Plan: | Elzenhagen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.N1208BPSTD-VG01 |
Voor u ligt het bestemmingsplan Elzenhagen. Dit bestemmingsplan geeft concrete invulling aan het ruimtelijke beleid voor dit gedeelte van het stadsdeel Noord in de gemeente Amsterdam. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden.
Om een aantal redenen is het gewenst en zelfs noodzakelijk een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Elzenhagen op te stellen, namelijk:
Het plangebied omvat het centraal noordelijke bebouwde gedeelte van het stadsdeel Noord. Het plangebied wordt globaal als volgt begrensd:
noorden: | door het zuidelijk talud van Rijksweg A10; |
oosten: | door de Elzenhagensingel en het westelijk talud van de Nieuwe Leeuwarderweg; |
zuiden: | door de Nieuwe Purmerweg; |
westen: | door de G.J. Scheurleerweg; IJdoornlaan en Buikslotermeerdijk. |
Afbeelding: ligging en begrenzing van het plangebied
Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien.
Het nieuwe bestemmingsplan Elzenhagen is in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Uitgangspunt daarbij is datgene positief te bestemmen wat inmiddels onherroepelijk is vergund en voor het overige de bestaande situatie vast te leggen en de ontwikkelingsruimte op te nemen zoals die in de vigerende plannen en via artikel-19 vergunde ontwikkelingen is neergelegd. Naar aanleiding van een projectenschouw in 2010 is de planontwikkeling van Elzenhagen Zuid stilgelegd. De komende jaren zijn hier nog geen woningbouwontwikkelingen te verwachten. Wel wordt voorzien in het doortrekken van de Elzenhagensingel zoals in het Stedenbouwkundig Plan uit 2004 is opgenomen. Reden hiervoor is dat uitbreiding van de waterstructuur en de infrastructuur in het CAN-gebied -losstaand van de woningbouwontwikkeling- binnen nu en 10 jaar gewenst of noodzakelijk kan zijn.
Het bestemmingsplan Elzenhagen zal de komende tien jaar het toetsingskader zijn voor het verlenen van omgevingsvergunningen.
In de partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam Noord (vastgesteld 26 november 1958) wordt richting gegeven aan de ontwikkeling van Amsterdam Noord. Binnen een groene zone werden in het plangebied terreinen met een bijzondere bestemming onderscheiden. Voor het plangebied van het bestemmingsplan Elzenhagen zijn de volgende (bestemmings)plannen van kracht:
vigerende (bestemmings)plannen | datum vaststelling | |
Partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het Algemeen Uitbreidingsplan | 26 november 1958 | |
Bestemmingsplan Rijksweg nr. 10 Buikslotermeer-Nieuwendam | 21 juni 1979 | |
Bestemmingsplan Jeugdland e.o. | 26 juni 1996 |
Het bestemmingsplan Elzenhagen vervangt bovenstaande plannen voor de gronden die binnen de grens van dit bestemmingsplan gelegen zijn.
A. Partiële herziening van het noordelijk gedeelte van het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam Noord
In de partiële herziening heeft het plangebied de bestemming "Volkstuinen en schoolwerktuinen", "Sportterreinen", en "Parken, plantsoenen enz.".
B. Bestemmingsplan Rijksweg nr. 10 Buikslotermeer-Nieuwendam
De groenstrook binnen het plangebied langs Rijksweg A10 heeft in het bestemmingsplan Ringweg 10 Buikslotermeer-Nieuwendam de bestemming "Openbaar groen".
C. Bestemmingsplan Jeugdland e.o.
Binnen Elzenhagen Noord heeft de G.J. Scheurleerweg, het direct aangrenzende talud met ten oosten daarvan een waterloop in Bestemmingsplan Jeugdland e.o. de bestemming "Verkeersareaal", "Water" en "Openbaar groen".
Voorts zijn de op basis van artikel-19 vergunde ontwikkelingen overgenomen. Het Stedenbouwkundig Plan Centrum Amsterdam Noord (kloppend hart van Noord) is door Stadsdeelraad Noord (19 mei 2004) vastgesteld en vervolgens door de Gemeenteraad (22 september 2004) vastgesteld. Hierin wordt de ontwikkeling van woningbouw in Elzenhagen weergegeven. Op 30 september 2004 is door de Gemeenteraad het Uitvoeringsbesluit deelgebied II Stedelijk Wonen Noord van het project Centrum Amsterdam Noord (CAN) vastgesteld. In 2005 is een 'turnkey-uitvoeringsovereenkomst afgesloten met ontwikkelende partijen voor geheel Elzenhagen Noord. In 2006 heeft CZAN voor Elzenhagen Noord een Stedelijk uitwerkingsplan en een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Vervolgens zijn via artikel-19 procedures ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het noordelijk deel van het plangebied.
De Gemeenteraad heeft bij besluit van 26 januari 1994, no. 34, de Verordening op de Stadsdelen vastgesteld. Bij deze verordening is onder meer de bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen aan de stadsdelen overgedragen. Dit bestemmingsplan is daarom opgesteld onder verantwoordelijkheid van de deelraad van stadsdeel Noord.
De toelichting van dit bestemmingsplan bestaat uit 7 hoofdstukken. Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis en verder zijn de ruimtelijke en functionele opbouw van het plangebied beschreven.
In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijke beleid van Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de regio, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord. Hierna worden in hoofdstuk 4 de uitgangspunten voor het plangebied uiteengezet.
In hoofdstuk 5 worden sectorale onderwerpen nader toegelicht door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder archeologie, bodemkwaliteit, natuur en landschap, externe veiligheid, geluidshinder, luchtkwaliteit, water en verkeersaspecten en in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 geeft een directe toelichting op de planopzet van het bestemmingsplan. Ten slotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de uitvoerbaarheid. Hierbij wordt onder meer aandacht gegeven aan de wijze waarop burgers, instanties en andere belanghebbenden bij de totstandkoming van het plan zijn betrokken.
Het plangebied is onderdeel van het voormalige Buikslotermeer. Het Buikslotermeer is samen met twee andere Waterlandse meren, het Broekermeer en Belmermeer waarschijnlijk ontstaan door afkalving van inzakkende veengrond. Begin zeventiende eeuw werd het Buikslotermeer ingepolderd. De bodem van de polder bleek alleen geschikt als weidegrond en heeft dan ook tot in de twintigste eeuw als weidegrond dienst gedaan. In 1921 is de Buikslotermeerpolder met het bij elkaar voegen van de gemeenten Nieuwendam, Buiksloot en Amsterdam opgegaan in de gemeente Amsterdam. Tot aan de wijziging van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) in 1958 behield de polder zijn agrarische karakter. Vervolgens is na de wijziging van het AUP de polder in de jaren zestig en zeventig bebouwd. De twintigste eeuwse bebouwing langs de zuidelijke ringdijk (Buikslotermeerdijk) verdween en de Nieuwe Leeuwarderweg, IJdoornlaan, het winkelcentrum Boven 't Y en de aangrenzende buurten van het plangebied werden aangelegd. Tenslotte werd de Rijksweg A10-noord gebouwd die een afscheiding vormt tussen stad en landelijk gebied. Met deze ontwikkelingen verloor de polder zijn oorspronkelijke verkavelingsstructuur.
Afbeelding: Buikslotermeerpolder en omgeving omstreeks 1680
De Buikslotermeerpolder watert nog altijd af via het Noordhollandsch Kanaal. Typerend voor de polder is de verhoogde aanleg van alle doorgaande wegen die de polder doorkruisen. Vooral de verhoogde taluds van Rijksweg A10, Nieuwe Leeuwarderweg en IJdoornlaan bepalen de ruimtelijke hoofdstructuur en zorgen voor een verdeling van de polder in vier vlakken. Daarnaast zijn de groene verbinding tussen het IJ en het open Waterland en het Noordhollands Kanaal structuurbepalende elementen. Het gebied ten westen van de Nieuwe Leeuwarderweg heeft nog gedeeltelijk een groen karakter. Hier liggen de Noorderbegraafplaats en Sportpark Elzenhagen.
Binnen het plangebied liggen de deelgebieden Elzenhagen Noord en Elzenhagen Zuid.
Elzenhagen Noord
Deelgebied Elzenhagen Noord betreft het voormalige volkstuinencomplex Buikslotermeer. Op basis van het Stedenbouwkundig Plan Centrum Amsterdam Noord en het Uitvoeringsbesluit deelgebied II Stedelijk Wonen Noord is in 2004 begonnen met het bouwrijp maken van het deelgebied voor woningbouw. In 2006 is hier via een artikel-19-procedure de ontwikkeling tot woongebied mogelijk gemaakt, waarbij langs de B. Merkelbachsingel gestapelde en grondgebonden woningen worden gerealiseerd met een stedelijke uitstraling. Voor de Zuidkavel van het gebied (het gebied tussen N. Lansdorpstraat, B. Merkelbachsingel, P.L. Marnettestraat en G.J. Scheurleerweg) is in 2010 via een artikel-19-procedure de ontwikkeling tot woongebied en een brede school (basisschool, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf) mogelijk gemaakt.
De afgelopen jaren zijn in Elzenhagen Noord de brede school en een deel van de woningen gerealiseerd. De overige woningbouw is in voorbereiding genomen.
Afbeelding: Plankaart vrijstellingsbesluit Artikel 19 Elzenhagen Noord
Afbeelding: Plankaart vrijstellingsbesluit Artikel 19 Zuidkavel Elzenhagen Noord
Elzenhagen Zuid
Deelgebied Elzenhagen Zuid betreft de sportvelden Elzenhagen. In het zuidelijk deel liggen de voetbalvelden van DWV en in het noordwestelijk deel de atletiekbaan van Atos en een sporthal. In het noordoostelijk deel van Elzenhagen Zuid is de tennisvereniging is inmiddels verplaatst en is het voormalige ROC-gebouw gesloopt. Het gebouw op de hoek van de G.J. Scheurleerweg en het J.H. Hisgenpad wordt tijdelijk gebruikt als kinderdagverblijf.
Elzenhagen Noord wordt ontsloten via de IJdoornlaan en de Elzenhagensingel; Elzenhagen Zuid via de IJdoornlaan en de Hans Meerum Terwogtweg, Buikslotermeerdijk en Nieuwe Purmerweg. De IJdoornlaan (2x1 rijstrook) is de oost-westverbinding door Amsterdam Noord. De IJdoornlaan behoort tot het Hoofdnet Auto, Hoofdnet OV en Hoofdnet Fiets. De Buikslotermeerdijk, Nieuwe Purmerweg en Elzenhagensingel behoren eveneens tot het Hoofdnet Fiets. De IJdoornlaan en de Elzenhagensingel hebben een maximum snelheid van 50 km/uur. Alle overige wegen in het plangebied zijn aangewezen als verblijfsgebied en de inrichting is conform de richtlijnen 30 km/uur gebied. De Elzenhagensingel zal aan de noordkant worden aangesloten op de onder de Nieuwe Leeuwarderweg door te trekken J.H. van Heekweg en aan de zuidkant op de Nieuwe Purmerweg. Het woongebied Elzenhagen Noord wordt ingericht als verblijfsgebied met erftoegangswegen.
Het netwerk van openbaar groen, natuur- en ecologische elementen, water en waterkeringen wordt als een onmisbaar en integrerend bestanddeel beschouwd van de stedenbouwkundige structuur, van zowel de stad als van het stadsdeel. Binnen en grenzend aan het plangebied liggen belangrijke onderdelen van die structuur zoals de Buikslotermeerdijk en sportvelden. De Buikslotermeerdijk maakt deel uit van de Hoofdgroenstructuur, zoals opgenomen in de Structuurvisie Amsterdam 2040. De functie van het water en de waterkeringen wordt steeds belangrijker voor het goed functioneren en beschermen van die structuur. Voor waterberging is meer ruimte nodig zodat de grondwaterstand beter kan worden beheerd.
Direct grenzend aan het plangebied is aan de G.J. Scheurleerweg eind jaren negentig het seniorencomplex De Wasknijper opgeleverd. In Elzenhagen Noord worden met de ontwikkeling tot woongebied naar verwachting 600 à 675 woningen gerealiseerd. De afgelopen jaren is een gedeelte hiervan gerealiseerd. Naar verwachting zal de bouw van de overige woningen in Elzenhagen Noord de komende jaren plaatsvinden. Alle bouwgrond is aan de ontwikkelende partijen overgedragen. Voor Elzenhagen Zuid wordt op termijn eveneens woningbouw voorzien. Door de gemeenteraad is in 2010 besloten de planontwikkeling voor Elzenhagen Zuid voorlopig stil te leggen. Omdat de bouw pas over een aantal jaren zal plaatsvinden en de bouwplannen nog moeten worden uitgewerkt wordt woningbouw in Elzenhagen Zuid niet in dit bestemmingsplan opgenomen.
De functionele opbouw van het plangebied wordt bepaald door de aanwezigheid van de woonfunctie en sportvelden, alsmede een brede school, wegen, fiets- en voetpaden, groen en water. In deze paragraaf volgt een overzicht van de voornaamste in het plangebied aanwezige functies.
Elzenhagen Noord is een woongebied in ontwikkeling. Na voltooiing zullen hier naar verwachting ongeveer 1.500 inwoners wonen. Met de ontwikkeling van woningbouw in Elzenhagen Zuid zal het inwonertal binnen het plangebied op termijn verder toenemen.
In het plangebied Elzenhagen zijn een brede school (basisschool, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf) en een tijdelijke kinderdagverblijf gevestigd. Voorts zijn er sportvoorzieningen voor atletiek (Atos) en voetbal (DWV) en een sporthal. Er zijn geen winkelvoorzieningen in Elzenhagen. In de directe nabijheid ligt het Winkelcentrum Boven 't Y.
Openbaar vervoer en fiets
Het plangebied Elzenhagen wordt per openbaar vervoer ontsloten via diverse buslijnen met een halte aan de IJdoornlaan naar het Centraal Station, Amstelstation, Molenwijk en Station Sloterdijk. Met de aanleg van de Noord-Zuidlijn krijgt het gebied een metrohalte en busstation bij de stationsknoop. Voorts komt er een busverbinding over de J.H. van Heekweg en Elzenhagensingel, voorlopig naar de IJdoornlaan, om uiteindelijk aan te sluiten op de Nieuwe Purmerweg. De IJdoornlaan, Buikslotermeerdijk, Nieuwe Purmerweg en Elzenhagensingel behoren tot het Hoofdnet Fiets.
Parkeren
Het bewonersparkeren vindt in het plangebied plaats op eigen terrein en langs de rijwegen.
Het beleidskader vormt een basis voor de uitgangspunten voor het bestemmingsplan die in hoofdstuk 4 worden beschreven. Het beleidskader is gebaseerd op beleid dat door Europa, het Rijk, de provincie Noord-Holland, de gemeente Amsterdam en het stadsdeel Noord is geformuleerd.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:
Deze Europese Kaderrichtlijn Water moet onderdeel zijn van het gemeentelijk beleid en derhalve ook van het ruimtelijk beleid. In dit verband wordt verwezen naar het Nationaal Bestuursakkoord Water, dat op 25 juni 2008 onder andere in verband met de implementatie van deze richtlijn is geactualiseerd. In dit akkoord zijn de inspanningen beschreven om de waterhuishouding tegen de achtergrond van de richtlijn en de nieuwe klimaatscenario's op orde te brengen en te houden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Het Verdrag van Malta, opgesteld door de Raad van Europa, geeft aan dat archeologische vindplaatsen in de bodem behouden moeten blijven (behoud in situ) door het nemen van planologische maatregelen. De overheid dient ervoor zorg te dragen dat archeologische vindplaatsen op kaarten worden aangegeven zodat ze zichtbaar zijn en er bij het opstellen van bouwplannen en ruimtelijke ordeningsplannen rekening mee kan worden gehouden. Is behoud in situ niet mogelijk, dan zullen de vindplaatsen door middel van een archeologische opgraving moeten worden veiliggesteld (behoud ex situ). Ten aanzien van de financiering geldt het principe van 'de verstoorder betaalt', wat betekent dat degene die het initiatief neemt tot een bodemverstorende activiteit de kosten van archeologisch (voor)onderzoek dient te vergoeden. Tevens dient de verstoorder tijd en ruimte beschikbaar te stellen voor een (voor)onderzoek. Voor dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek verricht en bestemmingsregels opgesteld die de archeologische verwachtingswaarden beschermen. Verder is dit bestemmingsplan in overeenstemming met het beleid opgesteld.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (vastgesteld op 13 maart 2012) schetst het Rijk ambities tot 2040 en de ruimtelijke doelen, belangen en opgaven tot 2018. De SVIR heeft als ondertitel ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig' en vervangt de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, de Mobiliteitsaanpak en Randstad 2040. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2020/2028) zijn:
De versterking van de ruimtelijk-economische structuur richt zich voor een groot deel op de stedelijke regio's rondom de mainports, brainports en greenports. Voor deze gebieden worden gebiedsgerichte programma's opgezet. Maar ook op andere fronten wordt gezocht naar een versterkte ruimtelijk-economische structuur, zoals een verbetering van het hoofdnetwerk voor een (duurzame) energievoorziening en ruimte voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via ondergrondse buisleidingen.
Bereikbaarheid is een ander hoofddoel van het Rijksbeleid. Daartoe dient onder meer een robuust hoofdnetwerk te worden gerealiseerd. Dit ziet op wegen, het spoor en vaarwegen. Daarbij zet het Rijk tevens in op het beter benutten van onze huidige infrastructuur.
Een veilige leefomgeving blijft ook binnen het nieuwe beleid centraal staan. Daartoe wil het Rijk het milieu verbeteren en ons beschermen tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's. Maar een veilige leefomgeving bestaat uit meer. Daarom richt het Rijk zich bijvoorbeeld ook op de bescherming tegen overstromingen en het behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten binnen ons land. In het ruimtelijk domein zullen beleid en uitvoering voor een nog groter deel dan voorheen de verantwoordelijkheid worden van provincies en gemeenten.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
De nationale belangen uit de SVIR worden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) juridisch geborgd. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken. Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden.
Per 1 juli 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook het onderwerp duurzame verstedelijking is in de regelgeving opgenomen. In het voorliggende bestemmingsplan spelen deze rijksbelangen geen rol.
Het doel van het Nederlandse beleid voor luchtkwaliteit is het beschermen van de bevolking en de natuur tegen de negatieve effecten van blootstelling aan luchtverontreinigende stoffen. Om dit te bereiken staan in de wet zowel emissiedoelstellingen om de milieudruk te verminderen als normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Voor de stoffen zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NOx), ammoniak (NH3) en vluchtige organische stoffen (VOS) zijn verplichte emissiedoelstellingen geformuleerd in het kader van de Europese NEC-richtlijn. Het gaat hierbij om nationale emissieplafonds, waarboven de emissies in Nederland met ingang van 2010 niet mogen uitkomen. In het kader van het Nationaal Milieubeleidsplan 4 zijn voor de emissies van dezelfde vier stoffen inspanningsverplichtingen genoemd die strenger zijn dan de NEC-richtlijn. In paragraaf 5.8 wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Deze nota's hebben geen betekenis meer als beleidsdocument. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid opgesteld.
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) schrijft voor waaraan de gemeentelijke bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen en beheersverordeningen moeten voldoen. De regels komen voort uit de ruimtelijke hoofddoelstelling uit de provinciale Structuurvisie. De PRVS stelt regels voor de begrenzing van bestaand stedelijk gebied en zeer restrictieve regels voor verstedelijkingsbeleid in het landelijk gebied. De regels gaan onder andere over (on)mogelijkheden voor:
Voor de Ecologische Hoofdstructuur, de nationale landschappen en de Rijksbufferzones zijn regels opgesteld ter behoud van de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid, de weidevogelleefgebieden en het vastleggen van de landbouwhoofdstructuur. Uitwerking van de regels vindt deels plaats in de Beleidsnota Landschap en Cultuurhistorie. De verordening biedt Gedeputeerde Staten ten aanzien van deze regels ontheffingsbevoegdheden.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRVS opgesteld.
In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (zoals chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaan. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.
Het doel van het beleid is het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties. De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren, is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan verschillende typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid. In paragraaf 5.4 wordt verder ingegaan op de externe veiligheidsaspecten.
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het opstellen van een waterplan is een wettelijke taak van de provincie. Noord-Holland is een waterrijke provincie omringd door Noordzee, Waddenzee en IJsselmeer. Het garanderen van veiligheid tegen overstromingen vanuit zee en het klimaatbestendig vormgeven van het ruimtegebruik vraagt om een goed waterbeheer. Wonen in Noord-Holland betekent wonen met water. Een goed waterbeheer is dus onmisbaar. Provinciale Staten hebben in het Waterplan twee speerpunten geformuleerd, namelijk de versterking van de Noord-Hollandse Noordzeekust en de economische kant van water.
De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.
Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit december 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd.
Deze ambities zijn:
De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuze voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Het bestemmingsplan Elzenhagen is niet in strijd met de hoofdlijnen van het beleid.
Doel van het Regionaal Actieplan Luchtkwaliteit (RAL) (december 2006) is om in 2015 alle overschrijdingen van de normen voor stikstofdioxide en voor fijn stof (reeds in 2010) te saneren. Het RAL dient eveneens als startdocument voor de bijdrage vanuit de Stadsregio Amsterdam voor dit Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het RAL is een deelprogramma voor het Noordvleugelgebied.
In het RAL wordt ingegaan op de problematiek wat betreft luchtkwaliteit en wordt een toelichting gegeven op de relatie van dit regionaal actieplan met andere plannen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de knelpunten wat betreft luchtkwaliteit, indien de Stadsregio en de gemeenten zelf geen maatregelen nemen. Voorts worden de maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren beschreven. Deze maatregelen zijn onderverdeeld in gemeentelijke maatregelen met (gedeeltelijke) financiële dekking, gemeentelijke maatregelen zonder financiële dekking en regionale maatregelen. In paragraaf 5.8 wordt meer concreet ingegaan op het aspect luchtkwaliteit.
De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van de volkshuisvesting voor de 16 gemeenten in de stadsregio Amsterdam voor de komende 10 jaar. Het geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen. Centraal staat in de Woonvisie de opgave tot het bouwen van voldoende woningen en dus het op gang brengen van de nieuwbouw en de herstructurering.
In het Platform Bedrijventerreinen en Kantoorlocaties (Plabeka) werken gemeenten uit de Metropoolregio Amsterdam met de provincies Flevoland en Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam samen om als Noordvleugel beter op de wensen van het internationale bedrijfsleven in te kunnen spelen. Plabeka werkt een regionaal programma uit waaruit blijkt welke investeringen, afspraken en eventuele beleidswijzigingen, waar en wanneer op het gebied van kantoorlocaties, bedrijventerreinen en haventerreinen noodzakelijk zijn om de internationale kracht van de Noordvleugel te behouden dan wel te versterken.
In november 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een nieuwe Keur 2010 vastgesteld die op 1 januari 2010 in werking is getreden. In deze Keur is een aantal wijzigingen aangebracht ten opzichte van de vorige Keur. Een belangrijke wijziging is de verplichting tot het uitvoeren van compenserende maatregelen bij verhardingstoename groter dan 800 m². Het plangebied ligt binnen het beheergebied van HHNK.
Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft op 14 oktober 2009 het Waterbeheersplan 4 (WBP4) vastgesteld. In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de volgende kerndoelen:
Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. In paragraaf 5.12 is de watertoets opgenomen; in de regels en op de verbeelding is de waterkering aangeduid met een dubbelbestemming.
Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde. De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen naast efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging. Voor het plangebied is in het faseringsbeeld 2010-2020 sprake van wonen-werken in ontwikkeling; in het faseringsbeeld 2020-2030 (na voltooiing van de gebiedsontwikkeling) wonen-werken; en na 2030 gerealiseerd wonen en/of werken. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met deze Structuurvisie opgesteld, waarbij de ontwikkeling in Elzenhagen Zuid nog niet in dit bestemmingsplan is uitgewerkt, maar op basis van deze visie de komende jaren zeker aan de orde zal komen.
De Structuurvisie bevat ook een visie op de begraafplaatsen en volkstuinen nieuwe stijl als ook sportparken nieuwe stijl. In het plangebied bevindt zich een sportpark. Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen. Het is een conserverend bestemmingsplan waarbij is uitgegaan van de vergunde situatie.
In samenhang met het visie onderdeel van de Structuurvisie is ook een onderdeel instrumentarium gekoppeld. Hierin wordt - waar nodig - het beleid verder uitgewerkt in criteria en een procedure. Zo worden er onder meer vestigingsregels gegeven voor bedrijven en voor het bouwen in de Hoofdgroenstructuur. Het college van burgemeester en wethouders ziet toe op handhaving van deze regels, door toetsing van plannen aan het instrumentarium. Het instrumentarium kan niet los van de andere delen worden gelezen. Visie, uitvoeringsdeel en instrumentarium tezamen vormen het beleidskader waaraan ruimtelijke plannen van de stad worden getoetst.
De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaal aanbod aan groen zijn belangrijke aspecten. In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld.
Direct grenzend aan het plangebied maakt de Buikslotermeerdijk langs het Noordhollandsch Kanaal onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur. Deze is aangewezen als groentype ‘corridor’. In het plangebied Elzenhagen bevindt zich geen Hoofdgroenstructuur. Genoemde corridor ligt namelijk op de oever langs de dijk en daarmee buiten het plangebied. Voor dit bestemmingsplan is daarom geen TAC-advies nodig.
Op 12 februari 2009 heeft de Gemeenteraad een beleidsnotitie vastgesteld over short stay. Doel van de beleidsnotitie is om betere huisvestingsmogelijkheden te bieden voor het toestaan van kort wonen. Hiermee wordt het sociaaleconomisch vestigingsklimaat aantrekkelijker gemaakt wat een voorwaarde is om de Topstad-ambitie van Amsterdam te realiseren. Hoewel het gebruik van woningen voor short stay (tussen 1 week en 6 maanden) feitelijk erg lijkt op wonen, wordt deze functie voor de bestuursrechter in strijd geacht met de bestemming 'Wonen'. Voor het gebruik van woningen voor de functie van short stay is een vergunning nodig op grond van de Huisvestingswet. In de gemeentelijke Huisvestingsverordening zijn toetsingscriteria opgenomen die bij de verlening van vergunningen betrokken moeten worden. Binnen de woonbestemmingen is in het voorliggende bestemmingsplan short stay opgenomen.
De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:
In het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zogeheten verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot bovengenoemde drie zorgplichten. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het College van burgemeester & wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.
Het bestemmingsplan is met in achtneming van het Plan gemeentelijke watertaken Amsterdam 2010-2015 opgesteld.
In de Amsterdamse Beleidsnota ‘Ruimte voor Geschiedenis’ (vastgesteld 13 april 2005) en ‘Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam’ (november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.
In het Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040 wordt het gewenste ruimtelijke beeld van het stadsdeel in 2040 beschreven. Stadsdeel Noord wordt uitgebouwd tot een levendig en veelzijdig stadsdeel. De visie is één van de bouwstenen geweest voor de Structuurvisie Amsterdam 2040. Naast een beschrijving van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling en bijbehorende bouwprojecten, worden condities genoemd die van belang zijn voor de toekomst van het stadsdeel Noord.
De belangrijkste condities betreffen het verbeteren en uitbreiden van de diverse vervoersnetwerken en het versterken van de attractiviteit van het stadsdeel Noord door de water- en groenstructuur te verbeteren.
Voor bestemmingsplan Elzenhagen horen hier onder meer de volgende ingrepen bij:
Afbeelding: Ontwikkelingsbeeld Amsterdam-Noord 2040
Op 10 oktober 2010 is de Monumentenverordening Amsterdam-Noord in werking getreden. De strekking van de verordening is dat bouwkundige veranderingen aan of sloop van beschermde gemeentelijke monumenten voorafgegaan moeten worden door een vergunning van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel. Voorts maakt de verordening het mogelijk dat stads- en dorpsgezichten kunnen worden beschermd. Een nieuwe erfgoedverordening is in voorbereiding en zal naar verwachting in 2013 worden vastgesteld door de Deelraad.
De Welstandsnota Amsterdam-Noord is in 2009 vastgesteld. De nota is niet zozeer een beleidsinstrument, maar meer een toetsingskader dat de welstandscriteria omvat voor aansluiting en inpassing van bouwplannen in de bestaande bouw.
In 2013 worden vijftien stadsdeelnota's vervangen door één nota die geldt voor de hele stad: De Schoonheid van Amsterdam 2013. Doel van de welstandsnota de Schoonheid van Amsterdam 2013 is een vereenvoudiging. In plaats van stadsdeelgrenzen zijn de ruimtelijke systemen (Binnenstad, 19de eeuwse Ring enz.) leidend. De nota draagt bij aan de mogelijkheid tot meer individuele keuzes, waarbij de kwaliteit van de stad gewaarborgd blijft. De nota besteedt aandacht aan duurzaam (ver)bouwen en aan gevelreclame. De welstandsnota zorgt ervoor dat iedereen die in Amsterdam iets wil bouwen duidelijkheid heeft over de wijze waarop de gemeente de schoonheid van Amsterdam wil behouden en bevorderen. Een opsteller van een bouwplan moet erin kunnen vinden welke eisen op welke plek worden gesteld; de commissie moet op basis van de beschrijvingen en criteria een onderbouwd advies kunnen geven over de plannen.
De nota Groen Amsterdam-Noord 2010-2014 is vastgesteld door de Deelraad in december 2010. In deze nota staat waaraan het stadsdeel de komende jaren aandacht wil besteden. Amsterdam-Noord wil ook in de periode 2010-2014 het groenste stadsdeel blijven. Groen is belangrijk voor een aantrekkelijke woon- en werkomgeving.
Stadsdeel Noord heeft een eigen Waterplan opgesteld in samenwerking met de drie waterbeheerders van het stadsdeel Noord, namelijk het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK), Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) en Rijkswaterstaat (RWS). Het Waterplan is op 15 maart 2006 vastgesteld door de Deelraad en in mei-juni 2006 door de Hoogheemraadschappen vastgesteld en onderschreven door RWS. Het Waterplan Amsterdam-Noord is een uitwerking van het gemeentelijk beleid vastgelegd in het Waterplan Amsterdam.
Doel van het Waterplan Amsterdam-Noord is om aan te geven welke initiatieven en acties er in de komende jaren in stadsdeel Noord in gang worden gezet om de waterkwaliteit te verbeteren en de waterstructuur toekomstbestendig te maken. In stadsdeel Noord wordt gestreefd naar:
Speciaal aandachtsgebied daarbij is de relatie tussen water en de geplande ruimtelijke ontwikkelingen. Het Waterplan Amsterdam-Noord is de basis om de samenwerking tussen het stadsdeel Noord en de waterbeheerders te versterken en afspraken te maken over de uitwerking van het aspect water in ruimtelijke plannen op stadsdeelniveau.
Via een convenant tussen de vier partijen (11 juli 2006) is afgesproken dat voor de waterstaatkundig gebieden een Natstructuurplan (NSP) zal worden opgesteld door partijen. Een NSP bevat concrete maatregelen met financiering en planning. Ruimtelijke ontwikkelingen binnen de waterstaatkundige gebieden vormen onderdeel van het NSP. Hiermee is ook het verband gelegd tussen ruimtelijke ordening en water en kunnen stadsdeel en waterbeheerders samen maatwerk leveren. Dit heeft tot gevolg dat de waterbeheerders niet langer eisen dat er per stedenbouwkundig plan of per bestemmingsplan individuele maatregelen genomen hoeven te worden en dat het Waterplan en NSP volstaan voor de watertoets voor het bestemmingsplan.
In het najaar van 2006 is het Natstructuurplan afgerond, welke in samenwerking met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier werd opgesteld. In het plan komen diverse wateraspecten van het projectgebied Elzenhagen aan de orde, zoals waterkwaliteit en waterberging. Het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel heeft het Natstructuurplan in oktober 2007 vastgesteld.
In het kader van dit bestemmingsplan is overleg geweest tussen het stadsdeel en de waterbeheerder (HHNK).
De parkeernota is op 26 maart 2008 door de Deelraad vastgesteld. Het doel van de parkeernota is:
De nota 'Laat de fiets niet links liggen' is op 13 juni 2007 door de Deelraad vastgesteld. In deze nota zijn de veranderingen of nadere uitwerkingen ten opzichte van 'Hoofdnet Fiets in Amsterdam-Noord' beschreven. Tevens worden in deze nota de kwaliteitseisen en de verbeterpunten Fietsnet Noord beschreven. Voor Elzenhagen is van belang de aanleg van een ontbrekend deel in het Hoofdnet Fiets tussen de Elzenhagensingel onder de Rijksweg A10 door langs de Nieuwe Leeuwarderweg naar de Buikslotermeerdijk. Voorts wordt uitgegaan van een fietsverbinding van de stationsknoop door Elzenhagen Zuid met een nieuwe fietsbrug over het Noordhollandsch Kanaal naar De Banne.
De Nota gevaarlijke stoffen is op 17 maart 2004 door de Deelraad vastgesteld. In stadsdeel Noord is naast Rijksweg A10 de Nieuwe Leeuwarderweg aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Binnen het plangebied bevinden zich geen bedrijven die vallen onder het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (de zogenaamde BRZO bedrijven).
Afbeelding: Routes gevaarlijke stoffen in Amsterdam en omgeving
De ontwikkelingen in het plangebied maken onderdeel uit van het Stedenbouwkundig Plan Centrum Amsterdam Noord. Op basis hiervan is de afgelopen jaren via twee artikel-19-procedures de ontwikkeling van Elzenhagen Noord mogelijk gemaakt. In dit bestemmingsplan worden de bestemmingen in Elzenhagen Noord vastgelegd in overeenstemming met de vergunde situatie. Voor Elzenhagen Zuid wordt in het Stedenbouwkundig Plan Centrum Amsterdam Noord voorzien in de ontwikkeling tot woongebied van het oostelijk deel, behoud van sportvelden in het westelijk deel, de aanleg van groen aan de noordkant, het doortrekken van de singel en de aanleg van waterberging. Omdat de ontwikkeling van woningbouw in Elzenhagen Zuid nog onvoldoende is uitgewerkt en pas over een aantal jaren kan gaan plaatsvinden is dit deelgebied in dit bestemmingsplan grotendeels opgenomen overeenkomstig de huidige situatie. Uitzondering hierop is het doortrekken van de Elzenhagensingel dat met dit Bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. Hierdoor wordt de watercirculatie en verkeerscirculatie binnen het CAN-gebied verbeterd.
Afbeelding: Eindbeeld Stedenbouwkundig Plan Centrum Amsterdam Noord, 2003
Afbeelding: Bestaande en geplande bebouwing Centrum Amsterdam Noord, exclusief de ontwikkeling van Elzenhagen Zuid (het doortrekken van de Elzenhagensingel moet nog worden aangegeven)
Binnen Elzenhagen Zuid zal op termijn een deel van het aanwezige groen verdwijnen. Daar staat tegenover dat de kwaliteit van het groen wordt vergroot door het creëren van een parkzone in de nabijheid van het Noordhollandsch Kanaal. Deze parkzone maakt deel uit van de Groene Scheg (van Sixhaven tot in Waterland), de belangrijkste noord-zuid gelegen groenstructuur van Amsterdam Noord. De Elzenhagensingel is een belangrijke doorgaande groen- en waterstructuur en krijgt een stedelijke uitstraling met bomenrijen.
Om op termijn woningbouw in Elzenhagen Zuid mogelijk te maken is het nodig om de terreinen enigszins op te hogen, na verwijdering van onder meer de bebouwing. Onvermijdelijk gevolg zal zijn dat er een nieuwe 'blanco' situatie ontstaat. Bij de herinrichting zal veel aandacht worden besteed aan het tot stand brengen van een groen karakter met doorlopende groenstroken en gekoppelde waterpartijen, zodat nieuwe ecologische routes kunnen ontstaan. De Elzenhagensingel van noord naar zuid door/langs het plangebied zal in dit verband een rol spelen. Bij de vormgeving van de waterpartij en het recreatieve groen ten oosten van het Noordhollandsch Kanaal spelen de zorg voor ecologische waarden en mogelijkheden een belangrijke rol. Dat geldt eveneens voor de inrichting van het terrein voor de atletiekvereniging Atos. Met name de westrand van Elzenhagen Zuid langs het kanaal wordt dan parkachtig ingericht zodat ook hier de ecologische route langs het kanaal kan worden doorgezet.
In het plangebied wordt voldoende waterbergend vermogen belangrijker. Doordat de terreinen in Elzenhagen Zuid op termijn worden opgehoogd ontstaan de kans om het water binnen Centrum Amsterdam Noord op hetzelfde niveau te brengen. Hierdoor kan een koppeling ontstaan tussen het water ten westen en ten oosten van de Nieuwe Leeuwarderweg waardoor de doorstroming aanzienlijk verbetert. Met deze maatregelen wordt van de Buikslotermeerpolder een integraal watersysteem gemaakt en wordt de ecologische waarde van het water verbeterd.
De uitgangspunten voor groen en water zijn:
Kenmerkend voor de opzet van Elzenhagen Noord is dat de groenstructuur en de wegenstructuur als twee complementaire stelsels zijn opgevat, die bij de woongebieden in elkaar grijpen. Daardoor is er een ruimtelijke scheiding tussen de wereld van de auto en die van de voetganger en fietser. Bovendien krijgt het groene element bij zo'n opzet bijzondere betekenis voor de woongebieden. In Elzenhagen Noord is deze opzet consequent uitgewerkt tot een autoluwe omgeving.
Het plangebied wordt uitstekend ontsloten voor wegverkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer. De ontsluiting voor autoverkeer wordt afgewikkeld via de IJdoornlaan met een aansluiting op de Elzenhagensingel. Door de verplaatsing, ophoging en verbreding van de IJdoornlaan is de capaciteit en doorstroming voor autoverkeer en openbaar vervoer aanmerkelijk verbeterd. Vooralsnog is er geen noodzaak het aantal rijstroken van de brug over het Noordhollandsch Kanaal uit te breiden, maar dit is wel mogelijk op de bestaande brug. De overige wegen binnen het plangebied zijn aangemerkt als 30 km/uur zone. Binnen het plangebied halteren diverse buslijnen op de IJdoornlaan ter hoogte van de G.J. Scheurleerweg. Met de aanleg van de Noord-Zuidlijn krijgt het gebied in de directe nabijheid een metrohalte en busstation bij de stationsknoop. Na de doortrekking van de J.H. van Heekweg onder de Nieuwe Leeuwarderweg komt er een busverbinding van de J.H. van Heekweg over de Elzenhagensingel naar de IJdoornlaan. Na doortrekking van de Elzenhagensingel tot de Nieuwe Purmerweg kan de busverbinding worden verlengd naar de Nieuwe Purmerweg. Voor fietsverkeer zijn er vrijliggende fietspaden langs de Elzenhagensingel en (grenzend aan het plangebied) de Nieuwe Purmerweg. Het fietspad langs de Elzenhagensingel vervangt op termijn het huidige fietspad langs de Nieuwe Leeuwarderweg. Met de doortrekking van de J.H. van Heekweg kan het hoofdnet fiets worden uitgebreid. Voorts wordt uitgegaan van herstel van de hoofdfietsverbinding naar Waterland door een verbinding van de Elzenhagensingel onder Rijksweg A10 door langs de Nieuwe Leeuwarderweg naar de Buikslotermeerdijk. Om in te spelen op de komst van de Noord-Zuidlijn en om het comfort te verhogen wordt op termijn uitgegaan van een nieuwe voetgangers- en fietsbrug over het Noordhollandsch Kanaal die aansluit op het metrostation en die een onderdeel moet gaan vormen van het Hoofdnet fiets.
De uitgangspunten voor verkeer en parkeren zijn:
Afbeelding: Toekomstige situatie infrastructuur in en om het plangebied
Afbeelding: Ontsluitingsroutes langzaam verkeer
Binnen het plangebied komt de nadruk van de bebouwing sterk te liggen op woonfuncties. In Elzenhagen Noord worden 600 à 675 woningen gerealiseerd. Voor Elzenhagen Zuid wordt op termijn voorzien in de bouw van 800 à 1.000 woningen, maar vanwege de planvorming is de ontwikkeling nog niet in de verbeelding opgenomen.
Voor voorzieningen is het gebied grotendeels aangewezen op het nabijgelegen Winkelcentrum Boven 't Y. In Elzenhagen Noord staat een Brede school met een basisschool en kinderopvang. In Elzenhagen Zuid zijn de huidige sportactiviteiten in het bestemmingsplan opgenomen.
Aangezien de nadruk in het plangebied sterk op de woonfunctie ligt kunnen alleen bedrijven worden gesitueerd die geen of weinig hinder veroorzaken. In dit bestemmingsplan is de "Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging" opgenomen, wat betekent dat bedrijven in categorie A en B zijn toegestaan voor zover passend binnen de bestemming (zie ook paragraaf 5.9 van deze toelichting). Een aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis zijn toegestaan, indien er geen overlast wordt verwacht. Daarom wordt dit in de bestemmingsregeling voor wonen positief geregeld.
De uitgangspunten voor wonen, bedrijvigheid en voorzieningen zijn:
Dit hoofdstuk geeft op sectorale onderwerpen een nadere toelichting door een uitleg te geven van een aantal omgevingsaspecten, waaronder luchtkwaliteit, geluidshinder, water, archeologie en natuur en landschap in relatie tot de eigenschappen van het plangebied, de randvoorwaarden die volgen uit de omgevingsaspecten en de geformuleerde uitgangspunten voor het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan ziet toe op een regeling voor al bestaande bebouwing en functies. Omdat het gaat om reeds aanwezige functies en bebouwing, wordt met name de algemene situatie in het plangebied beschreven.
Het instrument Milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken.
De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r.. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wm en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van Centrum Amsterdam Noord. Voor Centrum Amsterdam Noord is een Strategische milieubeoordeling/milieueffectrapportage (SMB/MER) opgesteld (19 april 2005). Hierin komen verschillende milieuaspecten die relevant zijn voor de ontwikkeling van Centrum Amsterdam Noord aan de orde. De SMB/MER is bedoeld om de effecten van deze aspecten helder te krijgen voor de situatie in 2004; de toekomstige autonome situatie in 2020; en de toekomstige situatie in 2020 inclusief het Voornemen en daarnaast drie alternatieven. Op 21 mei 2005 heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage een positief toetsingsadvies gegeven.
Het plan Centrum Amsterdam Noord wordt in het SMB/MER als het Voornemen beschouwd. Om de milieueffecten zo breed mogelijk in beeld te brengen is onderzocht op welke onderdelen een alternatieve invulling mogelijk is. Het gaat daarbij om realistische alternatieven en/of varianten die aansluiten bij de visie van de centrale stad en stadsdeel Amsterdam-Noord. De alternatieven moeten leiden tot wezenlijke verschillen in de verkeerssituatie en daarmee in de daarvan afgeleide milieugevolgen. De alternatieven moeten van nut zijn voor de verdere besluitvorming.
Uitkomsten SMB/MER
De milieuaspecten die in het onderzoek aan de orde komen worden ingedeeld in vier hoofdgroepen (ruimte, verkeer, groen-ecologie-water-bodem, en hinder en veiligheid) die bestaan uit verschillende onderdelen. In het SMB/MER worden eerst de milieueffecten van het Voornemen en de alternatieven ten opzichte van de autonome ontwikkeling vergeleken. Vervolgens zijn de milieueffecten van het Voornemen en de alternatieven onderling vergeleken en zijn voorstellen gedaan voor compenserende en/of mitigerende maatregelen. De onderdelen en uitvoering die volgens de beoordeling het beste resultaat opleveren dienen als bouwstenen voor het Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA). Op een aantal onderdelen van de SMB/MER laat het MMA ten opzichte van het Voornemen en de alternatieven een gelijke of betere score zien.
Op basis van de SMB/MER kan geconcludeerd worden dat de ruimtelijke effecten voornamelijk neutraal of positief zijn ten opzichte van de autonome situatie. Het totale ruimtelijke effect is een sterke verbetering voor het totale gebied Centrum Amsterdam Noord. Ook ten aanzien van verkeer treden er vooral verbeteringen op ten opzichte van de autonome situatie. Een uitzondering hierop vormt de verkeersafwikkeling voor de auto, waarbij zowel het Voornemen als de alternatieven sprake is van een licht negatieve score. Voor groen, ecologie, water en bodem heeft met name het bebouwen van de Groene Scheg een negatieve invloed. Hierdoor gaat oppervlak groen verloren en kunnen sommige ecologische waarden verminderen. Geluidhinder als gevolg van wegverkeer treedt op langs de belangrijkste wegen in het gebied. Afschermende werking van bebouwing langs de Nieuwe Leeuwarderweg leidt tot een afname van het geluidsniveau, maar een toename van het groepsrisico. De toename van bebouwing en daarmee de personendichtheid heeft als gevolg dat de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen wordt overschreden.
Met name in het noorden van Centrum Amsterdam Noord en in het bijzonder langs de Nieuwe Leeuwarderweg treedt een cumulatie van effecten op. Hier verslechtert de verkeersafwikkeling voor auto's en komt er meer wegverkeerslawaai vanwege een hogere intensiteit. Voorts ligt meer geluidsgevoelige bebouwing binnen de geluidszones rond Rijksweg A10 en de Nieuwe Leeuwarderweg. Ook de risico's als gevolg van intensiever ruimtegebruik nemen toe.
Een aantal onderdelen uit de SMB/MER die een negatieve score laten zien verdienen extra aandacht. Voorts is het van belang te motiveren waarom is gekozen voor het Voornemen en niet voor het MMA. Dit geldt met name voor die onderdelen die bij het MMA een positievere score laten zien dan bij het Voornemen. Bij de vertaling naar deelgebied Elzenhagen Noord is beschreven op welke manier rekening is gehouden met de uit het onderzoek naar voren gebrachte aandachtspunten.
Ruimte
In het MMA worden voorstellen voor maatregelen gedaan waardoor het MMA een iets positievere score laat zien ten opzichte van het Voornemen. Het gaat daarbij om maatregelen die buiten de grenzen van Elzenhagen vallen.
Verkeer
Door middel van een verkeersonderzoek is in 2005 nagegaan of de infrastructuur zoals voorgesteld voor Centrum Amsterdam Noord in 2020 op de drukste tijdstippen van de week (avondspits en op zaterdag) inclusief evenementen het verkeer voldoende wordt afgewikkeld. Daaruit is gebleken dat het ontwerp van de infrastructuur in overeenstemming is met de toekomstige vervoersvraag. In het gebied kan het verkeer redelijk tot goed doorrijden en is er geen sprake van grootschalige filevorming. Het verkeer heeft ondanks een forse toename in de avondspits van 2020 voldoende doorstroming, zowel in Elzenhagen als op de Nieuwe Leeuwarderweg.
Uit het onderzoek is een aantal aandachtspunten gebleken die nog nadere uitwerking behoeven. Het betreft de doorstroming van het verkeer op de aansluiting Nieuwe Leeuwarderweg-Rijksweg A10 en de verkeerslichtenregeling op de IJdoornlaan en de Nieuwe Leeuwarderweg. De inmiddels getroffen dan wel nog te treffen maatregelen vallen buiten de grenzen van Elzenhagen.
Groen, ecologie, water en bodem
Het belangrijkste aandachtspunt ten aanzien van groen en ecologie is het verlies aan kwantiteit. Door in Elzenhagen Noord een lage bebouwingsdichtheid te hanteren wordt ruimte geboden aan het realiseren van groen. Voorts wordt het verlies aan groen zoveel mogelijk gecompenseerd door de kwaliteit van het aanwezige groen te verbeteren.
Voor Buikslotermeer is in overeenstemming met de waterbeheerder een Natstructuurplan opgesteld. In het natstructuurplan wordt het huidige watersysteem beschreven en worden voorstellen gedaan voor het goed functioneren van het watersysteem, zowel kwalitatief als kwantitatief. De huidige waterhuishouding van Centrum Amsterdam Noord wordt gekenmerkt door een grote mate van versnippering. Dit zorgt voor een matig beheersbaar watersysteem en beperkingen ten aanzien van de ecologische ontwikkelingsmogelijkheden. Voor de ontwikkeling van Centrum Amsterdam Noord wordt een watersysteem voorgeschreven waarbij peilvlakken worden samengevoegd en gebieden onderling gekoppeld. Door het water in de gebieden onderling te koppelen, zoals door toepassing van de Elzenhagensingel als robuuste waterverbinding, wordt circulatie door het hele gebied gerealiseerd wat de kwaliteit van het water ten goede komt. Ten aanzien van de waterkwantiteit worden er in Centrum Amsterdam Noord en zo ook in Elzenhagen Noord maatregelen genomen die voorzien in waterberging. Niet alleen het toe te voegen verhard oppervlak wordt gecompenseerd, maar ook de te dempen watergangen. In Elzenhagen Noord is inmiddels de Elzenhagensingel aangelegd, alsmede een vijver en een waterloop in het noordelijk deel van het gebied. De Elzenhagensingel zal worden doorgetrokken naar de Nieuwe Purmerweg.
Hinder en veiligheid
Met name de geluidsbelasting, externe veiligheid langs de Nieuwe Leeuwarderweg en luchtkwaliteit zijn aandachtspunten. Hierop wordt in de betreffende paragrafen nader ingegaan.
Geluid
Een belangrijke maatregel ten behoeve van de verbetering van de woonkwaliteit door afname van de geluidsoverlast is het gerealiseerde geluidsscherm bij Rijksweg A10. Voorts kan hogere bebouwing langs de B. Merkelbachsingel zorgen voor een lagere geluidsbelasting op de achterliggende woningen.
Externe veiligheid
Met name de toevoeging van hogere bebouwing en daarmee meer woningen langs de randen zorgt voor een toename van het groepsrisico. In aanvulling op het onderzoek dat is verricht in het kader van het SMB/MER is in 2006 specifiek voor Elzenhagen Noord nader onderzoek verricht. Hieruit is gebleken dat de eerder geconstateerde overschrijding van normen niet van toepassing is. Het onderzoek specifiek gericht op Elzenhagen Noord laat namelijk geen overschrijding van normen zien. Wel wordt een toename van het groepsrisico langs Rijksweg A10 geconstateerd.
Luchtkwaliteit
In verband met gewijzigde regelgeving, onderzoeksmethoden en wijzigingen in het plan is in 2006 aanvullend onderzoek verricht. Dit aanvullende onderzoek laat een verbetering zien ten opzichte van het onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het SMB/MER. Uit het aanvullend onderzoek blijken geen overschrijdingen van grenswaarden voor stikstofdioxide en concentratie fijnstof op de berekende wegvakken. Voor de ontwikkeling van de Zuidkavel is een afzonderlijk onderzoek verricht.
De ontwikkeling van Elzenhagen Noord is in overeenstemming met het SMB/MER uitgewerkt en wordt conform de vergunde situatie opgenomen in het bestemmingsplan. De voorgenomen ontwikkeling van woningbouw in Elzenhagen Zuid is nog niet in het bestemmingsplan opgenomen.
Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Van belang zijn de aspecten: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.
Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de Gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) als volgt zijn veranderd:
Archeologiebeleid Provincie Noord-Holland
Met het in werking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is de verhouding tussen de provincie en de gemeenten gewijzigd. In het beleidskader Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland omschrijft de provincie haar rol. Hierbij staat de samenwerking met gemeenten op basis van gemeentelijke en de provinciale structuurvisie centraal. Tevens handhaaft de provincie de Belvedère-benadering, waarin behoud van cultuurhistorie door ontwikkeling wordt nagestreefd. Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten met een Beeldkwaliteitplan hanteert de Provincie tevens het beleidskader en het streekplan. Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen.
In het beleidskader is opnieuw de Cultuur Historische Waardenkaart (CHW) opgenomen, waarin gebieden, die naar verwachting archeologisch waardevol zijn, zijn aangewezen als provinciale archeologische attentiegebieden. De waardestellingen van de CHW zijn bedoeld als primaire algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering behoeven.
De provinciale beleidsintentie is om invulling aan de primaire doelstelling van het Verdrag van Malta te geven en archeologische reservaten aan te wijzen. Deze gebieden dienen om archeologische monumenten duurzaam te beschermen en te beheren en daarmee voor toekomstig onderzoek te bewaren. Daarnaast betrekt de provincie nadrukkelijk culturele waarden, waaronder ook archeologie, bij de realisatie van de ruimtelijke- en stedelijke vernieuwing.
Archeologiebeleid Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumenten & Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel Noord een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied Elzenhagen. Het onderzoek is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Het onderzoek is bedoeld om een beeld te krijgen van de ondergrondse cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud c.q. documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling.
Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch-topografische ontwikkeling van het plangebied. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen.
Afbeelding: Archeologische verwachtingszones op basis van historisch-topografische inventarisatie bestemmingsplangebied Elzenhagen
Binnen het plangebied zijn geen wettelijk beschermde archeologische monumenten aangewezen. Uitgaande van de historisch-topografische inventarisatie zijn binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met landgebruik en bewoning van de zeventiende tot in de twintigste eeuw. Met betrekking tot het voormalig poldergebied kunnen hier sporen van verkavelingssloten en losse vondsten verwacht worden. Deze sporen vertonen in de regel een wijde verspreiding en lage trefkans. Daarnaast kunnen resten van historische bebouwing worden verwacht. De twintigste eeuwse bebouwing en recente ontwikkeling kan eventuele archeologische sporen hebben aangetast.
A Bewoningszone Buikslotermeerpolder: Archeologische verwachting: geen
De materiële neerslag betreft sporen van gebouwen, losse vondsten en afval. vanwege de lange gebruiksperiode en dichte verspreiding heeft deze zone in principe een hoge archeologische verwachting. Maar vanwege de grote mate van bodemverstoring is de verwachting bijgesteld naar negatief.
B Buikslotermeerdijk: Archeologische verwachting: geen
Voor het tracé van de ringdijk uit de eerste helft van de zeventiende eeuw gold een hoge archeologische verwachting vanwege losse vondsten, afval of sporen van de dijkstructuur die hier verwacht werden. Evenals bij zone A wordt deze verwachting bijgesteld naar negatief vanwege (sub)recente bodemverstoring.
C Buikslotermeerpolder: Archeologische verwachting: geen
Dit deel van het plangebied heeft in principe lage verwachting vanwege de mogelijke aanwezigheid van archeologische sporen die verband houden met scheepvaart vanaf de elfde eeuw tot aan de droogmaking van het Buikslotermeer in 1624. Dergelijke overblijfselen hebben een wijde verspreiding. In dit geval zijn de mogelijke archologische resten verstoord door de twintigste eeuwse bebouwing. De archeologische verwachting is daarom negatief.
D Kruisweg: Archeologische verwachting: geen
Voor een van de twee wegen die in de zeventiende eeuw in de ingepolderde Buikslotermeer werden aangelegd kunnen sporen worden verwacht van de oorspronkelijke weg en losse vondsten en afval. Hiervoor geldt een lage archeologische verwachting. Deze wordt bijgesteld naar een negatieve verwachting vanwege bodemverstoring.
Afbeelding: Archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingen
De archeologische beleidskaart van het plangebied Elzenhagen is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop één zone met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen.
Beleidsvariant 11: Vanwege de lage verwachting en waarschijnlijk hoge mate van verstoring geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen.
Voor het gehele plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Het is meestal niet nodig alle cultuurhistorische elementen aan te wijzen als beschermd monument of gezicht. Het is wel van belang dat cultuurhistorische waarden worden betrokken in de planvorming en worden meegewogen in de besluitvorming over de inrichting van een gebied.
Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) geeft aan dat voor het bestemmingsplangebied Elzenhagen geen cultuurhistorische verkenning en advies hoeft te worden uitgevoerd. BMA geeft aan dat in dit gebied met name de groenstructuur en aanhechting met aangrenzende gebieden (Banne Buiksloot II, Buikslotermeer II) van belang zijn. Het belang van de groenstructuur (inclusief recreatie/sportvelden) wordt in dit bestemmingsplan onderschreven.
In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig, maar zouden in het bestemmingsplan ook geen bescherming behoeven omdat ze worden beschermd door de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening Amsterdam-Noord en de Commissie voor Welstand en Monumenten.
Er is naast de hoofdbestemming géén dubbelbestemming archeologie opgenomen vanwege de lage verwachting en waarschijnlijk hoge mate van verstoring. Daarom geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen. Voor het gehele plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden wordt in dit bestemmingsplan niet geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast wordt opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.
In het kader van archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Wet bodembescherming
De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.
De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem. De wet bestaat uit een tweetal regelingen:
Nota Bodembeheer
De Gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer vastgesteld. In deze nota staat het gebruik van de bodem centraal. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.
De kwaliteit van de bodem is op de bodemkwaliteitskaart (2007) van stadsdeel Noord gekwalificeerd als klasse 1A. Dat wil zeggen schone en MVR-grond (vervangen door de Klasse Wonen in het Besluit bodemkwaliteit) met verhoogde gehalten EOX en minerale olie door bestanddelen van natuurlijke herkomst. Dit geldt zowel voor de toplaag, als het oorspronkelijke maaiveld en de diepere lagen.
Uit historische onderzoeken, die in het kader van eerdere planontwikkeling dan wel stedelijke vernieuwing hebben plaatsgevonden, blijkt dat er plaatselijk lichte verontreinigingen aanwezig zijn die echter geen belemmeringen geven.
Voor Elzenhagen Noord zijn er tijdens het uitvoeren van een indicatief bodemonderzoek in 1999 ter plaatse van het volkstuinencomplex een aantal verontreinigde situaties aangetroffen. Vervolgens is voor het gebied tussen Rijksweg A10 en de IJdoornlaan ten westen van de Nieuwe Leeuwarderweg een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn weergegeven in een rapportage van 28 februari 2005 waarin tevens aanbevelingen werden gedaan. Het onderzoek bestaat uit een verkennend onderzoek, indicatief afvoeronderzoek en een indicatief verhardingsonderzoek.
Uit het onderzoek uit 2005 bleek dat in de boven- en ondergrond lichte verontreinigingen voorkwamen met zware metalen, PAK en minerale olie. Het grondwater was plaatselijk licht verontreinigd met zware metalen en naftaleen. Ter plaatse van de gedempte sloten bleek dat enkel lichte verontreinigingen met kwik, nikkel en zink waren aangetroffen in de bodem. In het noordwesten van Elzenhagen Noord was sprake van een matige verontreiniging met PAK. Dit werd toegeschreven aan bijmenging met puin. Daartoe werd een puinhoudende grondanalyse uitgevoerd waarbij geen noemenswaardige verontreinigingen met PAK bleken. De mate van verontreiniging met PAK werd daarom beschouwd als incidentele verontreiniging. Er werden geen asbestverdachte materialen of verontreinigingen met minerale olie aangetroffen.
Gezien de relatief lage gehalten en de woonbestemming was er geen aanleiding tot het verrichten van een vervolgonderzoek. Op basis van de uitkomsten van verkennend onderzoek bleek vanuit milieuhygiënisch oogpunt dat het gebruik van Elzenhagen Noord als woonlocatie niet belemmerd wordt. Bij herschikking van de grond is rekening gehouden met de mate van verontreiniging met PAK in het noordwesten van Elzenhagen Noord.
Het bestemmingsplan maakt naast de bestaande en vergunde ontwikkelingen alsmede het doortrekken van de Elzenhagensingel (water en verkeer) geen nieuw gebruik mogelijk. Voor de bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag van een omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment. In het kader van de bodemkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's van productie, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in een plaatsgebonden en een groepsrisico en betreffen alleen de personen die niet deelnemen aan deze activiteiten.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met een gevaarlijke stof. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven. Het PR leent zich daarmee goed voor het vaststellen van een veiligheidszone tussen een route of bedrijf en kwetsbare bestemmingen zoals woonwijken.
Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde activiteit. Het aantal personen in de omgeving bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Het GR wordt bijvoorbeeld gebruikt om vast te stellen of de personendichtheid in een bepaald gebied kan worden vergroot. In tegenstelling tot het PR geldt voor het GR niet een grenswaarde maar de oriëntatiewaarde, die gemotiveerd kan worden overschreden. Het bevoegd gezag moet een uitspraak doen welke mate van overschrijding nog verantwoord is.
Binnen externe veiligheid zijn de volgende aspecten te onderscheiden: externe veiligheidsaspecten van inrichtingen en buisleidingen, transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het water, en vuurwerkopslag.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor risicovolle inrichtingen is de normstelling gebaseerd op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), dat op 27 oktober 2004 in werking is getreden. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Voorbeelden van deze risicovolle bedrijven zijn LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties, chemische fabrieken en bedrijven die onder het Besluit risico zware ongevallen (Brzo) vallen.
Het Bevi bevat de normstelling op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en richt zich daarbij op de aspecten vergunningverlening en ruimtelijke ordening. Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen.
Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota 'Omgaan met risico's', in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR noemt deze nota als norm:
Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2010
In deze circulaire is, met het oog op de invoering van het Basisnet, juridisch vastgelegd welke risico's het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg en water mag veroorzaken. Om te bevorderen dat bij de Basisnetten weg en water de veiligheidsafstanden worden gerespecteerd en de vervoershoeveelheden worden gebruikt, zijn deze juridische verankerd in de Circulaire.
Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Het ministerie werkt aan het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. In het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) worden voor dit Basisnet - in lijn met het Bevi - de risiconormen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico vastgelegd.
Het Btev zal voor bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een transportroute, een verantwoording GR gaan verplichten. Deze verantwoording mag achterwege blijven indien:
Wel moet in alle gevallen de mogelijkheden tot hulpverlening en zelfredzaamheid worden beschreven en moet de brandweer om advies worden gevraagd.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Met ingang van 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten, een grenswaarde van 10-6 per jaar in acht worden genomen. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.
Op basis van het Bevb moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op grond waarvan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object wordt toegelaten, tevens het GR in het invloedsgebied van de buisleiding worden verantwoord.
Indien:
kan een deel van de verantwoording GR achterwege worden gelaten. Dat betreft specifiek artikel 12, eerste lid, onderdelen c t/m e van het Bevb waarin maatregelen ter beperking van het GR worden onderzocht.
Voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan, stelt het bevoegd gezag het bestuur van de regionale brandweer in de gelegenheid om in verband met het GR advies uit te brengen over de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en over de zelfredzaamheid van personen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmerende strook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel op te nemen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmerende strook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.
Besluit risico's zware ongevallen
Op 19 juli 1999 is het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) in werking getreden als uitvloeisel van de Seveso II richtlijn van de Europese Unie. Het Brzo 1999 stelt eisen aan het veiligheidsbeleid van bedrijven die op grote schaal met gevaarlijke stoffen werken. Doelstelling is het voorkomen en beperken van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Daartoe moeten bedrijven onder meer over een veiligheidsbeleid en een veiligheidsbeheerssysteem beschikken. Sommige bedrijven moeten daarnaast ook nog een veiligheidsrapport opstellen en indienen bij de overheid.
Vuurwerkbesluit
Op 1 maart 2002 is het Vuurwerkbesluit in werking getreden. Het besluit vervangt het Vuurwerkbesluit wet milieugevaarlijke stoffen en het Reglement gevaarlijke stoffen. Het nieuwe besluit maakt onder meer onderscheid tussen consumenten- en professioneel vuurwerk, hanteert strikte veiligheidsafstanden voor vuurwerkbedrijven in relatie tot de bebouwde omgeving en stelt scherpere eisen aan de opslag van vuurwerk.
Er zijn binnen het plangebied Elzenhagen geen Bevi bedrijven aanwezig. Het plangebied bevindt zich ook niet in het invloedsgebied van overige risicobedrijven.
Er zijn in de nabijheid van het plangebied Elzenhagen twee gevaarlijke stoffen routes, namelijk:
Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van Rijksweg A10 en van de Nieuwe Leeuwarderweg. Daarom is het aspect externe veiligheid nader onderzocht.
Uit de eindrapportage van de werkgroep voor het Basisnet Weg (d.d. 17 februari 2009) blijkt dat de contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar op de wegen ligt. Er liggen binnen het plangebied dus geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen deze contour. Het plan voldoet aan de grenswaarde en de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico.
Uit hetzelfde eindrapport voor het Basisnet Weg blijkt dat voor deze wegen het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt. Het groepsrisico ligt onder de norm en neemt als gevolg van het bestemmingsplan niet toe. Daarom hoeft op grond van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geen verantwoording van het groepsrisico te worden opgesteld.
Voor de Artikel 19 procedure voor woningbouw in Elzenhagen Noord is door Oranjewoud SAVE 23 februari 2006 een onderzoek externe veiligheid uitgebracht (zie bijlage 8). Daarin wordt het volgende geconcludeerd:
In het kader van de Artikel 19 procedure voor de ontwikkeling van woningbouw in Elzenhagen Noord is mede gezien de verantwoordingsplicht aan de brandweer advies gevraagd met betrekking tot de zelfredzaamheid en de hulpverlening. De brandweer heeft geadviseerd om binnen het invloedsgebied geen functies te bestemmen waarin de zelfredzaamheid slecht is; tenminste twee vluchtwegen de wijk uit te bieden; een goede infrastructuur voor bereikbaarheid en opstelmogelijkheden voor apparatuur voor de brandweer te bieden; en te zorgen voor aanwezigheid van voldoende bluswater. Het volledige advies van de brandweer (10 april 2006) is opgenomen in bijlage 9. De functies nabij de routes voor gevaarlijke stoffen zijn niet speciaal bestemd voor minder zelfredzame mensen (zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen), waarvan de fysieke veiligheidssituatie extra aandacht vraagt van de nood- en hulpdiensten. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de aanwezigen in het plangebied gemiddeld zelfredzaam zullen zijn. De communicatie over risico´s van gevaarlijke stoffen gebeurt via de wettelijke kanalen als de provinciale risicokaart. Amsterdam communiceert op dit moment niet actief over de risico´s van gevaarlijke stoffen. Vanwege de lage risico´s zal voor dit gebied geen actief communicatieprogramma worden opgezet.
Het plangebied ligt niet binnen de risicozone van een vaarweg voor transport van gevaarlijke stoffen.
De Gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbij gelegen leiding van de Gasunie ligt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.
Binnen het plangebied loopt in de zuidkant van het plangebied een in gebruik zijnde gasleiding van Liander in het tracé van de Elzenhagensingel en de H.M. Terwogtweg. De leiding heeft een diameter van 400 mm en een druk van 1 bar. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in acht te worden genomen. Uit onderzoek van de Dienst Milieu en Bouwtoezicht (DMB), gemeente Amsterdam, blijkt dat de contour voor PR 1*10-6 op de buisleiding ligt. Er gelden dus geen beperkingen voor de vestiging van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
Uit het onderzoek van de DMB blijkt tevens dat het groepsrisico van de leiding lager is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en dat de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan lager is dan 10%. Dat betekent dat het niet nodig is om maatregelen te onderzoeken die het groepsrisico kunnen verlagen.
Met betrekking tot de zelfredzaamheid en de hulpverlening heeft de brandweer geadviseerd om de nadruk te leggen op het voorlichten en tijdig alarmeren. De voorgestelde maatregelen dragen vooral bij aan een grotere zelfredzaamheid. De functies nabij de buisleiding zijn niet speciaal bestemd voor minder zelfredzame mensen (zoals zorginstellingen, kinderdagverblijven en basisscholen), waarvan de fysieke veiligheidssituatie extra aandacht vraagt van de nood- en hulpdiensten. Er mag dus vanuit worden gegaan dat de aanwezigen in het plangebied gemiddeld zelfredzaam zullen zijn.
De communicatie over risico´s van gevaarlijke stoffen gebeurt via de wettelijke kanalen als de provinciale risicokaart. Amsterdam communiceert op dit moment niet actief over de risico´s van gevaarlijke stoffen. Vanwege de berekende lage risico´s zal voor dit gebied geen actief communicatieprogramma worden opgezet.
Er zijn geen Brzo bedrijven in of nabij Elzenhagen.
Er is in Elzenhagen geen verkooppunt voor vuurwerk.
Hoogspanningsleidingen veroorzaken elektromagnetische stralingen. In en nabij het plangebied lopen geen hoogspanningsleidingen.
In het kader van externe veiligheid zijn vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.
Met het inwerkingtreden van de Crisis en Herstel Wet (CHW) is het door wijziging van de Wgh mogelijk om voor situaties die betrekking hebben op industrielawaai en wegverkeerslawaai ook hogere waarden vast te stellen (en te toetsen) in de procedure voor een uitwerking- of wijzigingsplan. In het geval dat er geen hogere waarde wordt vastgesteld bij het moederplan kan worden volstaan met een meer globale akoestische beschouwing waarin in ieder geval wordt onderbouwd dat de gewenste wijzigings- en/of uitwerkingsbevoegdheid akoestisch mogelijk is.
Het Amsterdamse beleid is erop gericht dat woningen met een geluidsbelaste zijde een stille of geluidsluwe zijde moeten hebben waaraan verblijfsruimten kunnen komen. Een stille of geluidsluwe zijde is een gevel waarbij de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde. Afsluitbare loggia's (ook wel inpandige balkons) zijn een geaccepteerde oplossing voor het creëren van een geluidluwe gevel op die locaties waar niet direct aan de geluidluwe gevels kan worden voldaan.
Wet geluidhinder
Op 5 juli 2006 is de Wijzigingswet van de Wet geluidhinder aangenomen (Staatsblad 350, Wet van 5 juli 2006, houdende wijziging Wgh, modernisering instrumentarium geluidbeleid, eerste fase). De artikelen van deze wet zijn per 1 januari 2007 in werking getreden. In de (gewijzigde) Wgh zijn geluidsnormen voor toelaatbare equivalente geluidsniveaus opgenomen. De geluidsnormen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.
In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh. Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidsgevoelige bebouwing in de geluidszone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidsbelasting van een industrieterrein of spoor(weg) op geluidsgevoelige bebouwing.
Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend is, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).
Wanneer sprake is van meer relevante geluidsbronnen kan slechts een besluit hogere waarde worden vastgesteld voor zover de gecumuleerde geluidsbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Verder dient, in het geval van ontheffing op de geluidsbelasting, de binnenwaarde te worden gewaarborgd door het eventueel toepassen van gevelmaatregelen.
SWUNG - 1
Op 1 juli 2012 is een nieuwe wijziging van de Wgh in werking getreden. Swung staat voor Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid. Deel 1 is opgenomen in het nieuwe hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.
Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten die op 100 meter uit de weg liggen, 4 meter boven maaiveld). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn, kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.
In het navolgende wordt nader ingegaan op de aspecten industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai.
Op grond van artikel 40 Wgh moet een geluidszone worden vastgesteld rond industrieterreinen waar inrichtingen zijn gevestigd die 'in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken'. Dit zijn inrichtingen en bedrijven als aangewezen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Stb. 2010, nr. 143), de zogenaamde grote lawaaimakers. Dergelijke inrichtingen worden geacht zoveel lawaai te (kunnen) veroorzaken, dat de wijde omgeving ervan zeer zwaar belast wordt.
Het plangebied valt niet binnen de geluidszones van industrielawaai.
Het plangebied ligt niet binnen een geluidscontour afkomstig van een spoorweg, zodat voor dit aspect geen toetsing aan de Wgh behorende besluiten nodig is. Het toekomstig railverkeerslawaai van de toekomstige Noord-Zuidlijn is in het akoestisch onderzoek (zie wegverkeerslawaai) onderzocht. Daaruit blijkt dat de hoogst berekende geluidsbelasting zonder aanvullende maatregelen onder de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) blijft.
Op grond van artikel 74 Wgh bevinden zich van rechtswege langs alle wegen geluidszones waarbinnen de geluidsbelasting vanwege de weg aan het gestelde in de wet dient te worden getoetst. Dit geldt niet voor wegen:
De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken. In onderstaande tabel is de breedte van geluidszones langs rijwegen aangegeven.
Aantal rijstroken | geluidszones buitenstedelijk gebied | geluidszones stedelijk gebied | |
Weg met één of twee rijstroken | 250 meter | 200 meter | |
Weg met drie of vier rijstroken | 400 meter | 350 meter | |
Weg met vijf of meer rijstroken | 600 meter | - |
Elzenhagen Noord valt gedeeltelijk binnen de geluidszones van Rijksweg A10, Nieuwe Leeuwarderweg, IJdoornlaan, Elzenhagensingel en in de toekomst te verlengen J.H. van Heekweg. Binnen deze geluidszones worden in dit bestemmingsplan de reeds vergunde geluidgevoelige bestemmingen opgenomen. Er worden binnen de geluidszones geen nieuwe geluidgevoelige functies toegevoegd. De noord- en oostkant van Elzenhagen Zuid valt binnen de geluidszones van de IJdoornlaan en Nieuwe Leeuwarderweg. In dit bestemmingsplan wordt voor Elzenhagen Zuid met uitzondering van het doortrekken van de Elzenhagensingel de huidige situatie (sportvelden) opgenomen.
In het kader van de Artikel 19 procedures voor woningbouw in Elzenhagen Noord zijn door DGMR akoestische onderzoeken uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn vervat in een rapportage van 8 mei 2006 (zie bijlage 10) en (voor de Zuidkavel) in een rapport van 25 november 2009.
Afbeelding: Etmaalcontouren op 10m hoogte bij 7m hoog geluidsscherm langs A10 (DGMR 2006)
Voor Elzenhagen Noord is de geluidsbelasting afkomstig van de volgende wegen van invloed:
Rijksweg A10
In het akoestisch onderzoek is voor Rijksweg A10 uitgegaan van een status van snelweg met een maximum snelheid van 100 km/uur. De maximale ontheffingswaarde voor buitenstedelijke wegen zoals Rijksweg A10 is 55 dB(A). In verband met de hoge geluidsbelasting op de gevels van de woningen afkomstig van het verkeer op Rijksweg A10 is langs de Rijksweg een geluidsscherm geplaatst met een hoogte van 7 meter voordat de woningen werden opgeleverd en bewoond. Dit geluidsscherm sluit aan op het bestaande scherm bij de woonwijk "Jeugdland" en is over een lengte van circa 85 meter doorgetrokken langs de Nieuwe Leeuwarderweg. In het akoestisch onderzoek is berekend welk effect met het scherm wordt bereikt.
Op verschillende locaties in Elzenhagen Noord is een maximale geluidsbelasting als gevolg van het verkeer op Rijksweg A10 berekend van boven de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Voor deze locaties is op grond van artikel 2 van het "Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen" ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verkregen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er op verschillende locaties een geluidsbelasting is berekend van boven de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A). Het betreft de in het noordoosten van Elzenhagen Noord gelegen woontoren vanaf de tweede bouwlaag; de koppen van twee bouwblokken langs de G.J. Scheurleerweg; en vanaf de derde bouwlaag van twee blokken van de afschermende bebouwing langs de B. Merkelbachsingel. Voor de locaties waar de maximale ontheffingswaarde wordt overschreden moeten dove gevels of vliesgevels worden gerealiseerd. Ter plaatse van de woontoren en de tweede bouwlaag van de meest noordelijk gelegen laagbouwwoningen langs de G.J. Scheurleerweg kan niet worden voldaan aan de eis voor een geluidluwe zijde. Om wel te voldoen aan de geluidluwe geveleis kunnen bij de woontoren loggia's een oplossing gaan bieden.
In het stedenbouwkundig ontwerp is voor een verkaveling gekozen waardoor het meest gunstig akoestisch leefklimaat wordt gerealiseerd. Door de strokenverkaveling parallel aan Rijksweg A10 en de afscherming langs de B. Merkelbachsingel en de G.J. Scheurleerweg wordt een situatie gecreëerd waarbij zeker is gesteld dat één zijde zorgt voor een afschermende werking waardoor er aan de andere zijde een geluidluwe(re) situatie ontstaat. Nagenoeg kan hierdoor overal aan de eis van een geluidluwe zijde worden voldaan. Slechts op vier locaties lukt dat niet omdat ter plaatse de afscherming langs de B. Merkelbachsingel wordt onderbroken in verband met de ontsluiting van de woonbuurt. Daarnaast wordt op de bovenste bouwlagen aan de geluidluwe zijde in het noordelijk deel van het gebied de voorkeursgrenswaarde met 1 tot 3 dB(A) overschreden. Op deze bouwlaag wordt dat aanvaardbaar geacht omdat daar in het algemeen geen verblijfsruimten worden gerealiseerd.
Afbeelding: Uitsnede Elzenhagen Noord met globaal de locaties waar een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde is berekend.
Nieuwe Leeuwarderweg
De Nieuwe Leeuwarderweg krijgt met de ontwikkeling van Centrum Amsterdam Noord steeds meer een gebiedsontsluitende functie in plaats van een stroomweg. Om de doorstroming op deze weg te waarborgen geldt een maximum snelheid van 70 km/uur. De maximale ontheffingswaarde voor een binnenstedelijke weg is 65 dB(A). Op verschillende gevels in het plangebied en dan met name op de bebouwing langs de B. Merkelbachsingel wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden als gevolg van het wegverkeer op de Nieuwe Leeuwarderweg. Voor deze locaties is een akoestische procedure doorlopen op basis waarvan ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is verkregen. Op deze locaties dient een geluidluwe gevel gecreëerd te worden (zie tekst onder Rijksweg A10).
Voor het gebied Noorderkwartier tussen de Elzenhagensingel en Nieuwe Leeuwarderweg is planvorming in voorbereiding met bebouwing die in de toekomstige situatie kan zorgen voor extra afschermende werking van de geluidbelasting afkomstig van het verkeer op de Nieuwe Leeuwarderweg. De maximale ontheffingswaarde als gevolg van het verkeer op de Nieuwe Leeuwarderweg wordt in geen enkel geval overschreden. Toepassing van dove gevels of vliesgevels zijn in dat kader dan ook niet noodzakelijk. Aangezien de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden dienen geluidluwe zijden te worden gerealiseerd.
IJdoornlaan
De IJdoornlaan is een binnenstedelijke weg met een maximum snelheid van 50 km/uur. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zonder aanvullende maatregelen op drie locaties de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Met een maximum berekende geluidsbelasting van 61 dB(A) blijft de geluidsbelasting afkomstig van de IJdoornlaan ruim onder de maximale ontheffingswaarde. Voor de locaties waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden is een ontheffing hogere waarden verkregen en dient een geluidluwe zijde te worden gecreëerd.
Elzenhagensingel
De Elzenhagensingel is aan de oostkant van de waterloop in Elzenhagen Noord aangelegd. Deze binnenstedelijke weg vormt de belangrijkste ontsluitingsweg van Elzenhagen Noord. Aan de westzijde van de waterloop is de B. Merkelbachsingel ingericht als 30 km/uur weg (erftoegangsweg) en gaat ter hoogte van de IJdoornlaan over in een langzaam verkeersroute. De Elzenhagensingel is ingericht als gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 50 km/uur en is uitgevoerd in Dicht Asfalt Beton (DAB) en sluit aan op de IJdoornlaan.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat als gevolg van het toekomstige verkeer op deze weg de geluidsbelasting op de gevels van de geluidsgevoelige bebouwing direct op deze weg op verschillende locaties hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 53 dB(A) en blijft daarmee ver onder de maximale ontheffingswaarde van 65 dB(A). Voor deze locaties is een ontheffing hogere waarden verkregen en dient een geluidluwe zijde te worden gecreëerd.
J.H. van Heekweg
Onderdeel van de stedelijke vernieuwing van Centrum Amsterdam Noord is het doortrekken van de ten oosten van de Nieuwe Leeuwarderweg gelegen J.H. van Heekweg. Door deze weg onder de Nieuwe Leeuwarderweg door te trekken naar de Elzenhagensingel wordt Elzenhagen Noord verbonden met het gebied ten oosten van de Nieuwe Leeuwarderweg. De J.H. van Heekweg is een binnenstedelijke weg met een maximum snelheid van 50 km/uur.
In het akoestisch rapport is de maximale geluidsbelasting afkomstig van het toekomstige verkeer op het geprojecteerde deel van de J.H. van Heekweg berekend. Hieruit blijkt dat met 44 dB(A) de maximale geluidsbelasting ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) blijft, waardoor geen aanvullende maatregelen of een aanvraag hogere waarde nodig is.
Woonschepen
Binnen het plangebied zijn conform de huidige situatie geen woonschepen toegestaan.
In het kader van industrie-, railverkeers- en wegverkeerslawaai zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied daaromheen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom Luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn het voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer en beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.
Het oorspronkelijke LIB stamt uit 2002 en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB), die gebaseerd is op de Wet Luchtvaart. Met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld, deze betreffen:
Bij de eerste twee voornoemde typen van beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gronden.
In de Wet Luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van het bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.
Het plangebied ligt geheel binnen het beperkingengebied van het LIB voor wat betreft de maximale bouwhoogte (van 150 meter) van objecten in, op of boven de grond in verband met de veiligheid van het luchthavenverkeer. Het voorliggende bestemmingsplan maakt het niet mogelijk bouwwerken met een dergelijke bouwhoogte op te richten. Om die reden is het bestemmingsplan niet in strijd met het LIB. Overigens wordt het LIB rond 2014 herzien. Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het nog onduidelijk wat de gevolgen van het toekomstige LIB voor dit bestemmingsplan zullen zijn.
In het kader van het huidige LIB zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Het belangrijkste doel van het Amsterdamse hoogbouwbeleid is een zorgvuldige inpassing van hoogbouwinitiatieven in de bestaande structuren van de stad. Het bestemmingsplan Elzenhagen betreft een conserverend plan. Binnen Elzenhagen is de vergunde bouwhoogte maximaal 58 meter. Daarmee blijft de bouwhoogte binnen de vrijstellingsgrens van 60 meter.
In het plangebied ligt een straalpad (van KPN) die ruimtelijk relevant is. Straalpaden dienen ter bescherming van telecommunicatieverbindingen. Binnen het straalpad geldt een maximale bouwhoogte van 39 meter. Omdat in het voorliggende plangebied hoofdzakelijk de bestaande en vergunde situatie wordt vastgelegd waarin een maximale bouwhoogte van 58 meter is opgenomen en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, wordt er geen afbreuk gedaan aan de voorwaarden van het straalpad. Om deze reden wordt het straalpad op de verbeelding aangeduid ter kenbaarheid maar worden hieraan geen bouwregels gekoppeld.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn. Dit bestemmingsplan maakt - naast de op basis van artikel-19-procedures vergunde ontwikkeling van Elzenhagen Noord en het doortrekken van de Elzenhagensingel - geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Daarom bestaat er geen aanleiding om een nieuw onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in verschillende nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.
Zoals hiervoor is aangegeven moeten ruimtelijke plannen vanuit de regelgeving voor luchtkwaliteit worden getoetst op de gevolgen voor luchtkwaliteit. In de regelgeving zijn ondergrenzen gesteld aan de omvang van een ruimtelijk project, waarvoor een luchtkwaliteitsonderzoek nodig is.
In het kader van het MER-onderzoek voor Centrum Amsterdam Noord is in 2004 een onderzoek naar de luchtkwaliteit verricht. Daarin wordt een overschrijding van de grenswaarde voor de concentratie fijnstof geconstateerd. In 2006 heeft een aanvullend onderzoek plaatsgevonden waaruit blijkt dat geen overschrijdingen te verwachten zijn op de berekende wegvakken voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide en fijnstof en de grenswaarde voor het daggemiddelde fijnstof. Op 13 november 2009 en 24 augustus 2011 zijn opnieuw onderzoeken naar de luchtkwaliteit uitgebracht (voor het onderzoek uit 2011 zie bijlage 7). Deze onderzoeken kunnen worden beschouwd als een actualisering en verdere verfijning van het luchtkwaliteitsonderzoek uit 2006. Op basis van de berekeningsresultaten wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen in Centrumgebied Amsterdam Noord. In geen van de relevante receptorpunten is er sprake van overschrijdingen van de grenswaarden. Derhalve wordt voldaan aan het gestelde in art. 5.16 eerste lid onder a van de wet milieubeheer. Daarnaast is het plangebied CAN opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Dit betekent dat het plan tevens voldoet aan het gestelde in art. 5.16 eerste lid onder d van de wet Milieubeheer. Hiermee vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de ontwikkeling van Centrum Amsterdam Noord.
In het kader van luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. In het bestemmingsplan kan de afstand tussen milieugevoelige en milieubelastende activiteiten worden vastgelegd. Het regelen van die afstand wordt ook wel milieuzonering genoemd. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving. Dit bestemmingsplan maakt - naast de op basis van artikel-19-procedures vergunde ontwikkeling van Elzenhagen Noord en het doortrekken van de Elzenhagensingel - geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering, Handreiking voor maatwerk in de gemeentelijke ruimtelijke ordeningspraktijk (VNG-publicatie) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Om een milieuzonering in een concrete situatie te kunnen uitwerken bevat de VNG-publicatie bouwstenen. De drie belangrijkste bouwstenen zijn:
De belangrijkste bouwstenen voor milieuzonering zijn de twee richtafstandenlijsten die zijn opgenomen in bijlage 1 van de VNG-publicatie. Dit zijn afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals een rustig buitengebied). In de bijlagen wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijke relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
De toelaatbaarheid van bedrijven en bedrijfsactiviteiten is in het voorliggende bestemmingsplan gekoppeld aan de bij de planregels behorende “Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging” die gebaseerd is op deze VNG-brochure (zie bijlage 4 bij de regels). Hierin zijn de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten gerangschikt naar opklimmende milieubelasting.
Elzenhagen Noord is een gebied met een geringe functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals onderwijs die passen in de woonomgeving. In afwachting van nadere planvorming voor woningbouw ligt de nadruk in Elzenhagen Zuid vooralsnog sterk op sportactiviteiten.
Elzenhagen ligt direct langs hoofdinfrastructuur (Rijksweg A10 en Nieuwe Leeuwarderweg) waarop het omgevingstype gemengd gebied van toepassing is.
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen wat betreft aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om:
In het bestemmingsplangebied Elzenhagen zijn, voor zover passend binnen de bestemming, bedrijven binnen de categorieën A en B van de Staat van Inrichtingen toegestaan. Activiteiten die niet in de lijst omschreven staan kunnen voor zover passend binnen de bestemming worden beoordeeld op basis van de hinder die ze (kunnen) veroorzaken.
In of nabij het plangebied bevinden zich geen hinderlijke bedrijven, er bestaat daarom geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar milieuhinder door bedrijven en zijn er geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.
Op grond van de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet is het bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan nodig de huidige aanwezigheid van planten en dieren, beschermde habitattypen en beschermde soorten te beoordelen. Dit kunnen planten en dieren zijn binnen het plangebied of in nabij gelegen Natura 2000-gebieden. De beoordeling vindt plaats door middel van een natuurtoets. Naar aanleiding van de toets kan eventueel verder onderzoek noodzakelijk zijn.
Gegevens over het voorkomen van soorten worden sinds 1990 bijgehouden in de 'Ecologische Atlas Amsterdam'. De grotere groengebieden zijn regelmatig geïnventariseerd, ook in de directe omgeving van de Gemeente Amsterdam. De soortgroepen waarvan de gegevens zijn bijgehouden zijn zoogdieren, broedvogels, reptielen, amfibieën, vissen, kreeftachtigen, dagvlinders, sprinkhanen, krekels en libellen. Locaties van roepende rugstreeppadden worden elk jaar in kaart gebracht. In 2004 en 2005 zijn alle kolonies huismussen in de openbare ruimte van Amsterdam geïnventariseerd.
Natuurbeschermingswet 1998
Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur, de Natura 2000 gebieden genaamd. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren dient er een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet te worden aangevraagd.
Flora- en faunawet 2002
In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffwet) van kracht geworden. Op grond van deze wet zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren, beschermd. De Flora- en faunawet bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Bij vrijwel alle ingrepen moet met door Flora- en faunawet beschermde soorten rekening worden gehouden. De beschermde soorten zijn met behulp van tabellen onderverdeeld in verschillende niveaus van bescherming.
Eens per tien jaar worden er Rode lijsten opgesteld. Hierop komen soorten voor die om verschillende redenen sterk in aantal achteruitgaan. Voor het Ministerie van LNV zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Het Ministerie stimuleert dat bij bescherming en beheer van gebieden rekening wordt gehouden met de Rode-lijst-soorten, en dat zo nodig en zo mogelijk aanvullende soortgerichte maatregelen zullen worden genomen.
Voor het bestemmingsplan moet inzichtelijk worden gemaakt voor welke soorten er mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd en onder welke voorwaarden deze naar alle waarschijnlijkheid verkregen zal worden.
Stadsdeel Noord onderzoekt de mogelijkheid om voor de vleermuissoorten een soortbeschermingsplan op te stellen. Hierin wordt de kennis over de aanwezigheid van vleermuizen in het stadsdeel gebundeld. Als het soortbeschermingsplan door het ministerie wordt goedgekeurd is er geen ontheffing van de Flora- en faunawet meer nodig als er volgens de richtlijnen van het plan gehandeld wordt.
Ecologische Hoofdstructuur
Voor heel Nederland zijn natuurgebieden met verbindingszones vastgelegd. Dit noemen we de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. De EHS moet er onder meer toe bijdragen dat afspraken over het behoud en het herstel van biodiversiteit worden nagekomen. Na realisatie is de structuur uiteindelijk grensoverschrijdend, zodat diersoorten zich vrij kunnen bewegen en vermengen over Europa.
Op 13 november 2012 is door de dienst Ruimtelijke Ordening een natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 5). In dit natuurwaardenonderzoek is nagegaan of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het plan. Voor dit gebied gaat het vooral om soortbescherming (Flora- en faunawet). Grote delen van het plangebied zijn zeer geschikt voor vleermuizen: er is voldoende gevarieerd groen dat als foerageergebied kan dienen en er zijn voldoende geschikte verblijfsmogelijkheden in gebouwen. Vooral bij ingrepen aan gebouwen moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat er vleermuizen verblijven. Als er ingrepen plaatsvinden aan een gebouw, waarvan vastgesteld is dat er mogelijk geschikte verblijfplaatsen in zijn, is nader onderzoek noodzakelijk. Alle vleermuissoorten worden door de Europese Habitatrichtlijn beschermd.
Voor de meeste broedvogels die in het plangebied voorkomen geldt dat de nesten tijdens de broedperiode beschermd zijn en daarbuiten niet. Bij werkzaamheden dienen de nesten van vogels ontzien te worden. Dat kan goed door de planning van de werkzaamheden op de broedperiode van de aanwezige broedvogels aan te passen. Bij ingrepen aan bomen moet er rekening mee worden gehouden dat er roofvogels in oude kraaien- of eksternesten kunnen broeden. De nesten van roofvogels zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Ontheffing voor broedende vogels wordt niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. Voor een beperkt aantal vogelsoorten (huismussen en roofvogels) geldt dat het nest het jaarrond beschermd is.
Voor alle soorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan diersoorten moet worden voorkomen.
De dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebieden 'Ilpenveld, Varensveld, Oostzanerveld en Twiske' en 'IJmeer & Markermeer' liggen op geruime afstand van het plangebied. Gelet op deze afstand en het conserverende karakter van het bestemmingsplan zijn effecten voor dit gebied uitgesloten.
De Buikslotermeerdijk langs het plangebied maakt onderdeel uit van de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. In hoofdstuk 3.5.1 en 4.2 is op de toetsing van dit plan aan het instrumentarium van de Hoofdgroenstructuur reeds ingegaan.
In het kader van natuur en landschap zijn vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen. Indien daarentegen wel sloop of grootschalige renovatie plaatsvindt is onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen noodzakelijk. Hierbij moet onderzoek gedaan worden naar verblijfplaatsen in gebouwen. Bij nader onderzoek moet het vleermuizenprotocol worden gevolgd.
In artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening staat dat bestemmingsplannen moeten voldoen aan de "vereiste van een goede ruimtelijke ordening". Die vereiste geldt ook in verkeerskundig opzicht. Daarmee is dus op een indirecte manier de plicht tot het uitvoeren van een verkeersonderzoek opgenomen in de wetgeving. In het kader van de stedelijke vernieuwing en ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied, waaronder Centrum Amsterdam Noord, de ontsluiting van Elzenhagen en de verlegging van de IJdoornlaan, zijn verkeersonderzoeken uitgevoerd.
Parkeernota Amsterdam
Het parkeerbeleid van de gemeentelijk Amsterdam is verwoord in de nota 'Parkeren is Manoeuvreren' (Parkeernota Amsterdam, april 2001). Het parkeerbeleid bepaalt in belangrijke mate de bereikbaarheid van een stedelijk gebied en is daarmee mede bepalend voor de economische en sociaal-culturele vitaliteit. Het gemeentelijk beleid richt zich primair op het tegengaan van niet-noodzakelijk autogebruik. Gestreefd wordt naar het concentreren van arbeids- en bezoekersintensieve functies op goed per openbaar vervoer en fiets bereikbare locaties. Ter wille van een goede bereikbaarheid per auto blijft het stellen van een maximum aantal parkeerplaatsen onvermijdelijk.
Nota Locatiebeleid Amsterdam
In de Nota Locatiebeleid Amsterdam (2008) zijn nieuwe parkeernormen opgenomen. Er is er voor gekozen om de huidige parkeernormen voor kantoren en bedrijven te blijven hanteren. Dit houdt in een parkeernorm voor kantoren en bedrijven van 1:250 m2 bvo op A-locaties en 1:125 m2 bvo op B-locaties. A-locaties bevinden zich rondom de belangrijkste NS-stations (CS, Sloterdijk, Zuid en Bijlmer) en B-locaties zitten in de directe omgeving van ringlijn/metrolijnstations en overige NS-stations of liggen binnen het tram/busnetwerk.
Daarnaast wordt de mogelijkheid gegeven om in bepaalde gevallen van deze vaste normen af te wijken. Flexibele toepassing van parkeernormen kan alleen als de luchtkwaliteit en de intensiteit/capaciteit van het wegennet dit toelaten. Dit zijn harde randvoorwaarden. Voor overige niet-woonfuncties (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten en winkels) zijn als richtlijn aangepaste CROW-parkeercijfers opgenomen (dit zijn op de praktijk gebaseerde kencijfers, die zijn ontwikkeld als hulpmiddel bij het berekenen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening).
Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad in geval van grootstedelijke gebieden, kunnen zelf deze normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid of vastleggen in grondexploitatie of erfpachtcontract. Deze normen worden niet centraal geregeld, aangezien de parkeernorm in hoge mate afhankelijk is van de locatie en het type woning.
Voor Elzenhagen Noord is (DP Architecten, 1 september 2009) een parkeerprogramma opgesteld. De conclusie is dat de parkeercapaciteit binnen het plangebied Elzenhagen voldoende is om aan de vraag te voldoen.
Voor Centrum Amsterdam Noord is in het kader van het Stedenbouwkundig Plan uit 2005 een verkeersstudie gemaakt. Ten behoeve van het bestemmingsplan Stationsgebied is een nieuw verkeersonderzoek uitgevoerd (Verkeerstudie CAN 21 januari 2011, zie bijlage 6). In dit onderzoek wordt ingegaan op de verwachte consequenties van de voorgenomen ontwikkelingen op de verkeerssituatie in en rondom Centrum Amsterdam Noord. Voor de toekomstige situaties is rekening gehouden met diverse ontwikkelingen in de omgeving. In het verkeersonderzoek is rekening gehouden met een volledige ontwikkeling van het CAN-gebied in 2020. In werkelijkheid zal de volledige ontwikkeling een langere doorlooptijd hebben, waardoor de verkeerssituatie in 2023 gunstiger zal zijn dan uit de verkeersstudie voor 2020 naar voren komt. Dat is vooral het gevolg van het uitstellen van bouwplannen binnen het CAN-gebied zoals in Elzenhagen Zuid.
In het Stationsgebied wordt binnen de afrit en oprit die de Nieuwe Leeuwarderweg met de IJdoornlaan verbinden in 2017 een P+R terrein in gebruik genomen met uiteindelijk maximaal 1.000 parkeerplekken (P+R Buikslotermeer). Het P+R terrein wordt rechtstreeks ontsloten vanaf de Nieuwe Leeuwarderweg (toegang in zuidelijke richting en uitgang in noordelijke richting). De aanwezigheid van de P+R locatie leidt tot extra verkeersintensiteiten op Rijksweg A10 en de Nieuwe Leeuwarderweg.
Uit het verkeersonderzoek is gebleken dat in 2020 ook zonder ontwikkeling van het CAN-gebied op een aantal plekken mogelijk congestie kan gaan optreden. In de planvarianten 2020 CAN en 2020 CAN worstcase (een variant met 1.000 inwoners minder en 2.500 extra arbeidsplaatsen) liggen de intensiteiten hoger dan in de autonome variant 2020. Het effect van deze hogere intensiteiten als gevolg van de CAN-ontwikkelingen op de congestie in het gebied is beperkt. De meeste knelpunten doen zich (zij het in iets lichtere mate) ook al voor in de Autonome variant 2020 waarin het CAN-gebied niet ontwikkeld wordt. Mogelijke knelpunten in de planvariant 2020 CAN die zich in het CAN-gebied bevinden zijn:
De congestie die in de modelberekeningen optreedt op het zuidelijk deel van de Elzenhagensingel richting IJdoornlaan kan worden gemitigeerd door de verkeersregelingen op de kruisingen beter op elkaar af te stemmen en te optimaliseren. Voorts is de kans groot dat bij congestie in werkelijkheid het verkeer naar alternatieve routes gaat zoeken, bijvoorbeeld richting de oprit van de Nieuwe Leeuwarderweg bij de Nieuwe Purmerweg. Hierdoor zal het verkeer zich beter verdelen over de beschikbare infrastructuur. Daarnaast zijn er een aantal infrastructurele maatregelen reeds uitgevoerd die niet zijn meegenomen in het verkeersmodel (zoals de reeds aangelegde bypass die de Nieuwe Purmerweg rechtstreeks met de oprit naar de Nieuwe Leeuwarderweg verbindt om de verkeersdrukte op de botonde te beperken waardoor een belangrijk deel van de in het model verwachte congestie wordt weggenomen). Het is niet uit te sluiten dat bij bijzondere omstandigheden zoals regen of een extra drukke spits het verkeer op diverse punten enige vertraging zal ondervinden. Voor een centrumgebied is dit acceptabel. De verstoringen zullen in de tijd vanzelf weer oplossen en niet leiden tot een groot verkeersinfarct.
Gezien het bovenstaande bestaat er geen aanleiding en/of noodzaak om onderzoek te doen naar verkeer en parkeren. In het kader van verkeer en parkeren zijn geen belemmeringen te constateren voor dit bestemmingplan.
Op grond van artikel 3.1.6, lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.
Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. In de waterparagraaf komen de volgende onderdelen aan de orde:
De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.
Voor ingrepen en activiteiten die invloed hebben op waterstaatkundige werken, boezemland en watergangen dient een vergunning aangevraagd te worden. In het keurgebied gelden verbods- en gebodsbepalingen ten aanzien van het onderhoud en het gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengronds als in de grond. Tevens worden in de Keur de verplichtingen (o.a. meld- en meetplicht) ten aanzien van het aanvoeren, onttrekken, lozen en afvoeren van water aangegeven.
Naast de eventueel vereiste gemeentelijke omgevingsvergunning is veelal ook een vergunning ingevolge de Waterwet vereist. Nadere informatie is te verkrijgen bij het Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier, de water(kwaliteit- en kwantiteit) beheerder van het gebied.
Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleidsregels) van de bevoegde lagere organen genoemd.
In hoofdstuk 3 is reeds ingegaan op de Kaderrichtlijn Water en waterplannen, de Waterwet en het provinciaal waterplan 2010-2015 en de Keur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK).
Onderdeel van het Stedenbouwkundig Plan Centrum Amsterdam Noord en het Projectbesluit is een nieuw watersysteem dat in samenwerking met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en stadsdeel Amsterdam-Noord is uitgewerkt. Het watersysteem staat omschreven in het Natstructuurplan Buikslotermeer van 7 januari 2005. Het systeem voorziet in de mogelijkheid het water te circuleren in een groot deel van de Buikslotermeerpolder. De peilvakken ten oosten en westen van de Nieuwe Leeuwarderweg worden op één peil gebracht en aan elkaar gekoppeld. Om circulatie mogelijk te maken wordt voorzien in een koppeling tussen het water aan de westzijde van de Nieuwe Leeuwarderweg (de Singel) en het water aan de oostzijde ter hoogte van de Loenermark. Hierbij zal eerst sprake zijn van een tijdelijke aansluiting in afwachting van de nieuwe inrichting van Elzenhagen Zuid. Het water is in eerste instantie aangesloten op een bestaande sloot door middel van een duiker nabij de botonde aan de Nieuwe Purmerweg. Totdat Elzenhagen Zuid bebouwd wordt zijn de twee peilen nog niet gekoppeld en blijft de duiker noodzakelijk. In een later stadium zal de Singel aangesloten worden. Door de koppeling van de verschillende gebieden tot één watersysteem waar het water circuleert en door de inpassing van aanvullende maatregelen wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater sterk verbeterd. Door de circulatie is er minder inlaatwater nodig, wat een meer duurzame manier van waterbeheer is, aangezien de kwaliteit van het inlaatwater slechter is. Doordat het water stroomt treden problemen zoals opwarming en zuurstoftekort veel minder snel op dan in de huidige situatie en bij de autonome ontwikkeling. In de situatie dat de peilvakken gekoppeld zijn zal al het oppervlaktewater in het watersysteem van de Buikslotermeerpolder gedurende de circulatiecyclus door het in 2011 tussen Rijksweg A10 en het Amerbos/Elpermeer gerealiseerde helofytenveld stromen. In het helofytenveld wordt het water op een natuurlijke wijze gezuiverd.
Waterkwantiteit
Ruimtelijke ontwikkelingen dienen "waterneutraal" of "waterpositief" te worden uitgevoerd. Hiermee wordt een zodanige inrichting beoogd dat de afwenteling van problemen van (grond)waterkwaliteit of -kwantiteit op de omgeving wordt voorkomen of verminderd. Eventuele problemen moeten, waar mogelijk, opgelost worden in het gebied waar ze ontstaan.
De Keur van het Hoogheemraadschap HHNK stelt dat bij een verhardingstoename van meer dan 800 m² in stedelijk gebied compenserend oppervlaktewater moet worden aangelegd. Bij de ontwikkeling van Elzenhagen Noord is het oppervlaktewater toegenomen door de aanleg van de Elzenhagensingel en waterpartij ten noorden daarvan, alsmede het water tussen de woningen in het noordelijk deel van het deelgebied. Daarmee is de verhardingstoename en het dempen van de sloot langs de G.J. Scheurleerweg nagenoeg gecompenseerd. De compensatie van verhardingstoename vindt plaats in het kader van de ontwikkelingen binnen een groter gebied. Als gevolg van de ontwikkelingen in Centrumgebied Amsterdam Noord zal in Elzenhagen Zuid naar verwachting nog 3,5 hectare aan oppervlaktewater moeten worden gerealiseerd.
Grondwater
Waternet voert namens de gehele gemeente Amsterdam de grondwaterzorgtaak uit. Het grondwater mag tijdens de realisatie en tijdens de exploitatiefase van het werk niet stijgen of dalen. Voor het aanbrengen van ondergrondse constructie moet de initiatiefnemer een grondwaterberekening uitvoeren waarmee de effecten van het werk op de grondwaterstand wordt bepaald. Het is van groot belang deze invloed te beperken, gezien de mogelijk grote nadelige gevolgen voor bijvoorbeeld houten paalfunderingen. Het uitvoeren van de grondwaterberekening moet zowel voor de realisatiefase als voor de exploitatiefase. Het is raadzaam om op basis van een globaal plan een grondwater berekening te maken. De globale effecten op het grondwater zijn dan bekend zodat er een beeld ontstaat van maatregelen die de initiatiefnemer moet nemen om eventuele negatieve effecten tegen te gaan. De voorkeursvolgorde van maatregelen zijn:
Het toestaan van de lozing van grondwater op het riool of oppervlaktewater wordt beoordeeld op basis van de richtlijnen voor de lozing van grondwater, samengevat in de 'Beslisbomen lozing grond- en regenwater'.
Dit bestemmingsplan voorziet echter niet in de mogelijkheid tot ondergronds bouwen, waardoor belemmeringen voor het grondwater niet te verwachten zijn.
Waterkwaliteit en riool
Overeenkomstig het rijksbeleid geeft HHNK de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Waterkeringen
Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het Hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplanting) moet een watervergunning aangevraagd worden bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het Hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.
In het bestemmingsplangebied is een waterkering (de Buikslotermeerdijk) aanwezig die ingevolge de Provinciale ruimtelijke verordening Structuurvisie Noord-Holland in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. De regeling bestaat hieruit dat de waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' krijgt en op de verbeelding staat aangegeven. In de bestemmingsregels is alleen een bestemmingsomschrijving verbonden aan de dubbelbestemming, aangezien de regelgeving hieromtrent bij een ander bevoegd gezag ligt en niet bij het stadsdeel.
Ecologie en inrichting van water
Voor wat betreft de waterkwaliteit en de ecologie kunnen kunstwerken invloed hebben op bijvoorbeeld de zuurstofhuishouding, het leefgebied en de verspreiding van oever- en waterplanten en (water) dieren. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben.
Als kunstwerken of bebouwing (deels) over een watergang worden aangelegd, is sprake van het 'overkluizen’ van oppervlaktewateren. Overkluizingen hebben een negatieve invloed op de ecologische waterkwaliteit. Een overkluizing dekt een oever en/of open water (gedeeltelijk) af. Op verschillende manieren is dit lokaal nadelig voor de ecologische waterkwaliteit. Zo verlaagt een overkluizing de toegankelijkheid van het oppervlaktewater voor dieren die deels in of op het water leven, zoals watervogels en amfibieën. Overkluizingen beperken voorts de lichtinval, wat de groei van oevervegetatie en waterplanten beperkt of zelfs onmogelijk maakt. Dat is een bezwaar omdat de aanwezigheid van oever- en waterplanten van groot belang is voor waterdieren en vissen. Door verminderde lichtinval vindt bovendien weinig productie van organisch materiaal en daarmee zuurstof plaats; dit verstoort het ecologische evenwicht tussen opbouw en afbraak en beïnvloedt de waterkwaliteit negatief. Een verslechterde zuurstofhuishouding in het water is het gevolg.
De randvoorwaarden in deze beleidsregel hebben tot doel onherstelbare schade aan de ecologische waterkwaliteit te voorkomen. Voor het behoud van het ecologisch potentieel wordt er naar gestreefd dat minimaal 80% van de oevers onverstoord blijft (er mag geen verharding aanwezig zijn in de vorm van beschoeiingen, steigers, duikers en andere overkluizingen).
In het plangebied wordt zoveel mogelijk uitvoering gegeven aan het beleid zoals verwoord in de Nota Groen. Dit betekent dat in het gebied de oevers van een aantal wateren ecologisch zijn ingericht. Het betreft de oevers langs de Elzenhagensingel en de ten noorden daarvan gelegen waterpartij.
Materiaalgebruik
Het gebruik van uitlogende materialen leidt tot verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater, waterbodems en grondwater. Het gebruik van dergelijke materialen dient voorkomen te worden gedurende de bouw- en gebruiksfase van bouwwerken maar ook bij inrichting en gebruik van de openbare ruimte. Emissies naar het oppervlaktewater van bitumeuze materialen, geïmpregneerd hout (PAK), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan. Afhankelijk van de gebruikte (bouw)materialen kan een melding of een vergunning noodzakelijk zijn, vooral wanneer deze materialen in contact (kunnen) komen met (regen)water. Naast niet uitlogende materialen, zoals beton, mogen ook de volgende materialen (en verder alle met FSC-keurmerk geleverde houtsoorten) worden toegepast in oppervlaktewateren
Beheer en onderhoud van watergangen
Randvoorwaarde bij de (her)inrichting van oppervlaktewateren is dat adequaat beheer en onderhoud mogelijk blijft. Daarnaast mogen geen materialen worden gebruikt die een negatieve invloed op de waterkwaliteit en/of het ecosysteem kunnen hebben. Om de stabiliteit van oevers te beschermen moet men langs de wateren een vrijwaringszone vrijhouden van obstakels en van ongewenste activiteiten. Deze toegankelijkheid is noodzakelijk om het onderhoud van het water vanaf de oever uit te kunnen voeren. Deze zone is tevens noodzakelijk om de afzet van baggerslib en maaisel mogelijk te maken. Bij primaire wateren dient dit onderhoudspad minimaal 5 meter breed te zijn.
In het kader van de watertoets zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Elzenhagen.
Het bestemmingsplan (verbeelding, planregels en plantoelichting) is in digitale vorm opgesteld en vastgesteld. Het plan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
Het bestemmingsplan is te raadplegen op internet. Bij het aanklikken van een bestemming verschijnen de planregels die erop van toepassing zijn in beeld. Op deze wijze wordt het bestemmingsplan toegankelijker. Daarnaast is zoals gebruikelijk een "papieren" versie van het bestemmingsplan beschikbaar.
Dit hoofdstuk geeft een toelichting op de bestemmingsplanregeling, te weten de bestemmingsplanregels en de verbeelding (of plankaart). Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de planregels en de verbeelding. Daartoe worden in deze paragraaf de planregels per artikel toegelicht. Aangezien alle onderdelen van de verbeelding verbonden zijn met één of meer planregels, wordt daarbij ook de plankaart toegelicht.
Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een plankaart en planregels, vergezeld van een toelichting. De plankaart visualiseert de bestemmingen. De (digitale) plankaart vormt samen met de planregels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De planregels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt in juridische zin ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemmingen en planregels.
In het eerste hoofdstuk (Inleidende regels) worden de in de regels gehanteerde begrippen en de wijze van meten gedefinieerd. Het is de bedoeling begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten dienen te worden vastgesteld.
Het bestemmingsplan Elzenhagen is ingedeeld in een aantal bestemmingen. Binnen deze bestemmingen is de systematiek gehanteerd, die is voorgeschreven door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012). Concreet betekent dit dat elke bestemming is opgebouwd uit een aantal leden, waarvan de volgorde en de benaming zijn voorgeschreven door de SVBP2012. Aan de hand van de gehanteerde werkwijze binnen de diverse bestemmingen die zijn opgenomen in de planregels, wordt kort besproken hoe de regels kunnen worden toegepast.
Bestemmingsomschrijving
Elke bestemming begint met het omschrijven van de bestemming. De bestemmingsomschrijving geeft weer wat er binnen de bestemming is toegestaan. In dit bestemmingsplan is er voor gekozen om aan de hand van voorkomende functies vast te stellen wat de aard van de bestemmingsomschrijving is. De bestemmingsomschrijving richt zich op het gebruik van gronden voor een bepaald doel en schept tevens het kader voor de bestemming met bijbehorende regels. Het maakt duidelijk wat er op de gronden binnen de bestemming is toegestaan en begrenst daarmee het gebruik van de gronden.
Bouwregels
De bouwregels zijn opgesteld voor bouwwerken die binnen een bestemming zijn toegestaan. Per bestemming is aangegeven welke soorten bouwwerken zijn toegestaan. De bouwregels zijn verdeeld naar soorten bouwwerken. Het uitgangspunt van de bouwregels is dat de bouwwerken worden gestuurd ten aanzien van de plaatsing op het bouwperceel. De bouwregels geven sturing aan de maatvoering van de toegestane bouwwerken. In de bouwregels zijn maximummaten aangegeven, uitgesplitst in onder meer goothoogte en bouwhoogte. In bepaalde gevallen is ten aanzien van de dakhelling een aantal graden opgenomen dat gericht is op een minimale dakhelling.
Nadere eisen
In enkele bestemmingen zijn nadere eisen opgenomen. Nadere eisen bieden de mogelijkheid om sturing te geven aan de situering en de afmeting van bouwwerken. Door in de planregels een aantal voorwaarden op te nemen waaraan kan worden getoetst, kunnen nadere eisen de mogelijkheid bieden om tot een goede afstemming te komen met de omgeving. Het is een extra instrument dat het Dagelijks Bestuur de mogelijkheid geeft om in een concreet geval meer sturing aan de situering en afmeting van bouwwerken te geven dan in eerste instantie door de regels mogelijk is gemaakt. Er vindt een inperking plaats van datgene wat in de bestemmingsplanregels mogelijk is. Door het opnemen van objectieve voorwaarden waaraan moet worden getoetst, bieden de planregels voldoende rechtszekerheid voor degene aan wie de nadere eisen worden opgelegd. Door het opnemen van nadere eisen kunnen de bij de bestemmingsregels gegeven rechten legitiem worden ingeperkt, waarbij de in de nadere eisen opgenomen objectieve voorwaarden voldoende rechtszekerheid bieden. Het Dagelijks Bestuur moet de inperking voldoende motiveren.
Afwijken van de bouwregels
In een aantal bestemmingen is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om af te wijken van de bouwregels. Het betreft een in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheid, wat betekent dat het slechts een afwijking van geringe omvang mag zijn. De afwijking van de bouwregels ziet op de maten die zijn opgenomen in de bouwregels dan wel op wat verboden is te bouwen. Het bevoegd gezag kan van de afwijkingsbevoegdheid gebruik maken. In een enkel geval is er een voorwaarde aan een afwijkingsmogelijkheid verbonden ter bescherming van die belangen dien in de bouwregels hebben geleid tot bijvoorbeeld een bouwverbod. Ook kan er ten aanzien van het verlenen van een afwijking een aantal criteria opgenomen, waaraan de te verlenen ontheffing moet worden getoetst Deze criteria sluiten aan op de objectieve voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het onderdeel nadere eisen.
De criteria waaraan de afwijking moet voldoen zijn opgenomen in een aparte bepaling. Het besluit tot afwijking kan niet worden verleend als er niet is voldaan aan het gestelde in de betreffende bepaling. Dit betekent dat het verlenen van een afwijking is gekoppeld aan een aantal voorwaarden, waaraan eerst moet zijn voldaan voordat de afwijking kan worden verleend.
Specifieke gebruiksregels
Bij enkele bestemmingen is een bepaling opgenomen die bepaald gebruik van gronden en gebouwen verbiedt. Het algemene gebruiksverbod, dat inhoudt dat er sprake is van strijdigheid met de bestemmingsbepaling. Een bestemming bevat een op die bestemming afgestemd aantal specifieke genoemde gebruiksverboden. Om onduidelijkheden te voorkomen is er een zo breed en volledig mogelijke wijze van het woord 'gebruiken' opgenomen. Onder gebruiken wordt tevens verstaan: 'laten gebruiken' of 'in gebruik geven'. In deze bepaling is aangegeven wat in ieder geval onder strijdig gebruik moet worden verstaan. Dit houdt in dat het niet een volledige opsomming is. Ook ander gebruik, dat van een bestemmingsomschrijving afwijkt, moet als strijdig gebruik worden getypeerd. De bepaling beperkt zich uitdrukkelijk tot dat gebruik dat in ieder geval strijdig is.
Afwijken van de gebruiksregels
In een aantal bestemmingen is een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt om af te wijken van de gebruiksregels. Het betreft een in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheid, wat betekent dat het slechts een afwijking van gering gebruik mag zijn. De afwijking van de gebruiksregels ziet op de functies die zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Het bevoegd gezag kan van de afwijkingsbevoegdheid gebruik maken. Ook kan er ten aanzien van het verlenen van een afwijking een aantal criteria opgenomen, waaraan de te verlenen afwijking moet worden getoetst Deze criteria sluiten aan op de objectieve voorwaarden zoals die zijn opgenomen in het onderdeel nadere eisen.
De criteria waaraan de afwijking moet voldoen zijn opgenomen in een aparte bepaling. Het besluit tot afwijking kan niet worden verleend als er niet is voldaan aan het gestelde in de betreffende bepaling. Dit betekent dat het verlenen van een afwijking is gekoppeld aan een aantal voorwaarden, waaraan eerst moet zijn voldaan voordat de afwijking kan worden verleend.
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
(in het navolgende: aanlegvergunningstelsel)
In een aantal bestemmingen is een aanlegvergunningstelsel opgenomen. De aanlegvergunning richt zich op werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden. In de aanlegvergunning is een aantal concrete werkzaamheden opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld onder verstaan het aanleggen van voet- en fietspaden, het opsporen of winnen van delfstoffen, maar ook het dempen van aanwezige waterlopen. De concrete inhoud van de aanlegvergunning is afgestemd op de betreffende bestemming. De aanlegvergunning is opgenomen ter bescherming van het landschapsbeeld en bij een dubbelbestemming de aangegeven bestemmingsomschrijving. Er hoeft geen aanlegvergunning te worden aangevraagd voor werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden die behoren tot het normale onderhoud, gebruik of beheer.
Wijzigingsbevoegdheid
Het opnemen van wijzigingsbevoegdheden in het plan is gebaseerd op artikel 3.6 Wro. In elke bestemming is de afweging gemaakt welke wijzigingsbevoegdheden passend zijn voor de betreffende bestemming. Aan elke wijzigingsbevoegdheid die in een bestemmingsplan is opgenomen zijn voorwaarden verbonden waaraan moet zijn voldaan. Ook bij de wijzigingsbevoegdheden is de koppeling gelegd met de voorwaarden zoals die worden toegepast bij ontheffingsmogelijkheden. De te volgen procedure bij de uitvoering van een wijzigingsbevoegdheid is in de Wro vastgelegd. De Wro verklaart in artikel 3.9a, lid 1 afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Ten behoeve van de uitoefeningen van een wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld. In dit wijzigingsplan wordt weergegeven hoe de voorwaarden waar aan de wijziging moet voldoen zijn toegepast.
De in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheden geven geen directe rechten aan belanghebbenden. Het zijn bevoegdheden die kunnen worden uitgeoefend door het Dagelijks Bestuur. Wel is het zo dat belanghebbenden een verzoek tot wijziging kunnen indienen bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur dient zo'n verzoek te toetsen aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Daarna neemt het Dagelijks Bestuur een gemotiveerd besluit waarin uiteen wordt gezet hoe het Dagelijks Bestuur tot het besluit is gekomen. Het Dagelijks Bestuur heeft geen verplichting om op een verzoek tot wijziging positief te besluiten, omdat het een bevoegdheid is die door het Dagelijks Bestuur wordt uitgeoefend. Het Dagelijks Bestuur dient zijn besluiten wel te motiveren.
Artikel 3 Groen
De gronden in Elzenhagen die zijn ingericht met openbaar groen zijn bestemd als 'Groen' waarbinnen in principe alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan. Daarnaast mag worden voorzien in voet- en fietspaden, bruggen, water en speelvoorzieningen.
Artikel 4 Maatschappelijk
De bestaande maatschappelijke voorzieningen zijn bestemd als 'Maatschappelijk'. Kinderopvang en buitenschoolse opvang zijn eveneens toegestaan. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en indien geen bouwvlak is aangegeven binnen het bestemmingsvlak. Op de verbeelding is voor hoofdgebouwen de maximale bouwhoogte weergegeven.
Artikel 5 Sport
Het sportpark Elzenhagen is toegestaan binnen de bestemming 'Sport'. De gebouwen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd en voorts worden er regels gesteld ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen maar ook specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals tribunes, ballenvangers en lichtmasten.
Artikel 6 Tuin - 1 & Artikel 7 Tuin - 2
In de bestemming 'Tuin - 1' zijn met name voortuinen bij woningen mogelijk. Bij woningen zonder achterpad zijn in de voortuinen bergingen toegestaan. Om de voortuinen open te houden is de maximum bouwhoogte van de erfafscheidingen bepaald op 1 meter. In de bestemming 'Tuin - 2' zijn in achtertuinen bijbehorende bouwwerken toegestaan van bepaalde omvang.
Artikel 8 Verkeer - 1 & Artikel 9 Verkeer - 2
De bestemming 'Verkeer ' heeft betrekking op de buurtontsluitingswegen, de voet- en fietspaden en de verkeersvoorzieningen met bijbehorende groen- en watervoorzieningen. Verder zijn speelvoorzieningen toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen. In de bestemming Verkeer - 1 wordt bij de aanduiding 'parkeerterrein' de bouw van een parkeergarage toegestaan.
Artikel 10 Water
De bestemming 'Water' betreft het water binnen het plangebied voor zover niet opgenomen binnen de bestemmingen 'Sport', 'Verkeer' en 'Groen'. Onder de functie water wordt ook verstaan waterberging en -huishouding, waterlopen, waterwegen en watergebonden activiteiten. Recreatief medegebruik is toegestaan, dat wil zeggen gebruik van de gronden als vaarwater is toegestaan, maar is ondergeschikt aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.
Artikel 11 Wonen
De bestemming 'Wonen' is bedoeld voor gebouwen die uitsluitend voor woningen worden gebruikt.
Bijbehorende bouwwerken (voormalige aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen)
De Wabo maakt geen onderscheid in aanbouwen/uitbouwen en bijgebouwen. Binnen de bestemmingsregels is de terminologie en systematiek van de Wabo verwerkt. Wanneer het wenselijk is dat bepaalde regels alleen betrekking hebben op bijgebouwen danwel aanbouwen/uitbouwen, dan is dit expliciet in de regels opgenomen.
Bij aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in combinatie met wonen geldt dat het stadsdeel het wenselijk vindt om een aan-huis-gebonden-beroep danwel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk te maken. Dit is een laagdrempelige vorm om een nieuw bedrijfje op te starten. Voorkomen moet worden dat dergelijke aan huis verbonden activiteiten uitgroeien tot grotere bedrijven. Als de maximaal toegestane vloeroppervlakte van hoofdgebouw, te weten 40%, niet meer volstaat voor het aan-huis-gebonden-beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, dan mogen deze niet meer aan huis worden uitgeoefend. Het stadsdeel zal derhalve nooit een uitbreiding van het maximaal toegestane vloeroppervlak van het hoofdgebouw, te weten 40%, toestaan. Als een grotere vloeroppervlakte van het hoofdgebouw benodigd is, dan zal de onderneming moeten verhuizen naar een geschikte locatie. Deze regeling is dus duidelijk bedoeld als 'opstapmogelijkheid' voor startende en/of jonge ondernemingen of zeer kleinschalige ondernemingen.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
Aan de westzijde van het plangebied bevindt zich een deel (i.c. de Buikslotermeerdijk) van een regionale waterkering. Op de verbeelding is de waterkering met de bijbehorende beschermingszones als dubbelbestemming weergegeven en in de regels een bestemmingsomschrijving opgenomen ingevolge de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS). Binnen de verschillende zones gelden de verboden van de Keur. Een belangrijk verbod is dat er niet gegraven mag worden in het keringprofiel.
Het derde deel (Algemene regels) omvat een aantal regels die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar die van toepassing zijn op het gehele plangebied of betrekking hebben op meerdere bestemmingen. Het gaat daarbij onder meer om algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene procedureregels.
Het laatste deel van de regels omvat de overgangsbepalingen (voor wat betreft de met het voorliggende bestemmingsplan strijdige bouwwerken en het met het voorliggende plan strijdige gebruik), alsmede de slotbepaling die de naam vermeldt waaronder het plan kan worden aangehaald.
Ingevolge artikel 6.12 Wro, besluit de deelraad of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem het stadsdeel/de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen bouwplan mogelijk waarvoor op grond van de wet het opstellen van een exploitatieplan verplicht is. Om deze reden wordt niet toegekomen aan de vraag of van deze verplichting tot het opstellen van exploitatieplan kan worden afgezien.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de volgende instanties:
Er is sprake van handhaving, indien er werkzaamheden of activiteiten plaatsvinden die in het kader van de bestemmingsregels niet toelaatbaar zijn. De onderstaande uitgangspunten zullen daarbij worden aangehouden:
Aan een langere periode van niet-handhaving kunnen door de betrokkenen geen rechten worden ontleend.