direct naar inhoud van 5.1 Archeologie en cultuurhistorie
Plan: Buikslotermeer II
Plannummer: N1204BPSTD
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N1204BPSTD-OH01

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Algemeen

Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Het binnen een plangebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed moet worden behouden en vormt de basis voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het gaat niet alleen om de erkende monumenten. De wijze van bescherming via het bestemmingsplan is afhankelijk van de karakteristiek van de cultuurhistorische elementen of gebieden, maar ook van de strategieën: instandhouding, aanpassing en vernieuwing. Van belang zijn de aspecten: (archeologische) rijksmonumenten, (toekomstige) gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten, cultuurhistorisch waardevolle of karakteristieke bebouwingsstroken, gebouwen en onderdelen van dorpskernen alsmede bekende en te verwachten archeologische waarden.

5.1.2 Regelgeving

Monumentenwet
De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden. Daarin is bepaald dat de Gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.
Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het College van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

Archeologiebeleid Amsterdam
In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.
De wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek wordt in Amsterdam uitgevoerd door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) en behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.
Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten BMA per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

5.1.3 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
5.1.3.1 Archeologie

Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel Noord een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor het bestemmingsplangebied Buikslotermeer II, stadsdeel Noord. Het onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.
Het onderzoek is bedoeld om een beeld te krijgen van de ondergrondse cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud c.q. documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling.

Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch-topografische ontwikkeling van het plangebied. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijke topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1204BPSTD-OH01_0011.png"

archeologische verwachtingszones op basis van historisch-topografische inventarisatie

Op basis van de inventarisatie zijn binnen het plangebied Buikslotermeer II materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis van de middeleeuwse ontginningsfase tot in de 20ste eeuw. In de voormalige Buikslotermeerpolder zijn met name vanaf de 17de eeuw sporen te verwachten, zoals als ophogingslagen, bebouwingsresten, afval of losse vondsten. Ten aanzien van de archeologische kwaliteit van de ondergrond van het plangebied dient met 20ste eeuwse verstoringen rekening te worden gehouden. De kans bestaat dat bij de aanleg van de huidige bebouwing op diverse plekken het oorspronkelijke polderpeil is vergraven.

Op de archeologische verwachtingskaart zijn zeven zones met twee hoge en vijf lage archeologische verwachting te onderscheiden. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.N1204BPSTD-OH01_0012.png"

archeologische beleidszones op basis van de archeologische verwachtingen

De archeologische beleidskaart van het plangebied Buikslotermeer II is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop drie zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen

Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

5.1.3.2 Cultuurhistorie

Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Bro d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.

Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel Noord een cultuurhistorische verkenning en advies uitgevoerd voor het bestemmingsplan Buikslotermeer II. Het onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

De opzet van de naoorlogse tuinsteden in Noord sluit aan op de principes van het AUP. De basis is de scheiding van functies: wonen, werken, verkeer en recreatie. Uitgangspunt is een open verkaveling in stroken, haken en hoven in een combinatie van laag-, middelhoog- en hoogbouw waarbij het groen om de bebouwing heen 'vloeit'. Bij de ontwikkeiing van het uitbreidingsplan Buikslotermeer werd gezocht naar nieuwe manieren om de grote uitbreidingswijken vormt te geven. Zo vormt Het Breed een uitzondering omdat alle blokken naar ontwerp van één architect zijn en omdat ze alle volstrekt uniform zijn. Dit plan is van begin af met grote waardering ontvangen. In het noordelijk deel van de Buikslotermeer is zichtbaar dat ook hier nieuwe wegen werden ingeslagen. Hier zijn meer combinaties in laag-, midden- en hoogbouw van verschillende architectuureenheden binnen stedenbouwkundige kavels te zien dan in de voorgaande naoorlogse uitbreidingswijken het gevai was. Bovendien werden er experimentele stappen gezet met nieuwe bouwsystemen die een grootschalige industriële productiewijze mogelijk maakten. Van belang in het hele plangebied zijn de groen- en waterpartijen en de bruggen, viaducten en terrassen ais geïntegreerd onderdeel van wijkontwerp.

Cultuurhistorisch betekenisvolle elementen en structuren - BMA adviseert om de cultuurhistorisch betekenisvolle elementen en structuren die in hoofdstuk 3 genoemd zijn alsmede de orde 1 objecten van de AUP-waarderingskaart:

  • op de verbeelding (of een aparte kaartbijlage met cultuurhistorische waarden) aan te geven;
  • de rooilijnen, bouwvlakken en bouwhoogtes vast te leggen;
  • voor de waardering van de bebouwing in De Buikslotermeer II te verwijzen naar AUP-waarderingskaarten en deze als bijlage van het bestemmingsplan op te nemen;
  • de groen- en waterelementen, zoals parkstroken, plantsoenen, perken, tuinen en waterlopen als groen, danwel water vast te leggen;
  • de viaducten, bruggen en openbare terrassen met geïntegreerde zichtgelegenheden vast te leggen;
  • de kenmerkende hoogteverschillen tussen de woongebieden en de omringende dijken vast te leggen.

BMA adviseert om speciaal beleid op de omgang met het groen te ontwikkelen. De groenstructuur is immers van belang en kan worden gezien als contravorm van de bebouwing. Het vervult vanuit stedenbouwkundig perspectief een structurerende rol. Daarbij valt onder meer te denken aan de wijze waarop eigenaren privé danwel gemeenschappelijke tuinen die grenzen aan de openbare ruimte kunnen afschermen. Immers, zodra dit aan de hand van allerhande schuttingen gebeurt, leidt dat niet alleen tot een sterk verlies van de groene kwaliteit van de Buikslotermeer, maar ook tot een verloederde openbare ruimte. Hierbij spelen zichtlijnen binnen de wijken een belangrijke rol, evenals de beplantingskeuze en het onderhoud van het openbare groen.

Ten aanzien van het advies van BMA wordt het volgende opgemerkt. Op de verbeelding worden de bestemmingsvlakken, bouwhoogtes en daar waar relevant goothoogtes c.q. bebouwingspercentages opgenomen. Het opnemen van deze maatvoeringsbepalingen bieden naar de mening van het stadsdeel voldoende houvast voor het respecteren van de cultuurhistorische waarden in het gebied. Daarnaast is het groen in het plangebied zorgvuldig vast gelegd in een tweetal bestemmingen als ook zijn nadere groentypen nader aangeduid. Het ontwikkelen van beleid van groen is in het kader van het bestemmingsplan niet aan de orde. In het bestemmingsplan worden bruggen en viaducten nader aangeduid. Hoogteverschillen worden per definitie niet opgenomen in het bestemmingsplan en zal ook in dit bestemmingsplan niet worden opgenomen.

5.1.3.3 Monumenten

In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten of provinciale monumenten.

5.1.4 Conclusie

Er wordt voor de gebieden, waar een archeologische verwachting geldt, een dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen naast de hoofdbestemming. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden wordt in dit bestemmingsplan geregeld met een omgevingsgunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 Wabo. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast wordt opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden.
In het kader van archeologie, cultuurhistorie en monumentenzorg zijn geen belemmeringen te constateren voor het bestemmingsplan Buikslotermeer II.