Artikel 26 Algemene gebruiksregels
26.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
26.2 Gebruiksverbod
Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 26.1 wordt in elk geval begrepen het gebruik van gronden en/of bebouwing:
-
a. als bedrijven die worden begrepen in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
-
b. als automatenhal, belwinkel, geldwisselkantoor, seksinrichting, smartshop;
-
c. als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen;
-
d. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op het tijdelijk storten van geringe hoeveelheden afvalstoffen;
-
e. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband met het onderhoud van de waterloop;
-
f. als ligplaats voor woonboten, bedrijfsvaartuigen, passagiersvaartuigen en stationerende vaartuigen en objecten, één en ander behoudens de op grond van artikel 18 toegestane ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsboten.
26.3 Toegelaten bedrijven
Voor zover bedrijven zijn toegestaan, mogen de gronden en gebouwen worden gebruikt voor de volgende categorieën bedrijven:
-
a. Voor zover op grond van deze regels bedrijven zijn toegestaan, zijn uitsluitend bedrijven toegestaan die vallen onder categorie A van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van
bedrijfsactiviteiten.
-
b. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie B' zijn tevens bedrijven toegestaan die vallen onder categorie B van de in de bijlage bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.
-
c. Ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' is uitsluitend een transformatorruimte ten behoeve van elektriciteitslevering toegestaan.
-
d. Het dagelijks bestuur is bevoegd in afwijking van het bepaalde in a en b een omgevingsvergunning te verlenen met dien verstande dat het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een bedrijf is toegestaan dat:
-
1. niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en in vergelijking met bedrijven die wel vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
-
2. in de Staat van bedrijfsactiviteiten voorkomt en valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits het desbetreffende bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën een gelijke of mindere milieuhinder veroorzaakt;
-
3. na uitbreiding, wijziging of aanpassing in de Staat van bedrijfsactiviteiten valt onder één of meer categorieën hoger dan toegelaten, mits de uitbreiding, wijziging of aanpassing niet tot gevolg heeft, dat het bedrijf in vergelijking met bedrijven die vallen onder de toegelaten categorieën, meer milieuhinder veroorzaakt.
26.4 Doelmatigheidsbepaling
Het dagelijks bestuur verleent een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in artikel 26.1wanneer strikte toepassing daarvan leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.