen bij elkaar in de buurt). Op deze locaties worden bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 en 2 toelaatbaar geacht ter plaatse van de bedrijfsbestemmingen. Bedrijven uit categorie 1 en 2 kunnen in gemengd gebied, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, worden toegelaten naast en tussen woningen.

Bedrijven die ten tijde van het opstellen van dit bestemmingsplan reeds aanwezig zijn, maar niet passen binnen de algemene toelaatbare categorieën van bedrijfsactiviteiten, krijgen een specifieke aanduiding, waardoor zij hun bestaande bedrijfsactiviteiten kunnen voortzetten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen het algemene toelatingsbeleid.

Rioolwaterzuiveringsinrichting

Ten zuidoosten van het plangebied bevindt zich een rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Rwzi"s kunnen in de directe omgeving vooral geurhinder veroorzaken. De gehele woon- en leefomgeving binnen het plangebied valt buiten de geurcontouren rond de rwzi.

Huizerweg 13

De eigenaren van het pand Huizerweg 13 hebben plannen ontwikkeld voor transformatie van het pand tot theater. Huizerweg 13 is gelegen in het centrumgebied. Er is dan ook sprake van een gemengd gebied. Voor een theater geldt volgens de VNG-publicatie milieucategorie 2. Het maatgevende aspect is geluid. Ter plaatse van Huizerweg 13 is in de huidige situatie bedrijvigheid tot milieucategorie 1 toegestaan. Omdat het plan niet past binnen de algemene toelaatbaarheid is akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 3). Daarbij is getoetst aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit. Deze grenswaarden zijn tevens hetzelfde als de richtwaarden uit de VNG-publicatie voor gemengd gebied. Geconcludeerd wordt dat het theater in het kader van een goede ruimtelijke ordening vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar is op voorwaarde dat geluidwerende maatregelen worden getroffen. Deze of gelijkwaardige geluidwerende maatregelen zijn als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen.

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de aanwezige milieugevoelige functies. Uit het akoestisch onderzoek naar de transformatie van het bestaande pand aan Huizerweg 13 blijkt dat bij uitvoering van de genoemde geluidwerende maatregelen ter plaatse van de omliggende woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.3.2 Horeca

Horeca-activiteiten en toelaatbaarheid

In het plangebied bevindt zich een aantal horecavestigingen, voornamelijk restaurants. Net als bij bedrijvigheid, wordt er bij horeca naar gestreefd de milieubelasting voor omliggende woningen zoveel mogelijk te beperken, door eisen te stellen aan de toelaatbaarheid van de activiteiten. De Staat van Horeca-activiteiten is niet meer van toepassing. De toelaatbaarheid van horecavestigingen wordt geregeld in een regeling waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen dag- en avondhoreca. Daghoreca valt onder categorie 1 (hc-1) en kent openingstijden tot 22.00 uur. Avondhoreca valt onder categorie 2 (hc- 2) en kent openingstijden tot 24.00 uur met uitzondering van vrijdag en zaterdag. Op vrijdag en zaterdag gelden openingstijden tot 01.00 uur. In het centrum zijn een 11-tal horecavestigingen gevestigd. Buiten het centrumgebied bestaan ook nog twee horecavestigingen (zie paragraaf 4.1.2). In beginsel worden geen extra (nieuwe) horecavestigingen toegestaan. Voorkomen moet worden dat detailhandel verdrongen wordt door horeca. Het beleid biedt wel de mogelijkheid om bij het verdwijnen van een horeca-activiteit, op dezelfde plaats uit dezelfde categorie (of lager) een nieuwe horeca-activiteit te realiseren.

Conclusie

De bestaande horecagelegenheden zijn niet meer ingeschaald volgens de Staat van Horeca-activiteiten maar geregeld volgens een specifiek voor dit bestemmingsplan opgestelde horeca-regeling. Er is geen sprake meer van algemene toelaatbaarheid. Alle horecagelegenheden in het plangebied hebben een specifieke aanduiding gekregen. In het centrumgebied wordt nieuwvestiging van horeca niet langer toelaatbaar geacht, tenzij er door het verdwijnen van een bestaande horeca-activiteit ruimte is ontstaan. De toelaatbaarheid van nieuwe horecagelegenheden, zowel vallend onder de categorie 1 als onder de categorie 2, zal met het oog op mogelijke overlast voor de omgeving bij de aanvraag beoordeeld worden. De voorwaarden is hierbij de bijdrage aan een levendig centrumgebied en de verenigbaarheid met de omliggende woonfunctie van de nieuwe horecavestiging.

5.4 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Dit is de geluidsbelasting die altijd toelaatbaar is op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk. Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het bestemmingsplan Dorp 2007 zijn de ontwikkelingen en wijzigingsbevoegdheden onderzocht en waar nodig hogere waarden vastgesteld. Binnen het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, waardoor er geen directe noodzaak is tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. Indien er na vaststelling van het bestemmingsplan toepassing wordt gegeven aan de bestaande wijzigingsbevoegdheden, zal dit aspect dan nader worden onderzocht.

5.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Tabel 5.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Dit bestemmingsplan is actualiserend van aard. Behalve het Enzlin theater worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2016 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreffen de Huizerweg, Naarderweg, Torenlaan en A27. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze wegen ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

Enzlin theater

De verkeersgeneratie van het beoogde theater aan de Huizerweg 13 bedraagt 96 mvt/etmaal (zie paragraaf 4.6). Uit de NIBM-tool blijkt dat de maximale bijdrage NO2 0,08 µg/m³ bedraagt en de maximale bijdrage voor PM10 0,02 µg/m³ (figuur 5.1). Hierdoor heeft de beoogde ontwikkeling een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³). De beoogde ontwikkeling draagt dan ook 'niet in betekende mate' bij aan de concentratie luchtverontreinigende stoffen en is vrijgesteld aan het toetsen aan de grenswaarden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving. Zoals eerder genoemd blijkt uit de NSL-monitoringstool dat in 2015 langs de Huizerweg de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Ter plaatse van de Huizerweg 13 zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0376.BPDorpBlaricum-Va02_0010.png"

Figuur 5.1 Resultaten NIBM-tool

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

5.6 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2016-2021 bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkeling. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap wensbeelden per thema voor 2030, en daaruit afgeleid doelen voor de planperiode 2016-2021 op hoofdlijnen. Hierin staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterschap wil bereiken dat mensen zich bewuster worden van het belang van een veilig en 'robuust' (toekomstbestendig) watersysteem. Het waterschap wil open en toegankelijk zijn, actief naar samenwerking zoeken en de dialoog aangaan. De strategische uitgangspunten voor de langere termijn (2030) zijn:

  • Samenbrengen van alle regionale waterbeheertaken in één regionale waterautoriteit;
  • Een klimaatbestendig en daarmee waterrobuust gebied;
  • Steden die beter bestand zijn tegen extreme regenbuien, wateroverlast, overstromingen, hitte en droogte;
  • Een omgeving die zich bewust is van waterveiligheid;
  • Water dat overal in het gebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie;
  • Gebruik van afvalwater als grondstof en bron voor energie en water;
  • Gebruik van vernieuwende oplossingen vanuit samenwerking met kennisinstellingen, andere overheden en marktpartijen;
  • Vermindering van regeldruk en vergroting van kosteneffectiviteit voor burgers en bedrijven;
  • Afstemming over alle watertaken per stroomgebied (i.c. Rijn-West);
  • Behoud van de zelfstandige bevoegdheid.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied omvat het dorpsgebied van Blaricum (behoudens het grootste deel van het beschermd dorpsgezicht).

Bodem en grondwater

Blaricum Dorp ligt op de overgang van hogere zandgronden (fijn grindhoudend zand) naar lager gelegen poldergebied (zandige zeeklei). De maaiveldhoogte in het plangebied ligt op circa NAP +5 à +6 m. Ten oosten van het gebied ligt het maaiveld met circa NAP +2 m lager.

Waterkwantiteit

Aan de oostzijde van het plangebied ligt de Goyergracht. Uit de Legger van het waterschap blijkt dat het deel van de Goyergracht in het plangebied geen hoofdwatergang of boezemwatergang is. In het overige deel van het plangebied is geen open water aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is voorzien van een gemengd rioleringsstelsel en heeft een riool overstort op de Goyergracht. De gemeente pakt momenteel de belasting van deze riolering met hemelwater aan door in totaal 22,1 ha verhard oppervlak af te koppelen (globaal 50% van de verharding). Het regenwater van het afgekoppelde verhard oppervlak wordt geïnfiltreerd. Het gebied ligt in het rioolbemalingsgebied van de rwzi Blaricum. De rwzi Blaricum loost het gereinigde effluent water op de Gooyergracht. Daarnaast loost ook de rwzi Hilversum en de riooloverstort van de gemeente Laren op de Gooyergracht. Met het oog op deze lozingen is de waterkwaliteit van de Gooyergracht matig tot zeer matig. In de Gooyergracht is klasse 3 en 4 waterbodem aangetroffen.

Toekomstige situatie

Het plan is actualiserend van aard. Behalve het Enzlin theater worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat daarnaast de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Vanwege de actualiserende aard biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers wordt bijvoorbeeld meer waterberging gerealiseerd. Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkeling diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Enzlin theater

Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht schrijft in de Keur dat het verboden is zonder vergunning in stedelijk en glastuinbouwgebied meer dan 1.000 m2 aan verhard oppervlak aan te brengen en in overige gebied meer dan 5000 m2. Ten gevolge van de realisatie van het Enzlin theater ter plaatse van Huizerweg 13 neemt verharding niet toe. Watercompenserende maatregelen zijn daarom niet noodzakelijk. Daarnaast is het theater niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van een regionale/primaire waterkering en zijn in de directe omgeving van het theater geen watergangen aanwezig. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem worden niet-uitloogbare materialen gebruikt, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is het oppervlaktewater bestemd als 'Water'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

5.7 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde wordt overschreden.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn in en nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Verkoop consumentenvuurwerk

Aan de Dorpsstraat 12 (net buiten het plangebied) wordt minder dan 10.000 kg consumentenvuurwerk opgeslagen. Op grond van het Vuurwerkbesluit geldt hiervoor een afstand van 8 m (gemeten voorwaarts vanaf de deuropening van de (buffer)bewaarplaats) tot (geprojecteerde) kwetsbare objecten, zoals woningen. Aan deze afstand wordt voldaan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen

Overeenkomstig de professionele risicokaart worden ten oosten van het plangebied op circa 160 m gevaarlijke stoffen vervoerd over de A27. De weg heeft geen plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 m. Woonwijk de Bouwvenen, welke onderdeel uitmaakt van het plangebied (zie paragraaf 3.5), ligt voor een klein deel binnen het invloedsgebied. In het invloedsgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Wel is vanwege de gedeeltelijke ligging binnen het invloedsgebied een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Verder vindt in en nabij het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor of over het water.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door transportleidingen 

In en nabij het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats door buisleidingen.

Enzlin theater

Overeenkomstig de professionele risicokaart zijn nabij het theater geen risicovolle inrichtingen gelegen. Daarnaast vindt in de omgeving van het theater geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen.

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

Omdat het plangebied deels binnen het invloedsgebied van de A27 ligt, is een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Omdat in het invloedsgebied geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt zal worden volstaan met een beknopte verantwoording. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal hierover aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied is gelegen wordt ontsloten door de Schapendrift. Via deze weg is het gebied goed bereikbaar voor hulpdiensten en kan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

Het deel van het plangebied dat binnen het invloedsgebied is gelegen bestaat uit woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen, ouderen en gehandicapten worden beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de verminderd zelfredzame personen zullen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied ligt deels binnen het invloedsgebied van de A27 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In het invloedsgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uit de beknopte verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.8 Kabels en leidingen

Normstelling en beleid

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

In het plangebied of de directe omgeving ervan zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Tevens geldt dat met aanwezige overige planologisch gezien niet- relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied geen rekening hoeft te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de vaststelling van het plan niet in de weg staat.

5.9 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek en conclusie

Dit bestemmingsplan is actualiserend van aard. Behalve het Enzlin theater worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ten gevolge van de realisatie van het theater verandert de bestemming ter plaatse van Huizerweg 13 van bedrijf naar gemengd. Er vinden geen grondwerkzaamheden plaats. Daarnaast is wonen enkel op de eerste verdieping toegestaan. Dit is opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Bodemonderzoek is vanwege deze redenen niet noodzakelijk. Wel is in het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen bodemonderzoek noodzakelijk indien geen actueel bodemonderzoek beschikbaar is.

5.10 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.  Dit is anders indien uit de Wnb voortvloeit dat een passende beoordeling moet worden gemaakt. Deze dient te zijn verricht ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan.

Beleid en normstelling

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • a. Natuurnetwerk Nederland (NNN);
  • b. Natura-2000 gebieden.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • 1. alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • 2. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • 3. de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bijzondere nationale natuurgebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • a. soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • b. soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn; en
  • c. de bescherming van overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden. In de provincie Zuid-Holland zal voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling geleden voor een groot deel van de “overig” beschermde soorten. Deze lijst zal in Zuid-Holland ongeveer vergelijkbaar met de “Tabel 1-soorten”, dus de meest algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er overigens geen beleidsruimte en blijft de bescherming onveranderd.

Provinciale vrijstellingen

In de provincie Noord-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 3 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op circa 3 kilometer afstand van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Aan de noord- en zuidkant van het plangebied ligt aangewezen NNN-gebied. Het plangebied is niet gelegen in beschermde natuurgebieden. Het plan is consoliderend van aard, effecten op beschermde natuurgebieden kunnen derhalve worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Vanwege het consoliderende karakter van het bestemmingsplan is er geen onderzoek uitgevoerd. In het plangebied kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen en van vogels met jaarrond beschermde nesten als huismus aanwezig zijn. Daarnaast kan het plangebied leefgebied bieden aan algemeen voorkomende soorten als bruine kikker, gewone pad en huisspitsmuis. Voor deze soorten geldt een vrijstelling in de provincie Noord-Holland. In de groenstroken en tuinen zijn algemene broedvogels aanwezig waaronder merel, houtduif en heggenmus.

Overzicht soorten en beschermingsregime

In tabel 5.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied naar verwachting aanwezig zijn en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 5.2 Naar verwachting aanwezige beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Wet Natuurbescherming   Nader onderzoek nodig bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting  
Vogelrichtlijn     alle inheemse soorten   Ja  
Habitatrichtlijn bijlage IV     alle vleermuizen   Ja  
Overige soorten   Vrijstellingsregeling provincie Noord-Holland   Bruine kikker, gewone pad en huisspitsmuis   Nee
 
Vogels met jaarrond beschermde nesten   Beleid provincie Noord-Holland   Onder andere huismus   Ja  

Een bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier-of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Wet natuurbescherming niet optreden. Het bestemmingsplan is consoliderend van aard. Er worden geen concrete ontwikkelingen voorzien. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan het plan derhalve niet in de weg. Het bestemmingsplan maakt echter altijd indirect (kleine) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Er wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: www.vogelbescherming.nl);
  • Voorafgaand aan een ontwikkeling dient nagegaan te worden of er sprake is van leefgebied van beschermde soorten. Vanwege het stedelijke karakter van het plangebied dient men name aandacht besteed te worden aan de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en van broedvogels met jaarrond beschermde nesten als huismus.

Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg. Opgemerkt wordt dat onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk is indien de schil van het gebouw wordt aangepast.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

5.11 Eindconclusie sectorale aspecten

Op basis van de onderzochte aspecten worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels zijn samen juridisch bindend. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels voor het gebruik gekoppeld.

De toelichting is een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De toelichting is belangrijk voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Voor dit bestemmingsplan is de landelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen editie 2012 (SVBP2012) toegepast.

Monumenten en beeldbepalende panden

Voor de in het plangebied voorkomende rijks- en andere monumenten alsmede beeldbepalende panden, geldt een bijzondere regeling. Deze panden zijn op de planverbeelding aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek'. Dergelijke panden mogen niet worden uitgebreid of (uiterlijk) worden veranderd. Wel is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om uitbreiding of verandering wel toe te staan. Uiteraard dienen daarbij de reguliere maten (hoogte, afstanden, oppervlakte en dergelijke) in acht te worden genomen. Tot slot is voor de beeldbepalende panden via een vergunningenstelsel een sloopverbod opgenomen. Dit laatste is niet opgenomen voor monumenten, aangezien deze via de aanwijzing als monument voldoende zijn beschermd.

Voor de beeldbepalende panden is per pand een beschrijving opgenomen in bijlage 3 van de regels. Bij wijziging of sloop wordt advies gevraagd aan de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie geeft advies op basis van de omschrijvingen die in bijlage 3 zijn opgenomen.

Voor gebouwen die in de toekomst worden aangewezen als rijksmonument, gemeentelijk monument of beeldbepalend pand, is een wijzigingsregel opgenomen waardoor voor deze panden eveneens de aanduiding 'karakteristiek' kan worden opgenomen op de planverbeelding. Voor beeldbepalende panden kan eventueel de omschrijving in bijlage 3 van de regels worden gewijzigd, mocht blijken dat deze niet meer actueel zijn of dat deze niet overeenkomt met de feitelijke situatie.

6.2 De planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Begripsbepalingen (artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de voorschriften worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingen

Artikel 3 Agrarisch

Voor de agrarische gronden in het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied rond de Schapendrift is de bestemming Agrarisch opgenomen. Op deze gronden zijn alleen grondgebonden agrarische bedrijven toegestaan. Intensieve veehouderij is niet toegestaan. In de begripsbepaling (artikel 1) zijn de toegestane agrarische bedrijven opgenomen. Ter plaatse van Schapendrift 35a, 47 en 67 zijn daarnaast nog andersoortige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Ter plaatse van Schapendrift 47 en 67 zijn agrarische hulp- of nevenbedrijven toegestaan, terwijl aan de Schapendrift 35a een (landbouw)mechanisatiebedrijf is toegestaan. Om de ondergeschiktheid van deze activiteiten te waarborgen is in de regels een maximaal oppervlak opgenomen voor deze activiteiten.

Op de verbeelding is de begrenzing van de bebouwing vastgelegd evenals de goot- en bouwhoogte op basis van de aanwezige bebouwing. De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 500 m³. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfswoning geschikt te maken voor dubbele bewoning.

Het merendeel van de percelen met een agrarische bestemming is gelegen aan de oostzijde van de Schapendrift. Met het oog op de agrarische bestemming en het feit dat deze percelen direct aan het buitengebied grenzen, is voor deze percelen tevens de mogelijkheid opgenomen om een paardrijbak binnen het bouwvlak te realiseren.

Bij beëindiging van de agrarische functie kan via een wijzigingsbevoegdheid de bestemming worden gewijzigd ten behoeve van de woonfunctie. Het aantal woningen mag daarbij niet toenemen. De gronden aan de weg worden na wijziging in aansluiting op de naastgelegen percelen bestemd tot Tuin (T).

Binnen de bestemming Agrarisch worden na bedrijfsbeëindiging extra (neven)functies bij het wonen mogelijk gemaakt. In tabel 6.1 is weergeven welke functies als nevenfunctie bij het wonen aanvaardbaar zijn.

Tabel 6.1 Nevenfuncties bij wonen na beëindiging agrarische bedrijfsactiviteiten

aard van de nevenfunctie  
hobbyboer  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten (bijvoorbeeld kaasmakerij)  
veearts/hoefsmederij  
recreatieve functies/agrotoerisme  
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)/paardenpension  
bed & breakfast  
overige dienstverlening  
sociale functie (resocialisatie, therapie, kinderopvang, zorgboerderij)  
galerie/atelier  

Bij het inpassen van de nevenfunctie dient, voor zover relevant, zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. De nevenfunctie mag geen onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking opleveren. Parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden binnen het bouwvlak.

Na wijziging van de agrarische functie naar de woonfunctie (met eventuele nevenfuncties) gelden in beginsel de regels zoals die voor de woonfunctie (Wonen-2) gelden. Indien voormalige agrarische gebouwen gesaneerd worden, geldt echter een aanvullende bouwmogelijkheid. De helft van het oppervlak dat gesloopt wordt mag worden teruggebouwd tot een maximum van 150 m².

Artikel 4 Bedrijf-1 (B-1)

In het plangebied komen in de (overwegende) woongebieden verspreid enkele bedrijven voor. De algemene toelaatbaarheid via de Staat van Bedrijfsactiviteiten is voor het overwegende woongebied maximaal categorie 1. Bedrijven die hierin niet passen, krijgen een specifieke aanduiding. De bestaande bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse toegestaan, maar na beëindiging zijn uitsluitend identieke bedrijfsactiviteiten of bedrijfsactiviteiten uit categorie 1 van de SvB toegestaan.

Op de verbeelding is de begrenzing van de bebouwing vastgelegd evenals de goot- en bouwhoogten op basis van de aanwezige bebouwing.

Omdat het plangebied overwegend een woonfunctie heeft en de aanwezige bedrijvigheid derhalve vaak is omsloten door woonbebouwing, is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de bestemming Bedrijf-1 om te zetten naar Wonen-2 en Tuin. Bij deze wijzigingsbevoegdheid zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan voldaan moet worden voordat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan van de voorgeschreven oppervlakte aan bebouwing binnen de bestemming Wonen-2 worden afgeweken indien er sprake is van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen.

Artikel 5 Bedrijf-2 (B-2)

In het plangebied komen in de gebieden met een gemengd karakter verspreid enkele bedrijven voor. De algemene toelaatbaarheid via de Staat van Bedrijfsactiviteiten is hier maximaal categorie 2. Evenals als bij de bestemming Bedrijf-1 krijgen bedrijven die hier niet in passen, een specifieke aanduiding. De bestaande bedrijfsactiviteiten zijn ter plaatse toegestaan, maar na beëindiging zijn uitsluitend identieke bedrijfsactiviteiten of bedrijfsactiviteiten uit categorie 2 toegestaan.

Op de verbeelding is de begrenzing van de bebouwing vastgelegd evenals de goot- en bouwhoogten op basis van de aanwezige bebouwing.

Omdat het plangebied overwegend een woonfunctie heeft en de aanwezige bedrijvigheid derhalve vaak is omsloten door woonbebouwing, is een wijzigingsbevoegdheid om na beëindiging van de bedrijfsactiviteiten de bestemming Bedrijf-2 om te zetten naar Wonen-2 en Tuin. Bij deze wijzigingsbevoegdheid zijn diverse bepalingen opgenomen waaraan voldaan moet worden voordat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik kan worden gemaakt. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid kan van de voorgeschreven oppervlakte aan bebouwing binnen de bestemming Wonen-2 worden afgeweken indien er sprake is van de sloop van voormalige bedrijfsgebouwen.

Artikel 6 Centrum (C)

Om invulling te kunnen geven aan het behouden en beschermen en (waar mogelijk) versterken van het centrumgebied/voorzieningenniveau, wordt in regels het "centrumgebied" bestemd als Centrum. In dit gebied worden ruimere gebruiksmogelijkheden toegestaan dan in de rest van het plangebied. Hier zijn direct toegestaan:

- detailhandelsbedrijven (met ondergeschikte horeca);

- dienstverlening met een publieksgericht karakter;

- wonen (uitsluitend op de verdieping).

In beginsel zijn hier geen nieuwe eengezins- en benedenwoningen toegestaan. Bestaande benedenwoningen worden aangegeven met een aanduiding (w). Nieuwe bovenwoningen zijn wel toegestaan. Bestaande niet-woonfuncties anders dan hierboven genoemd zijn toegestaan, maar worden middels een aanduiding op de kaart beperkt tot de aanwezige functies.

De horecavestigingen zijn geregeld volgend een specifiek voor dit bestemmingsplan opgestelde horecaregeling, waarin onderscheid wordt gemaakt naar een categorie daghoreca (hc-1) en categorie avondhoreca (hc-2). De Staat van Horeca-activiteiten is als gevolg van de nieuwe horecaregeling komen te vervallen.

De horecavestigingen zijn op de verbeelding aangeduid. Gelet op het overwegende woonkarakter van het plangebied, is het niet wenselijk dat het aantal vestigingen uitgebreid wordt boven het maximale aantal van 9 (11 indien de panden in het centrum zonder centrumbestemming worden meegerekend) of dat op de bestaande locaties horecavestigingen in een zwaardere milieucategorie worden gevestigd. De regels van dit bestemmingsplan bevatten een wijzigingsbevoegdheid die burgemeester en wethouders kunnen gebruiken om bestaande aanduidingen op horecavestigingen te verwijderen. Deze bevoegdheid werkt als volgt: Wanneer een horecavestiging op locatie A sinds minimaal 12 maanden leeg staat, kan de gemeente door gebruikmaking van de wijzigingsbevoegheid deze aanduiding verwijderen. Er komt geen nieuwe aanduiding elders. In de nieuwe situatie is het totaal van horecavestigingen in het centrumgebied nu 10 en ontstaat er dus de mogelijkheid om een nieuwe horecavestiging toe te laten. Dit gebeurt, zodra een aanvraag hiervoor ontvangen is, wederom op basis van de wijzigingsbevoegheid. De nieuwe horecavestiging kan toegelaten worden op de locatie A of binnen het centrumgebied op een willekeurige locatie B. Voorwaarde is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. Een tweede scenario is wanneer een horecavestiging op locatie A sinds minimaal 12 maanden leegstaat, en er ondertussen een aanvraag voor een nieuwe horecavestiging is ingediend. In dit geval wordt tegelijkertijd de wijzigingsbevoegdheid gebruikt om een horecavestiging op de locatie A te verwijderen en een nieuwe horecavestiging om een locatie B toe te laten. Hierdoor blijft het totaal aantal horecavestigingen in het centrumgebied gelijk, namelijk 11. Een derde scenario is wanneer een aanvraag voor een nieuwe horecavestiging ontvangen wordt, maar er geen horecavestiging (beschikbaar) is die al 12 maanden beëindigd is. Of de nieuwe initiatiefnemer wacht, of er is een mogelijkheid om af te wijken van de 12 maanden mits er tussen de eigenaren onderling een overeenkomst wordt gesloten die vastlegt dat de horecavestiging is of wordt beëindigd en ook beëindigd blijft (en dat er dus ruimte komt voor een nieuwe horecavestiging).

Voor een aanvullende uitleg van de regeling alsmede de regeling voor terrassen wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2.

Onder dienstverlening met een publieksgericht karakter wordt verstaan dienstverlenende functies die mensen aantrekken, aanloop creëren etc.

Artikel 7 Gemengd

Het toekomstige Enzlin-theater is opgenomen binnen de bestemming Gemengd. Binnen deze bestemming worden een theater, kantoren en wonen (op de verdieping) mogelijk gemaakt. Op de verbeelding is de begrenzing van de bestaande bebouwing vastgelegd evenals de goot- en bouwhoogte op basis van de aanwezige bebouwing. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, groen, laad- en losruimte, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, water en toegangswegen worden eveneens mogelijk gemaakt.

Artikel 8 Groen

Voor de in het plangebied aanwezige groenstructuur wordt de bestemming Groen opgenomen. Het onderscheid met de groenvoorzieningen uit de bestemming Verkeer/Verkeer-Verblijfsgebied is dat in deze bestemming de structurele groenvoorzieningen worden opgenomen en de waardevolle groenstroken. Naast het feitelijke groen, zijn binnen deze bestemming ook speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan. Daar waar geparkeerd kan worden, terrassen aanwezig zijn en waar een kleinschalige markt is toegestaan, is dit aangeduid op de verbeelding.

Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een maximumhoogte van 3 m, met uitzondering van straatmeubilair, zoals lantaarnpalen, etc.

Artikel 9 Horeca

De bestemming Horeca wordt toegekend aan de bestaande horecavestigingen die niet zijn gelegen binnen de bestemming Centrum. De horecavestigingen zijn geregeld volgens een specifiek voor dit bestemmingsplan opgestelde horecaregeling, waarin onderscheid wordt gemaakt naar een categorie daghoreca (hc-1) en categorie avondhoreca (hc-2). Gelet op het overwegende woonkarakter van het plangebied, is het niet wenselijk dat het aantal vestigingen uitgebreid wordt of dat op de bestaande locaties horecavestigingen in een zwaardere milieucategorie worden gevestigd.

Artikel 10 Kantoor

De bestemming Kantoor wordt toegekend aan de bestaande (zelfstandige) kantoorvestigingen die niet zijn gelegen binnen het centrumgebied (de bestemming Centrum). De bestaande kantoorvestigingen in het centrumgebied worden specifiek aangeduid. Het terrein van de Sint Bernardusschool wordt eveneens bestemd ten behoeve van kantoor. Daarbij wordt dienstverlening en wonen op de verdieping mogelijk gemaakt. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om het pand mogelijk geheel voor het wonen te gebruiken (maximaal 10 woningen).

Artikel 11 Maatschappelijk

Voor de maatschappelijke voorzieningen wordt een "ruime" regeling opgenomen, gelet op toekomstig flexibel gebruik. Dit wil zeggen dat binnen de bestemming Maatschappelijk diverse maatschappelijke voorzieningen gevestigd kunnen worden, zoals school- en (kinder)opvangvoorzieningen, maar ook seniorencomplexen met zorgfunctie en nutsvoorzieningen. Bijzondere maatschappelijke voorzieningen, zoals religieuze gebouwen krijgen een specifieke aanduiding.

De betreffende locaties worden in het bestemmingsplan vastgelegd met (globale) bouwvlakken en op basis van de aanwezige bebouwing een maximum bebouwingspercentage, waarbij de bebouwingsgrenzen de ruimtelijke structuur respecteren. Rekening houdend met deze bepalingen en de opgenomen bouw- en goothoogte, is een andere invulling bij bijvoorbeeld herstructurering mogelijk, zonder dat een afwijking of wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

Voor twee locaties is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, een en ander zoals beschreven in paragraaf 3.6.

Artikel 12 Tuin

In tegenstelling tot de achtererven en sommige gedeelten van zijerven (zie bestemming Wonen) bij woningen, zijn de voortuinen behorende bij de woningen niet onder de bestemming Wonen opgenomen, maar apart bestemd als Tuin. Alleen beperkte aan- en uitbouwen (erkers en serres), erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten, tot een hoogte van 1 m en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 5 m, zijn hier toegestaan. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten mag zoals gezegd niet meer dan 1.20 m bedragen. Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een hoogte tot 2 m.. Als bijzondere gebruiksregel is opgenomen dat parkeren in de voortuin niet is toegestaan, behoudens daar waar een oprit naar een garage of naar een parkeerplaats naast de woning aanwezig is en ter plaatse van gronden behorende bij de bestemming Wonen-2. Dit om het groene karakter te behouden. Tevens is bepaald dat de gronden niet gebruikt mogen worden voor paardrijbakken, paardrijbanen, paardenmestplaten, tennisbanen en zwembaden.

In dit artikel is voor de aangeduide gronden een omgevingsvergunningstelsel opgenomen om het open, groene karakter te behouden. Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders verschillende werken of werkzaamheden uit te voeren, zoals het ophogen of egaliseren van de bodem, het aanbrengen van verhardingen of het verwijderen van bomen. Dit omgevingsvergunningstelsel is ook opgenomen voor de gronden met de bestemming Wonen-2. Onder bepaalde voorwaarden is geen vergunning noodzakelijk, bijvoorbeeld als de oppervlakte aan verharding minder bedraagt dan 10% van het perceel samen met de verharding op de gronden met de bestemming Wonen-2.

Artikel 13 en Artikel 14 Verkeer/Verkeer - Verblijfsgebied

Wegen met een 50 km/h-regime behouden de verkeersbestemming. De overige wegen, overwegend 30 km/h-wegen, krijgen de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied gericht op de beoogde functie en mogelijkheden biedend voor bijvoorbeeld opname van speeltoestellen in woonstraten.

Verder vallen binnen deze bestemmingen de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan.

Artikel 15 Water

Ondanks dat water binnen nagenoeg alle overige bestemmingen mogelijk is, wordt vanuit waterhuishoudingbeleid steeds vaker gekozen voor een eigen bestemming voor belangrijke watergangen. Dit betekent voor het plangebied dat de Gooyergracht-Zuid de bestemming Water krijgt. Binnen de bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan, zoals duikers, bruggen en steigers.

Artikel 16 en Artikel 17 Wonen-1 (W-1)/ Wonen-2 (W-2)

Dit is de meest voorkomende bestemming in het gebied, waarbij verschillende vormen van wonen aanwezig zijn. Eengezinswoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen. Onderscheid wordt aangebracht tussen grondgebonden en gestapelde woningen. Aangezien het plangebied uit woongebieden met verschillende karakters en te beschermen waarden bestaat, wordt gebruikgemaakt van verschillende woonbestemmingen, Wonen-1 en Wonen-2. Het toegestane gebruik in de verschillende gebieden is over het algemeen gelijk, maar de verschillen komen hoofdzakelijk tot uiting in de bouwmogelijkheden.

Hieronder wordt daarom eerst een algemene beschrijving gegeven van de gebruiksmogelijkheden. De bouwmogelijkheden en andersoortige gebiedseigen regelingen komen daarna aan bod.

Gebruik

Naast de woonfunctie zijn mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis. Onder een beroep-aan-huis wordt verstaan het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een beroep op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied, welke door hun beperkte omvang in een gedeelte van een woning inclusief aan- en uitbouwen wordt uitgeoefend. De vrijstaande bijgebouwen mogen in ieder geval niet worden gebruikt voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis.

Tevens kan binnen de woonbestemming onder een aantal voorwaarden kleinschalige bedrijvigheid worden uitgeoefend. Het betreft hier activiteiten waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend. Het gaat hier om bedrijvigheid die verenigbaar is met de woonfunctie en welke niet leidt tot aantasting van de woonkwaliteit. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een beroep-aan-huis of kleinschalige bedrijvigheid is aan een maximum gebonden om te voorkomen dat het woonkarakter wordt verdrongen door de niet-woonfunctie (maximaal 30% van het gezamenlijke vloeroppervlak met een maximum van 100 m²).

Bestaande afwijkende functies zijn specifiek aangeduid.

Bebouwingsmogelijkheden

De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen een tuinbestemming krijgen en de resterende gronden een woonbestemming. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen in de wetgeving, met name met betrekking tot de voor- en achterkantbenadering. De goot- en bouwhoogte van de hoofdbebouwing is opgenomen op de verbeelding, waarbij de goot- en bouwhoogten zijn gebaseerd op de vorige bestemmingsplanregelingen. Alle woningen dienen in principe voorzien te zijn van een kap met hellende dakvlakken tussen de 30° en 60°. Aangezien het onderscheid tussen hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen in sommige situaties niet duidelijk zichtbaar is, is gekozen voor een onderscheid naar situering tussen bijgebouwen en aan- en uitbouwen. Bijgebouwen zijn vrijstaande gebouwen, dienstbaar aan het hoofdgebouw. Aan- en uitbouwen zijn aangebouwde gebouwen aan het hoofdgebouw. Een aanbouw is een aangebouwd gebouw dat een extra ruimte toevoegt aan een hoofdgebouw en een uitbouw is een aangebouwd deel van een gebouw welke een bestaande ruimte van een hoofdgebouw vergroot.

Wonen-1 (W-1)

In gebieden waar de plaatsing van de hoofd- en bijgebouwen van grote invloed kan zijn op de kwaliteit van de directe omgeving en openbare ruimte, is gekozen voor een systematiek van bouwvlakken waarbinnen de hoofdbebouwing "strak" is vastgelegd. Hierbij zijn enkele uitzonderingen gemaakt teneinde de bouwvlakken voor aaneengebouwde woningen op elkaar af te stemmen. In deze gebieden is de hoofdbebouwing vastgelegd in bouwvlakken. Uitbreidingen van de hoofdgebouwen zijn alleen toegestaan in de vorm van aan- of uitbouwen of bijgebouwen tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 50% van het zij- en achtererf tot een maximum van 80 m² (afwijken tot 150 m² bij terugbrengen van oppervlakte van voormalige agrarische gebouwen). Op enkele plaatsen is vanwege de specifieke situatie bepaald dat de aanwezige oppervlakte als maximum mag worden beschouwd. Aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen worden vanaf 3 m achter de voorgevel van de woning toegestaan. De goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 5 m. Ter plaatse van bestaande uitzonderingen is een aanduiding opgenomen teneinde aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het voorerf toe te staan. Voor de wijk de Bouwvenen geldt deze uitzondering ook, gelet op de specifieke oriëntatie van de woningen. Hier is echter aanvullend bepaald dat de gezamenlijke breedte van de gebouwen en overkappingen op het voorerf niet meer mag bedragen dan 50% van de breedte van het hoofdgebouw. Dit betekent dat indien de aanwezige aanbouw reeds de helft van de breedte van het hoofdgebouw beslaat, wat veelal het geval is, nieuwe gebouwen uitsluitend in het verlengde van deze aanbouw kunnen worden geplaatst (mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden).

Binnen de bestemming Wonen-1 gaat het om gebieden, zoals het plangedeelte grenzend aan het beschermde dorpsgezicht, de Bouwvenen en grote delen van het noordelijk deelgebied waar de groene voor- en zijtuinen van groot belang zijn voor de beleving van de openbare ruimte.

Wonen-2 (W-2)

Bebouwingsmogelijkheden

De algemene wijze van bestemmen gaat uit van het principe dat de voortuinen en gedeelten van zijtuinen (grenzend aan de openbare weg) een tuinbestemming krijgen en de resterende gronden de bestemming Wonen. Dit sluit aan bij de ontwikkelingen in de wetgeving, met name met betrekking tot de voor- en achterkantbenadering. De goot- en bouwhoogte van de hoofdbebouwing worden vastgelegd op de planverbeelding. Voor de grondgebonden woningen wordt uitgegaan van een algemene toelaatbare goothoogte van 4 m en een bouwhoogte van 9 m. In de bestemmingsregels is opgenomen dat voor 40% van de omtrek van de gevel een hogere goothoogte is toegestaan met een maximale goothoogte van 5 m. Deze regeling komt overeen met de huidige vigerende bestemmingsplannen. De goot- en bouwhoogte van gestapelde woningen wordt afgestemd op de situatie die ter plaatse mogelijk wordt geacht. Voor beeldbepalende panden en monumenten geldt dat de goot- en bouwhoogte niet mag worden gewijzigd.

Ten behoeve van de woonfunctie mogen op de percelen, naast hoofdgebouwen, tevens aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.

De verschillende bouwpercelen zijn op de verbeelding aangegeven door middel van bestemmingsvlakken. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan. Voor enkele bestemmingsvlakken is het maximumaantal woningen aangeduid op de planverbeelding. Het betreft hier met name aaneengebouwde woningen of percelen waarop nog onbenutte bouwmogelijkheden rusten.

Wanneer de bouwmogelijkheden benut worden (of door nieuwbouw of door vervangende bouw), moet de woning binnen het bestemmingsvlak worden gerealiseerd, met dien verstande dat de in het bestemmingsplan opgenomen afstanden tot perceelsgrenzen en andere bepalingen in acht dienen te worden genomen. In enkele gevallen kunnen voor de grotere percelen de afstanden die zijn opgenomen in het bestemmingsplan het karakter van de omgeving aantasten. Daarom is in het bestemmingsplan opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn om voor percelen groter dan 2.500 m² nadere eisen te stellen aan de situering van de woning.

Om het groene karakter van het gebied te handhaven, worden de uitbreidingsmogelijkheden ten aanzien van woningen, aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelimiteerd. Aangezien de percelen in omvang variëren, wordt de oppervlakte gerelateerd aan de omvang van de percelen, zodat de uitbreiding van de bebouwing niet ten koste gaat van het aanwezige groen. Tevens dienen de gebouwen enige afstand tot de perceelsgrenzen in acht te nemen. Ook de afstanden tot de perceelsgrenzen die aangehouden dienen te worden, worden gerelateerd aan de omvang van de percelen. In de bestemmingsregels wordt de mogelijkheid opgenomen om in specifieke gevallen van deze afstanden af te wijken. Het gaat hier uitsluitend om situaties waarbij de bestaande afstand reeds kleiner is dan is toegestaan op grond van de regeling. De afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen mag nooit minder worden dan 3 m en daarbij niet kleiner worden dan de bestaande afstand, indien de tegenoverliggende afstand kleiner is dan toegestaan en de som van de in acht te nemen afstanden wordt overschreden. Bovendien dient de kleinere afstand aan de andere zijde van het perceel gecompenseerd te worden (geldt niet voor smalle percelen).

De maximale breedte van het hoofdgebouw (de woning) is voorts gerelateerd aan de breedte van een perceel. De breedte van het hoofdgebouw mag maximaal de helft zijn van het (bouw)perceel. Sommige woningen zijn of worden schuin op het perceel gesitueerd. Voor het meten van de breedte van de woning wordt uitgegaan van het verlengde van de gevel die naar de voorzijde is gericht. Verder zijn niet alle percelen rechthoekig. Voor het meten van de breedte van een perceel wordt uitgegaan van de breedte van de bestemmingsgrens die het dichtste naar de weg toe is gekeerd. Deze regel geldt niet voor woningen die in de huidige situatie al breder zijn. Uitbreidingen van deze hoofdgebouwen in de breedte zijn alleen toegestaan als deze uitbreidingen 5 m achter de voorgevel worden gerealiseerd.

Van de totale te bebouwen oppervlakte op een perceel is de voor bijgebouwen te benutten oppervlakte aan een maximum gebonden. Dit om oneigenlijk gebruik van deze bijgebouwen tegen te gaan, zoals kantoren, gastenverblijven, zelfstandige en permanente bewoning en daarmee samenhangende verharding. De goot- en bouwhoogte voor bijgebouwen is in het algemeen gesteld op maximaal 3 m respectievelijk 5 m. Ter plaatse van de aanduiding 'specifiek bouwaanduiding-bijgebouwen-2' is een goot- en bouwhoogte van 4 m en 7 m toegestaan. Om bijgebouwen en overkappingen niet teveel in het oog te laten springen, is verder bepaald dat deze ten minste 5 m achter de voorgevel van een woning mogen worden gerealiseerd.

Zwembaden en tennisbanen

Binnen deze bestemming zijn zwembaden alsmede andere zwemvoorzieningen en tennisbanen uitsluitend op het achtererf toegestaan, voor zover een afstand van 10 m in acht wordt genomen tot de perceelsgrenzen. Voor percelen met een breedte kleiner dan 25 m wordt een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om de afstand tot de perceelsgrens te verkleinen tot 7 m. De oppervlakte van zwembaden mag op een perceel niet meer dan 100 m² bedragen. De bouwhoogte ten hoogste 0,5 m. Voor overdekte zwembaden gelden de bepalingen voor bijgebouwen. De oppervlakte van een tennisbaan mag niet meer bedragen dan 18 bij 36 m, rekening houdend met de standaardmaten van een tennisbaan inclusief uitloopgebied. De hoogte van hekwerken ten behoeve van de tennisbanen mag maximaal 4 m bedragen.

Erfafscheidingen en toegangspoorten

Voor erf- en perceelsafscheidingen en toegangspoorten wordt in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Gezien de grote impact van erf- en perceelsafscheidingen (inclusief toegangspoorten) op het straatbeeld, wordt bepaald dat erf- en terreinafscheidingen en toegangspoorten zijn toegestaan tot een hoogte van 1.20 m. Zodoende is gewaarborgd dat het open beeld niet wordt aangetast. Erf- en terreinafscheidingen tot een hoogte van 2 m zijn onder voorwaarden mogelijk. Daarbij zijn diverse criteria van belang, waarbij met name het terugliggen ten opzichte van de perceelsgrenzen, het inplanten met hagen en de transparantie van belang is. In het bestemmingsplan Villagebieden uit 2009 was dit als een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Aangezien is gebleken dat deze ontheffing altijd wordt verleend (als aan de voorwaarden wordt voldaan) is het nu als rechtstreeks bouwrecht opgenomen.

Omdat deze regeling tevens relevant is voor de gronden met de bestemming 'Tuin' is de regeling ook opgenomen in de bestemmingsregeling van deze bestemming.

Samenvoegen percelen

In algemene zin is het binnen deze plansystematiek niet mogelijk om percelen samen te voegen. Samenvoeging kan immers leiden tot meer massaal bouwen. Indien dat laatste niet zo is, dan wel sprake is van minder woningen - al dan niet in combinatie met minder massaal bouwen - kan in voorkomende gevallen medewerking worden verleend.

Splitsen van woningen en dubbele bewoning

In dit bestemmingsplan bestaat zowel een regeling voor dubbele bewoning als een regeling voor het splitsen van woningen. De regeling voor dubbele bewoning maakte reeds onderdeel uit van het vigerende plan. De kern was dat binnen de bestemming het mogelijk was om een woning geschikt te maken voor dubbele bewoning, met de vermelding dat hooguit 2 woningen in een gebouw mochten worden gerealiseerd. De belangrijkste voorwaarde bedroeg de minimale inhoud van het hoofdgebouw. De inhoud diende minimaal 1.000 m³ te bedragen. Een andere voorwaarde was dat na het toestaan van splitsing van een woning, niet meer aan- en uitbouwen en bijgebouwen mochten worden opgericht dan is toegestaan op basis van één woning.

Binnen de bestemming is deze regeling, naar aanleiding van de politieke wens om splitsing in kleinere wooneenheden mogelijk te maken, verruimd zodat meer dan één woningen mogelijk zijn binnen een te splitsen pand. De overige voorwaarden ten aanzien van de minimale inhoud van het hoofdgebouw, alsmede de beperking die wordt gesteld aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen, zijn in dit bestemmingsplan overgenomen. Bij het splitsen van monumenten geldt daarnaast de voorwaarde dat advies van de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit wordt gevraagd. De huidige situaties waarin dubbele bewoning voorkomt, zijn aangeduid op de planverbeelding.

Gebouwen die reeds in het verleden geschikt zijn gemaakt voor dubbele bewoning komen niet meer in aanmerking voor splitsing.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ter bescherming van het kenmerkende landschappelijke en cultuurhistorische waardevolle reliëf, wordt voor het hele plangebied binnen de woonbestemming een stelsel opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. In dit aanlegstelsel wordt bepaald dat voor bepaalde werken en werkzaamheden, zoals het afgraven of ophogen van gronden, het kappen van beplantingen en het verharden van gronden in hoofdzaak niet is toegestaan. Hiervoor is een zogenoemde omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist, die alleen wordt verleend als het waardevolle karakter niet onevenredig wordt aangetast. Onder bepaalde voorwaarden is geen vergunning noodzakelijk, bijvoorbeeld als de oppervlakte aan verharding minder bedraagt dan 10% van het perceel en minder dan 100 m² samen met de verharding op de gronden met de bestemming Wonen. Tot slot is bepaald dat de BEL-commissie voor Ruimtelijke kwaliteit adviseert over het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning.

Wijzigen bestemmingsvlak

Uitgangspunt is dat de bestemmingsvlakken voor Wonen-2 aansluiten bij de eigendomssituaties. Een woning moet binnen een bestemmingsvlak worden gerealiseerd (met inachtneming van de gestelde regels). Het kan in enkele gevallen voorkomen dat de aangegeven bestemmingsvlakken niet overeenkomen met de eigendomssituatie. Bij eventuele herbouw van een woning zou dit op problemen kunnen stuiten. Daarom is een wijzigingsregel opgenomen dat de bestemmingsvlakken kunnen worden aangepast aan de eigendomssituatie ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan. In de wijzigingsregel is eveneens opgenomen dat de bestemmingsvlakken onder voorwaarden kunnen worden aangepast bij een verandering van de eigendomssituatie (verkoop van een stuk grond). Deze wijzigingsregels mogen niet leiden tot een wijziging van het aantal woningen, verruiming van de bouwmogelijkheden of vermindering van de afstandsmaten.

Woongebied (WG)

Voor het gebied ten westen van het Bernardusterrein is een bouwvlak opgenomen voor het realiseren van een appartementengebouw. Hierbij is rekening gehouden met een afstand van 11 m uit de as van de Kerklaan en de ruimte die benodigd is voor het parkeren. De overige gronden zijn bestemd als Woongebied, zonder bouwvlak, en kunnen onder andere in gebruik worden genomen als parkeergelegenheid. Teneinde de samenhang tussen het appartementengebouw en de ten oosten daarvan gelegen voormalige Bernardusschool te waarborgen, is bepaald dat de hoofdentree aan de oostzijde van het bouwvlak gesitueerd dient te worden. Tussen de twee gebouwen is een plein voorzien waaraan beide hoofdtoegangen dienen te worden gesitueerd.

Artikel 19 en 20 en 21 Archeologisch waardevolle gebieden

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden.

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie - 1, Waarde Archeologie - 2 en Waarde Archeologie - 3 zijn gehanteerd voor de gebieden die volgende gemeentelijke archeologische beleidskaart archeologische verwachtingswaarden hebben. Op de gronden met deze dubbelbestemmingen dient in beginsel verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden (afhankelijk van oppervlakte en diepte van de (bouw)werkzaamheden.

Artikel 22 Waarde Cultuurhistorie

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op cultuurhistorisch waardevolle objecten binnen het plangebied. De bepalingen gelden ter bescherming en de veiligstelling van de cultuurhistorische waarden die samenhangen met het beschermde dorpsgezicht.

Hoofdstuk 3 Algemene bepalingen

Artikel 23 Antidubbeltelregeling

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld in het geval (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. De regeling is met name van belang met het oog op woningbouw. Bij verwerving van een extra (bouw)perceel of een gedeelte daarvan, kunnen de gronden niet meegenomen worden in de berekening van de bouwmogelijkheden van het nieuwe perceel indien de nieuw verworven gronden reeds meegenomen zijn bij de berekening van een eerdere bouwvergunning. Het is dus niet toegestaan gronden twee keer in te zetten om een bouwvergunning te verkrijgen.

Artikel 24 Algemene bouwregels

Bestaande afstanden en andere maten

In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Lang niet alle bestaande situaties voldoen echter aan de betrokken maten. Het negeren van deze bestaande maten zou betekenen dat het betrokken gebouw onder het overgangsrecht valt, met alle gevolgen van dien (alleen gedeeltelijk vernieuwen of veranderen, alleen herbouw na calamiteit etc.). Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Overgangsrecht is immers alleen aan de orde, wanneer te verwachten is dat het betrokken gebouw gedurende de looptijd van het bestemmingsplan zal worden geamoveerd.

Het onder het overgangsrecht brengen zou ook tot praktische complicaties leiden, aangezien dan onduidelijk is of - bijvoorbeeld - het gehele gebouw onder het overgangsrecht valt of alleen dat gedeelte waarmee de betrokken maten worden overschreden.

Om dit soort verwikkelingen te voorkomen is een regeling opgenomen die voorkomt dat overgangsrecht van toepassing is, indien de gestelde maxima of minima niet met de bestaande situaties in overeenstemming zijn.

Uiteraard geldt de betrokken regeling niet indien een bestaand bouwwerk wordt afgebroken en op een andere plek wordt herbouwd. In dat geval gelden de als maximaal of minimaal gestelde maten onverkort. Voorts is de regeling uitsluitend van toepassing ter plaatse van de reeds bestaande afwijking. Dit houdt in dat indien een gebouw dat - bijvoorbeeld - volgens de reguliere voorschriften te dicht op de zijdelingse perceelgrens is gebouwd, wordt vergroot, de regeling niet van toepassing is.

Met betrekking tot de bestaande maten is als peildatum gekozen voor het moment waarop het bestemmingsplan in werking is getreden. Dit is het eerste moment waarop nog uitsluitend conform het geldende bestemmingsplan, in casu de daarin vastgelegde maxima en minima, kan worden gebouwd.

Overschrijding bouwgrenzen

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Overschrijding bouwhoogten

De op de verbeelding aangegeven hoogten mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Ondergronds bouwen

In het plangebied komt het regelmatig voor dat er ondergrondse ruimten worden gerealiseerd zoals kelders, garages, zwembaden en dergelijke. In beginsel bestaat hiertegen geen bezwaar, mits de toegang naar de ondergrondse ruimte aan de van de weg afgekeerde zijde van een gebouw is gesitueerd. De toegangen gaan doorgaans immers gepaard met afgravingen en verhardingen, wat het (veelal groene) karakter van een perceel kan aantasten. Bovendien is het van belang om de breedte van de toegang te beperken. Indien de toegang te breed is, ontstaat er immers een visueel zichtbare derde bouwlaag wat een massaal beeld met zich mee brengt. Er zijn regels opgenomen voor ondergronds bouwen die gelden binnen alle bestemmingen binnen het plangebied. Ook zijn er afwijkingsbevoegdheden opgenomen onder andere om toegangen tot ondergrondse ruimten ook aan andere zijden te realiseren. Hiertoe zijn verschillende voorwaarden opgenomen. In de bestemming Wonen-2 (zuidelijk deelgebied) en landschappelijk waardevolle tuinen geldt voorts aanvullend een aanlegvergunningenstelsel, waarbij voor werken en werkzaamheden (zoals het verharden van gronden en het afgraven van gronden) een aanlegvergunning vereist is. Onder bepaalde voorwaarden kunnen de werken en werkzaamheden die behoren bij het ondergronds bouwen echter als normaal onderhoud worden aangemerkt waardoor geen aanlegvergunning vereist is.

Artikel 25 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is bepaald dat gronden en bouwwerken alleen gebruikt mogen worden voor de toegekende bestemming indien voorzien wordt in voldoende parkeren.

Artikel 27 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bouwregels, waaronder de bouwgrenzen.

Artikel 28 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Daarnaast is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bedrijfsgrond en de bijbehorende gronden met de bestemming Groen ter plaatse van Schapendrift 1b te wijzigen ten behoeve van het wonen, beschreven in paragraaf 3.6.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 30 Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen zoals dat dwingend is voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening.

 

Bouwwerken

In artikel 27.1 is het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk bij omgevingsvergunning voor afwijken van burgemeester en wethouders.

Gebruik

De eerste drie leden van artikel 27.2 betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit in werking treedt. In het derde lid is voorzien in een expliciete regeling van het recht op hervatting van het gebruik voor zover dit niet langer dan een jaar is onderbroken nadat dat was beëindigd. Van het overgangsrecht gebruik is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan. Hiermee is illegaal gebruik uitgesloten van het overgangsrecht gebruik.

Artikel 31 Slotregel

Het laatste artikel van de planregels betreft de citeertitel van het onderliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Het actualiseren van bestemmingsplannen is een gemeentelijke taak. De met deze actualisatie samenhangende kosten zijn vanuit gemeentelijke budgetten gedekt.

Het bestemmingsplan maakt wel de herontwikkeling van het terrein van de voormalige brandweerkazerne mogelijk. Op grond van artikel 6.12 Wro dient voor deze ontwikkeling een exploitatieplan te worden vastgesteld tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd.

Het terrein van de voormalige brandweerkazerne is eigendom van de gemeente. Hiervoor is in overleg met de Woningcorporatie Het Gooi en Omstreken een plan ontwikkeld voor de bouw van 7 sociale huurwoningen voor senioren alsmede de sloop van de kazerne. Gooi en Omstreken en de gemeente hebben voor de ontwikkeling een intentieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over de grondprijs en een kostenverdeling voor partijen. De ontwikkeling zal voor de gemeente kostenneutraal verlopen.

Met deze overeenkomst is de exploitatie van de herontwikkeling 'anderszins' verzekerd. Het vaststelling van een exploitatieplan is dan ook niet nodig.

7.2 Maatschappelijk uitvoerbaarheid

7.2.1 Participatie en inspraak

Ter voorbereiding op dit bestemmingsplan is een centrumvisie opgesteld. Tijdens het opstellen van dit documenten is uitgebreid geparticipeerd door bewoners en ondernemers.

Ingevolge de inspraakverordening van de gemeente Blaricum is het voorontwerpbestemmingsplan Dorp voor de inwoners van de gemeente Blaricum en voor de in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode is iedereen in de gelegenheid gesteld om zowel mondeling als schriftelijk inspraakreacties ten aanzien van het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. De resultaten van de inspraak zijn opgenomen in een afzonderlijke notitie die is opgenomen als bijlage 4. Daar waar nodig zijn de resultaten verwerkt in het bestemmingsplan.

Voor de herontwikkeling van de brandweerkazerne is op 31 augustus 2017 een informatieavond gehouden. Omwonenden en belanghebbenden zijn voor deze avond schriftelijk uitgenodigd. Tijdens deze avond is een presentatie gegeven over het bouwplan, konden vragen worden gesteld en een reactie gegeven worden op het plan. De aanwezigen hebben hun grote waardering uitgesproken over het plan. Er zijn nadien geen schriftelijke reacties bij de gemeente ingediend.  

7.2.2 Overleg artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt tevens voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van artikel 3.1.1. Bro. Eventuele reacties worden verwerkt in het bestemmingsplan.