direct naar inhoud van 9.1 Regelgeving en beleid
Plan: Osdorperweg e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.Q0906BPSTD-VG02

9.1 Regelgeving en beleid

Voor de natuurwaarden zijn twee wettelijke regelingen van belang:

  • 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (NBW 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • 2. de Flora- en faunawet (FFW) voor de soortenbescherming.

Daarnaast zijn waardevolle gebieden uit de ecologische hoofdstructuur beschermd op basis van beleid, zoals het Structuurschema Groene Ruimte of het provinciale ecologische beleid. De effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden en beschermde soorten moeten worden onderzocht en getoetst aan de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet.

9.1.1 Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet 1998) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Deze gebieden kennen zogenaamde speciale beschermingszones (sbz). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in zo'n sbz of in de nabijheid van zo'n sbz moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van deze gebieden kan verslechteren of verstoren. Vanwege de externe werking worden ook ingrepen buiten de sbz beoordeeld. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van de beschermde gebieden kan verslechteren of verstoren behoeft het goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Indien het plan bovendien mogelijk negatieve significante gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Bij aantasting van de natuurlijke kenmerken van een gebied kan dan afhankelijk van het type habitat en de aanwezige soorten alleen nog onder bepaalde voorwaarden goedkeuring aan het plan op grond van de NBW 1998 worden verleend. Voor het plan moeten dan geen alternatieven zijn, er is sprake van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen (de zogenaamde ADC-criteria).

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of sbz en is ook niet in de nabijheid van een dergelijk gebied gelegen.

9.1.2 Flora en faunawet

Op grond van de Flora en Faunawet (FFW) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De FFW bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten ('vrijstellingenbesluit') kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de FFW de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de FFW kan worden verleend. In dat geval is het bestemmingsplan vanwege de FFW niet uitvoerbaar.

Voor algemene soorten, met name genoemd in het Vrijstellingenbesluit, geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de FFW. Voor overige soorten is geen ontheffing nodig indien de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden. Voor zover deze vrijstellingen niet van toepassing zijn, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing aan te vragen bij LNV. Voor de zwaarst beschermde soorten, de soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
9.1.3 Gedragscode Flora en faunawet Amsterdam

Op 23 februari 2005 is het “Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen” (AMvB artikel 75) in werking getreden.

De Flora- en faunawet is middels deze AmvB vereenvoudigd. Om de administratieve last te beperken biedt de Flora- en faunawet de mogelijkheid om gebruik te maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen en beheer. Die vrijstellingsregeling mag er niet toe leiden dat vermindering van soortbescherming optreedt. Daarom dient de gemeente als basis voor die vrijstellingsregeling een gedragscode op te stellen.

De gedragscode is pas van kracht na goedkeuring van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en ondertekening van de gedragscode door de gemeente Amsterdam en het ministerie van LNV. Na ondertekening van de gedragscode verplicht de gemeente Amsterdam zich om volgens de gedragscode te handelen. De gedragscode heeft een geldigheid van 5 jaar. Een tussentijdse aanpassing is mogelijk indien óf de gemeente Amsterdam óf het ministerie LNV oordeelt dat de ontwikkelingen in de praktijk dit noodzakelijk maken.
Na het officieel indienen van de gedragscode legt het ministerie van LNV het ontwerp goedkeuringsbesluit, inclusief de gedragscode, zes weken ter inzage.
Tijdens deze zes weken kunnen belanghebbenden hierop reageren door middel van het indienen van een zienswijze. Ook de uitkomsten van de bespreking in de commissie ZM kunnen worden meegenomen in de goedkeuringsprocedure van LNV.
Hierna wordt een definitief goedkeuringsbesluit opgesteld. De ingediende zienswijzen worden meegenomen in het besluit. Het besluit wordt ook weer samen met de gedragscode, zes weken ter inzage gelegd.
Daarna volgt namens de gemeente Amsterdam ondertekening door de wethouder en namens het ministerie van LNV door de minister.
Als volgens de regels van de gedragscode wordt gewerkt dan voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de vrijstelling van een aantal verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet. Zonder de gedragscode moet voor elke ruimtelijke ontwikkeling en inrichtingsplan, beheer- of oderhoudshandeling en aparte ontheffing worden aangevraagd.

Eén van de belangrijkste wijzigingen, geregeld in de AmvB, geldt voor regelmatig terugkerende werkzaamheden (bijvoorbeeld bestendig beheer), die al langer op dezelfde manier worden uitgeoefend en kennelijk niet hebben verhinderd dat een beschermde soort zich in het gebied heeft gevestigd. Bijvoorbeeld onderhoud aan vaarwegen of het maaien van graslanden. Voor deze terugkerende werkzaamheden kan een vrijstellingsregeling in werking treden als wordt voldaan aan bepaalde criteria. De criteria die worden gehanteerd bij het opstellen van de vrijstellingsregeling zijn de zeldzaamheid van soorten en de ingrijpendheid van de activiteiten. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter het beschermingsregime.
Ook voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting geldt een vrijstellingsregeling, al is deze minder omvattend dan de vrijstellingsregeling voor terugkerende werkzaamheden.