direct naar inhoud van Artikel 14 Natuur
Plan: Landelijk Gebied Zuid
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG09000landgebzui-C003

Artikel 14 Natuur

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-natuur-erfbebouwing': tevens voor erfbebouwing behorende bij woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-tuin': uitsluitend voor het behoud van de aldaar voorkomende beplantingen en voor beboste tuinen bij woningen met open ruimten en waterpartijen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm natuur-windsingel': uitsluitend voor een windsingel;
  • e. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, fiets- en wandelpaden, ruiterpaden, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.

14.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur-natuur-erfbebouwing': aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedraagt dan 75m² per bouwperceel;
    • 2. de oppervlakte per vrijstaand bijgebouw niet meer bedraagt dan 50 m²;
    • 3. de diepte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping aan de achtergevel van een hoofdgebouw ten hoogste 3 m bedraagt gemeten vanuit de achtergevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de breedte van een aan- of uitbouw, aangebouwd bijgebouw en aangebouwde overkapping ten hoogste 3,5 m bedraagt gemeten vanuit de zijgevel van het hoofdgebouw;
    • 5. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen niet meer bedraagt dan de hoogte van de begane grondlaag van het hoofdgebouw + 25 cm tot een maximum van 4 m;
    • 6. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen en vrijstaande overkappingen ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedragen;
    • 7. bijgebouwen niet voorzien mogen worden van dakkapellen, dakopbouwen of gevelopbouwen;
    • 8. bij een platte afdekking de maximale hoogten, zoals bepaald onder 5 en 6 overschreden mogen worden ten behoeve van lichtkappen met een oppervlakte van ten hoogste 1/3 van de oppervlakte van het dakvlak en tot een hoogte van 1 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2 onder c ten behoeve van een kap op aan- en uitbouwen, met dien verstande dat:

  • a. afwijking uitsluitend is toegestaan indien een kap in verband met afstemming op de karakteristiek van de woning, wenselijk is;
  • b. de goothoogte van de aan- of uitbouw niet meer mag bedragen dan de in lid 14.2 genoemde bouwhoogte;
  • c. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige erven.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1

Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het aanbrengen van boven- of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • e. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • f. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • g. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  • h. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.

14.4.2

Het verbod als bedoeld in lid 14.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning;
  • d. passen binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming Natuur (N) of worden genoemd in een beheerplan voor het betreffende natuurgebieden.

14.4.3

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de cultuurhistorische en natuur- en landschapswaarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden wordt in ieder geval niet verleend indien hierdoor significante verstoring optreedt van het leefgebied van de soorten die bepalend zijn geweest voor de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.

14.4.4

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden zoals bedoeld in lid 14.4.1 wordt uitsluitend verleend indien uit een advies van de deskundige op het gebied van cultuurhistorie en uit een advies van de deskundige op het gebied van natuur en landschap blijkt dat voldaan wordt aan het bepaalde in lid 14.4.3.

 

14.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn - met toepassing van artikel 3.6 Wro - bevoegd om de bestemming te wijzigen in een agrarische bestemming, met inachtneming van het volgende:

  • a. een besluit tot planwijziging wordt niet eerder genomen dan nadat de gronden in eigendom zijn overgedragen aan een agrariër;
  • b. een besluit tot wijziging wordt uitsluitend genomen indien er sprake is van het realiseren van natuur elders van gelijke omvang.