direct naar inhoud van 4.5 Ecologie
Plan: Landelijk Gebied Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003

4.5 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het landelijk gebied ten zuiden van Bergen en wordt gekenmerkt door de relatief open polders en meer besloten binnenduinrand.

Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Noord-Holland in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.

Normstelling

  • Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van EZ de volgende interpretatie van artikel 11 van de Ffw:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van LNV/EL&I) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van LNV/EL&I) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ. De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Vanwege de aanwezige natuurwaarden zijn delen van het plangebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en heeft de provincie de graslanden aangewezen als weidevogelleefgebied. Ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat, nabij Egmond Binnen ligt een deel van het Natura 2000-gebied binnen het plangebied. Ruim 7 km ten zuidoosten van het plangebied ligt ook het Natura 2000-gebied Eilandspolder. En ruim 6,5 km naar het noorden ligt het Natura 2000-gebied Schoorlse Duinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0012.png"

Figuur 4.2 Beschermde natuurgebieden en weidevogelleefgebied (bron: provincie Noord-Holland)

Het Natura 2000-gebied Noordhollands Duinreservaat omvat het duingebied vanaf het Noordzeekanaal bij Wijk aan Zee tot aan de noordgrens van de gemeente Bergen. Samen met de Schoorlse Duinen staan deze duinen ook wel bekend als Noord-Kennemerland. Het Noordhollands Duinreservaat bestaat grofweg uit drie landschapstypen, die gezamenlijk een grote variatie aan habitattypen herbergen. In de directe omgeving van de dorpen Egmond, Wijk aan Zee en Bergen bevinden zich enkele van de beste voorbeelden van het zeedorpenlandschap. Het zeedorpenlandschap bestaat uit een onregelmatig patroon van verwaarloosde akkers, Duinrietruigte, struwelen, grasland en open, stuivend duin. Ook hier worden bijzonder soortenrijke en tot ons land beperkte duingraslanden aangetroffen. Het gaat daarbij om de Associatie van Wondklaver en Nachtsilene, een vrij weelderige zoomvegetatie van noordhellingen, en om de Kegelsileneassociatie, een open begroeiing van zuidhellingen en vlakke delen. Typische soorten van deze graslanden zijn onder meer Kleine ratelaar, Oorsilene, Kegelsilene, Zwenkdravik, Blauwe bremraap, Walstrobremraap, Duinaveruit en - vooral op noordhellingen - Wondklaver, Nachtsilene, Echt bitterkruid, Bitterkruidbremraap, Pluimstaartmos en het zeldzame Hondskruid.

Het duingebied tussen Wijk aan Zee en Egmond is een typisch voorbeeld van een kalkrijk duinlandschap. Het duingrasland heeft net als andere graslanden zwaar te lijden gehad van het instorten van de konijnenpopulatie, waardoor het sterk verruigd is en deels vervangen door struweel. Ook kenmerkende diersoorten van het duingrasland staan hierdoor onder druk. De Duinparelmoervlinder en de wat minder zeldzame Kleine parelmoervlinder weten zich nog te handhaven. Tussen Egmond en Bergen ligt ten slotte de beroemde kalkgrens van de Hollandse duinen, het overgangsgebied van het kalkrijke naar het kalkarme duindistrict.

Het gebied Noordhollands Duinreservaat is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen voor:

instandhoudingsdoelstellingen  
    SVI landelijk   doelst. opp.vl.   doelst. kwal.   doelst. pop.   draagkracht aantal vogels   draagkracht aantal paren  
Habitattypen  
H2120   Witte duinen   -   >   >              
H2130A   *Grijze duinen (kalkrijk)   --   >   >              
H2130B   *Grijze duinen (kalkarm)   --   >   >              
H2130C   *Grijze duinen (heischraal)   --   >   >              
H2140A   *Duinheiden met kraaihei (vochtig)   -   =   >              
H2140B   *Duinheiden met kraaihei (droog)   -   =   =              
H2150   *Duinheiden met struikhei   +   =   =              
H2160   Duindoornstruwelen   +   = (<)   =              
H2170   Kruipwilgstruwelen   +   = (<)   =              
H2180A   Duinbossen (droog)   +   =   =              
H2180B   Duinbossen (vochtig)   -   =   >              
H2180C   Duinbossen (binnenduinrand)   -   =   =              
H2190A   Vochtige duinvalleien (open water)   -   >   =              
H2190B   Vochtige duinvalleien (kalkrijk)   -   >   =              
H2190C   Vochtige duinvalleien (ontkalkt)   -   >   =              
H2190D   Vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)   -   >   =              
H6410   Blauwgraslanden   --   >   >              
H7210   *Galigaanmoerassen   -   =   =              
Habitatsoorten  
H1014   Nauwe korfslak   -   =   =   =          
H1042   Gevlekte witsnuitlibel   --   >   >   >          
broedvogels        
A275   Paapje   --   >   >           5  
A277   Tapuit   --   >   >           30  

Legenda    
W   kernopgave met wateropgave  
%   sense of urgency: beheeropgave  
%   sense of urgency opgave m.b.t. watercondities  
SVI landelijk   Landelijke Staat van Instandhouding (-- zeer ongunstig; - matig ongunstig, + gunstig)  
=   behoudsdoelstelling  
>   verbeter- of uitbreidingsdoelstelling  
=(<)   ontwerpaanwijzingsbesluit heeft 'ten gunste van' formulering  

De Eilandspolder is een oude polder met grasland, natuurlijk ontstane meertje en verlandingsvegetaties. Het gebied is van groot belang voor de noordse woelmuis en is van belang als vogelgebied. Er komen echter ook belangrijke verlandingsvegetaties voor. Van belang als broedgebied voor broedvogels van rietmoeras en rietruigte (rietzanger).

Het gebied Eilandspolder is in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangewezen voor:

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0013.png"

Het gebied Schoorlse Duinen beslaat een strook kalkarme (en plaatselijk kalkrijkere) duinen die ligt tussen Bergen en de Hondsbossche Zeewering. Hier bevinden zich de hoogste duinen van ons land, tot maximaal 58 m boven zeeniveau. Het is een gevarieerd en uitgestrekt duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. In het westen liggen lagere zeereepduinen, gevolgd door een sterk geaccidenteerd landschap met uitgestrekte valleicomplexen, die over een grote oppervlakte zijn begroeid met dophei- en kraaiheivegetatie. De binnenduinrand is vrijwel geheel bebost. Een deel van deze bossen zijn oude loofbossen, een ander deel bestaat uit naaldbossen, die gezien de ouderdom en het lokaal voorkomen van zeldzame planten grote natuurwaarde hebben. In het zuidelijk deel lopen de boscomplexen door tot aan het buitenduin. In 1997 is ter hoogte van de Parnassiavallei een kerf aangebracht in de 100-150 m brede zeereep om zeewaterinvloed tot in de binnenduinen terug te brengen. Het duingebied heeft ook een belangrijke recreatieve waarde. Door het gebied lopen diverse fiets- en wandelpaden (60 km wandelpad), die jaarlijks honderdduizenden bezoekers trekken.

De Schoorlse Duinen is in 2009 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. In het kader van de Habitatrichtlijn zijn instandhoudingsdoelstellingen opgenomen:

instandhoudingsdoelstellingen        
        SVI landelijk   doelst. opp.vl.   doelst. kwal.  
habitattypen              
H2110   embryonale duinen   +   >   =  
H2120   witte duinen   -   >   >  
H2130A   *grijze duinen (kalkrijk)     =   =  
H2130B   *grijze duinen (kalkarm)   --   >   >  
H2140A   *duinheiden met kraaihei (vochtig)   -   = (<)   >  
H2140B   *duinheiden met kraaihei (droog)   -   =   >  
H2150   *duinheiden met struikhei     =   =  
H2160   duindoornstruwelen   +   =   =  
H2170   kruipwilgstruwelen   +   =   =  
H2180A   duinbossen (droog)   +   >   >  
H2180B   duinbossen (vochtig)   -   =   =  
H2180C   duinbossen (binnenduinrand)     =   =  
H2190A   vochtige duinvalleien (open water)     =   =  
H2190C   vochtige duinvalleien (ontkalkt)   -   >   >  
H3260A   beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels)   -   >   >  

Soortenbescherming

De huidige beschermde ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).

  • Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde rietorchis, zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. De wat ruigere groenstroken bieden groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol. In de Damlanderpolder komen ook grote aantallen daslook voor.

  • Vogels

In de polders komen veel weidevogels voor, zoals de grutto, de tureluur, de kemphaan en de kievit. Naast de vele weidevogels vinden ook de riet- en watervogels hier een leefgebied, zoals smienten, roerdompen, blauwborstjes en baardmannetjes. In de winter komen redelijk grote aantallen ganzen, zoals grauwe gans, brandgans en kolgans voor (www.waarneming.nl). Het plangebied biedt ook uitstekend leefgebied aan allerlei roofvogels, zoals sperwer, torenvalk en buizerd en uilen, zoals ransuil, bosuil en velduil.

Rond de bebouwing in het buitengebied komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan bijvoorbeeld buizerd, kraai en grote bonte specht.

  • Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen.

  • Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, middelste groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. Daarnaast komt ook de zwaar beschermde rugstreeppad voor in het plangebied.

  • Vissen

De waterpartijen bieden leefgebied aan de kleine modderkruiper en bittervoorn.

  • Reptielen

In het Noordhollands Duinreservaat komt de zandhagedis voor. De soort is ook nabij Egmond Binnen en Egmond aan Zee waargenomen.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 4.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.2   Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

        nader onderzoek nodig  
vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis, zwanenbloem en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, vos, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de middelste groene kikker  
nee  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     rietorchis, daslook
kleine modderkruiper  
ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn   ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad
zandhagedis  
ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied  
  vogels   cat. 1 t/m 4   boomvalk, buizerd, havik, ransuil, sperwer, gierzwaluw en huismus   ja, bij concrete ontwikkelingen in leefgebied  

Toetsing en conclusie

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt geen concrete ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot effecten op Natura 2000. Een uitzondering vormt de geringe uitbreidingsmogelijkheid van veehouderijbedrijven onder andere in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid. Indien een dergelijke uitbreiding gepaard gaat met extra emissie van ammoniak dan kan dat leiden tot extra depositie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het aantal veehouderijbedrijven in het plangebied is echter beperkt en uitbreiding van het aantal bedrijven wordt niet voorzien.

In het nabijgelegen Noordhollands Duinreservaat blijkt de huidige begrazing door runderen in de nazomer zeer effectief voor het afvoeren van de stikstofdepositie en/of het mobiliseren van vers kalkrijk zand in de wortelzone van de vegetatie. Ondanks de hoge achtergronddeposities zijn goed ontwikkelde grijze duinvegetaties aanwezig, zelfs in de nabijheid van de industrieterreinen bij Beverwijk, zoals goed zichtbaar is op onderstaande foto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003_0014.png"

De duinen ten noorden van het TATA-complex behoren tot de best ontwikkelde grijze duinvegetaties van Nederland. De hoge depositie van vermestende en verzurende stoffen wordt door begrazing effectief afgevoerd (foto 3 juli 2012)

In het Gebiedsplan Noordhollands duinreservaat 2009-2012 (PWN, Waterleidingbedrijf Noord-Holland, 2010) worden verschillende maatregelen uitgewerkt om vergrassing en verruiging terug te dringen. Maatregelen zijn onder meer het verwijderen van uitheemse bomen en struiken, het afplaggen van vergaste vegetaties om het areaal stuivend kalkrijk zand te vergoten en het optimaliseren van het begrazingsbeheer. Deze maatregelen worden intensief gemonitord en geëvalueerd. Gezien de bewezen effectiviteit de afgelopen jaren (licht herstel van tapuit, zeer goed ontwikkelde grijze duinvegetaties) zullen deze maatregelen naar verwachting ook worden opgenomen in het nog op te stellen beheerplan voor dit Natura 2000-gebied.

Naar verwachting zullen deze beheersmaatregelen een veel groter effect hebben op de duinhabitats dan de extra stikstofdepositie als gevolg van het bestemmingsplan buitengebied van Uitgeest. Om die reden worden significant negatieve effecten op de duinhabitats van het Noordhollands Duinreservaat uitgesloten.

Op 3 april 2009 is een regionale expertmeeting gehouden om de stikstofproblematiek specifiek voor Laag Holland, waarin Eilandspolder is gelegen, in kaart te brengen. Door de experts is aangegeven dat de trilvenen en vochtige heiden in de huidige situatie in kwaliteit achteruit gaan. De terreinbeheerders geven echter aan dat uit de praktijk blijkt dat door een beter en intensiever natuurbeheer en verbetering van het waterbeheer de kwaliteit van deze habitats kan toenemen.

Verbetering van de waterkwaliteit en beter of intensiever beheer worden in de conceptbeheerplannen voor de Natura 2000-gebieden als maatregel verder uitgewerkt. Door deze maatregelen komt naar verwachting de komende 20 jaar de instandhoudingsdoelstelling niet in gevaar. Het is daardoor volgens de conceptbeheerplannen niet noodzakelijk om op korte termijn de kritische depositiewaarde te bereiken. Om die reden worden significant negatieve effecten op de habitats in de Eilandspolder uitgesloten.

EHS

Ook ten aanzien van de EHS dienen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen in beeld te worden gebracht. Maar ook hier geldt dat nu niet voorzien kan worden waar en in welke mate de ontwikkelingen plaats zullen vinden en dat toetsing op dit moment niet zinvol is. De toetsing zal bij concrete ontwikkelingen plaatsvinden. Bestaande natuur is in het bestemmingsplan overigens overeenkomstig bestemd.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan is consoliderend van aard, er worden geen concrete ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De Ffw staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Het bestemmingsplan maakt echter wel (indirect) ontwikkelingen mogelijk. Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw, omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2- en 3-soorten en broedvogels met vaste nesten (categorie 1 t/m 4) dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.