direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeeweg 17
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Zeeweg 17 in Bergen is een woning gelegen. De eigenaar van de woning is voornemens deze woning af te breken en een nieuwe woning te realiseren. De toekomstige woning wordt dichter op de Zeeweg gesitueerd, waardoor het initiatief niet past in het vigerende bestemmingsplan. Om de realisatie van de woning mogelijk te maken dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Zeeweg in Bergen aan Zee. Het gebied is gelegen aan de oostzijde van de kern Bergen aan Zee. In figuur 1.1 is globaal de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan Bergen aan Zee - Dorpskern, dat op 26 september 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Bergen. In figuur 1.2 is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan opgenomen. Voor het perceel zijn de bestemmingen "Wonen - Duin" en "Tuin - Duin" opgenomen. Deze bestemmingen zijn opgenomen voor woningen die zijn gerealiseerd in het duinlandschap van Bergen aan Zee. Dit houdt onder meer in dat de huidige bouwvlakken strak om de bestaande woningen heen zijn getekend: uitbreidingen of verplaatsingen zijn in het bestemmingsplan daardoor niet mogelijk. Voor onderhavig perceel is een goothoogte van 3 m en een bouwhoogte van 4 m opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede plankaart bestemmingsplan Bergen aan Zee - Dorpskern

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het plan. In hoofdstuk 3 vindt een toetsing aan het beleid plaats. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de verschillende omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische regeling. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er één woning aanwezig op het perceel Zeeweg 17. De Zeeweg is de doorgaande weg tussen Bergen aan Zee en de kern Bergen.

Deze woning is gelegen in een duinpartij. De woning maakt onderdeel uit van een lint met andere vrijstaande woningen, die eveneens zijn gelegen in de duinpartij. De woning ligt hoger ten opzichte van de Zeeweg en is via een trapopgang te bereiken. De woning bestaat uit één woonlaag met een opgaand dak. Een impressie van de huidige situatie is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0003.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie Zeeweg ter hoogte van nummer 17 (bron: Google Maps)

Kenmerkend voor de woningen in de direct omgeving is dat deze allemaal vrijstaande woningen zijn, gelegen op duinpartijen. De bouwwijze van de woningen varieert: goot- en bouwhoogte is verschillend, evenals de ligging op het perceel of de omvang van de woningen. De woningen zijn individueel vormgegeven. De afstand tot de weg varieert, evenals de onderlinge afstand.

Doordat het een glooiend gebied is, zijn sommige woningen als het ware op een duin gebouwd, terwijl andere woningen meer tegen de duinen aan zijn gebouwd en in een enkel geval zelf half tegen een duin aanliggen. De toegestane goot- en bouwhoogte varieert hierdoor. Bij de bepaling hiervan dient immers met de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld rekening te worden gehouden. Hierdoor kent elk perceel een eigen peilhoogte ten opzichte van elkaar.

2.2 Beoogde situatie

In de beoogde situatie komt er op het perceel aan de Zeeweg 17 een nieuwe woning. Ten opzichte van de huidige bebouwing, zal deze meer richting Zeeweg zijn gepositioneerd. In figuur 2.2 is de positionering van de woning op het perceel aangegeven. In de ondergrond is de huidige woning nog deels zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0004.jpg"

Figuur 2.2 Positionering woning Zeeweg 17 (bron: De Wolff Bouwkunst)

De woning bestaat uit twee bouwlagen. Er is sprake van een platte afdekking. Vanwege het verloop van de duinen zal er ten opzichte van de huidige woning visueel geen verschil zijn. De bovenste bouwlaag zal vanaf de Zeeweg zichtbaar zijn. De woning blijft in het groen van de duinen ingepast en detoneert niet met omliggende woningen. In de huidige situatie is sprake van een flauwe dakhelling. Het verschil met een platte afdekking zal vanaf de Zeeweg nauwelijks merkbaar zijn.

Ten behoeve van de woning zal een inrit gerealiseerd worden vanaf de Zeeweg. Hier worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Een impressie van de woning is opgenomen in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0006.jpg"

Figuur 2.3 Ontwerp woning Zeeweg 17 (bron: De Wolff Bouwkunst)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is gericht op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar streeft het Rijk met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.

In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente.

De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.2 AMvB Ruimte (2012)

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.

Voor dit gebied is het van belang dat in de AMvB Ruimte de ecologische hoofdstructuur wordt benoemd. In de AMvB is geregeld dat de verantwoordelijkheid voor de aanwijzing hiervan aan de provincie wordt overgelaten. De AMvB Ruimte staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen volgen de ladder voor duurzame verstedelijking. Hierbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt nagegaan in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. als de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt nagegaan in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In dit bestemmingsplan wordt een bestaande woning vervangen door een nieuwe woning. Er is geen sprake van een nieuwe ontwikkeling maar van een bouwvlakverandering. Per saldo is er geen sprake van de ontwikkeling van een nieuwe stedelijke functie. Toetsing aan de lader voor duurzame verstedelijking is niet nodig.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

De provincie Noord-Holland heeft in het kader van de Wro een structuurvisie voor de gehele provincie vastgesteld. In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie:

  • 1. ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • 2. duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • 3. klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling. De bestaande woning wordt gesloopt en op het huidig perceel wordt een nieuwe woning terug gebouwd. De ruimte wordt efficiënt benut. De Structuurvisie Noord-Holland 2040 staat de ontwikkeling niet in de weg.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeit voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. In de PRV wordt voor een aantal onderwerpen regels gesteld dat door de rijksoverheid bij de provincies is neergelegd ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze wijze komen de rijksregels 'getrapt' in bestemmingsplannen terecht. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionale watersysteem.

De regeling die is opgesteld in de PRVS heeft betrekking op de volgende onderwerpen: 

  • de aanwijzing van bestaand bebouwd gebied;
  • mogelijkheden, kwaliteitseisen en Ruimte voor Ruimte-regeling voor het landelijk gebied;
  • werkfuncties en grootschalige detailhandel in BBG en landelijk gebied
  • de Groene ruimte;
  • de Blauwe ruimte;
  • energie (windturbines).

Voor dit bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van het BBG (Bestaand Bebouwd Gebied), EHS (ecologische hoofdstructuur) en het kustfundament van belang. Het plangebied ligt, conform het bepaalde in artikel 9 van de PRV, binnen BBG. De PRV staat een andere positionering van de woning niet in de weg.

In figuur 3.1 is de begrenzing van de EHS aangegeven. De woning ligt in de nabije omgeving van de EHS. Gezien de geringe verplaatsing en het feit dat sprake blijft van één woning, staat dit onderdeel van de verordening de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0007.png"

Figuur 3.1 Ligging Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Tot slot is het gehele plangebied aangewezen als onderdeel van het kustfundament. Binnen dit gebied moet rekening worden gehouden met het belang van de duinen als primaire waterkering. Met dit aspect wordt rekening gehouden (zie ook paragraaf 4.4). Tevens wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder ten aanzien van dit onderwerp. De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is opgenomen in het bestemmingsplan om de waterstaatkundige functie te borgen.

3.2.3 Provinciale Milieuverordening

De Provinciale Milieuverordening (PMV) is gebaseerd op de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet bodembescherming. De eerste tranche trad in 1994 in werking. Daarna is de verordening via een aantal "tranches" (wijzigingen) verder aangevuld, gewijzigd en geactualiseerd. Op 18 november 2013 is de laatste wijziging (tranche 8) vastgesteld. De betreffende wijziging heeft vooral betrekking op de stiltegebieden en aardkundige monumenten.

Voor het plangebied is het aspect 'aardkundige monumenten' relevant. Het beschermen van aardkundige waarden is een van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid. Aardkundige waarden hebben betrekking op geologische, geomorfologische en bodemkundige verschijnselen en processen (niet-levende natuur) en vormen het aardkundig erfgoed. Het plangebied ligt in het aardkundige monument 'Duingebied Noord-Kennemerland, Bergen - Egmond', zie figuur 3.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0008.jpg"Figuur 3.2 Uitsnede kaart met aardkundige monumenten

Voor bepaalde werkzaamheden ter plaatse van aardkundige monumenten kan een ontheffing van de provincie noodzakelijk zijn, bijvoorbeeld voor graven (bijvoorbeeld voor funderingswerkzaamheden) en ondergrondse infrastructuur. In het kader van de ontwikkeling is overleg gevoerd met de provincie over de randvoorwaarden met betrekking tot het behoud aardkundige monument. Het bouwplan is naar aanleiding hiervan afgestemd op de bescherming van het betreffende aardkundige monument.

Indien noodzakelijk dan zal in het kader van de omgevingsvergunning tevens ontheffing van de Provinciale Milieuverordening worden aangevraagd. De ontheffing voor de PMV aardkundige monumenten moet apart worden aangevraagd van de omgevingsvergunning. Deze procedure is dus niet aangehaakt.

Conclusie

Het provinciaal beleid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Bergen aan Zee

De gemeenteraad van Bergen heeft op 8 november 2012 de Structuurvisie voor Bergen aan Zee vastgesteld. Afgestemd op het profiel van Bergen aan Zee en gebaseerd op kwaliteiten, knelpunten, trends en ontwikkelingen, richt de structuurvisie zich op de volgende beleidsdoelen voor 2030:

  • In Bergen aan Zee is het prachtig wonen.
  • In Bergen aan Zee is het goed vertoeven in het bijzonder voor gezinnen met kinderen, cultuur- en natuurliefhebbers .
  • Bergen aan Zee kent een optimale bereikbaarheid en toegankelijkheid.
  • Bergen aan Zee is een parel aan de kust met een aantrekkelijk hart en een sterke verbinding met de zee.
  • In Bergen aan Zee dragen alle nieuwe ontwikkelingen bij aan verbeteringen op het gebied van duurzaamheid.

In figuur 3.3 is de ligging van het plangebied in relatie tot de visiekaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0009.png"

Figuur 3.3 Visiekaart Structuurvisie Bergen aan Zee

Voorliggend plan voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling maar in het behoud van de woonfunctie. Het plan is in lijn met de Structuurvisie.

Welstandsnota (2004)

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Bergen heeft de gemeenteraad (juni 2004) een Welstandsnota vastgesteld. In deze nota zijn de criteria beschreven die ten grondslag liggen aan de welstandsbeoordeling bij het beoordelen van bouwplannen. In de nota komen, na een hoofdstuk over het ruimtelijke welstandsbeleid in Bergen, de welstandscriteria aan de orde. Allereerst komen daarbij de algemene welstandscriteria aan de orde, vervolgens de 'relatieve' welstandscriteria voor specifieke gebieden en objecten. Tot slot komen de 'absolute' criteria aan bod voor de sneltoets van veel voorkomende kleine bouwwerken.

De bouwplannen worden op basis van de Welstandsnota nader getoetst.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Gemeentelijk beleid

Op basis van verschillende bureauonderzoeken van de Stichting Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland is een algemene beleidskaart opgesteld voor de hele gemeente Bergen, waarin de verschillende archeologische regimes zijn opgenomen. Dit betekent dat bij werken en werkzaamheden in de bodem eerst archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd, voordat de werken en werkzaamheden kunnen starten. Afhankelijk van de verwachtingen zijn de verschillende regimes opgesteld. Uit de beleidskaart blijkt dat voor het plangebied een archeologische verwachtingswaarde geldt. Dit betekent dat bij grondroerende werkzaamheden die groter zijn dan 2500 m² voor een diepte van meer dan 40 cm archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd. De dieptebeperking geldt overigens niet voor werkzaamheden die niet dieper reiken dan 6 m boven NAP.

Om de archeologische verwachtingswaarde te beschermen is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. Deze naamgeving komt overeen met de archeologische dubbelbestemming die elders in de gemeente wordt gehanteerd voor gebieden met dezelfde archeologische verwachtingswaarde.

Conclusie

Door het opnemen van de archeologische dubbelbestemming, voldoet het plan aan het archeologische beleid. Gelet op de omvang van de bodemingreep en het feit dat de werkzaamheden niet dieper zullen reiken dan 6 m +NAP is er geen nader onderzoek noodzakelijk. Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.2 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet enkel in de wijziging van het bouwvlak, en de bouwhoogte. Er is geen sprake van een functiewijziging. Conform het Besluit ruimtelijke ordening is daarom geen noodzaak voor het uitvoeren van een bodemonderzoek. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is wel een actueel bodemonderzoek noodzakelijk. Een dergelijk onderzoek dient bij de bouwaanvraag gevoegd te worden, wanneer deze aangeboden wordt.

4.3 Ecologie

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit één woning aan de Zeeweg op een duin.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in de sloop van de huidige woning, en de realisatie van een nieuwe ter plaatse van de huidige woning. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • sloopwerkzaamheden;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a en b) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Flora- en faunawet

Ter plaatse van het plangebied is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten, zie Bijlage 2. Er is vastgesteld dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om te starten met werken buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen. Er komen verder algemeen licht beschermde zoogdieren en amfibieën voor. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde soorten uitgesloten; de realisatie en uitvoering van het plan is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet 1998

De ontwikkeling ziet toe op vervanging van de bestaande woning en leidt zodoende niet tot een toename van verkeer. Effecten op beschermde natuurgebieden worden derhalve uitgesloten.

Ecologie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.4 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheersplan 2010-2015 beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Hiermee wil het hoogheemraadschap anticiperen op de voorspelde extra wateroverlast, droogte en het verhoogde overstromingsrisico en het bewerkstelligen van een betere waterkwaliteit.

De Keur van het Waterschap is een vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. In dit kader is het van belang te weten dat langs hoofd- en overige watergangen een zone ligt van respectievelijk 5 m en 2 m ter bescherming van het profiel en onderhoud. Ook langs waterkeringen ligt een (variabele) zone voor bescherming en onderhoud van de waterkeringen, voor het realiseren van bouwwerken en het uitvoeren van werken binnen deze zone dient ontheffing van de Keur te worden aangevraagd.

Gemeentelijk beleid

Het Gemeentelijk Rioleringsplan Bergen geeft het beleid van de gemeente Bergen weer met betrekking tot riolering als onderdeel van de openbare ruimte en als onderdeel van het watersysteem. Dit beleid is opgesteld in overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Rijkswaterstaat, de provincie Noord-Holland en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. De doelen die de gemeente stelt zijn de inzameling van afvalwater, de inzameling van hemelwater, transport van ingezameld water, voorkomen van ongewenste emissies en het voorkomen van overlast voor de omgeving. Belangrijke voorwaarde in de rioleringszorg is: 'doelmatig beheer en een goed gebruik van de riolering'. Het plan beschrijft aldus hoe de gemeente ervoor zorgt dat de riolering in stand blijft. Ten slotte is een overzicht opgenomen van de taken van de rioolbeheerder.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Zeeweg 17 en bestaat in de huidige situatie uit één woning. Deze woning is aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgronden. Er is sprake van grondwater trap VIII Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand meer dan 1,4 meter boven maaiveld is gelegen, en de gemiddelde laagste grondwaterstand meer dan 1,6 meter onder maaiveld.

Waterkwantiteit

Aanwezigheid oppervlaktewater

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen oppervlaktewaterlichamen gelegen. Reden daarvoor is het snel infiltreren van het hemelwater in de relatief hoog gelegen zandgronden.

Veiligheid en waterkeringen

Kern-/beschermingszones

De ontwikkeling is gelegen binnen de primaire waterkering van de Noordzee.

Afvalwaterketen en riolering

De woning is in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning, ter vervanging van de reeds bestaande woning. Het verhard oppervlak van de woning en het omringende erf bedraagt in de huidige situatie circa 180 m2. Als gevolg van de nieuwe woning, de aanleg van de aanleg van de oprit, parkeerplaatsen en hellingbaan bedraagt het verhard oppervlak na realisatie circa 390 m2. Deze ontwikkeling voorziet daarmee in een toename een kleine hoeveelheid extra verharding (maximaal 210 m2), die niet relevant is voor het afvoeren van het hemelwater. Daarnaast geldt dat de zandgrond waarop de woning gerealiseerd wordt goed infiltreert. Het extra hemelwater wat afkomstig is van de extra oppervlakteverharding zal dan ook goed in de bodem kunnen infiltreren.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Het plangebied is niet gelegen binnen een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Toch is het ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van belang om niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling is gelegen binnen de primaire waterkering van de Noordzee. Binnen deze zone gelden beperkingen voor bouwen en aanleggen. Het is dan ook noodzakelijk om een watervergunning aan te vragen bij het Hoogheemraadschap. Voor de veiligheid van de waterkering geldt dat het verplaatsen van het zand, dat als gevolg van ontgraven vrijkomt, niet mag worden verwijderd/ afgevoerd. Dit moet op het perceel zelf worden verwerkt.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het hoogheemraadschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming. Dit betreft de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Bij de aanvraag voor omgevingsvergunning dient een watervergunning aangevraagd te worden.

4.5 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:

  • een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.

Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.

Onderzoek

Bekeken dient te worden of de bouw van de woning heeft gevolgen heeft als/ten gevolge van de omliggende bedrijven en/of milieuhinderlijke inrichtingen. De woning is gelegen te midden van woonbestemmingen. In de directe omgeving zijn geen bedrijven aanwezig met een richtafstand die tot het plangebied reiken. Daarbij dient eveneens opgemerkt te worden dat de ontwikkeling voorziet in de realisatie van één woning, ter plaatse van een reeds aanwezige woning. Er is geen sprake van het toevoegen van een nieuwe gevoelige functie.

Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de te realiseren woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Tevens wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en omliggende functies geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.

4.6 Externe veiligheid

Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicorelevante inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Externe Veiligheid Transportroutes is de circulaire RVGS per 31 juli 2012 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden uit het Basisnet Weg en het Basisnet Water opgenomen in de circulaire. In het BEVT worden tevens plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Vooruitlopend op de vaststelling van het BEVT wordt, aan de hand van de Basisnetten, al geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Per 1 juli 2014 is het Bevb aangepast. In navolging van hogedruk aardgasleidingen en buisleidingen met aardolieproducten vallen nu ook chemicaliënleidingen onder het Revb In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Conform de gegevens van de professionele risicokaart blijkt dat er in (de directe omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Deze vormen dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op circa 350 meter ten noordoosten van het plangebied is een hogedruk aardgasleiding gelegen. Dit betreft een aardgasleiding van TAQA Energy. De aardgasleiding beschikt conform de gegevens van de professionele risicokaart ter hoogte van het plangebied niet over en PR10-6 contour die buiten de leiding is gelegen. De dodelijke effectafstand bedraagt maximaal 205 meter, en daarmee reikt het invloedsgebied van de leiding niet tot het plangebied. De leiding vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

In (de directe omgeving van) het plangebied is verder geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor. Dit aspect vormt daarom verder geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Verkeer en parkeren

Ontsluiting plangebied en verkeersgeneratie

De woning wordt ontsloten op de Zeeweg. Deze weg heeft binnen de kern Bergen aan Zee een ontsluitende functie en kent een maximum snelheid van 50 km/h. In noordelijke richting gaat de Zeeweg over in de C.F. Zeiler Boulevard, welke toegang geeft richting de boulevard van de kern. In oostelijke richting gaat de Zeeweg over in de N510 richting Bergen. De ontsluiting van de locatie is voor het gemotoriseerd verkeer goed. Binnen het plan worden geen nieuwe functies gerealiseerd. De ontwikkeling heeft geen toename van de verkeersintensiteiten tot gevolg. Het verkeer wordt afgewikkeld op de Zeeweg.

Parkeren

Er vindt geen toevoeging plaats van woningen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein. Toetsing aan het parkeerbeleid kan daarom achterwege blijven.

Conclusie

De verkeersontsluiting van het plangebied wijzigt niet en is goed. Er vindt geen wijziging plaats met betrekking tot parkeren. Het aspect verkeer en parkeren staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Wegverkeerslawaai

Er zal een nieuwe woning worden gerealiseerd ter vervanging van de reeds aanwezige woning. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buiten stedelijke ligging.

De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde in onderhavig situatie bedraagt 68 dB. Dit betreft de maximale ontheffingswaarde voor vervangende nieuwbouw op een buitenstedelijke locatie.

Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Van de aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift 2012 is gebruik gemaakt.

De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm.

Onderzoek

De te realiseren woning is gelegen binnen de geluidszone van de Zeeweg. Deze weg heeft een geluidszone van 200 m uitgaande van maximaal 2 rijstroken en een binnenstedelijke ligging.

Rekenmethodiek en invoergegevens

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningsresultaten zijn opgenomen in bijlage 1.

Verkeersgegevens

De verkeersgegevens zijn aangeleverd door de gemeente. De intensiteit op de Zeeweg is gebaseerd op een telling in 2007 (2.480 mvt/ werkdagetmaal). Voor de extrapolatie naar het maatgevende jaar 2024 is een autonome groei van 1% per jaar gehanteerd.

Tabel 4.1 Verkeersintensiteit in mvt/weekdagetmaal (afgerond op 50- tallen)

Straat   2025  
Zeeweg   3.000  

Voor de voertuigverdeling van het verkeer is uitgegaan van eens standaardverkeersverdeling voor een stedelijke hoofdweg. De wegdekverharding bestaat uit klinkerverharding in keperverband. De maximumsnelheid ter hoogte van de locatie is 50 km/h.

Resultaten 

Ten gevolge van het verkeer op de Zeeweg bedraagt de maximale geluidsbelasting aan de voorgevel van de woning 54 dB op een waarneemhoogte van 1,5 meter en 53 dB op een waarneemhoogte van 10,5 meter. De hoogte van de waarneemhoogte is bepaald naar aanleiding van de hoogte ten opzichte van de weg. De hiervoor genoemde aftrek conform artikel 110g is hier reeds toegepast. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden.

Maatregelen

Ten gevolge van het verkeer op de Zeeweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.

Er is een aantal maatregelen aan de bron denkbaar. De eerste mogelijkheid zou het beperken van de verkeersomvang, het wijzigen van de snelheid of van de samenstelling van het verkeer kunnen zijn. Deze maatregelen stuiten op overwegende bezwaren van verkeers- en vervoerskundige aard. De Zeeweg heeft een ontsluitingsfunctie voor de dorpskern.

Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van een ander wegdektype. Wanneer de klinkers wordt vervangen door geluidsreducerend asfalt  zal een geluidsreductie optreden. Gezien het geringe aantal woningen (één woning) stuit deze maatregel op financiële bezwaren. Maatregelen in het overdrachtsgebied in de vorm van geluidsschermen zijn niet wenselijk in verband met de stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing, en ook financieel niet realistisch.

Geconcludeerd kan worden dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige, vervoerskundige of financiële aard stuiten.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de Zeeweg wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden. Geconcludeerd kan worden dat verdere maatregelen niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn om de geluidsbelasting te reduceren. Een positionering van de woning meer van de weg af, zal zorgen voor een lagere geluidsbelasting, maar zal nog steeds voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde leiden.

Het college van burgemeester en wethouders dient voor onderhavige ontwikkeling een besluit hogere waarden vast te stellen. De ontheffingswaarden zijn weergegeven in tabel 4.2.De hogere waarden dienen in het kadaster te worden vastgelegd.

Tabel 4.2 Ontheffingswaarden

ontwikkeling   aantal woningen   ontheffingswaarde   geluidsbron  
Bestemmingsplan Zeeweg 17   1   54 dB   Zeeweg  

4.9 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3 weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2) 1)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10) 2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  • 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  • 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

NIBM

In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m2 bvo bij één ontsluitingsweg.

Onderzoek

Wet milieubeheer

De ontwikkeling betreft de realisatie van één woning ter plaatse van een reeds bestaande woning. De nieuwe woning past niet binnen het toegekende bouwvlak, en daarom is een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk. De ontwikkeling voorziet daarbij niet in extra woningen, of andere functies die zorgen voor een extra verkeersgeneratie. Ten gevolge van de ontwikkeling wordt er dan ook geen extra verkeer verwacht. De ontwikkeling betreft daarmee een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Toetsing aan de normen uit de Wet milieubeheer, en/of nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (

http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat aan de geldende normen uit de Wet Milieubeheer. Conform de NSL-monitoringstool blijkt dat de dichtstbijzijnde maatgevende weg de N9 betreft. Overige wegen beschikken over een dermate lag verkeersintensiteit dat deze niet significant zijn voor het aspect luchtkwaliteit. In figuur 4.1 zijn de dichtstbijzijnde rekenpunten voor het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0373.BPG05002zeeweg17-C001_0010.png" 

Figuur 4.1 Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool.

Uit figuur 4.1 blijkt dat de luchtkwaliteit in de omgeving minder dan 35 µg/m³ bedraagt. Direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van de beoogde woning het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Kabels en leidingen

Afwegingskader 

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Voor dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van een gedetailleerd bestemmingsplan. In die zin dat de positionering van de bebouwing en de functie duidelijk is en wordt vastgelegd. Het plangebied bestaat uitsluitend uit het perceel Zeeweg 17.

Voor de regels wordt aangesloten bij de regels van het bestemmingsplan Bergen aan Zee - Dorpskern dat op 26 september 2013 is vastgesteld. Ten opzichte van het bestemmingsplan is er voor het peil een andere begripsbepaling opgenomen. De gemiddelde hoogte van het maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn' is de basis voor het bepalen van het peil. Hier is voor gekozen vanwege het grillig verloop van de duinen waardoor er in afwijking van het vigerend plan voor een specifieke peilbepaling is gekozen.

Daarnaast is ook rekening gehouden met de wijze van presenteren door gebruik te maken van het Standaard Vergelijkbaar Bestemmingsplan 2012 (SVBP20012). De regels zijn als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 komen de Inleidende regels aan bod. Het betreft hier de Begrippen en de Wijze van meten. In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn de regels behorende bij de verschillende bestemmingen opgenomen. Hoofdstuk 3 Algemene regels, bevat verschillende algemene bepalingen die van toepassing zijn. Tot slot zijn de Overgangs- en slotregels opgenomen in hoofdstuk 4.

In paragraaf 5.2 wordt een toelichting gegeven op de wijze van bestemmen en de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de bestemmingslegging. Hierbij wordt allereerst ingegaan op de verschillende bestemmingen. Vervolgens wordt ingegaan de overige bepalingen.

5.2 Juridische planbeschrijving

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingen

Artikel 3 Tuin-Duinen

De gronden die grenzen aan de bestemming Wonen-Duinen (zie ook hierna) zijn bestemd voor Tuin-Duinen. De gronden grenzen aan de natuurgebieden rondom Bergen aan Zee en hebben natuur- en landschapswaarden. Om deze waarden te beschermen, is ter plaatse van de gronden uitsluitend de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan (tot 1 m hoog). Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan met een bouwhoogte van 3 m. Dit in verband met te realiseren terrasmuur.

In de planregels is een afwijking opgenomen voor het realiseren van garages aan de voorzijde van de woning. Een en ander is afhankelijk van de hoogteverschillen in het terrein en de mogelijkheden om binnen het bouwvlak Wonen-Duinen een garage te kunnen realiseren. De garages dienen landschappelijk te worden ingepast.

Tevens is er een mogelijkheid tot afwijking opgenomen om, met inachtneming van diverse voorwaarden, een uitbreiding van het hoofdgebouw (woning) dat gelegen is binnen de bestemming Wonen-Duinen mogelijk te maken.

Tot slot is er binnen deze bestemming een omgevingsvergunningsstelsel opgenomen om onder andere het afgraven en ophogen van gronden en het aanplanten van opgaande beplanting tegen te gaan.

Artikel 4 Wonen-Duinen

De woning in de duinen is bestemd als Wonen-Duinen. Om het landelijke karakter te behouden, mag op de percelen geen vrijstaande erfbebouwing worden gebouwd. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan. Om de open ruimte te waarborgen, is een beperkt bouwvlak op de kaart opgenomen waarbinnen zowel de hoofdgebouwen als de aan- en bijgebouwen moeten worden gerealiseerd. De oppervlakte aan aan- en uitbouwen maximaal 25% van het bouwvlak bedragen tot een maximum van 50 m².

Erfbebouwing

Binnen de woonbestemming wordt naast het hoofdgebouw erfbebouwing toegestaan in de vorm van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen (al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwd) onder een aantal voorwaarden.

Andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen de woonbestemming zijn tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals erf- en terreinafscheidingen. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevelrooilijn (bij hoekpercelen is er sprake van twee voorgevelrooilijnen) mag niet meer bedragen dan 1 m en voor het overige niet meer dan 2 m. Op voor- en zijtuinen die grenzen aan de weg mogen de afscheidingen dus niet hoger zijn dan 1 m. De hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.

Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

Binnen de woonbestemming worden mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijvigheid. De oppervlakte die gebruikt mag worden voor een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijvigheid, is aan een maximum (25% van het woonoppervlak met een maximum van 50 m²) gebonden om te voorkomen dat het woonkarakter wordt verdrongen door de niet-woonfunctie.

Hoogte

De goot- en bouwhoogte dient te worden gemeten vanaf het peil. Het peil is de gemiddelde afgewerkte hoogte van het maaiveld. Vanwege het glooiend karakter, is het peil niet eenvoudig vast te stellen. Om onduidelijkheid te voorkomen, is het peil vastgestled op de hoogte van het maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'gevellijn'.

Artikel 5 Waarde-Archeologie 4

De archeologische waarden in plangebied worden beschermd door middel van de dubbelbestemming Waarden-Archeologie 4. In het gehele plangebied komt alleen de vierde categorie (rekening houden met archeologie vanaf planomvang van 2.500 m² en groter, grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm) voor (zie paragraaf 5.2.6), in combinatie met de situatie waarbij de beoogde grondroerende werkzaamheden dieper reiken dan 6 m boven NAP. In dit archeologieregime dient bij alle grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm binnen een planomvang van 2.500 m² of groter met de aanwezigheid van archeologische waarden rekening gehouden te worden indien de werkzaamheden reiken tot beneden een diepte van 6 m boven NAP.

Artikel 6 Waterstaat - Waterkering

Ten behoeve van de bescherming van de waterstaatsbelangen is de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Bouwen is hier niet zonder meer toegestaan.

5.2.3 Algemene-, overgangs- en slotregels

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijkingsmogelijkheid.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 11 Overige regels

Werking wettelijke regeling

In de regels bij bestemmingsplannen wordt in een aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. Zo ook in dit bestemmingsplan.

Sinds jaar en dag mag van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd en heeft de Afdeling er bezwaren tegen dat een plan impliciet kan worden gewijzigd, zoals het geval kan zijn als zonder verdere aanduiding een van-toepassing-verklaring van een wettelijke regeling in de planregels is opgenomen.

Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Wordt dit nagelaten dan bestaat het risico dat de ABRS een vastgesteld bestemmingsplan alsnog vernietigt.

Aansluiting aanvullende werking bouwverordening

Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het

bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat

de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende

bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp

dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het

bestemmingsplan anders bepaalt.

Artikel 12 Overgangsrecht

Bouwwerken

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van bouwen neergelegd. Uitbreiding van de bebouwing is slechts mogelijk met ontheffing van burgemeester en wethouders.

Gebruik

De eerste drie delen van dit artikel betreffen de (reducerende) overgangsregels met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht krijgt. Hiervan is uitgezonderd strijdig gebruik dat al in strijd was met het voorheen tot dat tijdstip geldende plan en waartegen wordt of alsnog kan worden opgetreden. Dit sluit aan bij de vaste jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat, indien de gemeente strijdig gebruik gewraakt heeft, er geen beroep op het overgangsrecht mogelijk is.

Artikel 13 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft de gemeente de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen (artikel 3.1.6 lid 1 sub f Bro). Dit geldt ook voor projecten waarbij sprake is van een particuliere initiatiefnemer die op eigen initiatief een locatie ontwikkelt.

In het plangebied is sprake van een particuliere ontwikkeling. De initiatiefnemer/eigenaar zal met de gemeente een anterieure overeenkomst sluiten om de kosten voor de begeleiding van het bestemmingplan en de daarbij behorende procedures te verzekeren. De verantwoordelijkheid en het risico van de exploitatie ligt volledig bij de initiatiefnemer. Het vaststellen van een exploitatieplan is zodoende niet noodzakelijk.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg als bedoeld ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het (concept)ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn verwerkt in het plan.

Zoals bepaald in artikel 3.11 Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 11 december 2014 voor een periode 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is in die tijd in de gelegenheid om zienswijzen tegen dit bestemmingsplan kenbaar te maken. Tegen het bestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.