direct naar inhoud van Artikel 9 Wonen - Rijwoning/Twee-onder-één-kapwoning
Plan: De Hoop fase 3 en 4
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0366.BPWWaardnrdhz0002-oh01

Artikel 9 Wonen - Rijwoning/Twee-onder-één-kapwoning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Rijwoning/Twee-onder-één-kapwoning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  • c. bed and breakfast;
  • d. tuinen en erven;
  • e. parkeren;
  • f. mantelzorg.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. hoofdgebouwen in de vorm van rijwoningen of twee-onder-één-kap woningen;
  • b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • c. dakkapellen;
  • d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2.2 Rijwoningen en twee-onder-één-kap woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende regels:

  • a. woningen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het aantal woningen bedraagt niet meer dan op de verbeelding is aangegeven;
  • c. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 meter;
  • d. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 11 meter.

9.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. indien vrijstaande bijgebouwen worden voorzien van een kap, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan respectievelijk 3 en 6 meter;
  • b. indien vrijstaande bijgebouwen plat worden afgedekt, mag de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen mag niet meer dan 3 meter bedragen, dan wel ten hoogste 0,3 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw waaraan wordt gebouwd;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het bouwperceel, met dien verstande dat deze gezamenlijke oppervlakte nooit meer dan 100 m² mag bedragen;
  • e. aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mogen worden voorzien van een dakopbouw, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van de dakopbouw niet meer bedraagt dan 2 meter onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
    • 2. de dakhelling van de dakopbouw gelijk is aan de dakhelling van het hoofdgebouw;
    • 3. maximaal één gevel van de dakopbouw verticaal mag worden opgetrokken tot een goothoogte van 6,5 meter, met inachtneming van het bepaalde onder e1.

9.2.4 Dakkapellen

Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak van het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. per dakvlak van een woning mag ten hoogste 1 dakkapel worden gebouwd;
  • b. de hoogte van de dakkapel mag niet meer dan 1,75 meter zijn, gemeten vanaf de voet van de dakkapel;
  • c. de onderzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 meter en niet meer dan 1 meter boven de dakvoet liggen;
  • d. de bovenzijde van de dakkapel mag niet minder dan 0,5 meter onder de daknok liggen;
  • e. de zijkanten van de dakkapel mogen niet minder dan 0,5 meter van de zijkanten van het dakvlak liggen;
  • f. bij twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen mogen dakkapellen op de tussenmuur worden geplaatst met dien verstande dat dit bij de twee betrokken woningen gelijktijdig wordt uitgevoerd;
  • g. bij meerdere dakkapellen op een doorgaand dakvlak dienen de dakkapellen regelmatig te worden gerangschikt op een horizontale lijn.

9.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen mag niet meer bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 meter.

9.3 Specifieke gebruiksregels
9.3.1 Aan huis verbonden beroep en bedrijf

Voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 50 m²;
  • b. vrijstaande bijgebouwen mogen alleen worden gebruikt voor ondersteuning van aan huis verbonden beroep, zoals opslag.
  • c. de woonfunctie moet in ruimtelijke en visuele zin primair blijven;
  • d. er zijn geen reclame-uitingen toegestaan;
  • e. parkeren moet op eigen erf plaatsvinden;
  • f. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • g. er mag geen buitenopslag van goederen plaatsvinden;
  • h. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

9.3.2 Bed and breakfast

Voor de uitoefening van bed and breakfast, als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte bedraagt maximaal 20% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 50 m2;
  • b. het aantal kamers dat voor bed and breakfast wordt gebruikt mag maximaal 2 zijn;
  • c. parkeren ten behoeve van de bed and breakfast dient op eigen terrein te worden gerealiseerd.

9.3.3 Gebruik van aan- en uitbouwen en bijgebouwen

Het is verboden aan- en uitbouwen en bijgebouwen te gebruiken of te laten gebruiken als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

9.3.4 Gebruik van gronden voor opstallen

Het is verboden gronden te gebruiken of te laten gebruiken voor het stallen van onderkomens voor een periode langer dan 8 achtereenvolgende dagen.

9.4 Afwijken van de gebruiksregels
9.4.1 Gebruik aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3.3, voor het gebruiken van een aan- of uitbouw of aangebouwd bijgebouw bij een woning als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
  • c. de afhankelijke woonruimte qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt ingepast.

9.4.2 Gebruik woonunits

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.3.3, voor het gebruiken van een woonunit bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg. Om deze noodzaak aan te tonen is een indicering van een onafhankelijke indicatieorganisatie nodig;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden;
  • c. de woonunit qua maatvoering binnen de vigerende regeling inzake aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt ingepast;
  • d. de woonunit op maximaal 15 meter afstand van het hoofdgebouw is gelegen;
  • e. de woonunit verwijderd wordt op het moment dat de mantelzorg is beeindigd.