direct naar inhoud van Hoofdstuk 7 Regeling milieuhinderlijke functies
Plan: Bestemmingsplan Hamerstraatgebied
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.N1002BPSTD-OH01

Hoofdstuk 7 Regeling milieuhinderlijke functies

Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere activiteiten moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten.

In de visie van de gemeente wordt het Hamerstraatgebied - op termijn - een gemengd werk-woongebied. Met dit bestemmingsplan wordt in het transformatieproces een eerste stap gezet door het toestaan van 200 woningen in het plangebied (waarvan 50 reeds bestaande woningen). Het accent op woningbouw zal echter liggen in de periode na 2020/2025.

Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan dient men niet alleen rekening te houden met de milieuhinder veroorzaakt door reeds bestaande bedrijven, maar ook met de te verwachten milieuhinder van nieuwe functies. Hieronder wordt de methodiek beschreven hoe milieuhinder van nieuwe functies zo veel mogelijk wordt voorkomen dan wel tot aanvaardbaar niveau beperkt. In de hierna volgende hoofdstukken wordt beschreven in hoeverre de milieuhinder van bestaande bedrijven in en rondom het plangebied de woon- en leefklimaat van woningen kunnen beïnvloeden.

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Deze lijst van de VNG is opgenomen in de brochure "Bedrijven en milieuzonering".

Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven. Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een "rustige woonwijk". Dit omgevingstype "rustige woonwijk" houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een "rustig buitengebied", een stiltegebied of een natuurgebied. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals bedrijven, kantoren en verschillende voorzieningen.

De VNG-lijst is ook het uitgangspunt voor de lijst die in dit bestemmingsplan is gekoppeld aan alle bestemmingen waarbinnen mogelijk milieuhinderlijke functies zijn toegestaan. Deze 'Staat van Inrichtingen' maakt als bijlage deel uit van de regels van dit bestemmingsplan.

In de huidige situatie kunnen alle soorten bedrijven zich in het plangebied vestigen. Gelet op de transformatieopgave worden de vestigingsmogelijkheden voor de relatief milieuhinderlijke functies in dit bestemmingsplan beperkt. In het hele plangebied worden functies toegestaan tot maximaal milieuhindercategorie 3.1. Categorie 3.1 is de lichtste subcategorie binnen categorie 3. Voor functies die vallen in deze subcategorie geldt als eerste extra voorwaarde dat zij niet hoger scoren dan functies uit categorie 2 op grond van de milieuaspecten geur, gevaar en stof. Functies die ten aanzien van het aspect gevaar categorie 2 scoren worden, anders dan in de VNG-methodiek, waar ten aanzien van gevaar het maximum op categorie 1 is gesteld, ook aanvaardbaar geacht. Onderzoek naar de praktijksituatie in het plangebied heeft uitgewezen dat het om bedrijven gaat die een gasfles, olie of verf hebben opgeslagen. Deze bedrijven, niet vallend onder het BEVI of het Vuurwerkbesluit, vormen geen onaanvaardbaar risico voor de milieugevoelige functies en zijn goed inpasbaar in een gemengd gebied. Er zijn dus alleen functies toegestaan die op grond van geluid in categorie 3.1 vallen. Aanvullende voorwaarden zijn dan ook dat het niet om een continue bedrijfsvoering mag gaan (in de 'Staat van Inrichtingen' zijn deze functies indicatief aangegeven met een 'C'), hoofdzakelijk inpandige activiteiten moet betreffen en niet direct mag grenzen aan (lees: een gedeeld plafond of een gedeelde muur hebben met) een geluidsgevoelige functie.

De ‘Staat van Inrichtingen’ geeft naast een algemene milieuhindercategorie per functie ook een indicatie voor de te verwachten verkeersaantrekkende werking, apart voor personen- als goederenverkeer. Naarmate een functie meer personen- respectievelijk goederenverkeer genereert scoort een functie hoger op een schaal van 1 tot en met 3 voor elk van deze factoren. Voor functies gelegen langs de hoofdwegen in het plangebied (Motorkade, Gedempte Hamerkanaal en Johan van Hasseltweg) geldt een maximum score van 2 voor vrachtverkeer en van 3 voor personenverkeer. Voor de overige wegen geldt een strengere norm van respectievelijk 1 en 2. Op deze wijze wordt voorkomen dat al te veel verkeersaantrekkende functies zich vestigen langs wegen die niet specifiek bedoeld zijn als ontsluitingsweg.

De te verwachten milieuhinder van nieuwe functies wordt indicatief getoetst via de Staat van Inrichtingen, waarbij de gemiddelde milieuhinder van het betreffende type wordt betrokken. Hiernaast kan toetsing ook plaatsvinden op basis van de werkelijke milieuhinder van een concreet bedrijf. Bezien kan dan worden of aanvullende eisen moeten worden gesteld en eventueel de afwijkingsregels kunnen worden toegepast op grond waarvan een functie voor wat betreft de milieuhindercategorie lager kan worden ingeschaald dan indicatief aangegeven. In de artikelen 15 en 16 is een regeling getroffen voor de afwijkingen cq aanvulling van de Staat van Inrichtingen.

De reeds aanwezige functies die boven de gestelde maxima uitkomen krijgen een maat bestemming (zie de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 3 en 4). Zij worden toegestaan, maar de toegestane overschrijdingen gelden niet voor de opvolgende functies. Als een dergelijke functie verdwijnt worden slechts functies toegestaan die geen belemmering opleveren voor de transformatie naar een werk-woongebied.

Dit bestemmingsplan laat geluidsgevoelige functies slechts door middel van wijzigingsbevoegdheid toe. Belangrijke voorwaarde voor het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid is dat de milieuruimte hetgeen voor de bestaande bedrijfsvoering van bedrijven noodzakelijk is, gerespecteerd wordt. Dit dient door middel van onderzoek aangetoond te worden. Hiermee zijn de rechten van bestaande milieuhinderlijke bedrijven zeker gesteld.