Artikel 25 Waarde - Cultuurhistorie
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het dorpsgezicht De Rijp zoals weergegeven in de toelichting bij het besluit tot aanwijzing van De Rijp als beschermd dorpsgezicht, opgenomen als bijlage 4 bij deze regels.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Gebouwen
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels:
-
a. de dakhelling van een hoofdgebouw mag, voor zover de constructie dit toelaat, niet minder dan 45° en niet meer dan 60° bedragen;
-
b. voor de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldbepalend' geldt dat de bestaande vorm, afmeting en onderlinge verhouding van de gevel en gevelonderdelen gehandhaafd dient te blijven, zoals deze is aangegeven in Bijlage 3 bij deze regels 'gevelwandtekeningen';
-
c. voor de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldondersteunend' geldt dat de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en dakvorm) gehandhaafd dient te blijven, zoals deze is aangegeven in Bijlage 3 bij deze regels 'gevelwandtekeningen';
-
d. voor de hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beeldverstorend' geldt dat de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande situatie dan wel de aangegeven goot- en bouwhoogte zoals deze is aangegeven in Bijlage 3 bij deze regels 'gevelwandtekeningen'.
25.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen gelden voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij hoofdgebouwen de volgende regels:
-
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen moeten worden afgedekt met een kap, waarvan de dakhelling:
-
1. niet minder dan 15° mag bedragen ingeval van aankapping aan een hoofdgebouw;
-
2. niet minder dan 45° en niet meer dan 60° mag bedragen in overige gevallen;
-
b. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
-
c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste:
-
1. 50 m² bij bouwpercelen waarvan de oppervlakte minder dan 500 m² bedraagt;
-
2. 80 m² bij bouwpercelen waarvan de oppervlakte meer dan 500 m² bedraagt;
-
3. 20 m² ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - beperkte bouwmogelijkheden', dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is, en met dien verstande dat de 20 m² deel uitmaakt van het ten hoogste toegestane aantal m² dat bepaald is onder '1' en '2';
-
d. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) te worden gebouwd;
-
e. het realiseren van een dakterras is niet toegestaan;
-
f. ten aanzien van het oprichten van nieuwe bijgebouwen zal de monumentencommissie om advies gevraagd worden.
25.2.3 Bruggen
Ter plaatse van de aanduiding 'brug' mogen uitsluitend bruggen worden gebouwd, het bouwen van dammen, duikers en andere bouwwerken is niet toegestaan.
25.2.4 Omgevingsvergunning voor bouwen
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 25.2 verleent, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken. Hierbij geldt het volgende:
-
a. de monumentencommissie brengt binnen 4 weken advies uit aan het bevoegd gezag;
-
b. een omgevingsvergunning voor bouwen wordt geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met het advies van de monumentencommissie;
-
c. in afwijking van het bepaalde onder 'b' kan het bevoegd gezag toch medewerking aan de aanvraag verlenen indien zij van mening is dat er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van het advies van de monumentencommissie.
25.3 Afwijken van de bouwregels
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 31.1 in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 25.2.1 onder 'a' in die zin dat andere kapvormen en hellingshoeken worden toegestaan, mits deze passen in de karakteristiek van het beschermd dorpsgezicht;
-
b. lid 25.2.2 onder 'e' in die zin dat een dakterras mag worden gerealiseerd, mits:
-
1. het dakterras uitsluitend aan het hoofdgebouw wordt gerealiseerd;
-
c. lid 25.2.1 onder 'b' en 'c', voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm indien het pand redelijkerwijs niet handhaafbaar is, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een binnen het beschermd dorpsgezicht passende bouwvorm, waarbij uitgegaan dient te worden van de bestaande hoofdvorm waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
-
d. het bepaalde in lid 25.2.1, onder 'd' voor het bouwen van een afwijkende hoofdvorm, met dien verstande dat sprake dient te zijn van een binnen het beschermd dorpsgezicht passende bouwvorm, waarbij tevens is voldaan aan het gestelde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
Omgevingsvergunning voor afwijken
Indien het bevoegd gezag voornemens is om in het geval van lid 25.3 bij een omgevingsvergunning af te wijken, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken. Hierbij geldt het volgende:
-
a. de monumentencommissie brengt binnen 4 weken advies uit aan het bevoegd gezag;
-
b. een omgevingsvergunning voor afwijken wordt geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met het advies van de monumentencommissie;
-
c. in afwijking van het bepaalde onder 'b' kan het bevoegd gezag toch medewerking aan de aanvraag verlenen indien zij van mening is dat er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van het advies van de monumentencommissie.
25.4 Afwijken van de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van onderliggende bestemmingen
Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 31.1 in acht genomen, voor zover van toepassing.
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde onder de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van de onderliggende (enkel) bestemmingen met betrekking tot de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen, met dien verstande dat:
-
a. er tot een maximale hoogte van 2,5 m afgeweken mag worden van de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor naar de weg gekeerde gevels van hoofdgebouwen;
-
b. er tot een maximale hoogte van 2,5 m afgeweken mag worden van de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen van overige erfafscheidingen.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om in het geval van lid 25.4 bij een omgevingsvergunning af te wijken, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken. Hierbij geldt het volgende:
-
a. de monumentencommissie brengt binnen 4 weken advies uit aan het bevoegd gezag;
-
b. een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde wordt geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, geen gebouw zijnde waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met het advies van de monumentencommissie;
-
c. in afwijking van het bepaalde onder 'b' kan het bevoegd gezag toch medewerking aan de aanvraag verlenen indien zij van mening is dat er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van het advies van de monumentencommissie.
25.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
-
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
-
1. het aanbrengen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid in openbaar gebied;
-
2. het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen in openbaar gebied;
-
3. het wijzigen van weg- of straatprofielen en/of oppervlakteverhardingen in openbaar gebied.
-
b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden die:
-
1. het normale onderhoud betreffen;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
3. reeds op basis van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.
-
c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend, indien het karakteristieke bestratingsbeeld niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of
werkzaamheden
Alvorens het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden als bedoeld in artikel 25.5 verleent, en voor zover deze in het beschermd dorpsgebied valt, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken. Hierbij geldt het volgende:
-
a. de monumentencommissie brengt binnen 4 weken advies uit aan het bevoegd gezag;
-
b. een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden wordt geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van de werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met het advies van de monumentencommissie;
-
c. in afwijking van het bepaalde onder 'b' kan het bevoegd gezag toch medewerking aan de aanvraag verlenen indien zij van mening is dat er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van het advies van de monumentencommissie.
25.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van bouwwerken
-
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, van het bevoegd gezag, een bouwwerk in zijn geheel of gedeeltelijk te slopen
-
b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a wordt slechts verleend indien:
-
1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
- de situering van de bebouwing;
- de schaal van de bebouwing;
- de vorm en richting van de kap(pen);
- de geleding van de bebouwing; of
-
2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
-
3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden.
Indien het bevoegd gezag voornemens is om in het geval van lid 25.6 bij een omgevingsvergunning af te wijken, wordt de monumentencommissie om advies gevraagd, dat bij de afweging wordt betrokken. Hierbij geldt het volgende:
-
a. de monumentencommissie brengt binnen 4 weken advies uit aan het bevoegd gezag;
-
b. een omgevingsvergunning voor het slopen wordt geweigerd indien de sloopwerkzaamheden waarop de aanvraag betrekking heeft zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving in strijd is met het advies van de monumentencommissie;
-
c. in afwijking van het bepaalde onder 'b' kan het bevoegd gezag toch medewerking aan de aanvraag verlenen indien zij van mening is dat er zwaarwegende redenen zijn om af te wijken van het advies van de monumentencommissie.
-
d. Het verbod als bedoeldonder a is niet van toepassing op werkzaamheden die:
-
1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het inwerking treden van het plan;
-
2. het normale onderhoud betreffen;
-
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen van bouwwerken;
-
4. gebouwen die tengevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.