Cruquius Deelgebied 5, Berkhout    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het voormalige bedrijventerrein op het schiereiland Cruquius in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam neemt een centrale plek in binnen de ring. Het gehele eiland wordt de komende jaren getransformeerd van een industriegebied naar een levendig, modern en duurzaam werk- en woongebied.

Het stadsdeel kiest voor een strategie van uitnodigingsplanologie: het initiatief voor de transformatie ligt bij de markt. Het begin is gemaakt. Vorm, Amvest en enkele andere ontwikkelaars hebben de laatste jaren gronden en gebouwen aangekocht binnen het Cruquiuswerkgebied. De eerste fase van de transformatie omvat onder andere de bouw van vrije sectorhuur- en koopwoningen in de strook langs het water van de Entrepothaven. Inmiddels is een start gemaakt met de realisering. Deelgebied 2 betreft de ontwikkeling van een gemengd programma op de locatie waar The Harbour Club (THC) op dit moment tijdelijk is gevestigd. De bestemmingsplannen voor de deelgebieden 3, 4 en 6 zijn vastgesteld. Ook voor deelgebied 7 (Kop van Cruquius) zijn plannen in voorbereiding.

Voorliggend bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van deelgebied 5: Cruquiusweg 120-124 (Berkhout).

De plannen voorzien in de realisatie van woningbouw, met bedrijvigheid en voorzieningen op de begane grond.

Op de locatie zal een totaalprogramma van ruim 13.000 m² bvo worden gerealiseerd. Voor de functie wonen is maximaal 10.850 m² voorzien (120 woningen) en voor overige functies (bedrijvigheid, creatieve functies, maatschappelijk en dienstverlening) 794 m².

De spelregelkaart Cruquius, het initiatiefdocument en het hierover genomen principebesluit van het stadsdeel (17 januari 2017), zijn de aanleiding om onderhavig bestemmingsplan op te stellen.

1.2 Doel bestemmingsplan     

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkelingen.

Voor de transformatie van Cruquius deelgebied 5 is gekozen voor een regeling met enige flexibiliteit. Het opstellen van het bestemmingsplan voor deelgebied 5 past binnen de visie van de gemeente: de gemeente faciliteert en toetst en de markt is inhoudelijk verantwoordelijk. Dit biedt vanuit ruimtelijke ordening nieuwe kansen; geen herstructurering van het gehele eiland in één keer, maar een organische ontwikkeling waardoor de diversiteit van het gebied niet verloren gaat, maar juist versterkt en kwalitatief verbeterd wordt. De gemeente faciliteert bewoners, bedrijven en marktpartijen gedurende een langjarige ontwikkeling op het gebied van ruimtelijke ordening, communicatie en milieuambities met een efficiënte inzet vanuit het stadsdeel. Het bestemmingsplan, het proces van voorbereiding van het bestemmingsplan én de uitwerking tot bouwplan voorziet in deze aanpak.

1.3 Ligging plangebied en plangrens     

Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt in het noordoostelijk deel van Stadsdeel Oost in het Cruquiuswerkgebied. Op afbeelding 1.1 is de globale ligging van het plangebied in Amsterdam weergegeven.

verplicht

Afbeelding 1.1 Ligging plangebied in Amsterdam

Aan de westzijde van de locatie ligt de Cruquiusweg, met aan de overzijde deelgebied 3, en aan de oostzijde het Amsterdam-Rijnkanaal. Ten zuiden van het plangebied ligt deelgebied 4 waar de bedrijfsbebouwing inmiddels is gesloopt. Voor deelgebied 6, ten noorden van het plangebied is in april 2019 het bestemmingsplan vastgesteld. De genoemde deelgebieden worden de komende jaren ook getransformeerd naar woon-werklocaties.

De plangrens sluit aan op de grens van de bedrijvenbestemming in het bestemmingsplan Cruquius en de grenzen van de bestemmingsplannen voor de Cruquius deelgebieden 4 (Cruquiuswerf) en 6 (Cruquiusweg 140-142). Op afbeelding 1.2 is het plangebied en de begrenzing aangegeven.

 verplicht

 Afbeelding 1.2 Begrenzing plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen     

In het plangebied geldt het bestemmingsplan Cruquius. Dit plan is vastgesteld op 9 april 2013 en op 11 juni 2014 onherroepelijk geworden. Daarnaast is er een eerste herziening van dit bestemmingsplan opgesteld om de bedrijvenlijst aan te passen (nog in ontwerpfase) en een parapluplan voor drijvende bouwwerken (nog in ontwerpfase). In het geldende bestemmingsplan zijn bedrijven in de categorieën 1 t/m 4.1 toegestaan en tevens creatieve functies (zoals ateliers, expositieruimten, architectenbureaus, reclamebureaus en uitgeverijen), ondergeschikte detailhandel en bij de bestemming behorende functies, zoals verkeersareaal, fiets- en voetpaden, erven, nutsvoorzieningen, groen, water, kunstwerken en parkeren. Het geldende bestemmingsplan maakt een bouwhoogte van maximaal 15 meter mogelijk. Het geldende plan is conserverend van aard en maakt een deel van de voorgestane ontwikkelingen niet mogelijk. Om de woningbouw, diverse andere functies en enkele afwijkende bouwhoogten mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.5 Leeswijzer     

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. In de toelichting is een beschrijving van het plangebied opgenomen en zijn de aan het plan ten grondslag gelegen keuzes en beleidsuitgangspunten beschreven.

In hoofdstuk 2 beschrijven we de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied en geven we aan welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. De voor het plan relevante beleidsuitspraken van rijk, provincie en regio en het eigen gemeentelijke beleid zijn in hoofdstuk 3 beschreven.

In hoofdstuk 4 gaan we in op de verschillende milieuaspecten en in hoofdstuk 5 behandelen we de relevante omgevingsaspecten. Hierbij vindt er een toets aan de diverse milieu- en omgevingsaspecten plaats.

Een toelichting op de juridische systematiek en een omschrijving van de afzonderlijke bestemmingen is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven en hoofdstuk 8 bevat de beschrijving van de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Het plangebied     

In dit hoofdstuk wordt de ruimtelijke structuur van het plangebied beschreven aan de hand van de historische ontwikkeling, de huidige situatie en de nieuwe ontwikkelingen. Daarbij wordt aandacht besteed aan de in gang gezette transformatie van industriegebied naar werk-woongebied.

2.1 Historie Cruquiuseiland     

Door de aanleg van het Noordzeekanaal tussen 1865 en 1876 werd de Amsterdamse haven bereikbaar voor grote stoomschepen. Dit resulteerde in een uitbreiding van de kades in de haven en het daarop aansluitende spoorwegnet. In 1869-1874 werd, ten noorden van het voorliggende plangebied, het Spoorwegbassin gegraven.

Als eerste havenbekken voor grotere schepen wordt het Spoorwegbassin hoofdzakelijk bestemd voor het overladen van steenkool en erts van grote zeeschepen in spoorwegwagons en binnenvaartschepen. Aangezien het bestaande Rijksentrepot aan de Hoogte Kadijk voor de eind 19de-eeuwse zeeschepen niet meer bereikbaar was en het ook niet over een goede spoorverbinding beschikte, besloot de gemeente in 1895 ten zuiden van het Spoorwegbassin een nieuwe Entrepothaven aan te leggen.

Het plangebied ligt in het Cruquiusgebied in het Oostelijk Havengebied. Een plek binnen de ring van Amsterdam. Het Cruquiusgebied was vroeger onontgonnen rietland ten oosten van het centrum van Amsterdam.

In 1892 was de verbinding met het Europese achterland sterk verbeterd door nieuwe spoorlijnen naar het Oostelijk Havengebied en door de aanleg van het Merwedekanaal, nu het Amsterdam-Rijnkanaal. Aan de zuidelijke kade van de Entrepothaven, de Zeeburgerkade, werden in 1899-1903 de toen zeer moderne pakhuizen Maandag tot en met Zondag gebouwd en daarnaast, 60 jaar later, pakhuis Koning Willem I.

Vanaf de 19de eeuw vormde het Cruquiusgebied de rand van de stad. Het plangebied heeft sindsdien dienst gedaan als bedrijventerrein en was in gebruik bij het bedrijf Berkhout Verpakkingen, die de locatie in de loop van de tijd heeft volgebouwd met loodsen. Het zicht op het water vanaf de Cruquiusweg wordt hierdoor volledig geblokkeerd.

Recente ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat het Cruquiusgebied een steeds centralere positie binnen de stad inneemt.

2.2 Beschrijving huidige situatie     

Het Cruquiusgebied is het meest zuidelijke schiereiland van het Oostelijk Havengebied. Momenteel fungeert het voor een deel nog als een werkgebied en worden de eerste gebieden ten westen en zuiden van het plangebied getransformeerd naar woon-werklocaties. Het Cruquiusgebied huisvest een diversiteit aan bedrijven waarvan de omvang en milieucategorie verschillen. In het zuidwesten van het Cruquiusgebied is een bedrijfsverzamelgebouw in het gebied aanwezig (De Nieuwe Vaart), maar ook een milieustraat en een autoverhuurbedrijf. Daarnaast zijn er in dat gebied verschillende (creatieve) werkplaatsen aanwezig. Langs de Th.K. van Lohuizenlaan bevindt zich een kantoorpand waarbij de eerste twee bouwlagen in gebruik zijn als kinderdagverblijf. In de directe omgeving van het plangebied blijft alleen het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier bestaan, alle overige bedrijfsfuncties verdwijnen in de loop der tijd en worden vervangen door woon-werkfuncties.

In het westelijk deel van het Cruquiusgebied wordt Cruquius deelgebied 1 gerealiseerd, met een gemengd programma met een accent op woningbouw. Ook direct ten westen en zuiden van de locatie zal woningbouw met diverse commerciële functies gerealiseerd worden. Het plangebied grenst verder aan een bestaand bedrijfskavel, dat de komende tijd eveneens getransformeerd zal worden naar woon-werklocatie. De bestaande bebouwing in het plangebied is in gebruik voor tijdelijke bedrijvigheid tot de nieuwe ontwikkeling gerealiseerd wordt.

De bestaande bebouwing op de verschillende bedrijfspercelen van het Cruquiusgebied heeft veelal geen duidelijke onderlinge samenhang. Bouwvolume en situering van de bebouwing op de kavels lopen uiteen.

De bestaande bebouwing van het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier heeft een hoogte van circa 14 meter. De nieuwe bebouwing van het Cruquiuskwartier wordt in het algemeen circa 21 meter tot 24 meter hoog met enkele hoogteaccenten. Zo krijgt de bebouwing op de locatie Binnenbocht een hoogteaccent van circa 46 meter. De bestaande bedrijfsbebouwing binnen het plangebied heeft een hoogte van circa 8 meter. De nieuwe bebouwing op het perceel wordt maximaal 22,5 meter hoog.

2.3 Ontwikkeling naar woon-werkgebied     

2.3.1 Transformatie Cruquiusgebied     

In 2009 is door het Stadsdeel een Strategienota opgesteld die ten grondslag heeft gelegen aan het strategiebesluit Cruquiusgebied. Het Cruquiusgebied wordt daarin gezien als een gunstig gelegen werk-woongebied. Dit strategiebesluit geeft op basis van een ruimtelijke visie, de investeringsrichting aan en is het kader voor de toekomstige transformatie. Dit kader sluit aan bij de visie van de centrale stad zoals vastgelegd in de structuurvisie voor Amsterdam.

Het Cruquiusgebied heeft de potentie om van een weinig dynamisch en verouderd industriegebied tot één van de meest gewilde en bruisende plekken van Amsterdam te worden.

Een plek met een vernieuwde identiteit gevormd door de unieke ligging, sfeer, historie én nieuwe functies. Een mix van werken, wonen en verblijven. Gelegen aan het water, dat niet alleen beter zichtbaar wordt maar ook gebruikt gaat worden voor recreatie en bedrijvigheid.

2.3.2 Spelregelkaart Cruquius e.o.     

Voor het gebied zijn een spelregelkaart en bijbehorende spelregels opgesteld. De spelregels van het Cruquiusgebied (Cruquiusweg e.o. d.d. 11 november 2011) en de spelregelkaart Cruquiusweg (19 januari 2012), zijn op 31 januari 2012 door de Deelraad vastgesteld. De spelregelkaart en spelregels (zie Bijlage 1 Spelregelkaart en Bijlage 2 Spelregels) vormen beleidskaders waarbinnen de marktpartijen de mogelijkheid hebben om hun initiatieven vorm te geven. Het is een concrete vertaling van de ruimtelijke visie en het strategiebesluit. Met de spelregels kan het stadsdeel ontwikkelingen op hoofdlijnen sturen en toetsen.

In tegenstelling tot de gebruikelijke aanpak uit het verleden, is er geen gemeentelijke grondexploitatie en dus ook geen stedenbouwkundig plan en investeringsbesluit oude stijl voor het gebied opgesteld. De spelregelkaart fungeert samen met de Strategienota en de structuurvisie 2040 als beleidskader.

verplicht

Afbeelding 2.2 Uitsnede spelregelkaart

De spelregelkaart gaat ervan uit dat de nodige voorzieningen in de toekomst gerealiseerd kunnen worden, maar geeft geen verdere invulling aan functies in het gebied. In de spelregelkaart wordt geen verplicht programma voorgeschreven. Het uitgangspunt is een verdeling van 50% wonen en 50% bedrijfsruimte op de begane grond. Verder zijn de ligging en omvang van de openbare ruimte en het behoud van beeldbepalende gebouwen en objecten belangrijke aspecten.

De oranje gebieden geven bouwvelden aan en de groene pijlen snedes die onbebouwd moeten blijven. Er ligt één snede in het noorden binnen het plangebied. Het behoudenswaardige object aan het water betreft een bestaande laad- en loskraan. In de spelregels is aangegeven dat de havenkraan binnen het gehele Cruquiusgebied mag worden herplaatst.

2.3.3 Ruimtelijke beschrijving ontwikkeling     

Opzet en architectuur

Het plan bestaat uit een woonensemble van vijf robuuste gebouwen (waarvan twee aan elkaar gebouwd) die zo zijn opgesteld dat er vanaf de Cruquiusweg vrij uitzicht ontstaat op het Amsterdam-Rijnkanaal en de scheepvaart. Op de begane grond bevinden zich bedrijfsruimten in de gebouwen direct aan de Cruquiusweg en appartementen in de overige bouwblokken. De tweede bouwlaag van het gebouw in de zuidwesthoek van het plangebied wordt ook ingericht met bedrijfsruimtes. Binnen het plangebied wordt een gezamenlijke ondergrondse parkeergarage met 68 parkeerplaatsen gebouwd.

De woongebouwen worden robuust vormgegeven in samenspel met het landschap, passend bij de rijke historie van dit oude havengebied. De individuele blokken onderscheiden zich door materialisering, overstekken aan de kade. In totaal komen er 120 appartementen / studio's, waarvan 32 sociale huurwoningen, 42 vrije sector huurwoningen en 46 koopwoningen.

Ter verbijzondering worden de penthouses op de bovenste verdiepingen in afwijkende materialen uitgevoerd. Door de verschillende functies waaronder bedrijvigheid op de begane grond ontstaat er daarnaast een levendige plint met extra doorsteken vanaf de Cruquiusweg naar het water. Hiermee wordt deze relatie versterkt.

De bestaande bebouwing op de locatie zal worden gesloopt en plaats maken voor nieuwbouw. De bestaande gebouwen zijn niet geschikt om te transformeren tot woningen en in het algemeen niet het behouden waard. Uitzondering hierop is één bouwwerk, dat op de spelregelkaart als 'behoudenswaardig' is aangegeven, de laad- en loskraan. Deze wordt herbouwd binnen het deelgebied Kop van Cruquius.

verplicht

Afbeelding 2.3 Positie van de gebouwen met inrichting van de buitenruimte

Bouwhoogte

Drie van de vijf gebouwen worden gebouwd in 7 bouwlagen met een bouwhoogte van 22,5 meter aan de Cruquiusweg en 22 meter aan de kade (inclusief dakrand, exclusief (lift)opbouw). De overschrijding van de maximale hoogte van 21 meter (van de spelregelkaart) met maximaal 1,5 meter is ingezet om de plint iets hoger te maken en zo daar meer kwaliteit aan te geven aan de begane grond en het maaiveld. Het gebouw in de noordwesthoek bestaat uit 6 bouwlagen met een bouwhoogte van 19,5 meter, het gebouw aan de collectieve binnentuin bestaat uit 5 bouwlagen met een bouwhoogte van 16,5 meter.

Behoudenswaardig object

Op het kavel is in de Spelregelkaart één behoudenswaardig object aangeduid. Het betreft de laad- en loskraan. Meer hierover in paragraaf 3.4.9.

Verbijzonderingen aan de waterzijde

Om verbijzonderingen aan het waterfront van het Amsterdam-Rijnkanaal te creëren, worden vanaf de derde bouwlaag overbouwingen boven de kade gebouwd. Hierdoor ontstaat tussen de twee gebouwen aan de kade een interessant perspectief vanaf het water.

verplicht

Afbeelding 2.4 Aanzicht vanaf het water

Openbare ruimte

Voor het functioneren van het gebied rondom het gebouw en de nabije omgeving is de doelstelling om de ruimte rondom de nieuw te realiseren gebouwen openbaar te laten zijn. De inrichting van de openbare ruimte zal de atmosfeer van het havengebied en zijn kades reflecteren. Daarnaast komen er bomen langs de Cruquiusweg en verspreid over de openbare ruimte ('vergroening' van de collectieve binnentuin op het parkeerdek) en de kade. Het gebruik van de collectieve binnentuin en de kade zal aangenaam zijn door het ontbreken van gemotoriseerd verkeer en daarmee voor een verlevendiging in het gebied zorgen.

verplicht

Afbeelding 2.5 Impressie collectieve binnentuin met doorzicht naar het water

De kwaliteit van de inrichting van het gebied zal aansluiten bij de kwaliteit van de gebouwen en zal een verbinding maken met de verdere omgeving, waaronder het water. De weidsheid van het Amsterdam-Rijnkanaal geeft de locatie een uniek karakter op de rand van de stad en het IJ.

Om het maaiveld optimaal te laten functioneren, is gekozen voor een geheel verdiepte parkeergarage. Voor de levendigheid van de collectieve binnentuin zijn de entrees naar de woningen en bedrijfsruimtes aan deze centrale ruimte voorzien. Dit en goede verlichting zorgen voor een overzichtelijke en intensief gebruikte ruimte waardoor deze ook veilig voelt.

2.3.4 Programma in hoofdlijnen     

Op de locatie zal een totaalprogramma van ruim 13.000 m2 bvo worden gerealiseerd. Voor de functie wonen is maximaal 10.850 m2 bvo voorzien en voor overige functies 794 m2. De nadere onderbouwing van de behoefte aan deze functies is opgenomen onder paragraaf 3.1.3.

Doelgroep woningen

De nieuw te realiseren appartementen kennen een zeer grote differentiatie. Ze variëren in grootte van 48 tot 167 m2, en bestaan uit bestaan uit studio's en 2, 3 en 4-kamer appartementen. In totaal komen er 120 appartementen / studio's, waarvan 32 sociale huurwoningen, 42 vrije sector huurwoningen en 46 koopwoningen.

Overige functies

Op de begane grond worden deels niet-woonfuncties gerealiseerd. Een zorgvuldige berekening heeft uitgewezen dat binnen het plangebied net niet kan worden voldaan aan de spelregels, waarin aangegeven is dat 50% van de begane grond ingevuld moet worden met 'werken'.

Deze functies bestaan uit kleinschalige bedrijvigheid, creatieve functies, maatschappelijke functies en dienstverlening. De totale oppervlakte van de begane grond van de drie gebouwen bedraagt 1.972 m2 bvo. De breedte, waarover het plangebied aan de Cruquiusweg grenst, is beperkt en er zijn op het achterliggende gebied geen niet-woonfuncties gewenst. Aan de Cruquiusweg worden op de begane grond en eerste verdieping commerciële ruimtes gebouwd met een oppervlakte van in totaal 794 m². In de regels van dit bestemmingsplan is opgenomen dat minimaal deze oppervlakte aan niet-woonfuncties gerealiseerd moet te worden. Hiermee wordt binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan niet voldaan aan de 50%-regel. Er is sprake van een tekort van 192 m². Deze extra m² zullen worden gerealiseerd in deelgebied 7 (Kop van Cruquius). Dit wordt contractueel en in het bestemmingsplan voor deelgebied 7 vastgelegd.

Bij bovengenoemde functies is ondergeschikte detailhandel toegestaan. Samen met de andere niet-woonfuncties kan dit bijdragen aan de levendigheid en leefbaarheid van het gebied.

2.3.5 Parkeren     

De parkeerbehoefte voor de te realiseren functies wordt op eigen terrein opgelost.

Autoparkeren

Het autoparkeren zal in een ondergrondse parkeergarage plaatsvinden. Hier zijn 68 parkeerplaatsen voorzien. Er wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen (Nota Parkeernormen Auto).

Er is nog geen rekening gehouden met dubbelgebruik. Als hiermee rekening wordt gehouden, kunnen er nog enkele parkeerplaatsen minder gerealiseerd worden. Meer hierover staat in paragraaf 5.4.

Fiets- en scooterparkeren

Fiets- en scooterparkeren voor bezoekers maakt integraal deel uit van de ontwerpopgave van het toekomstige openbaar gebied. Voor bewoners zijn daarvoor per blok goed toegankelijke inpandige stallingen opgenomen. Ook de gebruikers van de (creatieve) bedrijven kunnen in deze stallingen parkeren.

Voor de bezoekers van de overige niet-woonfuncties worden fiets- en scooterparkeerplekken direct bij deze voorzieningen gerealiseerd. Deze komen deels in de bebouwing en verder in de openbare ruimte. Het fiets- en scooterparkeren is onderdeel van het integraal ontwerp van de openbare ruimte.

In het plan zal worden voldaan aan de fiets- en scooterparkeernormen. Er worden voldoende voorzieningen gerealiseerd in de bebouwing en de openbare ruimte.

Overige voertuigen

Bij de inrichting van de strook langs de Cruquiusweg en de beide snedes wordt rekening gehouden met nood- en hulpdiensten, verhuizingen en/of bevoorrading van de functies in de plint vanaf de Cruquiusweg. Met de brandweer zijn hierover afspraken gemaakt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte (SVIR, 2012)     

In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.

Het Rijk hanteert een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarmee wordt bijvoorbeeld het aantal regimes in het landschaps- en natuurdomein fors ingeperkt.

Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Alleen in de stedelijke regio's met concentraties van topsectoren (waaronder Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) zal het Rijk afspraken maken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.

Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient door de betrokken overheden te worden beoordeeld of de ontwikkeling wordt voorzien in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woninglocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen waarin nog niet elders is voorzien.

verplicht

Afbeelding 3.1 Gebiedsgerichte kaart Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (bron: Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte)

Voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat in de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren is het nodig om te beschikken over een voldoende voorraad (kwalitatief en kwantitatief) woningen, bedrijventerreinen, kantoren en andere voorzieningen. Provincies en gemeenten zijn verantwoordelijk voor de programmering van deze verstedelijkingsopgaven in combinatie met het versterken van het vestigingsklimaat. Vanwege de complexiteit van de verstedelijkingsopgave in de stedelijke regio's rond de mainports (Noordvleugel en Zuidvleugel), maakt het Rijk met decentrale overheden afspraken over de programmering van de verstedelijking. In de andere regio's is er geen directe rijksbetrokkenheid meer bij de programmering.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

De onderwerpen vanuit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vormen geen belemmering voor voorliggende bestemmingsplan. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat wel richtingen waarbij met dit plan invulling aan kan worden gegeven. Door de flexibele opzet van het plan wordt gestreefd naar een mix van voldoende voorraad (kwalitatieve en kwantitatieve) woningen, bedrijven(terreinen), en andere voorzieningen conform de SVIR.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het rijk heeft er bij de inwerkingtreding van de Wro voor gekozen om het deel van het ruimtelijk beleid dat bedoeld is bindend te zijn voor andere overheden, ook onder de Wro te borgen. Dit kan via een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt over ruimtelijke ordening.

Op 30 december 2011 is de eerste tranche van het Barro in werking getreden. Deze eerste tranche van het Barro bevat een vertaling van het geldende planologische beleid dat bedoeld was om op lokaal niveau: in bestemmingsplannen, te worden verwerkt. De vastgestelde onderdelen van het Barro hebben betrekking op onder meer het kustfundament, de grote rivieren, de Waddenzee, defensie, erfgoederen en het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR).

Op 1 oktober 2012 is de tweede tranche van het Barro in werking getreden. Deze tranche vormt een vertaling van nieuw ruimtelijk beleid van het Rijk, dat eerder is vastgelegd in o.a. de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de MIRT-agenda's. Dit deel van het Barro bevat regels voor onder meer radarverstoringsgebieden, militaire terreinen, reserveringsgebieden voor nieuwe hoofdwegen en spoorlijnen en reserveringsgebieden voor uitbreiding van enkele bestaande hoofdwegen.

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone vanwege de scheepvaart. Ter hoogte van het plangebied heeft de vrijwaringszone een breedte van 50 meter uit de waterlijn. Hiervoor geldt het volgende:

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van een rijksvaarweg of op een vrijwaringszone en dat een wijziging inhoudt ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van deze titel geldende bestemmingsplan, wordt rekening gehouden met het voorkomen van belemmeringen voor:

  1. de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en diepte;
  2. de zichtlijnen van de bemanning en de op het schip aanwezige navigatieapparatuur voor de scheepvaart;
  3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten;
  4. de toegankelijkheid van de rijksvaarweg voor hulpdiensten, en
  5. het uitvoeren van beheer en onderhoud van de rijksvaarweg.

In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone:

  1. door de beoogde ontwikkelingen zal de doorvaart van de scheepvaart in breedte, hoogte en diepte niet veranderen;
  2. de zichtlijnen van de bemanning en de navigatieapparatuur zullen niet worden belemmerd. Het Amsterdam-Rijnkanaal ter plaatse van de ontwikkeling betreft een rechtdoorgaand gedeelte. De nieuwe bebouwing zal verder van de kade worden gerealiseerd dan in de huidige situatie. Daardoor blijven de zichtlijnen in tact en worden mogelijk zelfs verbeterd (zie afbeelding 3.2).
  3. het contact van de scheepvaart met bedienings- en begeleidingsobjecten zal niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie.
  4. er zal een goede toegankelijkheid zijn voor hulpdiensten. Er komen opstelplaatsen aan het einde van de snedes voor het blussen van schepen/plasbranden. De brandweer heeft positief geadviseerd (zie paragraaf 4.6.3).
  5. het beheer en onderhoud van de rijksvaarweg wordt niet belemmerd. De vaarweg wordt niet aangepast en de kades worden openbaar toegankelijk en zijn bereikbaar voor onderhoud.

verplicht

Afbeelding 3.2 Huidige (rode vierkant) en toekomstige bebouwing (oranje gebied met dik omlijnde bouwvlakken voor de woongebouwen) en vrijwaringszone (lichtblauwe golvende arcering)

Geconcludeerd kan worden dat de bepalingen in het Barro geen belemmering vormen voor het bestemmingplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6 Bro)     

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is zoals hierboven aangegeven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd. Doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, door een zorgvuldige afweging van de behoefte en locatiekeuze van nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen en overaanbod van plancapaciteit van nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorkomen.

In het kort komt het erop neer dat wordt gekeken naar de vervangings- en uitbreidingsvraag, de mogelijkheden voor herstructurering of intensivering van bestaande locaties en het benutten van ruimte op locaties elders in de regio.

Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling vereist dat wordt onderbouwd of en in hoeverre er sprake is van 'duurzaam ruimtegebruik'. Om dit duurzaam ruimtegebruik te garanderen, moet de 'ladder voor duurzame verstedelijking' (zoals omschreven in artikel 3.1.6 lid 2 Bro) worden doorlopen.

Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied moet worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Bestaand stedelijk gebied

In de algemene bepalingen van het besluit ruimtelijke ordening (1.1.1 lid 1 onder h) is de volgende definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied: “bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur”.

In dit geval is sprake van transformatie en intensivering binnen bestaand stedelijk gebied. Een voormalige bedrijfslocatie in het Oostelijk Havengebied van Amsterdam wordt opnieuw ingevuld met een stedelijke functie.

Plangebied

Regioafbakening

Relevante regio voor wonen

In de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Wonen (Stadsregio Amsterdam, 18 oktober 2016) is aangegeven dat de Marktregio Amsterdam te gebruiken is voor plannen in Amsterdam, en de regionale woningbehoefte en plancapaciteit van de gehele Stadsregio bevat.

verplicht

Afbeelding 3.2. De drie marktregio's (bron: handreiking ladder Stadsregio)

Relevante regio voor horeca en dienstverlening

Gelet op de beperkte omvang van de overige functies heeft de vestiging een lokaal verzorgingsgebied. De ruimte voor dienstverlening voorziet in de behoefte van de nieuwe inwoners van het Oostelijk havengebied.

Uitgaande van de relevante regio worden ten aanzien van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' de volgende conclusies getrokken.

Behoefte Wonen

De bouw van circa 120 woningen voorziet in een actuele regionale behoefte. Er is binnen de planperiode (10 jaar) sprake van een regionale behoefte - zowel kwalitatief als kwantitatief - aan de voorgenomen ontwikkeling.

De woningbehoefte blijkt uit de Handreiking Ladder voor Duurzame Verstedelijking Wonen (Stadsregio Amsterdam, 18 oktober 2016).

Kwantitatieve behoefte

Het project geeft invulling aan de woningbehoefte in de regio. In de regio worden onvoldoende woningen gebouwd om in de behoefte te kunnen voorzien. Het plan kan mede invulling geven aan de grote regionale kwantitatieve behoefte.

Kwalitatieve behoefte

Het project geeft invulling aan de vraag naar appartementen in diverse segmenten (sociale huur, vrije huur en koop). Aan dit type woningen is een grote behoefte in Amsterdam.

Behoefte dienstverlening

Amsterdam heeft een grote woningbehoefte en het aantal inwoners in het Oostelijk Havengebied zal fors toenemen door de transformatie van het gebied naar een werk-woongebied. Om de nieuwe bewoners van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving te voorzien, zijn voorzieningen noodzakelijk.

Dit betekent dat de behoefte aan dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen met een lokale verzorgingsfunctie toeneemt. De transformerende stadsbuurt genereert gelet op de forse toename van het aantal woningen en andere functies een eigen behoefte aan ondersteunende functies.

Een toename van 794 m2 aan dienstverlening en maatschappelijke functies is geoorloofd, zonder dat er sprake zal zijn van een duurzame ontwrichting van de bestaande voorzieningenstructuur.

De beoogde vestigingen zijn aanvullend en hebben een buurtfunctie. De geplande functies hebben geen negatieve invloed op de bestaande verzorgingsstructuur in Amsterdam. De functies komen niet in de plaats van de bestaande voorzieningencentra. De nieuwe inwoners zijn voor een compleet voorzieningenaanbod aangewezen op de bestaande wijkcentra.

Regionale afstemming

Het woningbouwprogramma is regionaal afgestemd in Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (RAP). In het RAP is op basis van actueel onderzoek en de meest recente provinciale prognose, de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte beschreven, en is de plancapaciteit en een versnellingsbouwprogramma opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan de provinciale eis van regionale afstemming.

Regionale afstemming over dienstverlening is gelet op de omvang niet noodzakelijk. Er is sprake van een regionaal verzorgingsgebied (de functies zijn hoofdzakelijk ten behoeve van de nieuwe woningen en bedrijven binnen het plangebied).

Consequenties voor dit bestemmingsplan

Het bestemmingplan maakt binnen de bestemming 'Gemengd' diverse functies mogelijk. De ontwikkeling voldoet aan de eisen uit de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De functies passen binnen het geldende beleid en er is voldoende behoefte aan deze functies.

3.1.4 Luchthavenindelingbesluit     

De milieu- en veiligheidsregels voor Schiphol zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorende bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het Luchthavenindelingbesluit en Luchthavenverkeerbesluit. Het Luchthavenverkeerbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol.

Het Luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is hoofdzakelijk het Luchthavenindelingbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht.

Het Luchthavenindelingbesluit (LIB) is in november 2002 in werking getreden en is een besluit op basis van de Luchtvaartwet. Het LIB regelt welk gebied bestemd is voor gebruik als luchthaven en voor welk gebied om de luchthaven heen beperkingen gelden ten behoeve van de veiligheid en geluidsbelasting. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een "beperkingengebied" aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van: maximale bouwhoogten, vogel aantrekkende functies en toegestane functies.

Het LIB geeft regels voor gebruik en bestemming van de grond in deze gebieden. Op basis van het LIB kan de rijksoverheid beperkingen opleggen aan bouwinitiatieven in zones rondom de luchthaven Schiphol. Primaire doelen zijn:

  1. voorkomen dat het gebruik van de grond en de bebouwing op en rond Schiphol een gevaar zou kunnen vormen voor de veiligheid van het luchtverkeer;
  2. beperken van het aantal nieuwe en bestaande door vliegtuiggeluid gehinderde bewoners en gebruikers.

Het besluit tot wijziging van het LIB Schiphol in verband met wijziging van het beperkingengebied en de regels met het oog op de vliegveiligheid is met ingang van 4 november 2015 in werking getreden, de wijziging in verband met beperkingen geluid en externe veiligheid op 23 oktober 2017.

De laatste versie voorziet in twee wijzigingen, waarvoor ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt aangepast.

Ten eerste wordt een afwegingsgebied voor externe veiligheid en geluid in het LIB opgenomen (nu bekend als het '20Ke-gebied'). In dit gebied mogen gemeenten op basis van een eigen integrale afweging omgevingsvergunningen afgeven voor de bouw van nieuwe woningen binnen het bestaand stedelijk gebied. Buiten het bestaand stedelijk gebied blijven nieuwe woningbouwlocaties niet toegestaan.

Ten tweede worden de ruimtelijke regels over externe veiligheid en geluidhinder verduidelijkt en vereenvoudigd. Met deze wijzigingen krijgen gemeenten meer eigen afwegingsruimte en verantwoordelijkheid voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Consequenties voor dit plan

Het voorliggende bestemmingsplangebied is gelegen binnen het beperkingengebied ten aanzien van maximale bouwhoogten. Op grond van het Luchthavenindelingbesluit (geconsolideerde versie 1 januari 2018) geldt hier een maximum bouwhoogte van 146 meter en radartoetshoogte 76 meter, gemeten vanaf het peil van Schiphol (-4,0 meter NAP). De maximale bouwhoogte die in dit bestemmingsplan is toegestaan, is 22,5 meter. Dit blijft ruim onder de 146 meter. Er wordt voldaan aan de eisen uit het Luchthavenindelingbesluit.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050     

De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie wil balans tussen economische groei en leefbaarheid. Dit betekent dat in heel Noord-Holland een basiskwaliteit van de leefomgeving wordt gegarandeerd. Er zijn randvoorwaarden geformuleerd hoe om te gaan met klimaatverandering. De provincie ontwikkelt zoveel mogelijk natuurinclusief en met behoud van (karakteristieke) landschappen, clustert ruimtelijke economische ontwikkelingen rond infrastructuur en houdt rekening met de ondergrond.

In de visie zijn 5 bewegingen met ontwikkelprincipes beschreven voor de ontwikkeling van de leefomgeving.

  • Dynamisch schiereiland. Hierin is het benutten van de unieke ligging van Noord-Holland, te midden van water, leidend.
  • Metropool in ontwikkeling. Hierin wordt beschreven hoe de Metropoolregio Amsterdam steeds meer als één stad functioneert.
  • Sterke kernen, sterke regio’s, gaat over de ontwikkeling van centrumgemeenten die de gehele regio waarin ze liggen vitaal houden.
  • Nieuwe energie, benut de economische kansen van de energietransitie.
  • Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, staan het ontwikkelen van natuurwaarden en een economisch duurzame agrarische sector centraal.



De woningbouwbehoefte wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Nabijheid van functies is een belangrijk duurzaamheidsprincipe. Daarbij wordt in het ontwerp rekening gehouden met voldoende afvoermogelijkheden van (regen)water, voldoende groen in en om de stad, en optimale verkeersontsluiting met multimodale knooppunten.

Eén van de uitvoeringsprogramma’s onder de provinciale Omgevingsvisie is het Programma Natuurontwikkeling 2019-2023. In dit programma staat beschreven welke fysieke projecten de provincie uitvoert om de biodiversiteit in Noord-Hollland te vergroten en de Noord-Hollandse natuur- en cultuurlandschappen beleefbaar te maken voor bewoners en bezoekers van onze provincie.

Consequenties voor dit plan

Het bestemmingsplan heeft betrekking op een ontwikkeling binnen het stedelijk gebied. De ontwikkeling voorziet in een menging met functies en ligt ook in de nabijheid van andere voorzieningen. De ontwikkeling wordt duurzaam en natuurinclusief ontwikkeld. In de buitenruimte worden groene ruimtes aangelegd. De locatie is goed ontsloten voor auto en fiets. De gemeente spant zich in om het openbaar vervoer bij de locatie te optimaliseren. De ontwikkeling sluit hierdoor aan bij het provinciaal beleid.

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van en heeft geen invloed op Noord-Hollandse natuur.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Naar aanleiding van nieuwe wetgeving en/of provinciaal beleid wordt de PRV regelmatig aangepast. De laatste wijziging van de PRV is op 14 januari 2019 door Provinciale Staten vastgesteld. De gewijzigde PRV is op 1 februari 2019 in werking getreden.

Voorbeelden van onderwerpen, waar de PRV regels voor heeft opgesteld zijn:

  • Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om detailhandel uit te oefenen op een bedrijventerrein of kantoorlocatie;
  • Een bestemmingsplan kan voorzien in grootschalige( perifere) detailhandelsvestigingen;
  • Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen en stacaravans;
  • Voor de Ecologische Hoofdstructuur en Ecologische Verbindingszones geldt, o.a. dat in een bestemmingsplan geen nieuwe bestemmingen en regels worden opgenomen die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten.
  • Bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparing en inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie, biomassa.
  • Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.

Consequenties voor dit plan

Het bestemmingsplan voldoet aan de PRV. De ontwikkeling voldoet aan de eisen van duurzaam bouwen. Er worden onder meer zonnepanelen (pv-panelen) op de daken geplaatst. Hierdoor wordt voldaan aan de EPC-eis.

3.2.3 Provinciale Watervisie 2021 'Buiten de oevers' (2015)     

De Provinciale Watervisie 2021 'Buiten de Oevers' is vastgesteld op 15 september 2015 door Provinciale Staten. De watervisie is afgestemd met de Stroomgebiedbeheerplannen uit de Kaderrichtlijn Water. De Watervisie beschrijft de ambitie en kaders voor het regionale waterbeheer in Noord-Holland richting 2021 met doorkijk naar 2040. De Watervisie is integraal onderdeel van het strategisch omgevingsbeleid en heeft een directe relatie met de provinciale structuurvisie.

In de Watervisie richt de provincie zich op de thema's veilig, schoon en voldoende water en werkt die uit in doelstellingen voor onder andere veilige dijken en duinen, robuuste inrichting van het achterland, rampenbeheersing bij overstromingen, kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater, zoetwatervoorziening en het tegengaan van wateroverlast.

Consequenties voor dit plan

De Watervisie heeft niet direct consequenties voor het plangebied. Hoofdstuk 5 beschrijft hoe in het plangebied met de waterhuishouding wordt omgegaan.

3.2.4 Provinciale Woonvisie 2010-2020     

De provincie heeft op 25 mei 2010 de woonvisie 'Goed wonen in Noord-Holland' vastgesteld. De woonvisie beschrijft drie speerpunten:

  1. Afstemming vraag en aanbod. Het aanbod van woningen kan beter worden afgestemd op de behoeften die er zijn binnen een regio. Het gaat daarbij onder andere om de behoeften van doelgroepen zoals starters, jongeren, ouderen en zorgvragers.
  2. voorzieningen in de woonomgeving;
  3. duurzaamheid en transformatie.

De provinciale woonvisie komt voort uit de provinciale structuurvisie. Op basis van de woonvisie wil de provincie Noord-Holland samen met de gemeenten en corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd.

In de woonvisie wordt geconstateerd dat vooral in Amsterdam het woningtekort bovengemiddeld groot is. De gebrekkige doorstroming in Amsterdam, maar ook in de andere gebieden van Noord-Holland, zorgt voor problemen bij het vinden van geschikte woningen voor starters op de woningmarkt.

Consequenties voor dit plan

Het Cruquiuswerkgebied wordt getransformeerd naar een werk-woongebied. Hierdoor voorziet het plan ook in toevoeging van nieuwe woningen aan de Amsterdamse woningmarkt. Dit sluit aan bij het beleid uit de provinciale Woonvisie.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt.

3.3.2 Plabeka     

Het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka) is in 2005 opgericht. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. Er vindt regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

3.3.3 Uitvoeringsstrategie 2010-2040     

Het regionale werklocatiebeleid is vastgelegd in de Uitvoeringsstrategie Plabeka 2010-2040 'Snoeien om te kunnen bloeien'. Dit document is door de betrokken bestuurders uit de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op 23 juni 2011 vastgesteld. Ondanks de ingrepen, zoals afgesproken in de eerste Uitvoeringsstrategie 2007-2030, bleek uit de monitor dat er op de kantorenmarkt in de MRA nog steeds geen evenwichtige balans tussen vraag en aanbod gerealiseerd was. De leegstand bleef onverminderd hoog en de vraag naar kantoorruimte bleef achter bij de prognoses. Ook de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen bleek lager dan voorzien. Hierdoor is besloten de Uitvoeringsstrategie de actualiseren.

In de Uitvoeringsstrategie 2010-2040 zijn opnieuw afspraken gemaakt om in het planaanbod van kantoren en bedrijventerreinen te schrappen en worden verouderde bedrijventerreinen geherstructureerd en bestaande kantoren herontwikkeld tot duurzame kantoorconcepten of voor andere functies. Het resultaat van deze Uitvoeringsstrategie is dat in de MRA in totaal voor 1,9 miljoen m² planaanbod kantoren en 514 hectare planaanbod bedrijventerreinen worden geschrapt of uitgefaseerd tot na 2040.

Consequenties voor dit plan

Dit bestemmingsplan maakt een transformatie van industriegebied naar werk-woongebied mogelijk,waarbinnen diverse functies worden toegestaan. Het plan behoudt en creëert hierdoor voldoendegevarieerde ruimte en kwaliteit van werklocaties.

3.3.4 Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) voor de stadsregio Amsterdam     

Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) is vastgesteld door de Regioraad van het ROA op 14 december 2004. Het beschrijft de wijze waarop de stadsregio Amsterdam invulling wil geven aan het verkeer- en vervoerbeleid tot 2015. Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan is opgesteld binnen de ambities die de ROA-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn:

  • het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht;
  • het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners;
  • het zorgen voor een duurzame leefomgeving.

De mobiliteitsgroei wordt hierbij als gegeven geaccepteerd.

Consequenties voor dit plan

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van de huidige verkeersstructuur van het plangebied. De hoofdontsluiting wordt gevormd door de Cruquiusweg.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 en Koers 2025     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch Sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt de gemeente Amsterdam zichzelf regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen, efficiënter omgaan met energie en vervoer zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambities zijn om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, de haven en huidige bedrijventerreinen intensiever te gebruiken en ruimte te creëren voor waterberging.

verplicht

Afbeelding 3.3: Visiekaart Structuurvisie

Het stedelijk centrummilieu beperkt zich niet meer tot de historische binnenstad, maar rolt zich uit tot aan de ring A10. De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, sluiten aan bij de in de Structuurvisie geformuleerde opgave van transformatie en verdichting binnen de ring A10.

De 'Structuurvisie Amsterdam 2040' (2011) schetst in grote lijnen hoe de vraag naar bouwlocaties opgevangen kan worden. Hierin staat de ambitie woningen toe te willen voegen door 'verdichting' en 'transformatie'. Amsterdam groeit elk jaar met gemiddeld 11.000 inwoners.

Om deze groei mogelijk maken en de druk op de woningmarkt te verlichten is in het actieplan Woningbouw de ambitie geformuleerd om tot 2025 de bouw van 50.000 woningen binnen de stadsgrenzen mogelijk te maken, grotendeels door nieuwbouw en voor een gedeelte door transformatie.

Koers 2025 is vastgesteld door college van B&W in juni 2016 en operationaliseert de Structuurvisie en het actieplan Woningbouw in een ontwikkelstrategie voor de stad tot 2025. Koers 2025 gaat in op welke locaties en onder welke condities en voorwaarden gebiedsontwikkeling en woningbouw wenselijk zijn.

Consequenties voor dit plan

Bestemmingsplan Cruquius deelgebied 5 sluit aan bij de doelstellingen uit de Structuurvisie Amsterdam 2040 en de Koers 2025.

3.4.2 Woonagenda 2025     

Op 20 juli 2017 heeft de gemeenteraad de Woonagenda 2025 vastgesteld. Uit de prognose van de woningbehoefte en de woningvoorraad blijkt dat in 2025 het grootste tekort zit in de gereguleerde huurvoorraad: een voorraad van 39% terwijl 49% van de huishoudens behoefte heeft aan deze woningen. De voorraad middeldure huur groeit volgens de prognose naar 9%, waardoor de voorraad meer in de buurt komt van de behoefte (11%). Er is in algemene zin behoefte aan huurwoningen. De woonagenda 2025 zet concreet in op de betaalbaarheid van woningen in Amsterdam, waarbij de komende jaren substantieel wordt ingezet op de bouw van sociale huurwoningen en huurwoningen in het middensegment. Amsterdam wil een inhaalslag maken en vooral bouwen voor huishoudens met een inkomen tot 1,5 maal modaal. Het uitgangspunt voor nieuwe ontwikkelingen is: 40% sociale huur 40% middelduur en 20% dure huur en koop. Aan de hand van spelregels voor woningbouwprogrammering wordt per plangebied bepaald welk programma gerealiseerd wordt.

Consequenties voor dit plan

Met het plan wordt de bouw van 120 woningen mogelijk gemaakt, deels in de sociale sector. Aangezien de planvorming al enkele jaren loopt en er al eind 2016 / begin 2017 afspraken zijn gemaakt over het woningbouwprogramma, is in dit bestemmingsplan niet voorzien in de 40-40-20 regeling (40% sociaal, 40% middencategorie en 20% duur) voor nieuwe woningbouwontwikkelingen. Conform spelregel 3, zijn er reeds contractuele afspraken gemaakt welke zijn vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst en anterieure overeenkomst. Op grond van het voorgaande is het voorliggende bestemmingsplan in lijn met de geldende stedelijke kaders opgesteld.

3.4.3 Huisvestingsverordening 2020     

Met ingang van 1 januari 2020 geldt de Huisvestingsverordening 2020. Hierin zijn regels opgenomen over de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Onderscheid bestaat tussen zelfstandige woonruimte, onzelfstandige woonruimte en bedrijfsmatig gebruik van een deel van de woonruimte, bijvoorbeeld ten behoeve van bed & breakfast. Sturen op de samenstelling van de woonruimtevoorraad is primair van belang omdat het woningaanbod dient aan te sluiten op de vraag en behoefte van huishoudens van verschillende samenstellingen aan woonruimte. Tussen de wijze van bewoning en/of het gebruik van te onderscheiden typen woonruimte bestaan verschillen. Bewoning door een gezinshuishouden is bijvoorbeeld anders dan het gebruik van een woonruimte met een gemeenschappelijke ruimte, die voor het overige verkamerd wordt verhuurd aan een aantal eenpersoonshuishoudens. De verschillende typen bewoning hebben naar hun aard één meer of minder intense ruimtelijke uitstraling. Voor het gedeeltelijk gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast geldt dat dit meer effect op de omgeving heeft dan bewoning zonder dit nevengebruik.  

Wanneer de rechthebbende een zelfstandige woonruimte verkamerd wil verhuren (ook wel  omzetting genoemd), of in de woonruimte een bed & breakfast wil exploiteren, dan is op grond van de Huisvestingsverordening 2020 een omzettingsvergunning nodig voor verkamering respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast nodig. Wanneer verlening van de gevraagde vergunning, die een wijziging in de woonruimtevoorraad teweeg brengt, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders leidt tot een aantasting van de leefbaarheid ter plaatse, bijvoorbeeld omdat de concentratie van verkamerde woningen ter plaatse te groot wordt geoordeeld, kan de op grond van de Huisvestingsverordening benodigde vergunning om die reden worden geweigerd. Datzelfde kan zich voordoen bij een concentratie van bed & breakfast exploitatie. 

Met ingang van 1 april 2020 gaat op grond van de Huisvestingsverordening 2020 voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast een quotumstelsel gelden. Dit betekent dat er verdeeld over 99 wijken in de stad is vastgesteld hoeveel omzettingsvergunningen voor kamergewijze verhuur alsmede hoeveel onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast er maximaal kunnen worden verleend. Bij het bepalen van die quota is de aanvaardbaarheid voor het woon- en leefklimaat betrokken.

In geval van omzetting (verkamering) zijn naast het maximale aantal te verlenen vergunningen in het Huisvestingsbeleid stringente regels vastgelegd die toezien op een nadere spreiding van verkamerde verhuur binnen buurten en wijken, en te grote concentraties binnen een buurt of wijk worden voorkomen. Ook geldt de eis dat een kamer niet door meer dan één volwassene mag worden bewoond. Het samenstel van voorwaarden vormen een nadere borging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De afdeling Verkeer en Openbare ruimte van de gemeente heeft beoordeeld dat bij deze regeling geen sprake zal zijn van zodanige toename van de parkeerdruk of behoefte aan fietsparkeerplekken dat dit vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar zou zijn.

Het exploiteren van een bed & breakfast, waarvoor een onttrekkingsvergunning noodzakelijk is, kan overlast, drukte, afvalproblematiek en lokale overheersing van toeristenwinkels binnen het winkelaanbod met zich meebrengen. Omwonenden van een bed & breakfast worden het hele jaar door geconfronteerd met arriverende en vertrekkende gasten (rolkoffers) en mogelijk overlast van toeristen in hun directe woonomgeving vanwege een ander dag-nachtritme. Met de wijkquota is nadrukkelijk ook een ruimtelijke sturing beoogd over de 99 wijken in de stad en niet alleen de bescherming van de woningvoorraad. De onttrekkingsvergunningen ten behoeve van bed & breakfast zullen voor maximaal acht jaar worden afgegeven. 

De wijkquota zorgen ervoor dat de extra druk die van omzetting van een zelfstandige naar meerdere onzelfstandige woonruimten (verkamering) alsmede gebruik van woonruimte ten behoeve van bed & breakfast uitgaat op het woon- en leefklimaat niet onevenredig zal zijn. Aldus beschermt het in de huisvestingsregels vastgelegde afwegingskader voor omzetting en onttrekking ten behoeve van bed & breakfast het belang van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voldoende. Een nadere ruimtelijke afweging voegt hieraan niets toe.  

De regels over woonruimtevoorraad als vastgelegd in de Huisvestingsverordening 2020 hebben betrekking op de bestaande woonruimtevoorraad. Wanneer in geval van nieuwbouw of transformatie direct voor kamerverhuur wordt opgericht of woonruimte wordt vergund en gerealiseerd met het oog op exploitatie als bed & breakfast, is dit toegestaan zonder omzettings- respectievelijk onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. In dat geval worden de ontwikkelingen niet in mindering gebracht op de op basis van de Huisvestingsverordening vastgelegde wijkquota. Hierdoor neemt de grip op de samenstelling van de woonruimtevoorraad en sturing op leefbaarheid af. Door in de regels van het bestemmingsplan alleen de zelfstandige woonruimte als rechtstreeks recht toe te staan, wordt dit tegengegaan. Realiseren van onzelfstandige woonruimte en woonruimte met faciliteiten voor bed & breakfast zijn geen directe rechten.

De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan niet worden gebruikt gelijktijdig met een omgevingsvergunning om een woongebouw op te richten of een gebouw te transformeren naar woonruimte. Dat volgt uit de voorwaarde dat de vergunningen slechts worden verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of verordening is verleend. Dit impliceert immers dat een dergelijke vergunning is vereist. Die vergunning is niet vereist, wanneer reeds eerder de juridisch-planologische toestemming voor een andere gebruik van de woning dan als zelfstandige woonruimte bestond. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan daarom uitsluitend worden ingezet nadat eerst een zelfstandige woonruimte is opgericht. Na oprichting behoort de woonruimte tot de bestaande voorraad. Wanneer de wens bestaat deze verkamerd te verhuren of een bed & breakfast te gaan exploiteren, is vervolgens een vergunning op grond van de Huisvestingwet en/of -verordening nodig. Deze vergunning wordt verleend als aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, waaronder een toets aan het beschikbare quotum. De ontwikkeling wordt op het quotum in mindering gebracht. Het woon- en leefklimaat is als hierboven uiteengezet in dit afwegingskader voldoende geborgd. De omgevingsvergunning voor afwijken kan daarom volgen op de omzettingsvergunning of onttrekkingsvergunning ten behoeve van bed & breakfast. De binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voorziet er tevens is dat de afwijkvergunning en de onttrekkingsvergunning voor bed & breakfast voor wat betreft de geldigheidsduur worden gelijkgeschakeld. 

De situatie kan voordoen dat een aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend waarbij toestemming wordt gevraagd om direct bij oprichting of direct bij omzetting onzelfstandige woonruimten, of bed & breakfastfaciliteiten te realiseren. Als gezegd is dan geen vergunning op grond van de Huisvestingswet- of verordening benodigd en kan als gevolg daarvan de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid niet worden gebruikt. Dan kan wel buitenplans vergunning worden verleend. Wel is het noodzakelijk om het al dan niet verlenen van de gevraagde (buitenplanse) afwijkvergunning in het kader van de toets aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat af te stemmen op de overige ontwikkeling van verkamering respectievelijk bed & breakfast in de betreffende buurt of wijk.  

Short stay 

Het gebruik van woningen ten behoeve van short stay is niet toegestaan. Short stay is het tijdelijk gebruik van een woonruimte ten behoeve van ‘kort wonen’. Het tijdelijke gebruik betreft een periode van minimaal zeven nachten en maximaal zes maanden, en is geen wonen in de gewone betekenis van het woord. Dit was tot 2016 een methode om in Amsterdam expats te faciliteren. Het beleid hieromtrent was ingezet vanuit Huisvestingsregels. Tot aan vastgelegde maxima in buurten kon een onttrekkingsvergunning voor tien jaar worden verleend ten behoeve van short staygebruik. Short stay wordt niet meer gezien als wenselijke vorm van gebruik van woonruimte.

Consequenties voor dit plan

De opgenomen gebruiksregels en daarbij behorende begripsbepalingen zijn afgestemd op het (nieuwe) huisvestingsbeleid. In dit bestemmingsplan zijn gelet op het gestelde ten aanzien van short stay zijn hierover dan ook geen regels opgenomen. 

3.4.4 Ruimte voor de economie van morgen     

Amsterdam staat nu met de nieuwe groeistrategie Koers 2025 aan de vooravond van een nieuwe stedelijke groeispurt. De komst van meer woningen en inwoners biedt kansen voor het versterken van Amsterdam als aantrekkelijke (internationale) vestigingsplaats. Naast woningen en voorzieningen zoals internationale scholen heeft Amsterdam ook ruimte nodig om nieuwe economische groei te faciliteren. Koers 2025 wijst daarbij in algemene zin op kansen in stadsstraten, op multimodale knooppunten, gemengde woon-werkwijken, de haven en bedrijventerreinen.

De opgave is om bij de nieuwe groei van Amsterdam aan te sluiten bij de vestigingsbehoefte van de groeiende kennis- en innovatie economie. Deze vraagt om specifieke gemengde stedelijke werkmilieus. De economische potentie van nieuwe wijken en de mate waarin economische menging succesvol kan zijn, is afhankelijk van de netwerkverbondenheid, dichtheid, de aanwezigheid van economische dynamiek, bereikbaarheid voor werknemers en logistiek en de woon-werkbalans. Hieronder een onderscheid tussen diverse werkmilieus. Het plangebied is aangemerkt als productieve wijk.

verplicht

Afbeelding 3.4 Kansenkaart 'Ruimte voor de economie van Morgen'

Productieve wijken

Productieve wijken zijn woon-werkwijken waarbij de economische mix voornamelijk bestaat uit bedrijfsruimte die geïntegreerd wordt in het woonmilieu. Integratie van bedrijven in woonwijken is nodig om ondernemerschap voor de stad behouden, omdat veel binnenstedelijke bedrijventerreinen de komende jaren worden omgezet naar woningen. Integratie van bedrijven in woonwijken is overigens niet nieuw. Het grootste deel van Amsterdam tot en met de gordel van de negentiende eeuw, is gebouwd zonder een sterke fysieke scheiding tussen werken en wonen. Nieuwe productieve wijken keren terug naar dit principe, waarin ruimte is voor bestaande bedrijvigheid zoals ambachten, lokale productie, maar ook nieuwe opkomende productiemethoden zoals 3D-printers en ander vormen van kleinschalige smart-industry.

Consequenties voor dit plan

Er worden in dit plangebied bedrijfsruimten mogelijk gemaakt op de begane grond. Het betreffen creatieve bedrijven én andere kleinschalige bedrijvigheid.

3.4.5 Nota Parkeernormen Auto (juni 2017)     

De Nota Parkeernormen Auto stelt de nieuwe parkeernormen voor auto's vast voor nieuwbouw en transformatieprojecten in de stad. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam grenzen stelt aan het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte. De nieuwe parkeernormering levert een bijdrage aan de regulering van het aantal geparkeerde auto's op straat.

De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het oude beleid zijn:

  • De verplichte minimumparkeernorm voor sociale woningbouw komt te vervallen.
  • De verplichte minimumparkeernorm voor vrije sectorwoningen wordt lager. Waar in het oude beleid  een minimumverplichting geldt van 0,6 tot 1 parkeerplaats per woning is het voorstel dit terug te brengen naar 0,3 tot 0,6 parkeerplaats per woning.
  • Er komt in de hele stad een maximumparkeernorm van 1 parkeerplaats per woning. Nu geldt in grote delen van de stad geen maximumparkeernorm.
  • De verplichte minimumparkeernorm voor kantoren komt te vervallen.

Consequenties voor dit plan

De plannen die in voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt voldoen aan het parkeerbeleid.

3.4.6 Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (maart 2018)     

De Nota Parkeernormen Fiets en Scooter (vastgesteld 14 maart 2018) verplicht nieuwe niet-woonfuncties zoals kantoren, horeca, onderwijsinstellingen en uitgaansgelegenheden om voldoende en goede parkeervoorzieningen voor de fiets op eigen terrein te realiseren. De parkeervoorzieningen zijn bestemd voor de eigen werknemers en bezoekers die langer dan 1,5 uur willen parkeren. Voor scooters zijn er richtlijnen opgenomen. Of dat ook bindend beleid wordt hangt af van hoe de omvang van het scooterverkeer zich de komende 2 jaar ontwikkelt.

De sterke groei van het fietsverkeer en het toenemende scootergebruik leiden tot steeds meer geparkeerde fietsen en scooters in de openbare ruimte. Met de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter worden parkeervoorzieningen voor fiets en scooter op nieuwe locaties van o.a. kantoren, onderwijs, horeca- en uitgaansgelegenheden op eigen terrein ingevuld. Dat draagt bij de kwaliteit van de openbare ruimte, een rustiger straatbeeld en meer ruimte voor voetgangers, groen en verblijfsplekken.

Consequenties voor dit plan

De plannen die in voorliggend bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt voldoen aan het parkeerbeleid voor fiets en scooter.

3.4.7 Agenda duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam' (maart 2015)     

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. In 2020 kent Amsterdam 20% meer duurzame energie en 20% minder energiegebruik.

Concrete plannen zijn er voor energiebesparing en het versneld aardgasloos maken van de stad. De markt wordt uitgedaagd om nog duurzamer te bouwen. Verdere stimulering van elektrisch vervoer, slimme distributie en de uitbreiding van de milieuzone moet de lucht in de stad gezonder maken. Dit staat in de agenda duurzaamheid 'Duurzaam Amsterdam', die de gemeenteraad op 11 maart 2015 heeft vastgesteld.

Consequenties voor dit plan

Het plan sluit zo veel mogelijk aan bij de duurzaamheidsambities van de stad Amsterdam, door onder andere gebruikte maken van duurzame energie.

3.4.8 Detailhandelsbeleid 2018-2022     

Op 20 december 2017 heeft gemeenteraad het detailhandelsbeleid Amsterdam 2018-2022 vastgesteld. Het beleid richt zich op 'sterke winkelgebieden in een groeiende stad', waar de bewoners hun dagelijkse boodschappen op redelijke afstand van de woning kunnen doen en er meerdere interessante winkelgebieden zijn om te winkelen, ook buiten de binnenstad. De inzet is niet gericht op losstaande winkels, maar op clustering van het winkelaanbod in winkelgebieden. Winkels in dagelijkse artikelen worden in stadsstraten geclusterd rondom supermarkt(en). In de straten die een belangrijke verbindende functie hebben tussen delen van de stad, de stadsstraten, worden winkels geclusterd zodat er een duidelijk boodschappencentrum is en winkels niet overal verspreid zitten. Buiten het winkelcluster in de stadsstraat, is er een mix aan functies zoals dienstverlenende bedrijven, horeca, kantoren naast winkels toegestaan.

Consequenties voor dit plan

Dit bestemmingsplan maakt geen zelfstandige detailhandel mogelijk.

3.4.9 Erfgoed voor de stad (juni 2016)     

Amsterdam is permanent in verandering en ontwikkeling. Erfgoed is een bron van inspiratie en een drijvende kracht bij die ontwikkeling: monumentale gebouwen en archeologische vindplaatsen, maar ook tradities en verhalen bepalen de identiteit en de kwaliteit van de bestaande stad. Omgekeerd dankt erfgoed haar voortbestaan aan verandering en groei. Actuele ontwikkelingen in

de economie en het verkeer, in het wonen, de culturele sector, het onderwijs en het sociale domein zijn bepalend voor de toekomst van zowel het materiële als het immateriële erfgoed. Nieuwkomers en zittende bewoners, jonge starters en gevestigde (internationale) bedrijven zoeken steeds opnieuw passende ruimte in de stad. En zorgen voor een vitale mix van wonen, werken en recreëren in de bijzondere buurten en monumentale gebouwcomplexen van Amsterdam.

In de Erfgoedagenda worden de hoofdlijnen, aandachtspunten en acties voor de komende jaren uiteengezet. Rode draad is het optimaal inzetten van erfgoed bij de transformatie en groei van de stad.

Consequenties voor dit plan

Binnen het plangebied bevindt zich een behoudenswaardig object, namelijk de laad- en loskraan. De bestaande ruimtelijke kwaliteiten en cultuurhistorische waarden, bepalend voor de identiteit van een gebied, vragen erom te worden ingezet als bron van inspiratie bij ontwikkeling en transformatie. In dit kader wordt de laad- en loskraan met behoud van de karakteristieke hoofdvorm herbouwd binnen het deelgebied Kop van Cruquius. Mochten restauratie en het toekomstig onderhoud niet passend zijn (ruimtelijk dan wel financieel), wordt overwogen een kunstobject te plaatsen dat refereert aan de aanwezigheid van de laad- en loskraan in het verleden.

Hoofdstuk 4 Milieuaspecten     

In dit hoofdstuk worden de relevantie milieuaspecten beschreven. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod.

4.1 Algemene beoordeling milieueffecten (m.e.r.)     

Doel van de voorgenomen ontwikkeling is het realiseren van nieuwbouw voor woningen en commerciële functies en de herontwikkeling van bestaande karakteristieke panden tot woningbouw. In het kader van het voorbereiden van het bestemmingsplan voor deze ontwikkeling dient te worden beoordeeld of voor dit project een mer(beoordelings)plicht geldt.

4.1.1 Kader     

Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is het noodzakelijk om ten behoeve van een bestemmingsplan dat kaderstellend is voor, of een besluit neemt over, projecten met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu een milieueffectrapportage te doorlopen. Bijlage C van het Besluit m.e.r. geeft de aard van de projecten en de omvang waarvoor een milieueffectrapportage dient te worden opgesteld. Van projecten genoemd in bijlage D Besluit m.e.r. moet per geval worden gekeken of zij tot negatieve effecten voor het milieu kunnen leiden. Hierbij geldt sinds de aanpassing van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 de omvang als richtwaarde en niet als absolute drempelwaarde. Daarom is voor in kolom 1 van bijlage C en D genoemde activiteiten altijd de toets noodzakelijk of sprake is van een project met belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Deze toets dient in dat geval plaats te vinden aan de hand van de criteria van Bijlage III, van de EU-richtlijn m.e.r. De hoofdcriteria waaraan moet worden getoetst zijn: kenmerken van de projecten, plaats van de projecten en kenmerken van het potentiële effect. Het mag duidelijk zijn dat wanneer een project ruim beneden de omvang uit de bijlage van het Besluit m.e.r. blijft, deze beoordeling beknopt kan zijn.

4.1.2 Plangebied     

Op basis van de omvang van het programma en functies/activiteiten zoals is omschreven in hoofdstuk 2 is bepaald of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

De relevante voorgenomen ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt betreft:

  • circa 120 woningen;
  • creatieve bedrijven/dienstverlening/maatschappelijke functies.

Op basis van toetsing aan het Besluit m.e.r. is sprake van 'activiteiten' (= voorgenomen programma dat het bestemmingsplan mogelijk maakt) die worden genoemd in kolom 1, van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Categorie D11.2). Van een directe merplicht is geen sprake. Het bestemmingsplan maakt niet meer ruimte voor bedrijven mogelijk dan het nu vigerende bestemmingsplan. Het aantal woningen en het bedrijfsoppervlak blijft hierdoor onder de in het besluit genoemde drempelwaarden.

Gezien het feit dat het aantal woningen en het bedrijfsoppervlak dat wordt mogelijk gemaakt lager is dan de drempelwaarden en dat voor deze activiteit een besluit wordt voorbereid heeft tot gevolg dat het gezag moet beoordelen of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, als gevolg van de activiteiten, kunnen worden uitgesloten. Om de beoordeling uit te kunnen voeren moet voor de voorgenomen activiteiten (= voorgenomen ontwikkeling) een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Aangezien er in het Cruquiusgebied meer ontwikkelingen plaatsvinden (op basis van de spelregelkaart), is in de m.e.r.-beoordeling het gehele te transformeren Cruquiusgebied beschouwd.

Indien belangrijke nadelige gevolgen kunnen worden uitgesloten, wordt dit in het ruimtelijk besluit gemotiveerd. Indien belangrijke nadelige gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, dient een m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd volgens de procedurele stappen die zijn opgenomen in paragraaf 7.6 Wet milieubeheer (deze stap kan ook worden overgeslagen indien direct besloten wordt een MER-procedure te doorlopen).

4.1.3 Conclusie     

Voor het gehele te transformeren Cruquiusgebied is een m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 3 Aanmeldingsnotitie mer-beoordeling Cruquiusgebied). Samengevat kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige milieuhygiënische effecten zijn. Er hoeft daarom geen m.e.r.-procedure voor de transformatie van het Cruquiusgebied te worden doorlopen. Burgemeester en wethouders hebben hierover op 18 augustus 2020 een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen.

4.2 Milieuzonering bedrijven     

4.2.1 Kader     

Bedrijven zijn milieubelastende bestemmingen die hinder ten opzichte van milieugevoelige bestemmingen (waaronder wonen) kunnen veroorzaken. Om deze hindersituaties te voorkomen dient bij een bestemmingsplan(wijziging) waarin milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen in elkaars nabijheid mogelijk worden gemaakt in principe uit te worden gegaan van scheiding van functies. Daartoe zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering (2009; hierna te noemen: VNG-brochure) richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor verschillende functies aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer fijne afstemming voor de voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer. De VNG-brochure vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden, waar gemotiveerd kan worden afgeweken. Wel is uit vaste jurisprudentie gebleken dat de Raad van State in het kader van “goede ruimtelijke ordening” toetst aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie en bij het afwijken hiervan aan de onderliggende motivering.

Deze richtafstanden in de VNG-brochure zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor andere gebieden, zoals drukke woonwijken, gemengde gebieden en landelijke gebieden. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.

Om gevoelige bestemmingen in het plangebied toe te kunnen staan, moet niet alleen rekening worden gehouden met de milieuhinder veroorzaakt door reeds bestaande bedrijven, maar ook met de te verwachten milieuhinder van de nieuwe toegestane functies in het plangebied. Cruquius deelgebied 5 krijgt een gemengde functie (gemengd gebied), zonder fysieke scheiding van wonen en andere, mogelijk hinder veroorzakende functies.

Een indicatie van richtafstanden bij verschillende bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.

Milieucategorie   Rustige woonwijk   Gemengd gebied  
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Tabel 4.1 Richtafstanden bedrijven rustige woonwijk / gemengd gebied

Kwalificatie gebied

De omgeving van het plangebied en het plangebied zelf, is aan te merken als 'gemengd gebied'. Daarom kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verlaagd worden zonder dat dit ten koste gaat van een goed woon- en leefklimaat.

In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aan- of inpandig aan woningen grenzen. Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG-handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.

Functiemenging

Binnen de gebieden met de bestemming 'Gemengd' kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op vrij korte afstand gesitueerd worden. De richtafstanden die behoren bij de 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' uit de VNG-brochure zijn echter niet toepasbaar. De bij de regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging hanteert geen richtafstanden, maar de categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn. Hieronder volgt een beschrijving van de categorieën.

categorie A

Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.

categorie B

Activiteiten die in gebieden met functiemenging kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.

categorie C

De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

Voor de bestemming 'Gemengd' is een functiemengingslijst opgenomen met de categorieën A en B. Dit zijn hoofdzakelijk ambachtelijke bedrijven. Categorie C is niet opgenomen vanwege de extra verkeersaantrekkende werking.

4.2.2 Plangebied     

Dit bestemmingsplan maakt de vestiging van gevoelige functies in de nabijheid van het industriegebied Cruquius mogelijk. In het industriegebied zijn op basis van het bestemmingsplan 'Cruquius' bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 4.1.

Daarnaast staat het bestemmingsplan binnen het plangebied creatieve bedrijvigheid toe.

In het uitgevoerde onderzoek Bedrijven en milieuzonering (Bijlage 4 Bedrijven en milieuzonering) is onderzocht of er ter plaatse van de geplande woningbouw en de woningbouw in de omgeving sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en of de omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden geschaad.

Effecten creatieve bedrijvigheid in plangebied op woningbouw

Voor de toegelaten bedrijven in het plangebied wordt de systematiek van functiemening toegepast. De Lijst van toegelaten bedrijven is als bijlage bij de regels gevoegd.

Creatieve functies vallen onder categorie A wat inhoudt dat deze activiteiten weinig milieubelastend zijn voor hun omgeving en dat deze activiteiten aanpandig aan woningen uitgevoerd kunnen worden. Hierbij zijn de eisen uit het Bouwbesluit voor scheidingen tussen wonen en bedrijven toereikend.

De functies wonen en creatieve bedrijvigheid zijn in het plangebied toelaatbaar. Ten aanzien van de bestaande bedrijven heeft het bestemmen van deze functies geen belemmerende werking, omdat de omliggende bedrijven geen gevoelige bestemmingen betreffen en daarom geen speciale bescherming genieten.

Effecten woningbouw in plangebied op omliggende bedrijven

Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Cruquius' hebben de bedrijven in de omgeving van het plangebied de bestemming Bedrijf, waarbij bedrijven tot categorie 4.1 zijn toegestaan. Enkele bedrijven hebben via een maatbestemming een hogere categorie toegekend gekregen. Bij bedrijven met categorie 4.1 geldt op basis van gemengd gebied een richtafstand van 100 m tot gevoelige functies. Bij categorie 5.2 geldt een afstand van 500 meter en bij categorie 4.2 geldt 200 m.

De volgende bedrijfsbestemmingen / bedrijven zijn relevant:

Metaal Magnus International (cat. 5.2 bedrijf) Aangekocht tbv transformatie
Bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier
Kapteijn
Afvalpunt Cruquiusweg (oost)

Daarnaast zijn er ook aan de overzijde van het water bestaande bedrijven gelegen.

verplicht

Afbeelding 4.1 Bestaande bedrijven omgeving plangebied

De nieuwe woningen liggen in het algemeen op voldoende afstand van de bestaande bedrijvigheid. Alleen bij het bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier is de woningbouw binnen de richtafstand gelegen en is woningbouw zonder nadere afweging en/of maatregelen niet zonder meer mogelijk.

Uit het onderzoek blijkt dat de feitelijke bedrijvigheid niet wordt belemmerd. Deze heeft een lagere milieucategorie dan maximaal volgens het bestemmingsplan toelaatbaar is. De (voormalige) bedrijvigheid op het oostelijk deel van het Cruquiusgebied is reeds verdwenen of verdwijnt op korte termijn. Er zijn hier bestemmingsplannen voor woningbouw in procedure of in voorbereiding.

Voor de locaties met een bedrijfsbestemming waar categorie 4.1 bedrijven zijn toegestaan en die ook in de toekomst zullen blijven bestaan en waarvoor geldt dat nu woningbouw wordt mogelijk gemaakt binnen de richtafstand van 100 m, dient een nadere afweging te worden gemaakt. Uit het onderzoek (zie bijlage 4) is op te maken dat het bij voorliggend bestemmingsplan gaat om de locatie van het Bedrijfsverzamelgebouw Cruquiuskwartier (Cruquiusweg 109-111). In de huidige situatie wordt de bedrijvigheid op deze locatie aangemerkt als (milieu)categorie 1. Bij toekomstige ontwikkelingen in dit transformatiegebied dient evenwel rekening te worden gehouden met planmaximalisatie, dat wil zeggen met het gegeven dat hier bedrijvigheid van (milieu)categorie 4.1 is toegestaan.

Van belang hierbij is op te merken dat het een richtafstand betreft, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Geluid is bij de bedrijfsactiviteiten vaak de bepalende factor voor de aan te houden afstand. Met akoestisch onderzoek kan worden aangetoond of een kortere afstand acceptabel is. Daarbij kan veelal door toepassing van technische (geluid)maatregelen aanwezige nadelige effecten (grotendeels) worden weggenomen. Met maatwerk kan een goede ruimtelijke ordening worden gewaarborgd.

De diverse omliggende bedrijven van de planlocatie zijn beoordeeld op het maatgevende aspect geluid.

Uit het akoestisch onderzoek naar industrielawaai (Bijlage 5 Akoestisch onderzoek) blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden. Doordat in de berekeningen al een extra toeslag is aangehouden op de huidige berekende waarde is in een groei van de bedrijven voorzien. Dit is de motivering om te veronderstellen dat de bestaande bedrijven die weliswaar in de huidige situatie vallen in categorie 1 ook niet in hun (potentiële) bedrijfsvoering (maximaal categorie 4.1) worden belemmerd.

4.2.3 Conclusie     

Met het wijzigen van de huidige bestemming 'Bedrijf - 3' die van toepassing is op de planlocatie naar de bestemming 'Gemengd' waarmee wonen, (creatieve) bedrijven, maatschappelijke functies en dienstverlening worden mogelijk gemaakt, voorziet het plan met het treffen van maatregelen in een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De planontwikkeling leidt niet tot onevenredige beperkingen van de planologische mogelijkheden voor de aanwezige bedrijven in de omgeving.

4.3 Luchtkwaliteit     

4.3.1 Kader     

Wet luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Omdat titel 5.2 handelt over luchtkwaliteit staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in amvb's en ministeriële regelingen. De nieuwe wetgeving kent een dubbele doelstelling:

  • De overheid wil een belangrijke impuls geven aan het treffen van maatregelen zodat in ons land de Europese normen worden gehaald;
  • De overheid wil er ook voor zorgen dat er meer mogelijkheden zijn om projecten door te laten gaan. Dat was nodig om dat in het verleden veel plannen door de rechter werden stilgelegd vanwege het niet halen van de normen.

Een belangrijk verschil met het vervallen besluit luchtkwaliteit 2005 is dat de nieuwe regelgeving geen directe en harde koppeling meer kent tussen besluiten en grenswaarden. Deze is vervangen door een meer flexibele toetsing of koppeling tussen (ruimtelijke) besluiten en de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Voor projecten die wel in betekenende mate bijdragen aan de concentratie is het nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) relevant.

Een bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer als het bestemmingsplan niet leidt tot een overschrijding of een verdere overschrijding van de normen.

AMvB en Regeling niet in betekende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Een verslechtering van maximaal 3% komt overeen met een nieuwbouwproject van 1.500 woningen. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL.

De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Deze AMvB is gelijktijdig met het NSL in werking getreden. NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 

Op 1 maart 2006 is de gemeenteraad akkoord gegaan met het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam 2005. Dit actieplan kent als doel het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. De drie centrale uitgangspunten van dit actieplan zijn:

  • Het beschermen van de gezondheid van mensen staat centraal.
  • Amsterdam houdt vast aan het concentratiebeleid ten aanzien van het hoofdnet auto.
  • Amsterdam houdt vast aan het beleid met betrekking tot de compacte stad.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam vloeit voort uit de verplichting die is opgenomen in het landelijke Besluit luchtkwaliteit (2005). Ingegeven door aspecten van de volksgezondheid stelt dit besluit, op grond van een Europese richtlijn, voor verschillende stoffen normen voor maximale concentraties in de buitenlucht. Burgemeester en Wethouders moeten op grond van het Besluit luchtkwaliteit jaarlijks de stedelijke luchtkwaliteit inventariseren. Indien daaruit blijkt dat er sprake is van knelpunten, hetgeen in Amsterdam het geval is, moeten Burgemeester en wethouders op grond van het Besluit luchtkwaliteit een actieplan opstellen dat gericht is op het aanpakken van de geïdentificeerde knelpunten. Dit actieplan is vastgesteld door het College op 24 januari 2006.

Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit Amsterdam

Het college stelt voor aan de raad om een aanvullend toetsingskader bij de Structuurvisie vast te stellen. In de Structuurvisie staan de ruimtelijke ambities van de gemeente tot 2040. De 'richtlijn gevoelige bestemmingen' en het 'afwegingskader verkeerstromen in relatie tot gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit' zijn in de Structuurvisie benoemd als onderwerpen waarvoor een aanvullend toetsingskader zal worden vastgesteld. Met deze raadsvoordracht wordt daaraan voldaan. Het effect is dat de richtlijn en het afwegingskader stadsbrede werking krijgen waardoor in heel Amsterdam bij nieuwbouw of het opnieuw in gebruik nemen van 'gevoelige bestemmingen' (zoals ziekenhuizen, scholen en kinderdagverblijven) in de buurt van drukke verkeersstromen eerst advies van GGD moet worden gevraagd. Het college heeft ingestemd met het 'afwegingskader verkeersstromen in relatie tot de gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit'. Het afwegingskader hoort bij de in 2010 vastgestelde 'richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit'. De richtlijn en het afwegingskader zorgen ervoor dat in de zones langs wegen waar een slechte luchtkwaliteit heerst niet zomaar nieuwe bebouwing en nieuw gebruik voor kwetsbare groepen ontstaan.

4.3.2 Plangebied     

In het kader van een nieuw bouwplan dient beoordeeld te worden of er voldaan wordt aan de wettelijke luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (Wm). Daartoe is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd voor het de herontwikkeling van het gehele Cruquiusgebied (Bijlage 6 Luchtkwaliteit).

In het rapport is aangegeven dat het Cruquiusgebied niet onder het NSL valt en gezien de aard en omvang van de totale ontwikkelingen in het gebied is geen toetsing uitgevoerd aan het NIBM-criterium.

verplicht

Afbeelding 4.2 Onderzoeksgebied luchtkwaliteit

Uit metingen en berekeningen van het LML en PBL (onder andere de Grootschalige Concentraties Nederland (GCN)) en het NSL blijkt dat in Nederland alleen nog lokaal sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarde voor de stoffen NO2 en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor overige luchtverontreinigende stoffen worden reeds geruime tijd en nagenoeg overal in Nederland gerespecteerd. (Zeer) fijn stof en NO2 zijn daarmee de meest relevante stoffen in het kader van de beoordeling van de gevolgen voor de luchtkwaliteit. In het onderzoek is de gedetailleerde analyse van de luchtkwaliteit derhalve beperkt tot (zeer) fijn stof en NO2.

De gehanteerde grenswaarden per stof zijn samengevat in onderstaande tabel.

verplicht

Tabel 4.2 Grenswaarden luchtkwaliteit

Resultaten

Bij het bepalen van de concentraties in het onderzoeksgebied zijn zowel de bijdragen van wegverkeer, scheepvaartverkeer als bedrijfsgebonden emissies betrokken. Door de bijdrage van deze bronnen op te tellen bij de ter plaatse heersende achtergrondconcentraties, wordt inzicht gegeven in de totale concentratie niveaus in het onderzoeksgebied.

In het onderzoek zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit, die samenhangen met de voorgenoemde herontwikkeling in kaart gebracht. Hiertoe zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen berekend op die locaties waar de gevolgen voor de luchtkwaliteit maximaal zijn en de hoogste concentraties luchtverontreinigende stoffen te verwachten zijn. De berekeningen zijn uitgevoerd voor het jaar 2017.

In het onderzoek is uitgegaan van de ingebruikname van het Cruquiusgebied in 2017. Omdat de ingebruikname van de herontwikkeling in de praktijk gefaseerd zal plaatsvinden, vormen de berekende concentraties luchtverontreinigende stoffen in voorliggend onderzoek een overschatting van de werkelijk te verwachten concentraties (worstcase).

Uit de berekeningen volgt dat zelfs bij de gehanteerde worstcase benadering, de grenswaarden voor (zeer) fijn stof en NO2 niet worden overschreden op die locaties waar de gevolgen voor de luchtkwaliteit vanwege de beoogde ontwikkeling het grootst zijn.

4.3.3 Conclusie     

Naar aanleiding van de rekenresultaten geldt dat er op basis van artikel 5.16 lid 1 onder a van de Wet milieubeheer ten aanzien van de luchtkwaliteitseisen geen knelpunt bestaat voor de verdere bestemmingsplanprocedure.

4.4 Geluidhinder     

4.4.1 Kader     

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn sinds het eind van de jaren '70 de wetten en regels voor het bestrijden en voorkomen van geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, railverkeer en industrie vastgelegd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer de geluidbelasting moet worden getoetst. Daarnaast is vastgelegd welke geluidbelasting in deze situaties is toegestaan. Wanneer een overschrijding van de norm wordt geconstateerd bij de toetsing, moeten er maatregelen worden getroffen om de geluidbelasting terug te brengen. De akoestische berekeningen moeten voldoen aan de regels die zijn vastgelegd in Reken- en Meetvoorschriften.

Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk maakt, dient akoestisch onderzoek verricht te worden. Bestaande wegen, die niet zijn aangewezen als woonerf of 30 km-zone, hebben een wettelijke geluidzone. Indien binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er voldaan wordt aan de hoogst toelaatbare waarde van de Wgh. Hetzelfde geldt voor nieuwe geluidgevoelige functies in de geluidzone van een industrieterrein.

Indien uit onderzoek blijkt dat de hoogst toelaatbare waarde van 48 dB respectievelijk 50 dB(A) op de gevel wordt overschreden, zal er een hogere waarde vastgesteld moeten worden. Het ontwerpbesluit tot vaststelling van een hogere waarde dient gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd te worden.

Voor scheepvaartlawaai bestaan in Nederland geen wettelijke normen en is er geen wettelijke berekeningsmethode voor de geluidbelasting door de varende schepen. Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai, maar hinderlijker dan bijvoorbeeld spoorweglawaai.

Geluidbeleid

Het actuele Amsterdams geluidsbeleid is opgenomen in het 'Amsterdams geluidbeleid 2016'. Dit beleidsdocument voegt het Amsterdams beleid “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder”, en de verschillende uitvoeringsregels en –afspraken samen en vervangt deze stukken.

Het Amsterdams geluidbeleid wordt toegepast bij de ontwikkeling van woningen en andere geluidgevoelige objecten op locaties met een hoge(re) geluidbelasting. Naar aanleiding van een wijziging in de Wet geluidhinder is het Amsterdams beleid “Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder” vastgesteld in 2007. Naast dat beleid werden in de uitvoeringspraktijk verschillende regels en afspraken toegepast. Gebleken is dat het beleid en de uitvoeringsafspraken niet altijd voldoende duidelijk waren zodat er discussie kon ontstaan over de interpretatie van regelgeving. Daarnaast bood het beleid niet (expliciet) de mogelijkheid om rekening te houden met situaties die niet strikt in het beleid passen maar wel zou kunnen voldoen aan de doelstelling van het beleid, namelijk het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Dit heeft ertoe geleid dat het bestuur meermalen bij individuele gevallen afweek van het beleid en de in de bouwbrieven neergelegde interpretatie van geluidregelgeving.

De essentie is dat woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in principe een stille zijde moeten hebben. Wanneer van dat uitgangspunt wordt afgeweken, wordt in het hogere grenswaarden besluit een motivatie opgenomen. Hoe groter de overschrijding, hoe uitgebreider de motivatie.

Bij de vaststelling van een hogere waarde wordt rekening gehouden met de samenloop (cumulatie) van de geluidbelasting van verschillende bronnen. Het beleid geeft aan dat er sprake is van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden.

4.4.2 Plangebied     

Weg-, spoorweg- en scheepvaartlawaai

In het kader van een nieuw bouwplan waarin geluidgevoelige bestemmingen (woningen) kunnen worden gerealiseerd, dient een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Voor het plangebied zijn in een akoestisch onderzoek de aspecten weg-/spoorweglawaai en scheepvaartlawaai onderzocht. Doel van het onderzoek is te bepalen of de nieuw te bouwen geluidgevoelige bestemmingen (woningen) volgens de wettelijke bepalingen kunnen worden gerealiseerd. Indien dit niet het geval is, wordt aangegeven welke maatregelen kunnen worden getroffen en/of dat er sprake is van hogere waarden.

Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoek. Hieronder zijn de resultaten en de conclusie opgenomen.

Wegverkeerslawaai 

Vanwege wegverkeerslawaai bedraagt de maximale geluidbelasting 56 dB (zonder aftrek artikel 110g Wet geluidhinder). Inclusief aftrek bedraagt de geluidbelasting ten hoogste 51 dB. Het betreft een 30 km/u weg. Hogere waarden zijn daarom niet aan de orde. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient wel een beoordeling plaats te vinden. De belasting van 51 dB komt alleen aan de zijde van de Cruquiusweg voor. Op de zijgevels van de gebouwen aan de Cruquiusweg komt de belasting op maximaal 48 dB aan de buitenzijden. Aan de centrale binnentuin wordt overal voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Gezien de stedelijke omgeving is een geluidbelasting van maximaal 51 dB op de gevels aan de Cruquiusweg aanvaardbaar.

Spoorweglawaai

Ten westen van het plangebied bevindt zich het spoortraject Muiderpoort – Amsterdam Centraal. Dit spoortraject is aangegeven op de geluidplafondkaart. De breedte van de geluidzone langs deze spoorweg is 900 meter (GPP max. 72 dB).

Aangezien het bouwplan op ruime afstand (meer dan 900 m) van het spoor is gelegen en daarmee niet binnen de zone ligt van het spoor, is een akoestisch onderzoek naar spoorweglawaai niet van toepassing.

Scheepvaartlawaai

Voor scheepvaartlawaai zijn geen wettelijke normen voor de geluidbelasting. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting, vanwege de schepen over het Amsterdam-Rijnkanaal, wel inzichtelijk gemaakt.

Er wordt op de oostgevels een etmaalwaarde van ten hoogste 64 dB(A) berekend. Vooral de lage frequenties van de dieselmotoren kunnen hinder veroorzaken. Bij de bepaling van de geluidwering wordt rekening gehouden met deze geluidbelasting. Omdat er geen wettelijke normen en ook geen specifieke rekenmethode voor scheepvaartlawaai is, is hierbij gebruik gemaakt van de rekenmethode voor industrielawaai. Met de geluidwering kan het scheepvaartlawaai in de woningen worden teruggebracht, maar hoeveel exact is niet duidelijk, omdat scheepvaartlawaai anders is dan industrielawaai.

Over het algemeen ervaren mensen scheepvaartlawaai als minder hinderlijk dan industrie- of wegverkeerslawaai. De lage frequentie van het geluid brengt wel met zich mee dat een bepaalde mate van trilling wordt ervaren die niet met geluidwering kan worden voorkomen en inherent is aan het wonen aan een vaarweg. Het woon- en leefklimaat in het Cruquiusgebied wordt voor een deel ook bepaald door het ervaren van de dynamiek op het water. Door dit bijzondere karakter van het gebied, waar de scheepvaart onderdeel van uitmaakt, en de geluidwerende maatregelen zal er sprake zijn van een aanvaardbare situatie.

In het akoestisch onderzoek is op basis van cijfers uit 2017 gerekend met circa 70.000 schepen per jaar. Inmiddels zijn dit er circa 82.000. Uit een herberekening blijkt dat de geluidbelasting hiermee toeneemt met 0 tot 1 dB(A). Het effect van de extra schepen en leidt niet tot een andere afweging.

Industrielawaai

Uit de berekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) niet wordt overschreden.

4.4.3 Conclusie     

Uit de berekeningen blijkt dat er in het kader van de wet- en regelgeving met betrekking tot geluid geen belemmeringen aanwezig zijn voor de beoogde woningbouw.

Vanwege wegverkeerslawaai bedraagt de maximale geluidbelasting 56 dB. Het betreft een 30 km/u weg. Hogere waarden zijn daarom niet aan de orde. Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient wel een beoordeling plaats te vinden. De belasting van 56 dB komt alleen voor aan de Cruquiusweg. Gezien de stedelijke omgeving is een geluidbelasting van maximaal 56 dB op de gevels aan de Cruquiusweg aanvaardbaar.

Volgens het bouwbesluit dient de karakteristieke geluidwering van de gevel voor verblijfsgebieden in een woning minimaal de geluidbelasting minus 33 dB (binnenwaarde) te bedragen. Bij de uitwerking van het bouwplan is rekening gehouden met een geluidwering van minimaal 23 dB.

De voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai wordt niet overschreden. De geluidbelasting als gevolg van het scheepvaartlawaai bedraagt maximaal 65 dB(A) (afgerond, rekening houdend met circa 82.000 schepen per jaar). Er gelden geen wettelijke normen voor scheepvaartlawaai. Wel zullen er geluidmaatregelen aan de gevel worden getroffen om geluidhinder in de woningen te beperken. Door het bijzondere karakter van het gebied, waar de scheepvaart onderdeel van uitmaakt, en de geluidwerende maatregelen zal er sprake zijn van een aanvaardbare situatie.

Gezien de geluidbelasting op de gevels is het goed mogelijk een aanvaardbaar binnenniveau te behalen. Met inachtneming van het Amsterdamse geluidbeleid is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen.

4.5 Bodemkwaliteit     

4.5.1 Kader     

In verband met de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient onderzoek verricht te worden naar de (te verwachten) bodemkwaliteit binnen het plangebied door het raadplegen van beschikbare bodemgegevens. Een nieuwe bestemming mag pas worden toegekend als is aangetoond dat de bodem geschikt is (of geschikt te maken is) voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Daar waar sprake is van herbestemmen van bestaande situaties kan een diepgaand inzicht in de bodemsituatie vooraf achterwege blijven.

Bij bouwactiviteiten is in het kader van de omgevingsvergunning ook onderzoek naar de kwaliteit van de bodem benodigd. Bouw kan pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwe bouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. De bodemonderzoeken voor eventuele nieuwe (vervangende) bouwactiviteiten mogen niet te oud zijn en moeten een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

4.5.2 Plangebied     

Voor het plangebied zijn een verkennend bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 7 voor de tussenrapportage). Uit deze onderzoeken blijkt dat verspreid over de gehele locatie tot een diepte van 2,5 meter beneden maaiveld een ophooglaag met bodemvreemd materiaal is aangetroffen. In deze bodemlaag zijn matig tot sterk verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond en/of licht verhoogde gehalten aan PAK, PCB en/of minerale olie. Gesteld kan worden dat sprake is van een heterogeen verontreinigde bodemlaag die zich plaatselijk uitstrekt tot een diepte van (tenminste) 1,8 meter beneden maaiveld. De heterogeen verontreinigde bodemlaag moet in zijn geheel als sterk verontreinigd worden beschouwd. Vanwege de heterogeniteit en de vele en diverse bijmengingen is het niet mogelijk om individuele verontreinigingsspots te onderscheiden en wordt nader onderzoek naar de omvang van de verontreinigingen niet noodzakelijk geacht. Wel dient nog onderzoek ter worden uitgevoerd ter plaatse van de niet onderzochte delen van de bedrijfshallen.

In het grondwater zijn licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. Waarschijnlijk is sprake van van nature verhoogde achtergrondwaarden. Nader onderzoek naar de licht tot matig verhoogde gehalten wordt niet noodzakelijk geacht.

Op een aantal plekken zijn asbestverdachte materialen in de bodem waargenomen. De gehalten aan asbest in de desbetreffende bodemlagen zijn sterk verhoogd. In de bodem daaronder zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Om de aard en de omvang van de asbestverontreiniging te kunnen vaststellen, dient een nader onderzoek asbest te worden uitgevoerd. Ook kan op basis van de resultaten van het nader onderzoek asbest worden vastgesteld of sprake is van onaanvaardbare risico’s (locatiespecifieke risicobeoordeling). Hierbij wordt opgemerkt dat het terrein in de huidige situatie nagenoeg volledig verhard is, zodat momenteel geen sprake van risico’s is voor de gebruikers (huurders bedrijfshallen) van het terrein.

Geadviseerd wordt om het asbestonderzoek ter plaatse van de bebouwing pas uit te voeren als de bedrijfshallen beter bereikbaar/toegankelijk zijn (leeg, dan wel gesloopt).

4.5.3 Conclusie     

Ten behoeve van de herontwikkeling zal de grond moeten worden gesaneerd. Het voornemen om de bodem te saneren, zal worden gemeld aan het bevoegd gezag. Na sloop van de panden zal nader asbest- en bodemonderzoek worden uitgevoerd en zal de grond worden gesaneerd.

Er worden geen financiële belemmeringen voor de ontwikkeling vanwege bodemsanering verwacht. In de plankosten is rekening gehouden met de kosten voor een eventuele sanering. Na sanering vormt het aspect bodem geen belemmeringen meer voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Externe veiligheid     

4.6.1 Kader     

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op twee maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.).

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1.000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van het groepsrisico moeten andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onderdeel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi, het Bevt en Bevb wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels en restaurants.

Risicovolle activiteiten 

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Besluit externe veiligheid Buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid Buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro. Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR). De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen is het wettelijk kader voor externe veiligheid op de transportassen zowel over weg, water als spoor. Het Basisnet geeft de verhouding aan tussen ruimtelijke ordening en de risico's van het vervoer gevaarlijke stoffen over rijkswegen, hoofdvaarwegen en spoorwegen. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in het gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. De transportroutes worden ingedeeld in 3 categorieën, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen vervoer, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid:

  • op sommige routes krijgt het vervoer voorrang;
  • op andere routes krijgen de ruimtelijke ontwikkelingen voorrang;
  • op routes die belangrijk zijn voor zowel het vervoer als voor de ruimtelijke ontwikkelingen, wordt in overleg met betrokkenen naar oplossingen gezocht.

Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen per spoor

Het Basisnet wordt ontwikkeld door de rijksoverheid, provincies en gemeenten, producenten van chemische stoffen, zeehavens, ProRail en spoorvervoerders. Het zal in elk geval voldoende ruimte bieden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor tussen de grote zeehavens, de grote chemische industrieën (Rotterdam, Moerdijk, Sittard-Geleen en Delfzijl) en het buitenland via meerdere grensposten.

Op sommige spoorlijnen wordt in het Basisnet het vervoer van gevaarlijke stoffen beperkt. Het Basisnet schrijft tevens voor welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in de omgeving van een spoorlijn, in relatie tot de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen over die spoorlijn.

Het Basisnet in sinds 2012 van kracht. Hierdoor moeten gemeenten in hun bouwplannen rekening houden met het Basisnet.

Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt)

Per 1 april 2015 is het besluit externe veiligheid transportroutes in werking getreden. Het Besluit externe veiligheid transportroutes gaat over de omgeving van transportroutes. Het besluit geeft veiligheidsafstanden rond (auto-, water-, spoor-) wegen, waardoor de gebruiksmogelijkheden in het gebied rondom transportroutes worden beperkt.

4.6.2 Plangebied     

Voor de ontwikkelingen in het Cruquiusgebied is door de Omgevingsdienst Noordzeekanaal een Rapportage Externe veiligheid Bestemmingsplan Cruquius opgesteld (Bijlage 8 Externe veiligheid).

Er zijn twee relevante risicobronnen voor Cruquius:

  1. Transport gevaarlijke stoffen Amsterdam-Rijn kanaal
  2. Bunkerschepen nabij Zeeburgereiland

Het plan maakt geen risicobronnen mogelijk die onder het Bevi, de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik of het vuurwerkbesluit vallen.

Transport van gevaarlijke stoffen over het water (Amsterdam-Rijnkanaal)

Plaatsgebonden risico

Het Amsterdam-Rijnkanaal heeft geen plaatsgebonden risicocontour PR 10-6.

Groepsrisico

Het groepsrisico zal de oriëntatiewaarde niet overschrijden en tevens onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijven als de nieuwe ontwikkelingen doorgang vinden.

Plasbrandaandachtgebied

Volgens het basisnet mogen er brandbare gassen en brandbare vloeistoffen over het Amsterdam-Rijnkanaal worden vervoerd. Voor vaarwegen zijn geen plasbrandaandachtsgebieden vastgesteld, maar wordt gebruik gemaakt van de zogeheten vrijwaringszones uit het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2). Door een incident met een binnenvaarttanker met LPG of benzine op het Amsterdam-Rijnkanaal kan een gat in de tank veroorzaken. De vloeistof stroomt uit en wanneer deze ontsteekt ontstaat er een plasbrand. Een plasbrand veroorzaakt hittestraling en kan leiden tot schade aan de bebouwing langs het water en tot enkele (dodelijke) slachtoffers op de kade.

Bij het opstellen van de spelregelkaart is het risico op een incident afgewogen. De kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen in of nabij het plangebied is klein. Personen binnen kunnen het best schuilen achter een dikke wand. Bij een langer durend scenario kunnen personen dichtbij het water het best vluchten uit het ‘zicht’ van de brand. Bij de uitwerking van de plannen worden de maatregelen genomen, zoals hiervoor zijn aangegeven in bijlage 2 van het advies van de Brandweer (zie Bijlage 10).

Bunkerschepen nabij Zeeburgereiland

Ten westen van Zeeburgereiland zijn twee bunkerschepen gesitueerd, Slurink-Zwaans en Fiwado (zie afbeelding 4.3). Deze bunkerschepen voorzien de passerende scheepvaart van brandstof. Uit inventarisatie is gebleken dat bij de genoemde bunkerschepen geen sprake is van kegelligplaatsen en de ADN-effectafstanden dus niet van toepassing zijn. De afstand is wel van toepassing op de wachtplaats (=kegelligplaats) bij de Oranjesluizen. De afstand van deze wachtplaats tot het plangebied is echter veel groter dan 100 meter.

Uit het onderzoek naar bunkerschepen voor de Sluisbuurt blijkt dat de wachtplaats (Bijlage 9) geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van Cruquius deelgebied 5.

verplicht

Afbeelding 4.3 Ligging bunkerschepen

Bunkerschepen vallen niet onder het Bevi. Op basis van het Activiteitenbesluit geldt een afstand van 20 meter tot kwetsbare objecten (zoals woningen). Het plangebied ligt op circa 170 meter.

4.6.3 Advies brandweer     

In het advies van de brandweer is aangegeven dat rekening gehouden moet worden met de mogelijke gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij de besluitvorming en deze gevolgen bewust accepteren. Daarvoor moeten de onderstaande aspecten worden afgewogen en betrokken bij de besluitvorming.

  • De mogelijke gevaren en gevolgen van een brand door een ongeval met gevaarlijke stoffen op het Amsterdam-Rijnkanaal.
  • Het handelingsperspectief dat de aanwezige personen hebben om zichzelf in veiligheid te brengen door te schuilen in een gebouw of te vluchten.
  • De mogelijkheden die de hulpverlening heeft om de gevolgen te bestrijden of te beperken.
  • De voorgestelde maatregelen die de gevolgen van een ongeval met een binnenvaarttanker op het Amsterdam-Rijnkanaal beperken.

Het advies is opgenomen in Bijlage 10 Advies brandweer.

4.6.4 Conclusie     

De oriëntatiewaarde van het groepsrisico zal niet worden overschreden door de ontwikkelingen. De bunkerschepen in het Amsterdam-Rijnkanaal liggen op voldoende afstand van het plangebied.

Bij de uitwerking van de bouwplannen zal het advies van de brandweer opgevolgd worden.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten     

5.1 Water     

5.1.1 Kader     

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

De uitvoering van de KRW schept de nodige verplichtingen en biedt tegelijkertijd voor Nederland ook veel mogelijkheden. Nederland ligt immers benedenstrooms en is voor zijn waterkwaliteit voor een belangrijk deel afhankelijk van het buitenland. Door de invoering van de richtlijn kunnen landen niet langer problemen van hun bord schuiven. Aan Nederland de opgave om de richtlijn goed en doelmatig uit te voeren.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. Binnen de planperiode gaan realistische maatregelen in uitvoering die een antwoord bieden op de opgaven voor de korte termijn en voldoende mogelijkheden openlaten om op langere termijn verdere stappen te zetten. Het kabinet sluit daarmee aan bij de resultaten van het Deltaprogramma.

Met het NWP wordt een volgende ambitieuze stap gezet in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.

De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

Waterbeheerplan

Het beleid van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021; waterbewust en waterrobuust. Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap wil ook bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.

Gemeentelijk RioleringsPlan Amsterdam 2016-2021

In dit plan is het beleid op het gebied van de gemeentelijke watertaken (stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater) van Amsterdam toegelicht voor de periode 2016-2021.

Keur

De Keur is de waterschapsverordening van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De regels in de Keur beschermen de waterkeringen en watergangen. Voor werkzaamheden rond water of een dijk is een vergunning van het waterschap nodig. Bijvoorbeeld bij de aanleg van leidingen, lozingen op het oppervlaktewater, het plaatsen van bouwwerken of het onttrekken van grondwater.

5.1.2 Plangebied     

Algemeen

Het Rijk, de provincies, gemeenten en waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Hierin is vastgelegd dat de betrokken partijen de “watertoets” toepassen op alle relevante ruimtelijke plannen met waterhuishoudkundige consequenties. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen en een omgevingsvergunning voor de activiteit “bouwen in strijd met het bestemmingsplan”, te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi & Vecht (AGV). Naast regels en voorschriften (Keur en Keurbesluit, 2019) geeft AGV aan welk beleid en welke criteria (Beleidsregels, 2019) aangehouden moeten worden in en rond het oppervlaktewatersysteem (kwantiteit en kwaliteit) en met betrekking tot waterveiligheid (keringen). Het plangebied is echter gelegen in het Oostelijk Havengebied en staat in open verbinding met het (binnen) IJ. Het IJ wordt beheerd door Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is tevens water- en vaarwegbeheerder op het Amsterdam-Rijnkanaal. In de Entrepothaven is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het waterkwaliteit- en waterkwantiteitsbeheer. Ook Rijkswaterstaat heeft het proces van de watertoets geïmplementeerd en hanteert eigen toetsingscriteria.

Ook dient rekening te worden gehouden met het provinciaal beleid voor grondwaterbeschermingsgebieden en het gemeentelijk beleid op basis van de uitvoering van gemeentelijke zorgtaken voor de afvoer van afvalwater, hemelwater en de beheersing van freatisch grondwater. Voor het plangebied zijn dat de Provincie Noord-Holland en de gemeente Amsterdam - Waternet.

Watersysteem en peilbeheer

Ten noorden van het Cruquisgebied bevindt zich de Entrepothaven, die wordt beheerd door Rijkswaterstaat (RWS). Langs de zuidzijde van het Cruquiusgebied, is een primaire watergang gelegen die behoort tot het beheersgebied van AGV. Beide waterlichamen maken deel uit van het oppervlaktewatersysteem van het Oostelijk Havengebied waar het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK) in een open verbinding aansluit op het Binnen IJ.

Het oppervlaktewatersysteem van het Oostelijk Havengebied wordt op een vast peil gehouden gelijk aan het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK), het Binnen IJ en het Noordzeekanaal. In de huidige situatie is het waterpeil NAP -0,40 m. Als gevolg van de omstandigheden en wijze van beheervoering kunnen de waterstanden fluctueren tussen een waterstand van NAP -0,55 m en NAP -0,30 m. Hierover zijn afspraken vastgelegd in het Waterakkoord voor het Noorzeekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal. Afwatering vindt plaats via het Noordzeekanaal en de gemalen in IJmuiden.

Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied in gebruik als bedrijventerrein (bebouwd gebied) en heeft het watersysteem de functie 'stedelijk water'. In de toekomstige situatie wordt het gebied ontwikkeld tot werk- en woongebied.

Zowel in de BIGO2 (2006) als in de Keur van AGV (2019) worden bedrijventerrein en woongebied als gelijke functie “stedelijk gebied” beschouwd. In de ontwikkeling van het Cruquius deelgebied 5 is geen sprake van een wijziging van functie of bestemming “stedelijk gebied” zoals bedoeld in de Keur van AGV (2019) en de bijbehorende Keurkaarten. Conform de Keurkaart regio Amstel is in de ontwikkellocatie Cruquius deelgebied 5 sprake van het handhaven van stedelijk gebied.

Waterberging 

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden.

In het kader van dit bestemmingsplan is geen sprake van demping van oppervlaktewater. In het kader van het project is eveneens geen sprake van toename van de verharding. In de huidige situatie is de locatie 100% verhard. In de toekomstige situatie zal dit niet veranderen. De waterhuishoudkundige situatie wijzigt hiermee niet en watercompensatie is niet noodzakelijk.

Alternatieve berging

Onder bepaalde voorwaarden kan demping of toename van verharding worden gecompenseerd in de vorm van alternatieve berging. Voorbeelden daarvan zijn vegetatiedaken en open of halfgesloten verharding. Voor het plangebied is geen compensatie noodzakelijk, wel zal het regenwater binnen het plangebied worden opgevangen en gebufferd waarmee wordt aangesloten bij de Agenda Duurzaam Amsterdam om de stad regenbestendig te maken. Om Amsterdam regenbestendig te maken, is op initiatief van Waternet het programma Amsterdam Rainproof opgezet. Rainproof motiveert, informeert en activeert bewoners, ondernemers, ambtenaren en kenniswerkers om regenbestendig te werken bij de verandering van daken, straten, tuinen, parken en pleinen. Uitgangspunt is dat gerichte, kleinschalige, fijnmazige en rendabele maatregelen de stad regenbestendiger en tegelijk aantrekkelijker en leefbaarder maken. Bij invulling van voorliggend plan worden de principes uit het programma Amsterdam Rainproof gevolgd. Er is gekeken naar hoe water binnen het plangebied kan worden vastgehouden en geborgen, voordat het wordt afgevoerd. Daar waar mogelijk wordt de buitenruimte voorzien van een groene inrichting en worden gebouwen voorzien van een groen dak of groene gevel.

Waterveiligheid en kades

In de nabijheid van de ontwikkellocatie Cruquius deelgebied 5 (niet binnen het plangebied) zijn een paar primaire waterkeringen gelegen.

verplicht

Afbeelding 5.1 Ligging van het Cruquius deelgebied 5 (blauw omcirkeld) t.o.v. waterkeringen

Het gebied is gelegen binnen dijkringgebied 44 met een kans op overstroming van eens per 250 jaar. Rijkswaterstaat (RWS) West-Nederland Noord gaat uit van:

  • waterneutraal bouwen - Compensatie van verlies aan waterberging door nieuw open water;
  • anticiperen op permanente peilstijging van gemiddeld 1 meter - Hogere aanleghoogte, ruimte reserveren voor omkading op termijn of eigen verantwoordelijkheid nemen.

Vrijwaringszone vaarweg

Langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone vanwege de scheepvaart. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone. Op dit aspect is reeds nader ingegaan in paragraaf 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Hemelwater, riolering en afkoppelen

In het Gemeentelijk RioleringsPlan (GRP) 2016-2021 en de hemelwaterverordening (2020) staat het beleid van de gemeente op het gebied van hemelwater beschreven. Amsterdam wil haar goede prestaties op het gebied van hemelwater verder verbeteren. De gemeente houdt bij de inrichting van de buitenruimte (privaat en publiek) rekening met het tijdelijk opvangen van extreme buien. Hierop wordt met het Programma Rainproof op ingespeeld. De gemeente heeft de ambitie dat de stad in 2020 een bui van 60 mm per uur kan verwerken zonder schade aan huizen en vitale infrastructuur.

In het plangebied ligt deels een gescheiden en deels een verbeterd gescheiden rioolstelsel. Bij de herinrichting van Cruquius deelgebied 5 wordt gedeeltelijk nieuwe riolering aangelegd van het gescheiden type. Om het rioolstelsel niet onnodig te belasten, zal het gebied rainproof worden ontworpen. In het Cruquiusgebied wordt dit bereikt door een combinatie van water vasthouden en water afvoeren. Het water wordt vastgehouden en met een vertraging tot afvoer gebracht, zodat het oppervlaktewater wordt ontlast. Hemelwater wordt vastgehouden in de groene inrichting van de openbare ruimte en op/aan gebouwen, bijvoorbeeld in de vorm van een groen dak of groene gevel. Ten slotte komt het maaiveld wat hoger te liggen, zodat een deel van het hemelwater kan worden geïnfiltreerd in de bodem.

Afstromend hemelwater

Afstromend hemelwater vanaf verhardingen kan vervuild zijn. Bij de ontwikkeling zullen de eisen van Duurzaam Bouwen betreffende de uitloogbaarheid van materialen en dergelijke worden gehanteerd: het hemelwater dat terecht komt op de bebouwing en terreinverharding wordt beschouwd als relatief schoon wanneer uitgegaan wordt van het gebruik van niet-uitlogende bouwmaterialen. Dit water kan waarschijnlijk direct worden afgevoerd naar het oppervlaktewater.

In het Cruquiusgebied wordt een gescheiden riool aangelegd. Dit betekent dat er een apart hemelwater- en vuilwaterriool komt waardoor schoon en vuilwater worden gescheiden. Van de wegen, waar veel verkeer over rijdt en waar meer vervuiling kan worden verwacht, wordt het hemelwater apart ingezameld. Hierdoor kunnen gericht (beheer)maatregelen worden getroffen als het nodig en doelmatig is om de waterkwaliteit van het watersysteem te verbeteren. Op alle wegen worden kolken geplaatst voor de inzameling van hemelwater. Deze zullen worden voorzien van een zandvang die periodiek wordt geleegd en waardoor de hieraan gehechte vervuiling wordt afgevoerd.

Hoogteligging, bodemopbouw en grondwater

Het plangebied is gelegen op een van de schiereilanden in het Oostelijk Havengebied. Deze schiereilanden zijn tussen 1874 en 1927 aangelegd als landaanwinning in het IJ. Hierdoor ontstond ruimte voor uitbreiding van de Amsterdamse haven. De data in het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland) is verkregen vanuit de lucht, door over Nederland te vliegen. Het plangebied is grotendeels bebouwd. Hierdoor is het lastig om de maaiveldhoogte te bepalen. In het plangebied ligt de maaiveldhoogte ongeveer op NAP +1,25 tot 1,5 meter.

De bodem is geroerd en niet eenduidig van samenstelling. Het is overwegend een infiltratiegebied. De gemiddelde infiltratie is geschat op 1 tot 5 mm/dag.

Waterkwaliteit

De waterkwaliteit van het water in het Oostelijk Havengebied is nog steeds onvoldoende. Dit komt door overschrijdingen van het MTR (minimumkwaliteit, doel voor 2000). Ten einde de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen moeten maatregelen in Cruquius deelgebied 5 voorkomen dat verontreinigingen in het open water geraken (zie ook aspect 'hemelwater, riolering en afkoppelen' en 'afstromend hemelwater'). Deze maatregelen zullen zowel materiaalvoorschriften in de eventuele nieuwbouw of bij vervanging betreffen als het voorkomen dat verontreinigingen via de verharding in het water belanden.

Beheer en onderhoud

RWS is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het hoofdwatersysteem en hierbij behorende kunstwerken en gemalen, terwijl het waterschap verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van het boezemwater .

5.1.3 Conclusie     

Voor de ontwikkeling van Cruquius deelgebied 5 op één van de schiereilanden in het Oostelijk Havengebied te Amsterdam Oost wordt gestreefd naar een duurzaam, veilig en gezond waterbeheer. Het nieuwe bestemmingsplan Cruquius deelgebied 5 continueert de bestaande functie of bestemming “stedelijk gebied”. Omdat de voorgenomen plannen evenals de ontwikkelingen in het waterbeleid en -wetgeving een uitwerking hebben op de inrichting van het watersysteem en de waterketen, is het proces van de watertoets gevolgd.

Met de herinrichting van het Cruquius deelgebied 5 neemt de oppervlakte verhard terrein niet toe. Hierdoor bestaat geen aanleiding om extra waterberging aan te leggen op de ontwikkellocatie.

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de vrijwaringszone.

5.2 Nautische veiligheid     

In het kader van de planvorming is ook de nautische veiligheid een relevant aspect. Nautische veiligheid heeft betrekking op de mate van een vlotte en veilige doorvaart voor de beroeps- en reactievaart op het Amsterdam-Rijnkanaal. Hierbij zijn de volgende aspecten relevant: (1) zicht, (2) radarverstoring en (3) lichthinder op schepen aan de orde.

5.2.1 Breedte vaarweg en vrij zicht     

Langs het Amsterdam-Rijnkanaal geldt op basis van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) een vrijwaringszone vanwege de scheepvaart. Hieraan is reeds aandacht besteed in paragraaf 3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De vrijwaringszone is opgenomen op de verbeelding van het bestemmingsplan en in de regels zijn voorwaarden gesteld aan het gebruik van gronden binnen deze vrijwaringszone.

Door middel van betonning wordt de vaarweg voor de beroepsvaart gemarkeerd. Naast de vaarweg voor de beroepsvaart is een vaarweg voor de recreatievaart gemarkeerd.

De breedte van het Amsterdam-Rijnkanaal en het zicht is ter hoogte van het plangebied voldoende voor de goede doorvaart van beroeps- en recreatievaartuigen. De ontwikkeling van het Cruquiusgebied heeft geen invloed op de breedte van de vaarweg van het Amsterdam-Rijnkanaal.

Bij de stedenbouwkundige inrichting van het Cruquiusgebied, wordt rekening gehouden met het profiel vrije ruimte, zoals opgenomen in het beleidsdocument 'De langs de vaarwegen benodigde vrije ruimte'. Dit betekent dat voor het Amsterdam-Rijnkanaal (een vaarweg met CEMT klasse IVb of hoger) rekening moet worden gehouden met een zone van 5 meter langs de kade die vrij is van bebouwing. In het stedenbouwkundig plan is hier rekening mee gehouden. In het bestemmingsplan is dit vertaald in een bestemming Verkeer - 2 waar nieuwe gebouwen zijn uitgesloten.

5.2.2 Radarverstoring     

Walradar draagt, samen met het marifoonverkeer, de cameraondersteuning en de automatische identificatie van schepen, bij aan de vlotte en veilige afwikkeling van de scheepvaart naar de havens van Amsterdam, Beverwijk, Velsen/IJmuiden en Zaandam. Zodoende kan het scheepvaartverkeer 24 uur per dag, 7 dagen per week, vlot en veilig worden afgewikkeld. Mede door de sterke groei van de haven is het scheepvaartverkeer flink toegenomen. Een radarsysteem is een vereiste, om in de toekomst onder alle omstandigheden veilige en vlotte verkeersbegeleiding van schepen te kunnen blijven garanderen.

Het walradarsysteem bestaat uit 26 radarmasten die langs het Noordzeekanaal en het IJ onderling verbonden zijn door een glasvezelnetwerk. De radar boven op de mast zendt via een draaiende antenne radargolven (elektromagnetische straling) uit in de richting van vaste materie zoals schepen, maar ook land en regenbuien (zoals op buienradar.nl) en ontvangt de door de schepen gereflecteerde radargolven (echo) weer via deze antenne. In de verkeerstoren kan een verkeersleider deze echobeelden bekijken. Uit deze echo kan een aantal gegevens over de schepen bepaald worden ten opzichte van die radar, zoals richting, afstand en snelheid.

Op afbeelding 5.2 zijn de locaties van Vessel Traffic System (VTS) walradars nabij het Cruquiusgebied weergegeven. Deze radars vormen een keten en bieden een gezamenlijk radarbeeld van het scheepvaartverkeer op het IJ en Amsterdam-Rijnkanaal. Er is een drietal VTS radars dat zicht heeft op het scheepvaartverkeer dat langs het Cruquiusgebied vaart: een radar op de Amsterdamsebrug, een radar op het KNSM eiland en een radar bij de Oranjesluizen.

verplicht

Afbeelding 5.2 Locaties walradars



In het kader van de ontwikkeling van de Kop van Cruquius is onderzoek gedaan naar de effecten van de daar beoogde nieuwbouw op het functioneren van de radarsystemen. Voor het plangebied Berkhout zijn drie aspecten van belang: de hoogte van de bebouwing, de afstand tot de kade en de variatie in vorm en het reflecterend oppervlak. In de notitie Invloed op scheepsradar die is opgenomen als Bijlage 12 wordt hier nader op ingegaan. Er kan worden geconcludeerd dat de beoogde nieuwbouw niet zal leiden tot negatieve gevolgen op de scheepsradar in het Amsterdam-Rijnkanaal. Er kan zelfs worden gesteld dat de nieuwbouw tot een gunstigere situatie zal leiden wat betreft de scheepsradar, vergeleken met de oude situatie.

De invloed op scheepsradar kan worden verdeeld in drie effecten: schaduwwerking, spookdoelen en bundelverbreding. Een nadere toelichting op deze effecten is opgenomen in de anlayse die door TNO uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van de Kop van Cruquius. De raportage van deze analyse is als bijlagen bij de notitie Invloed op scheepsradar opgenomen. Hierna wordt kort ingegaan op deze effecten.

Schaduwwerking VTS radars

Het project Kop van Cruquius bevat hoogbouw waardoor voor zowel de VTS radar op de Amsterdamsebrug als de VTS radar op het KNSM eiland een schaduwzone zal ontstaan in het verlengde van de nieuwbouw. In de huidige situatie is er echter ook al sprake van bebouwing op de Kop van Cruquius die voor schaduweffecten op beide radars zal zorgen. In de nieuwe situatie zal er vermoedelijk niet meer schaduwwerking zijn dan in de huidige situatie.

In Cruquius deelgebied 5 (Berkhout) is bebouwing toegestaan tot een hoogte van maximaal 23 meter en zal niet leiden tot een grotere schaduwwerking dan de bebouwing die op de aangrenzende percelen wordt opgericht.

Spookdoelen VTS radars

Het is denkbaar dat de nieuwbouw op de Kop van Cruquius spookreflecties worden veroorzaakt. Echter, op een groot gedeelte van het traject van het Amsterdam-Rijnkanaal hebben meerdere VTS radars zicht. Door het combineren van de radarbeelden van de verschillende VTS radars worden deze spookdoelen herkend en binnen het VTS systeem verwijderd. Het is daarom onwaarschijnlijk dat dergelijke reflecties daadwerkelijk tot tracks in de radarprocessing zullen leiden. Tevens staan er in de huidige situatie op de Kop van Cruquius en binnen het plangebied Berkhout ook verschillende gebouwen met zeer regelmatige rechte wanden. Een dergelijke geometrie kan tot sterke reflecties leiden omdat rechte wanden een grote radar cross sectie hebben. Aangezien de bestaande bebouwing niet voor spooktracks zorgt, is er geen reden om aan te nemen dat de geplande nieuwbouw hier wel voor zal zorgen.

Bundelverbreding scheepsradars binnenvaartschip

Grote objecten zoals gebouwen kunnen zorgen voor grote reflecties die zich over de waterweg kunnen uitstrekken op het radarbeeld. Uit het onderzoek blijkt dat indien schippers op dit moment geen problemen ervaren op het radarbeeld vanwege verbredingseffecten, het onwaarschijnlijk is dat dit na realisatie van de nieuwbouw wel geval zal zijn.

Spookdoelen scheepsradars binnenvaartschip

Het ontstaan van spookreflecties kan zich ook voor scheepsradars voordoen. Voor scheepsradars geldt echter ook dat er op dit moment al bebouwing op de Kop van Cruquius staat. Er is geen reden aan te nemen dat na de nieuwbouw de situatie op dit punt zal verslechteren, ook omdat de huidige bebouwing ook al bestaat uit gebouwen met regelmatige rechte wanden.

5.2.3 Lichthinder     

De vaartuigen over het Amsterdam-Rijnkanaal hebben momenteel geen hinder van de verlichting op de omliggende stedelijke gebieden ter hoogte van het studiegebied.

Het Cruquiusgebied is nu al een verstedelijkt gebied met lichtuitstraling. De ontwikkeling van het Cruquiusgebied leidt mogelijk tot enige extra lichtuitstraling vanuit de woonbebouwing langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Het betreft diffuus licht dat niet op de vaarweg is gericht en de scheepvaart naar verwachting niet zal hinderen. De nieuwe bebouwing ligt verder terug dan de huidige bebouwing en het scheepvaartverkeer vaart hier rechtdoor. De onbebouwde kade zal worden voorzien van verlichting richting het land. De verwachting is dat hierdoor eventuele lichthindereffecten op de vaartuigen beperkt zullen zijn. Rijkswaterstaat zal bij de uitwerking van het verlichtingsplan voor de openbare ruimte worden betrokken.

5.2.4 Overige aspecten     

Verder zijn de bunkerschepen aan de oostoever van het Amsterdam-Rijnkanaal en het plasbrandaandachtsgebied langs de vaarweg relevant voor de nautische veiligheid. Hierover staat meer informatie in paragraaf 4.6 Externe veiligheid.

5.2.5 Conclusie     

De ontwikkelingen op Cruquiusgebied leiden niet tot negatieve effecten op de nautische veiligheid. De verwachting is dat de bebouwing geen invloed heeft op de veilige doorvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal. Het aspect nautische veiligheid is daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

5.3 Archeologie en cultuurhistorie     

5.3.1 Archeologie     

Kader

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet ruimtelijke ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze waarschuwt het Rijk. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Uitgangspunt is dat 'de veroorzaker betaalt'.

Plangebied

In november 2011 is door Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek verricht voor het plangebied van bestemmingsplan 'Cruquius', vastgesteld op 9 april 2013. Dit onderzoek is ook bruikbaar voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het onderzoek is als Bijlage 11 Archeologie opgenomen bij dit bestemmingsplan. Het bureauonderzoek is te beschouwen als een overzicht van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied.

Het gebied ter plaatse van het Cruquiuswerkgebied betreft aangeslibd land buiten de zeedijk. De materiele resten kunnen bestaan uit losse vondsten en afval. Daarnaast kunnen sporen voorkomen die verband houden met de verkaveling en afvalstort uit de laatste kwart van de 19de eeuw. De kans op verstoringen van deze resten is groot aangezien het terrein aanzienlijk is opgehoogd en intensief is geëxploiteerd in de 20ste eeuw. Er worden daarom geen archeologische resten meer verwacht.

De verwachtingen zijn gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. Dit heeft geleid tot een achttal verwachtingszones. Deze verwachtingszones zijn vertaald in een archeologische beleidskaart. Op afbeelding 5.3 is de archeologische beleidskaart voor het plangebied weergegeven.

verplicht

Afbeelding 5.3 Archeologische beleidskaart Cruquiusgebied

In het plangebied is gelet op de archeologische beleidskaart grotendeels beleidsvariant 11 van toepassing en voor een klein gedeelte beleidsvariant 5. In gebieden met beleidsvariant 11 geldt een lage of geen archeologische verwachting waarbij archeologisch onderzoek in geen enkel geval nodig is.

Bij beleidsvariant 5 is archeologisch onderzoek nodig bij ingrepen die groter zijn dan 500 m² en dieper dan 3,5 m onder maaiveld. De oppervlakte van de gronden met een dubbelbestemming is binnen het plangebied kleiner dan 500 m². Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

Conclusie

Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van archeologie geen belemmeringen zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3.2 Cultuurhistorie     

Kader

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is op 21 juni 2010 als onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn, zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.

Plangebied

Gelet op de provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie is het voorliggende plangebied aangegeven als landschapstype 'Stedelijk'. De Entrepothaven en een deel van het Amsterdam-Rijnkanaal is aangewezen als historische structuur: industrieel erfgoed 'Noordzeekanaal gebied'.

verplicht

Afbeelding 5.4 Uitsnede provinciale waardenkaart Landschap & Cultuurhistorie

Cultuurhistorische verkenning

Voor het voorliggende plangebied heeft Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) een Cultuurhistorische verkenning uitgevoerd. Dit onderzoek 'Cultuurhistorische verkenning Cruquiusweg e.o.' (C 12-046 Amsterdam 2012) is opgenomen als Bijlage 13 Cultuurhistorie bij het voorliggende bestemmingsplan.

In de Cultuurhistorische verkenning is aangegeven dat het plangebied een boeiend stedenbouwkundig en architectonisch ensemble vormt, waarin de negentiende-eeuwse ontwikkeling van de haven en de stadsvernieuwing tot een verrassende synthese zijn gekomen. De resterende structuren en gebouwen van de veemarkt en het abattoir getuigen van een omwenteling in de voedselvoorziening van de destijds spectaculair groeiende Europese steden. De rommelige bedrijvigheid in het oostelijk deel van het Cruquiuswerkgebied en langs het Zeeburgerpad vormt een karakteristiek gegeven. Andere Oostelijke Haveneilanden zijn getransformeerd tot vrijwel monofunctionele woongebieden met in wezen eenvormige architectuur. Een aantal stedenbouwkundige elementen herinneren aan de gecompliceerde waterhuishouding van de historische stad en het probleem van de fecaliën. Het gaat hierbij om de Nieuwe Entrepotsluis met beide bruggen, het Zeeburgerpad als voormalige waterscheiding tussen de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal, en het waterstaatkundige complex bij het gemaal Zeeburgerdijk 801.

Betekenisvolle bebouwing plangebied

Op het kavel is op de Spelregelkaart één behoudswaardig object aangeduid. Het betreft de laad- en loskraan die wordt ingepast in het nieuwe plan voor het deelgebied Kop van Cruquius.

Conclusie 

Voor het bestemmingsplan geldt dat er op het gebied van cultuurhistorie geen knelpunten zijn. De laad- en loskraan wordt (indien mogelijk) gerestaureerd of vervangen door een kunstobject dat refereert aan de aanwezigheid van de kraan in het verleden (binnen het Cruquiusgebied).

5.4 Mobiliteit     

5.4.1 Verkeer     

Om de ruimtelijke samenhang tussen de plannen in het Cruquiusgebied te borgen is door V&OR een verkeersonderzoek uitgevoerd (Bijlage 14 Verkeersonderzoek). V&OR heeft de verkeerseffecten van de transformatie van het Cruquiusgebied als gevolg van initiatieven die binnen het gebied bekend zijn, onderzocht. In dit rapport zijn de verschillende programmascenario's en de uitgangspunten beschreven en worden de resultaten gegeven van de analyse. Bij de werkwijze is aangesloten op het 'Juridisch Programma van Eisen Verkeersonderzoeken' zoals dat door de afdeling Ruimte & Duurzaamheid (R&D) van de gemeente Amsterdam is opgesteld. Voor de uitvoer van het verkeersonderzoek is gebruik gemaakt van het Amsterdamse verkeersmodel (VMA), het op VMA gebaseerde Ritproductiemodel van V&OR en een verkeersregelkundig programma (COCON). Daarnaast is gebruik gemaakt van verkeerstellingen die in februari 2016 zijn uitgevoerd in het kader van het Verkeersonderzoek Bestemmingsplan Zeeburgerpad en een verkeerstelling die in november 2016 is uitgevoerd op het kruispunt Zeeburgerdijk-Zuiderzeeweg. V&OR heeft de verkeersintensiteiten berekend voor de zichtjaren 2017 en 2027, met en zonder programmascenario's. Op basis van deze verkeersintensiteiten heeft R&D een analyse gemaakt van de doorstroming op de geregelde en ongeregelde kruispunten in het studiegebied.

In dit onderzoek worden er naast de huidige situatie en de referentievariant in 2027, twee planvarianten (hier scenario's genoemd) onderzocht:

  • 2017 (huidige situatie)
  • 2027 referentie
  • 2027 scenario 1
  • 2027 scenario 2

Scenario 1 gaat uit van de uitvoering van alle initiatieven die in september 2016 bij de gemeente bekend waren. Scenario 2 gaat uit van scenario 1, aangevuld met de aanname voor het programma op de nog te ontwikkelen kavels. Ook is rekening gehouden met ontwikkelingen in de omgeving op het Zeeburgereiland en het Zeeburgerpad.

Op basis van de door V&OR berekende intensiteiten voor 2027 heeft R&D met behulp van het rekenprogramma “COCON” een verkeersregeltechnisch onderzoek verricht naar de regelbaarheid van de drie geregelde kruispunten in het studiegebied:

  1. Zeeburgerdijk – Panamalaan
  2. Zeeburgerdijk – Molukkenstraat
  3. Zeeburgerdijk – Zuiderzeeweg

Daarnaast is beoordeeld of de verkeerstoename in de varianten voor 2027 van het Cruquiusgebied als gevolg hebben dat nabij gelegen ongeregelde kruispunten het verkeer onvoldoende kunnen verwerken.

Met de berekende intensiteiten voor 2027 heeft R&D de eventuele noodzaak van plaatsing van een verkeersregelinstallatie op de kruispunten getoetst. Dit is gedaan voor de volgende vier kruispunten:

  1. Panamalaan – Zeeburgerpad
  2. Veelaan – Zeeburgerpad
  3. Th.K. van Lohuizenlaan – Zeeburgerpad
  4. Th.K. van Lohuizenlaan – Zeeburgerdijk

Uitkomsten geregelde kruispunten

Uit de doorrekeningen van de twee geregelde kruispunten waarbij de Zeeburgerdijk kruist met de Panamalaan en met de Molukkenweg, volgt dat de huidige profielen de prognoses voor 2027 nog voldoende kunnen verwerken. De verkeersregelingen blijven voldoen aan de Amsterdamse randvoorwaarden.

Voor het kruispunt Zeeburgerdijk met de Zuiderzeeweg geldt dat dit kruispunt alleen regelbaar blijft als er een profielwijziging plaatsvindt.

Uitkomsten ongeregelde kruispunten

Uit de toetsing van de vier ongeregelde kruispunten (aan het Zeeburgerpad en op de Th.K. van Lohuizenlaan) volgt dat verkeerslichten hier niet noodzakelijk zijn.

Conclusie

De verkeerstoename door de nieuwe ontwikkelingen in het Cruquiusgebied kan voldoende worden verwerkt door de kruispunten, mits er profielwijzigingen plaatsvinden bij het kruispunt Zeeburgerdijk met de Zuiderzeeweg. Deze profielwijzigingen zullen gerealiseerd worden. Daarmee is het plangebied goed ontsloten.

5.4.2 Autoparkeren     

Nota Parkeernormen Auto

In 2017 is de Nota Parkeernormen Auto door de gemeenteraad vastgesteld. De gemeente wil de stad bereikbaar en leefbaar houden met voldoende en aantrekkelijke openbare ruimte en meer ruimte voor de fietser en voetganger. Met de verwachte groei van de stad (woningen, kantoren etc.) is het noodzakelijk dat Amsterdam het aantal geparkeerde auto's in de openbare ruimte waar mogelijk beperkt.

De Nota Parkeernormen Auto geeft normen voor wonen en kantoor, voor overige functies vormen de actuele CROW kencijfers parkeren de basis. Het principe is dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte voor alle functies wordt voorzien. Bewoners en bedrijven komen niet in aanmerking voor een parkeervergunning voor parkeren in de openbare ruimte, ook niet als er geen parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn.

Bezoekersparkeren mag in de openbare ruimte worden opgelost. Dat geldt zowel voor bezoekers aan woningen als aan bedrijven en voorzieningen.

De volgende parkeernormen zijn van toepassing:

verplicht

Tabel 5.1 Parkeernormen Nota Parkeernormen Auto

De norm voor niet-woonfuncties is maximaal 1 parkeerplaats per 125 m² bvo, en kan afhankelijk van de specifieke functie worden verlaagd.

Spelregels

In de spelregels voor Cruquiuswerkgebied is het volgende ten aanzien van parkeren opgenomen:

  • het parkeren voor het initiatief moet op eigen terrein;
  • parkeren van bezoekers van bedrijven moet op eigen terrein;
  • parkeren van bezoekers van woningen mag in openbare ruimte;
  • parkeerplaatsen mogen niet zichtbaar zijn vanaf de weg op de openbare ruimte;
  • voorzieningen voor parkeren mogen niet in de openbare ruimte;
  • dubbel gebruik van parkeerplaatsen is wenselijk;
  • parkeerbehoefte kan men onderling ruilen. Grotere parkeergarages kunnen zo rendabel worden;
  • de parkeergarage moet wel binnen 250 meter vanaf het bouwveld liggen;
  • een parkeergarage met een blinde gevel is niet mogelijk, vanwege sociale onveiligheid en een ongewenste uitstraling.

Plangebied

Voor deze locatie is het uitgangspunt dat bewonersparkeren plaatsvindt in gebouwde parkeervoorzieningen. Het bezoekersparkeren vindt plaats direct grenzend aan het plangebied (in de openbare ruimte). Er wordt voldaan aan de spelregels.

In totaal worden er in deelgebied 5 120 woningen gerealiseerd en 794 m² commerciële ruimte. Deze commerciële ruimte kan bestaan uit (creatieve) bedrijven, dienstverlening of maatschappelijke functies. Het autoparkeren zal in een ondergrondse parkeergarage plaatsvinden. Hier zijn 68 parkeerplaatsen voorzien en is ruimte voor de aanleg van 5 extra parkeerplaatsen. Er moet voldaan worden aan de beleidsregels uit de Nota Parkeernormen Auto.

Er is nog geen rekening gehouden met dubbelgebruik, waardoor mogelijk minder parkeerplaatsen nodig zijn. Dubbelgebruik moet op basis van aanwezigheidscijfers (CROW) onderbouwd worden in een parkeerbalans. Hieruit zal blijken of de aanleg van extra parkeerplaatsen nodig is.

Onderstaande tabel bevat de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen.

Uitgangspunt Nota Parkeernormen Auto norm aantal aantal pp
parkeren vrije sector 30-60 m² 0,3 6 1,8 pp
parkeren vrije sector > 60 m² 0,6 84 50,4 pp
parkeren sociale sector 0 30 0 pp
Totaal bewoners parkeerkelder 52,5 pp
bedrijvigheid 125 794 7,0 pp
 
Totaal aantal parkeerplaatsen 59,5 pp

Tabel 5.2 Parkeerbehoefte op basis van normen/kencijfers

Gelet op de omvang van de commerciële ruimtes wordt verwacht dat de functies die zich daar vestigen een lokale functie hebben en de behoefte aan autoparkeerplaatsen lager zal zijn dan 7,0. Er wordt onder andere gedacht aan een tandartspraktijk. Voor de bezoekers van de commerciële ruimtes is daarom voldoende gelegenheid langs de Cruquiusweg.

5.4.3 Fiets- en scooterparkeren     

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter vastgesteld. Deze nota geeft normen voor een breed scala aan functies. Bij woningen (appartementen) spreekt de nota een sterke voorkeur uit voor gezamenlijke fietsenstallingen in plaats van de door het Bouwbesluit 2012 voorgeschreven individuele (fietsen)bergingen.

Net als bij autoparkeren is het principe dat voor elke functie op eigen terrein wordt voorzien in voldoende fiets- en scooterparkeergelegenheid, met uitzondering van (kort) bezoekersparkeren. Dat kan in de openbare ruimte worden opgelost als daar voldoende plaats voor is.

Het plan zal minimaal aan de beleidsregels uit de Nota Parkeernormen Fiets en Scooter moeten voldoen. In het plangebied wordt 794 m2 aan niet-woonfuncties toegestaan. Hiervoor geldt een norm van gemiddeld 2-2,9 fietsparkeerplekken per 100 m2. Dit betekent dat er 20 fietsparkeerplekken nodig zijn. De bezoekers van deze functies zullen in het algemeen minder dan 1,5 uur aanwezig zijn.

Voor de 30 sociale huurwoningen aan de Cruquiusweg (blok in het zuidwesten van het plangebied) wordt inpandig een gemeenschappelijke stalling gebouwd van 46 m² (1,5 m²/woning conform bouwbesluit). Van de resterende 90 woningen hebben 32 woningen een eigen berging in de parkeerkelder met een oppervlakte van minimaal 5 m². Op basis van het programma en de bijbehorende fietsparkeernormen (3 tot 6 fietsplekken per appartement, afhankelijk van de omvang van het appartement) zijn voor de overige 58 woningen in totaal 217 fietsparkeerplekken benodigd. Er is in het bouwplan rekening gehouden met stallingsmogelijkheden voor 237 fietsen en 10 bakfietsen. Hiermee wordt voldaan aan de fietsparkeernormen.

Voor de stalling van scooters moet per woning rekening worden gehouden met 0,13 scooter, hier dus 16 scooterparkeerplaatsen. De ruimte voor de aanleg van extra autoparkeerplaatsen kan worden ingezet voor de realisatie van scooterparkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen kunnen door de week, overdag worden gebruikt door medewerkers van de niet-woonfuncties.

5.4.4 Openbaar vervoer     

In het Programma van Eisen van de Aangepaste Concessie Amsterdam 2012 (vastgesteld op 5 december 2013) staan normen vermeld over de ontsluiting van gebieden met het openbaar vervoer. Buurten die conform dit Programma van Eisen ontsloten dienen te worden zijn:

  • Woongebieden: buurten met meer dan 1000 inwoners en een gemiddelde dichtheid van minimaal 20 inwoners per hectare.
  • Werkgebieden: bedrijfs- en kantorengebieden met minimaal 2000 werknemers en een gemiddelde dichtheid van ten minste 40 werknemers per hectare.
  • Ziekenhuizen.
  • Verzorgingstehuizen die aan ten minste 100 ouderen huisvesting bieden.

Een buurt of instelling wordt als ontsloten beschouwd wanneer aan de volgende eisen is voldaan:

  • Woon- of werkgebied: ten minste 90% van alle adressen ligt binnen een straal van 800 meter van een halte/metrostation liggend aan de hoofdinfrastructuur OV of binnen een straal van 400 meter van een andere halte.
  • Zieken- of verzorgingshuis: de belangrijkste publieksingang van de instelling ligt binnen een loopafstand van 250 meter van een halte/metrostation.

Bovenstaande eisen gelden niet wanneer de Concessiehouder naar het oordeel van de Stadsregio kan aantonen dat de lijnvoering die nodig is om aan deze eisen te voldoen, ertoe leidt dat veel reizigers ver moeten omrijden en/of lijnen waarvan maar weinig reizigers gebruik zullen maken aan het openbaar vervoeraanbod moeten worden toegevoegd.

Plangebied

Het Cruquiusgebied wordt momenteel niet bediend door het openbaar vervoer. De dichtstbijzijnde openbaar vervoerlijnen zijn de tramlijnen 7 en 14 langs de Flevoweg / Zuiderzeeweg aan de zuidzijde van het Cruquiusgebied. Een halteplaats ligt aan de Flevoweg, ten zuiden van het kruispunt met de Zeeburgerdijk. Deze halte ligt op circa 475 meter van het hart van het Cruquiusgebied. De tramhalte behoort tot de hoofdinfrastructuur OV en daarmee kan het Cruquiusgebied als ontsloten worden beschouwd. De ontwikkeling van het gebied zorgt voor een toename aan reizigers. De (huidige) inwoners, gemeente Amsterdam en de ontwikkelaars spannen zich in om in het gebied ook een bushalte te krijgen op de van Lohuizenstraat.

5.4.5 Conclusie     

Het plangebied biedt voldoende ruimte voor het realiseren van de parkeerbehoefte. De toets aan het Programma van Eisen van het openbaar vervoer in het Concessiegebied Amsterdam laat zien dat het Cruquiusgebied is ontsloten op het openbaar vervoer.

5.5 Natuurbescherming     

5.5.1 Kader     

Wet natuurbescherming

Gebiedsbescherming

Natura 2000 is het Europese netwerk van waardevolle natuurgebieden, dat er op gericht is de aanwezige natuurwaarden te behouden en te versterken. Gebieden die door de minister zijn aangewezen als Vogelrichtlijngebied en Habitatrichtlijngebied vormen samen de Natura 2000-gebieden. Voor deze gebieden zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor soorten en habitattypen. Ruimtelijke ontwikkelingen of gebruik die een negatief effect hebben op deze doelstellingen zijn niet zondermeer toegestaan. De bescherming van deze gebieden is in Nederland geregeld via de Wet natuurbescherming (per 1 januari 2017).

Om schade aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, te voorkomen, bepaalt de wet dat projecten en plannen die de kwaliteit kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Om vast te stellen of, en zo ja, onder welke voorwaarden een project of plan in en rondom een Natura 2000-gebied kan worden toegelaten, dient deze getoetst te worden. Indien effecten niet kunnen worden uitgesloten dient, afhankelijk van het te verwachten effect een verslechterings- en verstoringtoets dan wel een passende beoordeling te worden uitgevoerd.

Soortenbescherming

De bescherming van planten- en diersoorten is per 1 januari 2017 geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze wet is erop gericht om de Nederlandse biodiversiteit te beschermen en de dieren en planten binnen de Nederlandse wetgeving de plek te geven die hun volgens de Europese (Vogel- en Habitatrichtlijnen) afspraken toekomt. Het uitgangspunt is een wettelijk verbod op het doden van een aantal in het bijzonder genoemde dieren en planten.

Voor terugkerende werkzaamheden, zoals het onderhoud aan vaarwegen of het maaien van graslanden die al langer op dezelfde manier worden uitgeoefend en kennelijk niet hebben verhinderd dat een beschermde soort zich in het gebied heeft gevestigd, kan een vrijstellingsregeling in werking treden als wordt voldaan aan bepaalde criteria. De criteria die worden gehanteerd bij het opstellen van de vrijstellingsregeling zijn de zeldzaamheid van soorten en de ingrijpendheid van activiteiten. Hoe zeldzamer de soort en hoe ingrijpender de activiteit, hoe strikter het beschermingsregime. Ook voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting kan een vrijstelling gelden, al is deze minder omvattend dan de vrijstelling voor terugkerende werkzaamheden.

Om gebruik te kunnen maken van de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen, beheer en gebruik, is een gedragscode nodig. Een gedragscode is niet verplicht, maar dan moet voor ieder project of beheeractiviteit in een terrein waar beschermde soorten voorkomen de ontheffingsprocedure worden doorlopen.

Gedragscode Flora- en faunawet Amsterdam (2009)

De gedragscode is van toepassing binnen de grenzen van de gemeente Amsterdam en het beheer gebied van het Amsterdamse Bos op alle medewerkers van de gemeente Amsterdam die zelf of samen met andere werkzaamheden uitvoeren of die daartoe opdracht geven aan derden. Deze derden verklaren bij hun werkzaamheden de = 'Gedragscode flora en fauna van de gemeente Amsterdam' te onderschrijven en te volgen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar van de gedragscode overhandigen aan controlerende instanties of verenigingen.

Met de gedragscode beschrijft de gemeente Amsterdam de voorzorgsmaatregelen die erop gericht zijn de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten die binnen haar gemeente grenzen voorkomen bij het uitvoeren van werkzaamheden te handhaven dan wel te versterken. Daarmee voldoet de gemeente Amsterdam aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 16c van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantsoorten Flora- en faunawet. De gedragscode heeft betrekking op plannen en projecten die in opdracht van of door de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. De gedragscode betreft:

  • de voorbereiding en uitvoeren van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling;
  • het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud.

5.5.2 Quickscan Ecologie     

Begin 2013 is een Ecoscan Bestemmingsplan Cruquiusgebied uitgevoerd. De aanwezigheid van de meeste beschermde soorten is gezien het regionale verspreidingsbeeld en de habitatkenmerken van het gebied uit te sluiten in het Cruquiusgebied. De conclusies uit de Ecoscan Bestemmingsplan Cruquiusgebied (RHDHV, 2013) blijven - gezien de weinig veranderde situatie van het Cruquiusgebied – daarmee staan. Wel zijn sinds de Wet natuurbescherming van kracht is (1 januari 2017), enkele soorten beschermd in de provincie Noord-Holland die voorheen niet beschermd waren. Dit zijn kleine marterachtigen, enkele dagvlinders en libellen. Het Cruquiusgebied, biedt geen leefgebied voor deze soorten. Daarvoor ontbreken de juiste biotopen en voldoende voedsel, bovendien is het terrein voor met name kleine marterachtigen teveel verstoord.

De aanwezigheid van beschermde gebouwbewonende soorten als huismus en gierzwaluw en de soortgroepen vleermuizen en vaatplanten is in het Cruquiusgebied niet op voorhand uit te sluiten.

Vanwege de grote onderzoeksintensiteit en het gering aantal vleermuizen dat tijdens eerdere onderzoeken is aangetroffen, is eerst een inventariserende gebouwenscan uitgevoerd (RHDHV, 2017). Hierin is op basis van kenmerken van verblijfplaatsen en de aanwezigheid hiervan per gebouw in het Cruquiusgebied een indeling gemaakt in vier geschiktheidsklassen voor het herbergen van vleermuisverblijfplaatsen: geschikt, matig geschikt en ongeschikt. Op deze manier is duidelijk geworden op welke gebouwen de focus moet komen te liggen bij het nader onderzoek. Tijdens de gebouwenscan zijn ook (potentiele) nestlocaties van huismussen en gierzwaluwen in beeld gebracht, zodat ook naar deze soorten gerichte inventarisaties kunnen worden uitgevoerd. Ook zijn aanwezige kademuren beoordeeld op geschiktheid als standplaats voor beschermde muurplanten.

Naast de indeling voor vleermuizen is in de gebouwenscan geconcludeerd dat in de nieuw te ontwikkelen delen van het Cruquiusgebied geen geschikt leefgebied aanwezig is voor de huismus en beschermde vaatplanten (de eerder onderzochte muurplanten, zijn in de Wet natuurbescherming niet meer beschermd).

Gebiedsbescherming

Natura 2000 - stikstofdepositie

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen, is Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Dit gebied bevindt zich op een afstand van 6 kilometer van het plangebied. Negatieve effecten op stikstofgevoelige natuurwaarden in dit natuurgebied kunnen niet worden uitgesloten. In november 2020 is een onderzoek uitgevoerd naar Stikstofdepositie. Uit dit onderzoek blijkt dat zowel de aanleg- als gebruiksfase van de ontwikkeling van deelgebied 5 (Berkhout) niet leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter hoogte van een Natura 2000-gebieden met stikstofgevoelige habitattypen, ook niet bij de dichtstbijzijnde en daardoor maatgevende, zijnde Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske (6 km afstand) en Naardermeer (12 km afstand).

Hierdoor zijn op voorhand significant negatieve effecten gerelateerd aan stikstofdepositie voor de natuur uit te sluiten, en is ten aanzien van gebiedsbescherming een vergunningaanvraag in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Het Cruquiusgebied ligt ten westen van Zeeburgereiland. Langs de westoever van Zeeburgereiland zal een ecologische verbindingszone, EVZ Gooi-Waterland, worden gerealiseerd. Deze loopt door de mond van het Amsterdam-Rijnkanaal en de westzijde van het Zeeburgereiland. Deze verbindingszone ligt op circa 500 meter van het Cruquiusgebied en hiervan gescheiden door de vaargeul van het Amsterdam-Rijnkanaal. Effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EVZ zijn uitgesloten.

Soortenbescherming

Op 10 april 2017 is een verkennend onderzoek naar de potentiele geschiktheid van de verschillende gebouwen voor huismus, gierzwaluw, vleermuizen en de kademuren voor beschermde muurplanten (zie Bijlage 17 Onderzoek beschermde soorten Wnb). Tijdens het verkennend onderzoek zijn de verschillende gebouwen gecontroleerd op de aanwezigheid van voor vleermuizen geschikte elementen (zoals spouwmuren, houten betimmering, dakoverstekken, dakpannen etc.) om verblijfplaatsen te kunnen herbergen. Op basis van het verkennend onderzoek kan worden geconcludeerd dat de gebouwen binnen het plangebied niet geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen.

In juni 2017 is in het plangebied een foerageergebied geconstateerd. De foerageergebieden die verloren gaan zijn van geringe kwaliteit. Omdat nieuwe gebouwen op en in de directe omgeving van het plangebied worden voorzien van groene daken en ook de omgeving parkachtig wordt ingericht, zorgt errvoor dat er voldoende nieuw foerageergebied aanwezig zal zijn, dat het oude foerageergebied kan opvangen. Met het verlies van deze foerageergebieden worden geen verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming overtreden.

Naast de geschiktheidsbepaling voor vleermuizen is uit het verkennend onderzoek gebleken dat standplaatsen van beschermde flora afwezig zijn. Ook biedt het plangebied geen nestgelegenheid voor huismussen, vanwege het ontbreken van voldoende voedselaanbod en/of dekking biedende beplanting in de directe nabijheid.

Tijdens de onderzoeken in juni en juli is ook gezocht naar gierzwaluwen. Er is op beide avonden geen gierzwaluw aangetroffen in het plangebied.

5.5.3 Conclusie     

De voorgenomen werkzaamheden (sloop en nieuwbouw) hebben geen effect op beschermde gebieden en soorten.

5.6 Duurzaamheid     

5.6.1 Kader     

Agenda Duurzaamheid

De gemeente Amsterdam wil de verduurzaming van de hoofdstad versnellen. Dit staat in de Agenda Duurzaamheid, de agenda voor duurzame energie, schone lucht, een circulaire economie en een klimaatbestendige stad. De Agenda Duurzaamheid is vastgesteld door de Gemeenteraad van Amsterdam op 11 maart 2015.

Amsterdam wil een inhaalslag maken op het gebied van duurzaamheid. Dit doen we in goede samenwerking met partners uit de stad (bewoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen), niet alleen voor het creëren van breed maatschappelijk draagvlak, maar ook om de energie en doorzettingskracht die al aanwezig zijn in de samenleving te versterken. De Agenda Duurzaamheid is uitgewerkt met kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen, langs vijf transitiepaden, met als rode draad de filosofie van de circulaire economie: innovatie, meer doen met minder, slimmer en hernieuwbaar. In de agenda zijn de volgende kwantitatieve doelen opgenomen:

  • Duurzame energie: in 2020 wordt per inwoner 20% meer duurzame energie opgewekt dan in 2013;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie stikstof-dioxide 35% lager dan in 2015;
  • Schone lucht: in 2025 is de hoogst gemeten concentratie roet 30% lager dan in 2015;
  • Scheiden van afval: in 2020 wordt 65% van het huishoudelijk afval gescheiden;
  • In 2025 is de CO2-uitstoot van de gemeente 45 procent minder dan in 2012.

Duurzame energie

In december 2016 heeft de gemeenteraad Amsterdam de Strategie 'Naar een stad zonder aardgas' vastgesteld. Hierin wordt de strategie beschreven hoe de stad aardgasloos kan worden. Dit betekent o.a. dat nieuwbouw niet meer worden aangesloten op het gasnet, transformatie wordt gebruikt als aanleiding om duurzaam te gaan verwarmen en dat er naar alternatieven moet worden gezocht voor de verwarming van woningen, de bereiding van warm tapwater en koken op aardgas. Dit geldt voor alle nieuwbouw- en transformatiegebieden in Amsterdam. In het plangebied wordt aardgasloos privaatrechtelijk geborgd.

Energieneutrale nieuwbouw stimuleren

Het Raadsbesluit uit 2008 om in 2015 alleen nog maar Klimaat Neutraal (EPC = 0,15) te bouwen heeft tot nog toe beperkt resultaat opgeleverd, namelijk 1% van de nieuwbouw. In de uitvoering is meer nadruk op het uitdagen van de markt via het selectieproces van ontwikkelende partijen en het aanwijzen van gebieden met een hogere ambitie nodig. Het bouwbesluit stelt dat vanaf 2020 nieuwbouw energieneutraal (de nieuwe term in de sector) de norm is. De stad hanteert de volgende doelstelling: in Amsterdam ontwikkelen we de nieuwbouw– woningen en utiliteit – in 2020 energieneutraal. Het is de ambitie dat 75 procent van het programma in de overeenkomsten die vanaf 1 januari 2015 afgesloten worden, energieneutraal wordt ontwikkeld. Waar het bouwbesluit conform de Europeserichtlijn de ondergrens vormt, wordt de markt tegelijkertijd uitgedaagd om beter te presteren. Ontwikkelende partijen – ontwikkelaars, woningcorporaties, maar ook (collectieve) particuliere opdrachtgevers (CPO) en zelfbouwers – worden gestimuleerd.

5.6.2 Plangebied     

Natuur inclusief bouwen

Natuur is een integraal onderdeel van de planvorming. Het is de ambitie te streven naar het behouden en versterken van reeds aanwezige of ten onrechte verdwenen flora en fauna. Hiervoor richten we ons in eerste instantie op de groene en blauwe netwerken in de omgeving. Een duurzaam plan voor een divers gebied gedijd alleen bij een doordachte verankering in de omgeving. Zo kan niet alleen de biodiversiteit in het gebied zelf worden versterkt maar draagt het plan ook bij aan een verbetering van de lokale en regionale verbindingen.

In de openbare ruimte in deelgebied 5 (Berkhout) wordt gezocht naar beplanting die voedsel, dekking en nestgelegenheid biedt voor diverse soorten. Bomen en planten worden gekozen vanwege hun aantrekkende werking op vlinders, bijen, hommels en andere insecten door hun specifieke geur- en nectarproductie. Insecten spelen een belangrijke rol bij de bestuiving van planten en vormen een belangrijke schakel in de voedselvoorziening van onder meer vogels. Naast voedsel hebben de insecten ook leefruimte nodig. Verschillende begroeiing en open verharding bieden die ruimte. Beplanting is niet alleen waardevol voor de fauna, maar ook voor de mens. De prachtige kleuren, geuren en zichtbare wisseling van seizoenen zorgen voor een aantrekkelijke beleving van de openbare ruimte.

Op gebouwniveau worden daken voorzien van groen ter versterking van de biodiversiteit en de aantrekkende werking op diverse vogelsoorten. De gevels worden voorzien van nestgelegenheid voor diverse vogels en vleermuizen, daarbij wordt rekening gehouden met logische aanvliegroutes en de juiste oriëntatie van de nestkasten.

Duurzame energie en circulair bouwen

Het ultieme streven is om een gebied te maken dat bestendig is in de tijd. Reductie van CO2-uitstoot, energiegebruik en milieubelasting speelt hierbij een belangrijke rol. De focus in dit gebied zal liggen op passieve maatregelen. Denk hierbij aan een goed geïsoleerd gebouw met dusdanige structuur en ontsluiting dat het voor meerdere functies geschikt is. Dit geeft gebouwen de mogelijkheid in de toekomst te veranderen met behoud van een energiearme opzet. Daarnaast zullen de gebouwen, door de aanscherping van de wettelijke EPC norm, al zeer duurzaam worden uitgevoerd. 

De technische invulling voorziet in een WKO installatie voor verwarming en koeling van de gebouwen met ondersteuning van PV-panelen op de daken voor duurzame elektriciteitsopwekking. In combinatie met de groene daken werken de PV-panelen meer efficiënt, omdat deze daken zorgen voor koeling van de panelen.

Schone lucht en mobiliteit

De Amsterdamse ambitie voor het thema schone lucht gaat verder dan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en is gericht op een gezonde luchtkwaliteit. Het gaat daarbij met name om mobiliteit gerelateerde maatregelen en een (stedenbouwkundig) ontwerp, met bijvoorbeeld autoluwe gebieden, dat bijdraagt aan een gezonde leefomgeving. Ook voor deze locatie geldt dat de negatieve effecten op de luchtkwaliteit met name van het verkeer afkomstig zijn.

Goede OV- en fietsverbindingen

De inzet is om het autogebruik zoveel mogelijk te beperken door een lage parkeernorm te hanteren.

De bebouwingsdichtheid van het gebied is hoog, in de omgeving is een mix van functies aanwezig en er komt een hoogwaardige openbare ruimte. De voorwaarden zijn daarmee aanwezig voor een levendig stedelijk milieu, waar de voetganger zich thuis voelt. Om de rest van de stad te bereiken, bestaat een goede ontsluiting van het gebied met openbaar vervoer en met de fiets.

Goederenvervoer

De bevoorradingsroutes voor o.a. bedrijven, kantoren en winkels verdienen vanuit luchtkwaliteit aandacht. Er komen voldoende laad- en losvoorzieningen in de nabijheid zodat het overige verkeer goed kan doorstromen (en daarmee minder luchtvervuiling veroorzaakt).

Elektrisch Vervoer

Elektrisch vervoer heeft de toekomst: het is duurzaam en draagt bij aan een gezonde leefomgeving. Om elektrisch vervoer in het gebied mogelijk te maken, is het van belang dat hiervoor afdoende infrastructuur aanwezig is. Er is daarbij een onderscheid te maken in de oplaadinfra die bij oplevering aanwezig moet zijn en de oplaadinfra voor de toekomst die in eerste instantie alleen moet zijn voorbereid. Het gaat zowel om voldoende oplaadfaciliteiten in de openbare ruimte als in de privégarages op eigen terrein. Er zullen in de openbare ruimte en gebouwen voorbereidingen getroffen om te anticiperen op een toekomst met meer elektrisch vervoer.

Huishoudelijk afval

De gemeenteraad Amsterdam heeft in juli 2016 het Uitvoeringsplan Afval vastgesteld. Amsterdam heeft een hoge ambitie op het gebied van afval en grondstoffen. De gemeente wil dat het afvalscheidingspercentage omhoog gaat (van 27% voor huishoudelijk afval in 2014 naar 65% in 2020) om zo meer grondstoffen terug te winnen voor hergebruik, recycling en andere nuttige toepassingen. Hoe dit gerealiseerd gaat worden staat omschreven in het Uitvoeringsplan Afval.

Het plan sorteert voor op de nieuwe gemeentelijke afvalrichtlijnen voor nieuwbouwgebieden. De essentie hiervan is sturing op scheiden van afval dichtbij huis (bronscheiden). Dat betekent dat ondergrondse containers voor fijn huishoudelijk afval (restafval, glas, oud papier & karton, plastic en drankkartons, en textiel ) dichtbij de woning en zoveel mogelijk in herkenbare eilanden (clusters) worden geplaatst.

Klimaatbestendig

Uit klimaatscenario's van het KNMI blijkt dat er tegenwoordig meer hevige regenbuien vallen dan vroeger en dat we in de toekomst extremer weer krijgen. De zomers worden warmer en mogelijk droger en de winters zachter en natter. In het extremer wordende klimaat en de verdere verdichtende stad is een extra inspanning nodig o.a. om de stad hemelwaterbestendig te maken en schade te voorkomen. Er moet bij de inrichting van de buitenruimte (privaat en publiek) rekening worden gehouden met het tijdelijk opvangen van extreme buien. Hier wordt met het programma Rainproof op ingespeeld.

In de Structuurvisie Amsterdam (2011) staat beschreven hoe met extreem weer om moet worden gegaan. De stad moet robuust worden gemaakt tegen extremer weer en moet klimaatbestendig worden gebouwd. Het college van B&W heeft in 2014 de intentieverklaring 'Ruimtelijke adaptatie' ondertekend. Ook is klimaatadaptatie en het Programma Rainproof één van de thema's die in de Agenda Duurzaam Amsterdam is opgenomen.

Door de realisatie van extra groen en groene daken kan het hemelwater tijdelijk opgevangen worden. Verder zal en gescheiden rioleringsstelsel aangelegd worden. Voor nadere informatie over water wordt verwezen naar de waterparagraaf.

5.6.3 Conclusie     

Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de duurzaamheidsambitie van het stadsdeel. Onder andere door groene daken en zonnecollectoren en het ontlasten van de waterzuiveringsinstallaties.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting     

6.1 Algemeen     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat kaart en regels ten alle tijden in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft géén bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter géén rechtstreeks burgers bindende werking.

Van de verschillende bestemmingen wordt kort toegelicht van de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

6.2 De bestemmingen     

6.2.1 Algemeen     

In de bestemmingsomschrijving van de planregels wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In de specifieke gebruiksregels worden nadere bepalingen gegeven omtrent de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

Het bestemmingsplan is opgesteld conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Hierin zijn regels opgenomen over onder andere de indeling van de planregels en de naamgeving van bestemmingen. De planregels kennen standaard vier hoofdstukken.

In dit hoofdstuk wordt elk artikel van de planregels kort toegelicht.

6.2.2 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel bevat de definities van begrippen die in dit bestemmingsplan worden gebruikt. Daardoor wordt vermeden dat verschillende interpretaties van begrippen tot verschillen van mening over de regelgeving zouden kunnen leiden. De begripsbepalingen staan, behalve voor de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan' op alfabetische volgorde.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

6.2.3 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor het benutten van woonruimten (incl. aan huis verbonden beroepen en bedrijven), creatieve functies, bedrijven, dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen, verkeers- en verblijfsgebied, groen en ondergrondse parkeervoorzieningen. Voor de creatieve functies en bedrijven die zijn toegestaan, zijn bedrijvenlijsten opgenomen.

Op de verbeelding zijn bouwvlakken en de maximale bouwhoogten aangeduid.

Aan de zijde van het water zijn boven de bestemming 'Verkeer - 2' overbouwingen toegestaan. Hiervoor is de aanduiding 'gemengd' opgenomen.

In de specifieke gebruiksregels is opgenomen wat het maximale, dan wel minimale programma is in vierkante meters bruto vloeroppervlak (bvo) dat mag/moet worden gerealiseerd. Hierbij is een verdeling gemaakt naar de verschillende toegestane functies. Voor woonruimten geldt een maximum bvo van 10.850 m². Voor het totale plangebied is voor creatieve functies, bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen een minimum bvo opgenomen van 794 m².

Voor ondergeschikte kantoren is geregeld dat deze maximaal 40% van het netto vloeroppervlak van de bedrijfsvestigingen mogen bedragen. Ondergeschikte detailhandel mag maximaal 20% van het netto vloeroppervlak van de bedrijfsvestiging bedragen, tot een maximum van 50 m². Ondergeschikte horeca mag 20% van het netto vloeroppervlak bedragen tot maximaal 20 m².

Artikel 4 Verkeer - 1

De in het plangebied aanwezige verkeerswegen zijn bestemd als 'Verkeer - 1'. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor wegen, straten en pleinen, fiets- en voetpaden, (ongebouwde) parkeervoorzieningen en in- en uitritten.

Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, laad- en losvoorzieningen, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan.

In de spelregels is bepaald dat er binnen het plangebied ten noorden van de bebouwing en buiten het plangebied ten zuiden van de bebouwing snedes moeten worden gecreëerd. Deze snedes zorgen voor zicht op het water vanaf de Cruquiusweg. Bij de situering van het noordelijke bouwvlakken is rekening gehouden met een voorgeschreven afstand van 16 meter tot het bestaande gebouw ten noorden van het plangebied. Binnen deze zone (het gehele bestemmingsvlak zijnde) zijn geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan.

Artikel 5 Verkeer - 2

Het in het plangebied aanwezige verblijfsgebied is bestemd als 'Verkeer - 2'. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor pleinen, fiets- en voetpaden.

Tevens zijn nutsvoorzieningen, groen, water, speelvoorzieningen en kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw toegestaan.

In lid 2 zijn bouwregels opgenomen. Binnen de bestemming 'Verkeer - 2' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor lichtmasten geldt een maximum hoogte van 12 meter.

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' zijn overbouwingen toegestaan vanaf de derde bouwlaag.

Artikel 6 Water

Deze bestemming is toegekend aan het water grenzend aan de kade. Gelet op lid 1 mogen gronden met deze bestemming gebruikt worden voor water, vaarwater, natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen, voorzieningen ten behoeve van de waterafvoer, waterberging, waterhuishouding, extensief recreatief medegebruik, kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw en groen.

Binnen de bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd tot een maximum bouwhoogte van 2 meter.

6.2.4 Algemene regels     

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is aangegeven dat bestemmings- en/of bouwgrenzen van gebouwen mogen worden overschreden ten behoeve van ondergeschikte bouwdelen. In het artikel is aangegeven om welke ondergeschikte bouwdelen het gaat en welke maximale overschrijding is toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel wordt geregeld welk gebruik is toegelaten. De inrichtingen die vallen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht (Bor), zijn uitdrukkelijk uitgesloten van vestiging in het plangebied op grond van de te verwachten overlast van dergelijke bedrijfsuitoefening.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

Binnen de algemene aanduidingsregels zijn de algemene gebiedsaanduidingen opgenomen.

De gebiedsaanduiding 'geluidzone – industrie' is opgenomen vanwege het gezoneerde industriegebied Cruquius in de omgeving van het plangebied. Binnen deze zone zijn geluidsgevoelige objecten uitsluitend toegestaan, mits wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' is opgenomen om te voorkomen dat de doorvaart van en zichtlijnen voor de scheepvaart onaanvaardbaar worden belemmerd. Tevens wordt bij een ontwikkeling aan het water beoordeeld of het water vanaf de wal toegankelijkheid is voor hulpdiensten en dat de mogelijkheid aanwezig is tot het uitvoeren van beheer en onderhoud aan het water.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. In deze regeling zijn algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen zodat enige flexibiliteit ontstaat ten aanzien van de toepassing van de regels.

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven grenzen.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

Het plan kan gewijzigd worden ten behoeve van: het in geringe mate aanpassen van het plan zoals bestemmingsgrenzen en het enigszins gewijzigd situeren en/of begrenzen van bouwvlakken.

6.2.5 Overgangs- en slotregels     

Artikel 13 Overgangsrecht

Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven.

Artikel 14 Slotregel

Deze regel bevat de citeertitel van het plan.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid     

7.1 Inleiding     

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De gemeenteraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

7.2 Plangebied     

Met onderhavig bestemmingsplan is een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. Met de ontwikkelende eigenaar van de gronden is een anterieure overeenkomst gesloten (zoals is bepaald in artikel 6.24 Wro) voordat het bestemmingsplan is vastgesteld, zodat de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet geldt. In deze anterieure overeenkomst zijn afspraken over het verhaal van kosten op afdoende wijze vastgelegd. De gemeenteraad besluit bij vaststelling van het bestemmingsplan dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

8.1 Voortraject     

Het Algemeen Bestuur van de bestuurscommissie van Stadsdeel Oost heeft op 17 januari 2017 het initiatiefdocument voor het bestemmingsplan Cruquius Deelgebied 5, Berkhout vastgesteld. Met het vaststellen van het initiatiefdocument zijn de uitgangspunten voor het bestemmingsplan vastgesteld. Het initiatiefdocument heeft niet ter inzage gelegen voor inspraak.

8.2 Inspraak     

Er heeft geen inspraak op grond van de inspraakverordening plaatsgevonden op het voorontwerpbestemmingsplan. Artikel 2 van de Inspraakverordening geeft aan dat er geen inspraak verleend wordt op bestemmingsplannen (= voorbereiding van besluiten betreffende waarvan op grond van de Wet ruimtelijke ordening afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard).

Het ontwerp bestemmingsplan wordt, conform de Wet ruimtelijke ordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode van ter inzage legging wordt er een bewonersavond georganiseerd.

8.3 Vooroverleg     

Het conceptbestemmingsplan is naar een aantal instanties gestuurd met het verzoek om advies. De provincie Noord-Holland, Waternet, Rijkswaterstaat (RWS) en Gasunie hebben inhoudelijk gereageerd op het plan.

De provincie heeft opmerkingen over een aantal provinciale beleidsstukken. Waternet verzoekt de teksten over hemelwater en het Programma Rainproof te actualiseren. RWS is van mening dat de principes uit het Programma Rainproof niet zijn gevolgd, heeft vragen over bouwmogelijkheden binnen de bestemming Water en wijst erop dat bij uitwerking van de bouwplannen geen extra lichthinder voor het scheepvaartverkeer mag ontstaan. Zij verzoekt het lichtplan ter advisering voor te leggen.

Naar aanleiding van deze reacties is de toelichting van het bestemmingsplan aangepast.

De principes uit het Programma Rainproof worden wel gevolgd. Er wordt wel degelijk gekeken waar en hoe water binnen het plangebied kan worden vastgehouden en geborgen voordat het wordt afgevoerd. Daar waar mogelijk wordt de buitenruimte voorzien van een groene inrichting en worden gebouwen voorzien van een groen dak of groene gevel.

De bouwmogelijkheden in de bestemming Water zijn overgenomen uit de nu geldende bestemming voor het Amsterdam-Rijnkanaal; bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming. Het is bekend dat alle bouwactiviteiten in het water ter plaatse vergunningplichtig zijn in het kader van de Waterwet en RWS hiervoor het bevoegd gezag is. Hiermee is voldoende geborgd dat er geen bouwwerken worden opgericht die kunnen leiden tot aanvaarincidenten.

Het lichtplan zal in de uitvoeringsfase worden besproken met RWS.

De Gasunie komt tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van hun dichtstbij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

TenneT, Prorail en de Brandweer hebben gereageerd zonder inhoudelijke opmerkingen.

8.4 Zienswijzen     

Het ontwerpbestemmingsplan 'Cruquius Deelgebied 5, Berkhout', de ontwerpomgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en de aanmeldingsnotitie m.e.r. hebben vanaf 11 september 2020 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn binnen deze termijn geen zienswijzen binnengekomen.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Bestemmingsplan     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.2 Plan     

het bestemmingsplan 'Cruquius Deelgebied 5, Berkhout' met identificatienummer NL.IMRO.0363.M1807BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam;

1.3 Aanduiding     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Automatenhal     

iedere besloten ruimte waar meer dan twee speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.6 Bebouwing     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 Bed & breakfast     

het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt; 

1.8 Bedrijf     

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.9 Belwinkel     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.10 Bestaand     

  1. voor bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, dan wel mag worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (of de Woningwet);
  2. voor gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan met de daarbij behorende gebruiksregels;

1.11 Bestemmingsgrens     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 Bestemmingsvlak     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 Bijbehorend bouwwerk     

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 Bijzondere bouwlaag     

kelders, souterrains, dakuitbouwen en kap, niet zijnde een dakopbouw;

1.15 Bouwen     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 Bouwgrens     

de grens van een bouwvlak;

1.17 Bouwlaag     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen;

1.18 Bouwperceel     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelgrens     

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 Creatieve functies     

creatieve industrie die zich richt op de segmenten kunsten, media en entertainment en creatieve zakelijke dienstverlening, zoals bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 1 Creatieve functies;

1.23 Dakterrassen     

een buitenruimte op een plat dak met bijbehorende afrastering en vloerconstructie ten dienste van de bewoners van de erop aansluitende woonruimte(n);

1.24 Detailhandel     

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken aan in hoofdzaak personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 Dienstverlening     

een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verlenen van diensten, onder te verdelen in:

  1. consument verzorgende dienstverlening, zoals kapperszaken en schoonheidsinstituten;
  2. zakelijke dienstverlening, zoals fotostudio's, reisbureaus, makelaardijen, uitzendbureaus, banken;
  3. maatschappelijke dienstverlening; het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, niet zijnde kinderopvang, buitenschoolse opvang;

1.26 Dove gevel     

  1. een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede;
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte,

met dien verstande dat dove gevels mogen worden onderbroken door verglaasde balkons, loggia's en serres;

1.27 Gebouw     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 Geluidbelasting     

de geluidsbelasting vanwege een weg of een industrieterrein;

1.29 Geluidgevoelige objecten     

woonruimten, andere geluidsgevoelige gebouwen en/of geluidsgevoelige terreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.30 Hogere grenswaarde     

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.31 Hoofdgebouw     

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezelijking van de geldende of toekomstige bestemmiing van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.32 Horeca     

  1. horeca I: een bedrijf of inrichting gericht op de verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een fastfoodrestaurant, cafetaria, snackbar, shoarmazaken, lunchroom, koffie-theehuis of ijssalon;
  2. horeca IIa: een bedrijf of inrichting gericht op de verhuur van zalen aan gezelschappen, al dan niet in combinatie met het verstrekken van eten en drinken en/of een gelegenheid alleen toegankelijk voor leden, zoals een zalenverhuurbedrijf of sociëteit;
  3. horeca III: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;
  4. horeca IV: een bedrijf of inrichting gericht op het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;

1.33 Huishouden     

een alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke  huishouding voeren of wensen te voeren; 

1.34 Huis verbonden beroep of bedrijf     

  1. aan huis verbonden beroep:

de uitoefening van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woonruimte en daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend, waaronder niet wordt begrepen de uitoefening van detailhandel of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten;

  1. aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang en door ten minste de hoofdbewoner in een woonruimte en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hiermee wordt geen detailhandel of horeca bedoeld;

1.35 Internetcafé     

een voor publiek toegankelijke gelegenheid waar de hoofdactiviteit wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot internet;

1.36 Kantoor     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten met een administratief karakter, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.37 Kap     

een bijzondere bouwlaag waarvan de dakconstructie bestaat uit ten minste één hellend dakvlak;

1.38 Kelder     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.39 Maatschappelijke voorzieningen     

overheids-, sociale, culturele-, medische, onderwijs-, sport-, religieuze en vergelijkbare maatschappelijke voorzieningen, waaronder mede begrepen zorgwoonruimte(n) in een zorgcomplex, met inbegrip van bijbehorende ondergeschikte horeca, maar uitgezonderd ziekenhuizen;

1.40 Nutsvoorziening     

een voorziening ten behoeve van de waterhuishouding, de distributie van gas, water en elektriciteit, de telecommunicatie, en openbaar vervoer, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.41 Ondergeschikte detailhandel     

niet-zelfstandige detailhandel, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie;

1.42 Ondergeschikte horeca     

niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is, welke uitsluitend toegankelijk is via de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;

1.43 Onzelfstandige woonruimte     

woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen; 

1.44 Overig bouwwerk     

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.45 Peil     

  1. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of een tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van de hoofdtoegang van het gebouw;
  2. als in het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.46 Seksinrichting     

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin handelingen of vertoningen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

  1. een prostitutiebedrijf: een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen met anderen tegen een materiële vergoeding;
  2. erotisch getinte vermaaksfunctie: Een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische / pornografische aard, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een erotische videotheek, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, wel of niet in combinatie met elkaar;

1.47 Smartshop     

een winkel waarin de hoofdactiviteit wordt gevormd door detailhandel in psychotrope stoffen;

1.48 Snede     

een onbebouwde ruimte waardoor een vrije doorkijk vanaf de Cruquiusweg op het water wordt gerealiseerd;

1.49 Souterrain     

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,5 meter boven het gemiddeld aangrenzend straatpeil is gelegen;

1.50 Speelvoorzieningen     

speeltoestellen;

1.51 Verbeelding     

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Cruquius Deelgebied 5, Berkhout' bestaande uit de kaart NL.IMRO.0363.M1807BPSTD-VG01;

1.52 Verblijfsgebied     

een niet voor gemotoriseerd verkeer openbaar toegankelijke en ongebouwde ruimte, tevens bestemd voor groen;

1.53 Vliesgevel     

een gebouw-gebonden geluidwerend scherm dat is aangebracht vóór de gevel van een gebouw met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen, waarbij de afstand tussen vliesgevel en gevel in beginsel tenminste 0,5 meter is en waarbij er tussen vliesgevel en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing;

1.54 Voorkeursgrenswaarde     

Ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel;

1.55 Waterhuishoudkundige voorzieningen     

werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houdend met de waterhuishouding, zoals dammen, dijken, sluizen en beschoeiingen;

1.56 Woonruimte     

besloten ruimte die, al dan niet tezamen met één of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door één huishouden, alsmede standplaatsen;

Artikel 2 Wijze van meten     

2.1 De bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 De oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 Verticale bouwdiepte     

vanaf peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk, met uitzondering van fundering of ondergeschikte onderdelen van het bouwwerk.

2.4 Bruto vloeroppervlak     

de bruto vloeroppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Gemengd     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het benutten van woonruimte, niet zijnde standplaatsen, (en daarbij behorende gronden) ten behoeve van bewoning, inclusief aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  2. creatieve functies, zoals opgenomen in bijlage 1 'Creatieve functies';
  3. bedrijven met in acht name van het bepaalde in artikel 10.2;
  4. dienstverlening;
  5. maatschappelijke voorzieningen;
  6. verkeers- en verblijfsgebied;
  7. ondergrondse parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. nutsvoorzieningen;
  4. wegen, fiets- en voetpaden;
  5. in- en uitritten;
  6. laad- en losvoorzieningen;
  7. groenvoorzieningen;
  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen
  9. speelvoorzieningen;
  10. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in 3.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. in afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergrondse parkeervoorzieningen binnen het gehele bestemmingsvlak worden gerealiseerd, mits deze onder het maaiveld zijn gelegen, tot een diepte van maximaal 4 m;
  3. maximale bouwhoogte: zoals op de verbeelding is aangegeven.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 m1;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m1.

3.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 3.1 genoemde gronden gelden de volgende gebruiksbepalingen:

3.3.1 Algemeen     
  1. voor woonruimten geldt een maximum bruto vloeroppervlak van in totaal 10.850 m²;
  2. het gebruik van een woonruimte in de vorm van onzelfstandige woonruimte is niet toegestaan;
  3. het gebruik van een woonruimte ten behoeve van bed & breakfast is niet toegestaan;
  4. voor creatieve functies, bedrijven, dienstverlening en maatschappelijke functies geldt een gezamenlijk minimum bruto vloeroppervlak van in totaal 794 m²;
  5. aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn toegestaan tot maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woonruimte met een maximum van 60 m²;
  6. voor de aan huis verbonden bedrijven geldt het bepaalde in 10.2.
3.3.2 Ondergeschikte functies     
  1. ondergeschikte detailhandel binnen een andere functie zoals een bedrijf, ambacht, dienstverlening of cultuur mogelijk is buiten winkelgebieden met dien verstande dat het maximum bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte detailhandel per vestiging, van de in lid 3.1 bedoelde functies, maximaal 20% van het netto vloeroppervlak met een maximum van 50 m2 bedraagt;
  2. het maximum bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte horeca bedraagt per bedrijfsvestiging, van de in lid 3.1 bedoelde functies, maximaal 20% van het netto vloeroppervlak met een maximum van 20 m2;
  3. het maximum bruto vloeroppervlak aan ondergeschikte kantoren bedraagt per bedrijfsvestiging, van de in lid 3.1 bedoelde functies, maximaal 40% van het netto vloeroppervlak.
3.3.3 Parkeren     
  1. Een omgevingsvergunning voor de bouw van een bouwwerk kan pas worden verleend nadat is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
  2. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde onder a en kan worden toegestaan dat in minder of meer parkeergelegenheid wordt voorzien, mits:
    1. het voldoen aan de bepaling onder a. door bijzondere omstandigheden op zwaarwegende bezwaren stuit of;
    2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.1 onder b teneinde een woonruimte om te zetten naar één of meer onzelfstandige woonruimten. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend.  
  2. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.3.1 onder c. De omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien de daarvoor benodigde vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening is verleend. De geldigheidsduur wordt gelijkgesteld aan die van de vergunning op grond van de Huisvestingswet en/of -verordening.

Artikel 4 Verkeer - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;
  2. fiets- en voetpaden;
  3. (ongebouwde) parkeervoorzieningen;

en de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. groen;
  3. water;
  4. in- en uitritten;
  5. laad- en losvoorzieningen;
  6. speelvoorzieningen;
  7. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Gebouwen     

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Er mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Artikel 5 Verkeer - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. fiets- en voetpaden;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' voor de toegestane functies in artikel 3.1 (Gemengd);

en de daarbij behorende:

  1. nutsvoorzieningen;
  2. groen;
  3. water;
  4. speelvoorzieningen;
  5. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Gebouwen     
  1. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  2. In afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' in aansluiting op de bouwmogelijkheden binnen de aangrenzende bestemming 'Gemengd' overbouwingen toegestaan, vanaf de 3de bouwlaag.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten bedraagt maximaal 12 m1;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m1.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. vaarwater;
  3. natuurlijke oevers of oeverbeschoeiingen;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterafvoer en waterberging;
  5. extensief recreatief medegebruik;
  6. kunstwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  7. groen.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Op en onder de in 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  1. de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m1.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik:

  1. als ligplaats voor woonschepen, passagiersvaartuigen, bedrijfsvaartuigen;
  2. voor steigers en drijvers.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend gebouwd worden ten dienste van de primaire bestemming en de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. voor zover met betrekking tot de in 7.1 genoemde gronden sprake is van bodemverstoring, dient de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport te overleggen;
  2. aan de omgevingsvergunning, als bedoeld onder a, kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  3. het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op een bodemverstoring:
    1. indien de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m² of een kleinere diepte dan 3,5 meter onder maaiveld;
    2. die het normale onderhoud betreft;
    3. die reeds in uitvoering is op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

7.3 Nadere eisen     

Het bevoegd gezag is bevoegd ter bescherming van de in 7.1 genoemde archeologische waarden nadere eisen te stellen aan de situering van de bouwwerken, indien uit het archeologisch rapport is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden, zoals bedoeld in 7.1 aanwezig zijn.

7.4.1 Verbod     

Het is verboden op of in de gronden, met de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 3,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem, waartoe onder meer wordt gerekend het ophogen, egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
  2. het aanbrengen van drainage;
  3. het aanleggen en verbreden van wateren;
  4. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
  5. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen;
  6. het verrichten van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.
7.4.2 Uitzonderingen     

Het verbod als bedoeld in 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die de bodem verstoren, indien:

  1. de bodemverstoring betrekking heeft op een gebied met een kleiner oppervlak dan 500 m² of een kleinere diepte dan 3,5 meter onder maaiveld of indien het water betreft dieper dan de waterbodem;
  2. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.4.3 Voorwaarden en advies     

Aan de in 7.4.1 genoemde vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties;
  4. de in 7.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden zijnde, mogen de archeologische waarden, zoals bedoeld in 7.1 niet onevenredig schade;
  5. de aanvrager van een omgevingsvergunning dient een archeologisch rapport te overleggen.

7.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Het bevoegd gezag is bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie - 1' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt, indien:

  1. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels     

9.1 Toegestane overschrijdingen     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmings- en bouwgrenzen te overschrijden:

  1. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, bordessen, luifels, buitentrappen, galerijen, hijsinrichtingen en bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen, mits;
    1. de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter;
    2. er voor werken gelegen boven een rijweg (voor auto's) een minimale vrije hoogte van 4,2 meter vanaf peil wordt aangehouden;
  3. ten behoeve van balkons gelegen binnen de bestemming 'Verkeer - 1', mits:
    1. de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter voor balkons gelegen aan de Cruquiusweg en maximaal 1,5 meter ten noorden van de bestemming 'Gemengd';
    2. er een minimale vrije hoogte van 3 meter vanaf peil wordt aangehouden;
    3. er voor werken gelegen boven een rijweg (voor auto's) een minimale vrije hoogte van 4,2 meter vanaf peil wordt aangehouden;
  4. ten behoeve van balkons binnen de bestemming 'Gemengd'.



Het is toegestaan de in dit plan aangegeven goot- en bouwhoogten te overschrijden:

  1. ten behoeve van trappenhuizen, liftinstallaties, zonnepanelen en andere duurzaamheidsmaatregelen, technische installaties en vergelijkbare ondergeschikte bouwwerken, mits de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gebouwd op tenminste 2 meter afstand van de gevellijn;
  2. ten behoeve van gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, bordessen, luifels, buitentrappen, galerijen, hijsinrichtingen en bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan de tweede bouwlaag, 4,2 meter boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 meter langs een rijweg, 2,4 meter boven een rijwielpad en 2,2 meter boven een voetpad, voor zover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 meter.

9.2 Maximale maten     

  1. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.
  2. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in de voorgaande lid van dit artikel uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels     

10.1 Verbodsregels     

10.1.1 Verboden gebruik     

Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan (als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), wordt in ieder geval begrepen het gebruiken, of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken als:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. automatenhallen, seksinrichtingen, belwinkels, smartshops, coffeeshops, internetcafés en geldwisselkantoren;
  3. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
  4. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  6. opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop.
10.1.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels, zoals genoemd in 10.1.1, wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

10.2 Toegelaten bedrijven     

10.2.1 Toegestane bedrijven     

Voor zover de gronden binnen de bestemming 'Gemengd' mogen worden gebruikt voor bedrijven, en voor zover de gronden binnen het plangebied mogen worden gebruikt voor aan huis verbonden bedrijven, zijn slechts de volgende categorieën bedrijven toegestaan:

  1. in geval van activiteiten die aanpandig zijn aan woningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder categorie A;
  2. in geval van activiteiten die bouwkundig afgescheiden zijn van woningen, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die in de bij deze regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging vallen onder de categorieën A en B.
10.2.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepaling 10.2.1 voor het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van:

  1. niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de categorieën A of B een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  2. in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën A of B een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
  3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de categorieën A of B meer milieuhinder veroorzaakt.
10.2.3 Wijzigingsregel     

Het bevoegd gezag is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen, in die zin, dat:

  1. aan de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging bedrijven en/of bedrijfsvormen kunnen worden toegevoegd of geschrapt;
  2. de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging opgenomen bedrijven en bedrijfssoorten kunnen worden ingedeeld bij een andere categorie;
  3. één of meer aanduidingen van bedrijven, zoals bedoeld in 10.2.1, geschrapt kunnen worden, zodat ter plaatse alleen nog een bedrijf is toegestaan dat valt onder categorie A of B, met dien verstande dat uitsluitend toepassing wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid indien het betreffende gebruik langer dan een jaar is beëindigd.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels     

11.1 Geluidzone - industrie     

11.1.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de geluidsbelasting van industrie.

11.1.2 Voorwaarden     

In afwijking van het bepaalde voor de ter plaatse voorkomende andere bestemmingen zijn geluidsgevoelige objecten binnen de 'geluidzone - industrie' uitsluitend toegestaan, indien wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder.

11.2 Vrijwaringszone - vaarweg     

11.2.1 Aanduidingsomschrijvng     

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van:

  1. het belemmeren van de doorvaart van de scheepvaart in de breedte, hoogte en vaardiepte;
  2. het hinderen van de zichtlijnen voor de scheepvaart;
  3. het hinderen van zichtlijnen voor bedienings- en begeleidingsobjecten;
  4. het beperken van de toegankelijkheid voor hulpdiensten vanaf de wal;
  5. het belemmeren van de mogelijkheid tot het uitvoeren van beheer en onderhoud.
11.2.2 Voorwaarden     

In afwijking van het bepaalde onder a geldt ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg', de volgende regel:

  1. een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbare ontwikkeling mag uitgevoerd worden indien het belang van deze ontwikkeling prevaleert boven het belang van de vaarweg voor de scheepsvaart.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels     

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen van het plan teneinde:

  1. in het plangebied de volgende bebouwing toe te staan:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede;
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, reclameobjecten, vrijstaande muren, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 2% van de totale oppervlakte van het plangebied wordt aangewend;
  2. geringe afwijkingen toe te staan welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, worden toegestaan, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt;
  3. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten te vergroten met niet meer dan 1 meter;
  4. de in de regels toegestane maximale bouwhoogten te vergroten, anders dan bedoeld in c, met ten hoogste:
    1. 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen, vlaggenmasten, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals windturbines;
    2. 3 meter ten behoeve van lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten;
  5. de bebouwingsgrenzen te overschrijden tot ten hoogste 2 meter ten behoeve van balkons, bordessen, luifels, buitentrappen, bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde en andere ondergeschikte delen van gebouwen.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels     

13.1 Wijzigingsregel wettelijke bepaling     

Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd de in het bestemmingsplan opgenomen bepalingen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, te wijzigen indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van vaststelling van het plan worden gewijzigd.

13.2 Wijzigingsregel bestemmingsgrenzen     

Het bevoegd gezag is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en/of andere grenslijnen en aanduidingen ten behoeve van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, de aanpassing van kades of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 2 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 14 Overgangsrecht     

14.1 Overgangsrecht bouwwerken     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

14.2 Afwijking     

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 14.1 met maximaal 10%

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken     

Bepaling 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, zoals bedoeld in 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Verboden gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 14.4 , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik     

Bepaling 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Cruquius Deelgebied 5, Berkhout'.