direct naar inhoud van 5.1 Algemeen ruimtelijke beleid
Plan: Olympisch Stadion e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.K1204BPSTD-VG02

5.1 Algemeen ruimtelijke beleid

5.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 22 november 2011 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) inclusief een ontwerp Algemene maatregel van bestuur (Amvb) van de Wro (Barro) door de Tweede Kamer aangenomen.

De SVIR is op 13 maart 2012 inwerking getreden en de Barro op 30 december 2011. Bij de inwerkingtreding zijn de Nota Ruimte (27 februari 2006) en de realisatieparagraaf over de realisatie van het nationaal ruimtelijk beleid vervallen. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

De inwerkingtreding van de Amvb vindt gefaseerd plaats. Een eerder ontwerp Amvb Ruimte is in 2009 in voorhang aan de Eerste en Tweede Kamer aangeboden en met de Tweede Kamer besproken. Ook is het traject van advisering door de Raad van State doorlopen. Een beperkt aantal onderdelen uit het eerdere ontwerp zijn opgenomen in het Barro. Deze onderdelen zijn nu definitief vastgesteld. Het betreft de onderdelen:

  • a. Rijksvaarwegen
  • b. Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • c. Kustfundament
  • d. Grote rivieren
  • e. Waddenzee en waddengebied
  • f. Defensie
  • g. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • h. Elektriciteitsvoorziening
  • i. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • j. Ecologische hoofdstructuur
  • k. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • l. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • m. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan andere overheden door hen goed worden behartigd. Waar de Amvb Ruimte bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen gaat het Rijk er vanuit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal de bestemmingsplannen dan ook niet (tijdens de vaststellingsprocedure) toetsen op een correcte doorwerking van nationale ruimtelijke belangen. Wel zal het Rijk door middel van systeem- of themagerichte onderzoeken achteraf nagaan of bestemmingsplannen aan nationale wet- en regelgeving voldoen.

Conclusie: Geen van de in het Barro opgenomen onderwerpen heeft invloed op het bestemmingsplan. De uitbreiding van de A10 (onder punt g) heeft invloed op het bestemmingsplan, maar omdat in het plan zelf hiervoor niets geregeld wordt (met uitzondering van het aanwijzen van een vrijswaringszone) voldoet het plan aan het Barro.

Structuurvisie Randstad 2040

Op 5 september 2008 heeft het kabinet de structuurvisie Randstad 2040 vastgesteld. Bij de structuurvisie gaat het om een integraal toekomstperspectief dat richting kan geven aan de integrale rijksinzet in de Randstad met oog voor de lange termijn op het gebied van onder meer wonen, werken, infrastructuur, water, natuur en landschap. De structuurvisie draagt niet alleen bij aan de ambitie een duurzame en concurrerende topregio te ontwikkelen, maar ook aan een 'mooi Nederland'. De lange termijnvisie en de richting die het kabinet (samen met de regio) kiest, focust op fysiek-ruimtelijke onderwerpen, maar beperkt zich niet tot de ruimtelijke ordening alleen. Niet-fysieke onderwerpen die in belangrijke mate bijdragen aan de nagestreefde duurzame en concurrerende Randstad worden geagendeerd in de visie. Het gaat dan bijvoorbeeld om bevordering van de sociale cohesie, vergroting van de arbeidsparticipatie, kennis en innovatie.

In het kader van de structuurvisie moeten strategische keuzes worden gemaakt met betrekking tot:

  • 1. Klimaatbestendigheid van de laaggelegen delta;
  • 2. Ruimtelijke investeringsstrategie;
  • 3. Groenblauwe structuur als raamwerk voor verstedelijking;
  • 4. Verstedelijkingsstrategie;
  • 5. Bereikbaarheid in relatie tot ruimtelijke ontwikkeling;
  • 6. Ruimtelijk-economische typering en structuur;
  • 7. Toekomst van Schiphol.

Conclusie: Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het rijksbeleid

5.1.2 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid"

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening met de daarbij behorende Invoeringswet in werking getreden. De nieuwe wet voorziet in een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten. Voor het streekplan komt de provinciale structuurvisie in de plaats. Hierin legt de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vast en moet zij tevens aangeven hoe zij deze visie denkt te realiseren. De structuurvisie is uitsluitend zelfbindend. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar de gemeenten toe staan de provincie diverse juridische instrumenten ter beschikking, zoals een provinciale ruimtelijke verordening.

Op 21 juni 2010 is de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Op 3 november 2010 is de Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (Prvs) in werking getreden. De regels van de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Voor beide is een eerste partiële herziening vastgesteld op 23 mei 2011.

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie voor de komende tien jaar vastgelegd en geeft zij een doorkijk van dertig jaar.

De provinciale belangen vloeien voort uit zes criteria:

  • 1. Wettelijke taak. Bijvoorbeeld: luchtkwaliteit, geluidhinder;
  • 2. Juridische doorwerking van Europees-/ Rijksbeleid. Bijvoorbeeld: Algemene Maatregelen van Bestuur, een directe of getrapte aanwijzing van het Rijk;
  • 3. Financiële betrokkenheid. Bijvoorbeeld: een project/ programma dat financieel wordt gesteund door de provincie (gebiedsontwikkeling of aanbesteding);
  • 4. Provinciale hoofdstructuur/gemeentegrensoverschrijdende effecten. Bijvoorbeeld: landschappelijke structuren;
  • 5. Gekoppelde ruimtelijke belangen. Bijvoorbeeld: bij een of meer ontwikkelingen zijn gekoppelde ruimtelijke belangen in het geding. Dat kan ook op kleinere schaal dan bij een gebiedsontwikkeling het geval zijn;
  • 6. Regionaal/ bovenlokaal karakter. Bijvoorbeeld: klimaatverandering, thematische belangen, bijvoorbeeld op het gebied van verkeer en vervoer, milieu, natuur, recreatie enzovoorts.

Om het toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de Provincie Noord-Holland op basis van de bovengenoemde criteria provinciale belangen benoemd.

Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf sub-belangen. Daarbij richt de Provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionaal en bovenregionaal schaalniveau spelen en/of gevolgen hebben. De hoofdbelangen en de daarbij geformuleerde ondergeschikte belangen zijn de volgende:

Ruimtelijke kwaliteit

  • Behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen;
  • Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden;
  • Behoud en ontwikkeling van groen om de stad.

Duurzaam ruimtegebruik

  • Milieukwaliteiten;
  • Behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken;
  • Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;
  • Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

Klimaatbestendigheid

  • Voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast;
  • Voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater;
  • Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. Aan de ruimtelijke beslissingen van de Provincie Noord-Holland zal daarom altijd een afweging van deze drie belangen voorafgaan.

Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten;

In de omgeving van het stedelijk gebied (in de metropolitane landschappen) stimuleert de Provincie Noord-Holland de ontwikkeling van enkele nieuwe economische activiteiten en functies die gericht zijn op de recreatiebehoefte van het stedelijk gebied. Het plangebied behoort tot het bestaande bebouwde gebied, waarin voldoende gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten bestaat.

Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

In de structuurvisie is de Schinkel opgenomen als onderdeel van het basisnet voor recreatietoervaart. Het fietspad langs het IJsbaanpad is onderdeel van het Fietsnetwerk.

Voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast

Het IJsbaanpad en de het zuidelijke deel van de Amstelveenseweg zijn aangewezen als regionale waterkering.

Voldoende en schoon drink-, grond- en oppervlaktewater 

Het gehele bestemmingsplangebied is opgenomen als een gebied voor fijnmazige waterberging.

Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie

Het gehele bestemmingsplangebied is tevens opgenomen als gebied voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie.

Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie

De Provinciale ruimtelijke verordening structuurvisie (Prvs) is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels over de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. De Prvs is een van de instrumenten vanuit de Wet ruimtelijke ordening. De regels in de Prvs vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

De Prvs schrijft voor waaraan bestemmingsplannen en beheersverordeningen moeten voldoen. De provincie kan gemeenten via de verordening verplichten om hun bestemmingsplannen aan te passen. Gemeenten kunnen op hun beurt ontheffing aanvragen. Uiteraard moet het provinciale belang de inzet van de verordening rechtvaardigen.

Het uitgangspunt van de wet is dat bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet, maar complementair staan reactieve instrumenten zoals overleg, zienswijze en zo nodig een reactieve aanwijzing ook ter beschikking om doorkruising van provinciaal beleid te voorkomen.

In de Prvs zijn regels omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen opgenomen. Het gaat daarbij over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Bij ontwikkelingen waarvoor een ontheffing noodzakelijk is (met name in landelijk gebied) moet rekening worden gehouden met de in de Prvs gestelde kwaliteitseisen. Het plangebied is in de Prvs aangewezen als Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) (gelet op artikel 9 en kaart 2 van de Verordening). De toelichting van de verordening geeft aan dat gemeenten verplicht zijn om voor het BBG bestemmingsplannen te maken. Zij hebben bij de invulling daarvan een grote mate van beleidsvrijheid. De provincie stelt gelet op de toelichting op artikel 13 weinig eisen voor bouwen en gebruik binnen bestaand bebouwd gebied.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij het provinciale beleid.

5.1.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam

Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie "Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam" vastgesteld in de gemeenteraad. De structuurvisie bestaat uit drie delen: visie, uitvoeringsstrategie en toetsingskader. De visie heeft als planhorizon 2030-2040, uitvoeringsstrategie en toetsingskader hebben als planhorizonten 2010-2020 en 2020-2030.

De structuurvisie stelt dat de ontwikkeling in stadsdeel Zuid zich kenmerkt door twee bewegingen uit de Structuurvisie, te weten de 'uitrol centrumgebied' en de 'internationalisering van de zuidflank'. Daarnaast is versterking van de aantakking op de groene scheggen een belangrijke opgave.

Voor het plangebied zijn de volgende onderdelen van belang. De centrale opgave in het eerste en volgende decennium is de verdere realisering van de Zuidas. De structuurvisie beschouwt het Zuidas gebied als een cruciale schakel tussen Schiphol en de Amsterdamse binnenstad. Station Zuid wordt één van de belangrijkste ov-knooppunten in Nederland. Dit gebied ligt direct ten zuidoosten van het plangebied Olympisch Stadion e.o..

Op de Zuidas vindt verdichting plaats op de best bereikbare plek. Dit maakt het mogelijk de groene scheggen te behouden en verder uit te nutten. Verder is er sprake van een sterke mate van functiemenging van wonen, werken en voorzieningen. Het gebied is internationaal onderscheidend met een Amsterdams karakter.

De essentiële beleidsonderdelen uit de Structuurvisie worden bij het desbetreffende thema besproken.

Conclusie: Het bestemmingsplan sluit aan bij de algemene onderdelen van de structuurvisie Amsterdam.

5.1.4 Stadsdeelbeleid

Welstandsnota Oud Zuid (2009)

In de Welstandsnota Oud Zuid wordt beschreven hoe het stadsdeel omgaat met de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gegeven bevoegdheid om aanvragen voor een omgevingsvergunning te toetsen op 'redelijke eisen van welstand'.

Aan de Welstandsnota liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag:

  • Het welstandsbeleid dient gericht te zijn op behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het stadsdeel;
  • Het beleid moet stimulerend en klantvriendelijk zijn, het moet uit te leggen zijn en de uitvoering ervan moet openbaar en controleerbaar zijn;
  • De regels dienen ten minste een ondergrens te waarborgen en moeten overzichtelijk zijn. Afhankelijk van het ambitieniveau dient er sprake te zijn van maatwerk per gebied;

De welstandsnota is gedigitaliseerd en op een aantal (ondergeschikte) punten aangepast en heet tegenwoordig 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal'.

In praktijk betekent dit dat ieder stadsdeel zijn eigen versie heeft van 'De Schoonheid van Amsterdam Digitaal'. Deze digitale versie is tweeledig en bestaat uit:

  • Een op adres gebaseerd systeem dat de gebruiker inzicht geeft in de welstandscriteria die per adres gelden;
  • Een beleidsnota die de gemeenschappelijke ambities en welstandscriteria van de stadsdelen weergeeft en per stadsdeel is aan te vullen met specifiek welstandsbeleid.

Het bestemmingsplangebied Olympisch Stadion e.o. is in de Welstandsnota opgedeeld in een aantal deelgebieden. Het betreft diverse gebieden met een diversiteit aan architectonische, cultuurhistorische, landschappelijke en / of stedenbouwkundige waarden:

  • Schinkelbuurt: onderdeel van de 19e-eeuwse ring
  • Haarlemmermeerstation e.o.: onderdeel van Kantoren en Bedrijventerreinen;
  • Stadionbuurt/Beethovenbuurt (Olympisch Stadion): onderdeel van Gordel 20-40
  • Kantorenlocatie Burgerweeshuis: onderdeel van Kantoren en Bedrijventerreinen;
  • Groengebied Schinkel: perifere groen/watergebieden.

In opdracht van het Portefeuillehouderoverleg Fysiek van de gemeente Amsterdam is vanaf de zomer 2011 in een gezamenlijk traject van stad en stadsdelen gewerkt aan één welstandsnota voor de gehele stad. Daarbij zijn de ruimtelijke systemen in plaats van de stadsdeelgrenzen leidend. Later is aan de opdracht toegevoegd dat de nota moet bijdragen aan een kostenreductie van vijftien procent van het welstandstoezicht. De inspraaktermijn voor de nieuwe nota liep 19 november 2012 af.

Op dit moment zijn er nog vijftien welstandsnota's met criteria waaraan bouwplannen worden getoetst. De verschillende criteria aan weerszijden van de stadsdeelgrenzen zorgden nogal eens voor verwarring. Bovendien is er per 1 oktober 2010 veel veranderd op het gebied van regelgeving en ruimtelijk beleid. Daarom hebben centrale stad en stadsdelen gezamenlijk besloten om een nieuwe, vereenvoudigde welstandsnota voor de hele stad te maken.

Aan de opdracht is als volgt invulling gegeven:

- een sterke nieuwe structuur, waarmee flexibel ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen;

- de toetsingscriteria zijn duidelijk en voorzien van ondersteunend beeldmateriaal;

- de nota is ingericht op basis van het motto 'sterk waar nodig en licht en wendbaar waar mogelijk;

- vereenvoudiging van de regels;

- de nota komt in digitale vorm beschikbaar zodat de welstandscriteria op adresniveau kunnen worden opgevraagd;

- de nota is zo ingericht dat ambtelijke afhandeling door de ambtelijke organisatie voor een grote groep plannen mogelijk is en het proces daarmee efficiënter uitgevoerd kan worden. Dit draagt bij aan de beoogde bezuiniging.

De nota gaat uit van de wijziging van het Besluit Omgevingsrecht van 1 maart 2013, die een ambtelijke welstandstoetsing zonder tussenkomst van de welstandscommissie mogelijk maakt. Als beleidsregel geldt dat de bevoegdheid om af te zien van een welstandsadvies wordt gebruikt bij veel voorkomende bouwplannen die voldoen aan de criteria in hoofdstuk 6 van de nota.

Conclusie: Welstandsnota en bestemmingsplan bevatten elkaar aanvullend beleid

Nota beleidsregels afwijkingsbesluiten omgevingsvergunning A2 Wabo


Indien een bouwplan niet past binnen de kaders van het bestemmingsplan kan op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht worden afgeweken

van het bestemmingsplan. Voor de gevallen die zijn genoemd in artikel 2.12 lid 2 sub a onder 2 is in het Besluit omgevingsrecht (de oude "kruimelgevallen") zijn beleidsregels opgesteld, die door het dagelijks bestuur van het stadsdeel op 28 juni 2011 zijn vastgesteld.


Dakterrassen op hoofdbebouwing en aan- uit, en bijgebouwen mogen met de nieuwe beleidsregels ook op niet-woonfuncties met uitzondering van horeca en mogen ook tot op de dakrand van de achtergevel en op meerdere platte daken worden gemaakt.


Het plangebied grenst aan Plan Zuid, maar maakt er geen onderdeel van uit.


Naast het plan Zuid van Berlage heeft het stadsdeel ook veel andere architectonische en stedenbouwkundige kwaliteiten die bescherming verdienen. Zo wordt beleidsregel 3 (toegang dakterras) niet van toepassing verklaard op panden die worden gerekend tot de architectuurordes 1 en 2 zoals deze zijn toegekend in de atlassen voor de 19e-eeuwse ring en de gordel '20 - '40.

Conclusie

De beleidsregels kunnen worden toegepast op zowel binnenplanse als buitenplanse afwijkingen. Er is dan ook bekeken in hoeverre de categorieën van gevallen uit de beleidsregels in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden. Dit is bijvoorbeeld gedaan voor gebouwde terrassen. Voor de gevallen waarbij de beleidsregels leidend blijven, treedt het bestemmingsplan faciliterend en aanvullend op (bijvoorbeeld door in de voorwaarden van algemene afwijkingen voldoende ruim te formuleren om deze in te kunnen vullen met beleidsregelgevallen).