Geuzenveld West 2018    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

1.1 Aanleiding     

Het bestemmingsplan 'Geuzenveld-West 2018' geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van stadsdeel Nieuw-West van de gemeente Amsterdam. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gelijknamige wijk Geuzenveld-West.

De aanleiding voor het opstellen van het plan is dat de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Het bestemmingsplan dat door voorliggend plan wordt vervangen is het bestemmingsplan Geuzenveld-West 2004.

Op 27 mei 2015 is de 'Startnotitie bestemmingsplan 'Geuzenveld-West 2015' vastgesteld door de bestuurscommissie van Nieuw-West. Doel van het plan is om een actueel toetsingskader te creëren voor het plangebied. In het plangebied spelen geen concrete (grootschalige) nieuwbouwontwikkelingen. Het betreft daarom in hoofdzaak een conserverend plan.

Diverse verleende vergunningen worden in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen.



Het voornemen tot herziening van het bestemmingsplan is conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening gepubliceerd in de staatscourant op 10 juni 2015.

1.2 Bevoegdheden     

Op 12 juni 2013 heeft de gemeenteraad besloten tot intrekking van de Verordening op de stadsdelen en tot vaststelling van de Verordening op de bestuurscommissies 2013. Deze verordening is op 19 maart 2014 in werking getreden. Directe aanleiding voor de wijziging vormt de wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (Wet afschaffing deelgemeenten). De nieuwe verordening voorziet in een andere inrichting van het bestuurlijk stelsel van Amsterdam. De taken en bevoegdheden van stadsdelen zijn herverdeeld (welke bovendien is overgegaan in bestuurscommissies). Concreet betekent dit onder andere dat de bevoegdheid voor het vaststellen van bestemmingsplannen in alle gevallen bij de gemeenteraad van Amsterdam ligt.

Op 9 maart 2016 heeft de gemeenteraad de Algemene inspraakverordening vastgesteld. In deze inspraakverordening staat dat er geen inspraak wordt verleend, als het beleidsvoornemen bij of krachtens wettelijk voorschrift van inspraak is uitgesloten of al bij of krachtens wettelijk voorschrift in een openbare voorbereidingsprocedure is voorzien. Voor bestemmingsplannen geldt dat deze al in een wettelijke voorbereidingsprocedure zijn voorzien (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht). Er is dus geen inspraak meer van toepassing op bestemmingsplannen.

De wettelijk zienswijzetermijn is door tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan door B&W van de gemeente Amsterdam.

1.3 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.

De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. De structuur van het plangebied worden aangegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 tot en met 15 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 16 wordt uitgelegd op welke wijze dit is vertaald in juridische zin. In hoofdstuk 17 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 18 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (het overleg ex artikel 3.1.1 Bro). Tot slot zijn de relevante rapporten als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 2 Plankader     

2.1 Ligging en begrenzing     

Het gebied van dit bestemmingsplan bestaat uit de woonwijk Geuzenveld-West met het daarbijbehorende Park "De Kuil' ten zuiden daarvan.

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Geuzenveld-West 2018' wordt globaal als volgt begrensd:

• In het noorden wordt het plangebied begrensd door de as van het water grenzend aan de dijk ten noorden van de J. Calsstraat en Haya van Someren-Downerstraat;

• In het oosten is de grens gelegd in de as van het water langs de Cort van der Lindenkade, Cornelis Outshoornstraat en Pieter Postpad en Pieter Postsingel;

• In het zuiden ligt de grens langs het fietspad aan de Nico Broekhuysenweg;

• In het westen ligt de grens van het plangebied in de as van de Bok de Korverweg en het water langs de P.J. Oudstra;

De grenzen van het oude bestemmingsplan zijn hiermee integraal overgenomen.

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de digitale verbeelding.

2.2 Doelstelling     

De aanleiding voor het opstellen van het plan is dat de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een actuele planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit plan beoogt hierin te voorzien. Het doel van het plan is vooral conserverend van aard. Dat wil zeggen dat het plan in hoofdzaak de bestaande bouw- en gebruiksrechten vastlegt.

2.3 Geldend planologisch kader     

In het plangebied is op dit moment het bestemmingsplan Geuzenveld–West 2004 d.d. vastgesteld 4 oktober 2005 van kracht.

2.4 Beschrijving van het plangebied     

Geuzenveld- West is een westelijke uitbreidingslocatie van Amsterdam gebouwd tussen 1990 en 1993 en sluit aan op de oorspronkelijke tuinstad Geuzenveld, bebouwing uit de vijftiger jaren. De oude wijk (tuinstad Geuzenveld) en de nieuwe wijk (Geuzenveld-West) worden middels een groene parkstrook van elkaar gescheiden. Verder ligt de nieuwe wijk 2 meter lager dan het oorspronkelijke Geuzenveld en dat is goed merkbaar wanneer men vanuit het oude wijk naar de nieuwe wijk rijdt. Geuzenveld- West is opgezet als een compact laagbouwmilieu met 930 woningen. De wijk heeft enorme kwaliteiten, omdat het een groen en rustig woonmilieu aan de rand van de stad is. Geuzenveld- West wordt aan alle kanten door groen omsloten maar tegelijkertijd waardeert men de nabijheid van de stad.

Als reactie op de massale uitstroom van bewoners richting de omliggende groeikernen (Purmerend, Almere, Lelystad), heeft Amsterdam in de jaren 80 gezocht naar nieuwe uitleglocaties met veelal compacte grondgebonden woonmilieus. Geuzenveld- West is één van deze locaties en was de eerste fase van het volbouwen van de Osdorper Binnenpolder. Echter vanwege de invloedsfeer van Schiphol, is er na de bouw van Geuzenveld- West geen vervolg gekomen aan het volbouwen van de Osdorperpolder.

verplicht

Afbeelding:Ligging in de stad

2.5 Geschiedenis van het plangebied     

1921: Middeleeuws polderlandschap

Het westelijke deel van Amsterdam maakte oorspronkelijk deel uit van het Utrechts- Hollands veenweidelandschap. Dit is in de periode tussen 950 en 1300 ontgonnen. Rond het jaar 1000 lag er op de plek van de huidige woonwijk een oergeul van het IJ. Daarna werd het gebied steeds belangrijker als agrarisch polderlandschap. Wanneer de gemeente Amsterdam in 1921 verschillende (delen van) buurgemeenten, waaronder gemeente Sloten annexeert, ontstond er een aanleiding om na te denken over de ontwikkeling van de stad als geheel. Het gebied van de huidige woonwijk bestond toen uit een slagenlandschap met uitgestrekte weilanden en een tal van ontwateringssloten. Aan de noordzijde van de huidige woonwijk lag toen al de Haarlemmerweg, de Haarlemmertrekvaart, de spoorlijn Amsterdam- Haarlem en de tramlijn Amsterdam- Haarlem. Langs de Haarlemmerweg stonden er een aantal boerderijen. Het bijbehorende kaartbeeld geeft een beter inzicht.

verplicht

Afbeelding:Polderkaart

1935: Algemeen Uitbreidingsplan Amsterdam

Na de annexatie van delen van aanliggende buurgemeenten, werd het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam (AUP) opgesteld. Dit uitbreidingsplan ging uit van een expansie van de stad in zuidelijke- en westelijke richting. Functiescheiding was één van de belangrijkste ordeningsprincipes. Wonen, werken, verkeer en ontspanning waren hierin belangrijke functies. Het plan is in 1934 opgesteld en in 1935 door de gemeenteraad vastgesteld. In het AUP ging men al uit van een woonbestemming aan de westkant van de huidige water langs de Cort van der Lindenkade – Pieter Postsingel. Op deze plek was sinds 1930 de ontvening van het gebied in volle gang.

1940: Uitbreidingsplan de Eendracht 1940

Als deeluitwerking van het Algemeen Uitbreidings Plan voor Amsterdam, is in 1940 het uitbreidingsplan voor de Eendracht vastgesteld. Hierin werd het gebied voor agrarisch gebruik bestemd. Het polderlandschap was inmiddels ontveend en de landschapsinrichting gold als voorbeelduitwerking voor de latere inrichting van de Noordoostpolder (Flevoland).

1960: Uitbreidingsplan de Eendracht 1960

Na de realisatie van de Tuinstad Geuzenveld, bestond de huidige locatie Geuzenveld- West nog uit polderlandschap. In navolging op het in 1940 vastgestelde uitbreidingsplan de Eendracht, volgde er een nieuw uitbreidingsplan. Na vaststelling van het uitbreidingsplan de Eendracht in 1960, werd in de jaren daarna een start gemaakt met de aanleg van het volkstuinencomplex en het sportpark de Eendracht en werd eind jaren zestig in gebruik genomen.

1988: Nota van Uitgangspunten Eendracht- oost

De planontwikkeling voor Geuzenveld- West is eind 1986 gestart. Er is een Nota van Uitgangspunten opgesteld en deze is in het voorjaar van 1988 door het gemeentebestuur vastgesteld. Aanleiding voor de ontwikkeling van de woningbouw, was de woningbouwopgave die in het Amsterdamse structuurplan en het provinciale streekplan werd opgenomen. Er was vanuit het Rijk behoefte aan extra woningbouwlocaties. Het toenmalige sportpark de Eendracht werd als woningbouwlocatie aangewezen. Binnen Amsterdam West ontstond er een overschot aan sportvelden. Het oostelijke deel van sportpark de Eendracht maakte daarom vanaf 1990 plaats voor een nieuwe woonwijk met zo'n 800 woningen. Geuzenveld West werd de eerste woonwijk als onderdeel van een nieuwe stadsuitleg ten westen van Geuzenveld. Oorspronkelijk was het idee om een groot deel van de Osdorperbinnenpolder tot aan Halfweg vol te bouwen. Vanwege de strengere eisen vanuit Schiphol, werd dit plan al snel onmogelijk gemaakt. Vooralsnog blijft Geuzenveld West een woonenclave in het groen en zijn er geen concrete plannen om de stad verder westwaarts uit te breiden.

verplicht

Afbeelding: vogelvlucht uit NvU 88

1989: Bestemmingsplan

Op 1 november 1989 is voor het oostelijke deel van het sportpark de Eendracht het bestemmingsplan Geuzenveld- West de huidige bebouwing mogelijk gemaakt. Sinds het oprichten van de woonwijk tussen 1990 en 1993 is er aan de stedenbouwkundiuge opzet en structuur niets veranderd in Geuzenveld-West.

Hoofdstuk 3 Beleidskader     

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)     

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor onderhavig plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)     

Het beleid zoals neergelegd in bovengenoemde SVIR is alleen bindend voor het overheidsorgaan dat het heeft vastgesteld. Een aantal thema's wordt door de centrale overheid cruciaal gevonden als zijnde van nationaal belang. Deze belangen zouden ook doorwerking moeten hebben op beslissingen van lagere overheden.

De nationale belangen uit de SVIR worden daarom in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

Deze onderwerpen zijn niet aan de orde in het voorliggende bestemmingsplan.

De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Deze uitbreiding van het Barro heeft voor het plangebied ook geen consequenties. Voorliggend bestemmingsplan past binnen de gestelde bepalingen en is daarmee niet in strijd.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking     

Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'. Het voorliggende bestemmingsplan is in hoofdzaak conserverend van aard. De ladder van duurzame stedelijke ontwikkeling is dus niet van toepassing.

3.1.4 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan     

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

In het NMP 4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van VROM is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste AMvB is nog geen (ontwerp)besluit bekend.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040     

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.

Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.

In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  • Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  • Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  • Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.

Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale structuurvisie.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland     

De provincie heeft, voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid, diverse juridische instrumenten tot haar beschikking waaronder een provinciale ruimtelijke verordening. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) heeft provinciale staten in het kader van een goede ruimtelijke ordening een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland, inclusief Amsterdam, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Daarnaast zijn ter uitvoering van de Provinciale Structuurvisie algemene regels vastgesteld over onder meer:

  • bedrijventerreinen en detailhandel;
  • mogelijkheden voor woningbouw in het landelijke gebied;
  • de vereiste ruimtelijke kwaliteit, verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied;
  • de Groene Ruimte;
  • de Blauwe Ruimte;
  • energie;
  • landbouw.

Daarnaast zijn regels opgenomen die voortvloeien uit het ontwerp Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Algemene maatregel van Bestuur Ruimte). Het gaat hierbij om een aantal onderwerpen ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening waaronder:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • rijksbufferzones;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen;
  • het kustfundament;
  • het regionaal watersysteem.

Aan de verordening zijn in een bijlage diverse kaarten verbonden. Ook zijn in de bijlage toetsingskaders voor de toepassing van regels opgenomen. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.2.3 Milieubeleidsplan 2015-2018     

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015 - 2018 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd. Risicovolle activiteiten kunnen het beste zoveel mogelijk worden gecluseerd.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam     

De Metropoolregio Amsterdam (MRA) is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten en provincies en gemeenten.

Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.

Op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en economie vindt de bestuurlijke coördinatie plaats door drie Platforms:Platform Ruimtelijke Ordening (PRO), Platform Bereikbaarheid Metropoolregio Amsterdam (PBM) en Platform Regionaal Economische Structuur (PRES). De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Naast bovengenoemde platforms is ook het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka), opgericht in 2005, actief. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam     

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.3.2.1 Detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam     

De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren.

Een goede ruimtelijke argumentatie bij detailhandelsplannen is belangrijk, maar ook noodzakelijk in het kader van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Dat is sinds oktober 2012 een nieuw element, dat de uitgangspunten van ons beleid niet verandert, maar dat bij de uitvoering van die uitgangspunten op gemeenteniveau wel van groot belang is.

De ladder moet gebruikt worden bij bestemmingsplannen inclusief eventuele wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten en bij Omgevingsvergunningen wanneer detailhandel niet past in het bestemmingsplan.

De Ladder schrijft voor dat (bestemmings)plannen voor stedelijke ontwikkelingen gemotiveerd worden met drie stappen of treden:

1) Er moet een actuele (regionale) behoefte aangetoond worden voor de voorgenomen ontwikkeling,

2) als deze behoefte er is moet beschreven worden in hoeverre daarin kan worden vooorzien binnen bestaand stedelijk gebied en

3) als dat laatste niet kan, is het toegestaan ruimte buiten bestaand stedelijk gebied te gebruiken, mits deze goed multimodaal ontsloten is.

Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis -op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van food van bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • versterking van bestaande winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.

Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:

  • terughoudendheid in het toevoegen van nieuwe meters;
  • meer ruimte voor kwaliteit;
  • maatwerk op de perifere locaties;
  • pro-actief acquisitiebeleid.
3.3.2.2 Regionale woonvisie     

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de zestien gemeenten in de Stadsregio Amsterdam voor de komende tien jaar. De Regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen.

In de woonvisie zijn de ambities voor het wonen uitgewerkt:

  • Kwantiteit: centraal staat het bouwen van voldoende woningen en op korte termijn de productie in nieuwbouw en herstructurering op gang krijgen. In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo'n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. Voor Amsterdam gaat de woonvisie uit van een jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad van 2.880 woningen (4.500 nieuw te bouwen woningen minus 1.620 te slopen woningen);
  • Kwaliteit: vraag en aanbod op de woningmarkt sluiten onvoldoende op elkaar aan. Een Regionaal Kwalitatief Bouwprogramma moet zorgen dat dit verbetert. In nieuwbouw en herstructurering moet gewerkt worden aan versterking van de identiteit en potenties van gebieden en wijken;
  • Vergroot beschikbaarheid woningvoorraad: Hoewel er voldoende betaalbare huurwoningen in de regio staan, zijn de wachttijden voor woningzoekenden groot. De opgave richt zich op het in gang zetten van de doorstroming op de markt. Daarnaast is het in stand houden van sociale verbanden in wijken en kernen van cruciaal belang. Keuzemogelijkheden voor verschillende doelgroepen moeten worden vergroot. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht zijn voor huisvesting van jongeren/starters en ouderen op lokaal niveau;
  • Een open woningmarkt is essentieel: In het verlengde van de centrale ambities en de opgaven voor het wonen in de regio, dient de werking van de woningmarkt zo min mogelijk belemmeringen te kennen. Een open markt binnen de regio maar ook daarbuiten biedt mensen de beste keuzemogelijkheden. Overheidsinterventie kan beperkt blijven tot de zorg om de positie van de zwakkeren op de woningmarkt. Daarnaast dient de herhuisvesting van stadsvernieuwingskandidaten specifieke aandacht te krijgen.

Het plangebied is conserverend en ziet in hoofdzaak op de bestaande woonwijk Geuzenveld West.

3.3.2.3 'De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011 - 2014     

In 2012 heeft de Stadsregio de notitie 'De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011 - 2014' vastgesteld. Deze notitie analyseert de als gevolg van de economische crisis vastgelopen woningmarkt. Belangrijke aandachtspunten zijn:

- de omslag van vooral aanbodgericht bouwen naar meer vraaggericht bouwen;

- verder onderzoek naar de werking van het uitgebreide instrumentarium voor de regulering van de woningbouw;

- hoe door het benutten van de subregionale identiteiten lokale bouwopgaven zo goed mogelijk in balans gebracht kunnen worden met de regionale opgave;

- hoe de regionale samenwerking in het bouwdossier zo effectief mogelijk handen en voeten gegeven kan worden;

- herprogrammeren en faseren van gemeentelijke plannen in relatie tot de roltrap.



Het drijvende mechanisme achter de regionale woningmarkt is de 'roltrap'. Essentieel onderdeel is de instroom van jongeren, voor het grootste deel van buiten de Stadsregio, in de stad Amsterdam. Studenten en goed opgeleide startende werkers (young professionals) beginnen onderaan de roltrap en zetten hem in beweging. Zij worden als een magneet aangetrokken door alles wat de stad Amsterdam hen te bieden heeft. Eenmaal hier vormen ze zelf weer het draagvlak voor meer voorzieningen en bedrijvigheid en zijn als arbeidspotentieel weer een vestigingsplaatsfactor voor nieuwe bedrijven. Zo leggen zij de bodem onder een positieve economische spiraal.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat in hoofdzaak uit van het bestaande woningareaal.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'     

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam' (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.

De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging. Het plangebied is conserverend en ziet in hoofdzaak op de bestaande woonwijk. Daarmee is het in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.

Een deel van het plangebied wordt in de Structuurvisie aangewezen als Hoofdgroenstructuur. In hoofdstuk 14 zal daar verder op worden ingegaan.

3.4.2 Kantorenstrategie Amsterdam     

De Kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven.

De Kantorenstrategie is een uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraakte kantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in omvang af dienen te nemen en er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte biedt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen. In deze kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen.

Voor het plangebied geldt dat in beperkte mate sprake is van kantoorruimte. Er wordt geen kantoorruimte toegevoegd, het plan past daardoor binnen de kantorenstrategie.

3.4.3 Detailhandelsbeleid 'Amsterdam Winkelstad: Een kwaliteit aan winkelgebieden 2011-2015'     

Het gemeentelijk detailhandelsbeleid hanteert de volgende beleidshoofdlijnen. De inzet varieert overigens van winkelgebied tot winkelgebied. Het is met andere woorden maatwerk.

  • Winkels zijn geclusterd in winkelgebieden en winkelinitiatieven worden bij voorkeur gefaciliteerd in of aansluitend op de bestaande winkelgebieden
  • Meer grotere winkelunits in sommige winkelgebieden
  • Uitbreiding winkeloppervlak in sommige gebieden (met name Centrum, Zuid en Zuidoost)
  • Hanteren van 'Nieuw voor oud' principe in sommige gebieden (met name West, Oost, Noord, Nieuw-West en Westpoort)
  • Accommodatieteam als gemeentelijk aanspreek punt voor retailers
  • Vergroting organisatiegraad van ondernemers
  • Verruiming bestemmingsplannen in sommige gebieden in potentiële stadsstraten
  • Vasthouden aan terughoudendheid van brancheverruiming in perifere winkelgebieden

De marktruimte in stadsdeel Nieuw-West is zeer beperkt. De reden om hier voorzichtig om te gaan met het toevoegen van nieuwe winkels, is het voorkomen van grootschalige leegstand van winkels. Dit noopt tot het maken van een detailhandelsstructuur, waarin wordt aangegeven welke winkelgebieden behouden moeten blijven en welke niet. Ook in gebieden met relatief weinig marktruimte is versterking van winkelgebieden door vernieuwing derhalve mogelijk èn veelal noodzakelijk. Dit kan gerealiseerd worden door middel van het zogenaamde 'Nieuw voor Oud' principe. Dit houdt bijvoorbeeld in dat het winkelareaal in het een succesvol winkelgebied wordt uitgebreid en tegelijkertijd het areaal in een minder functionerend winkelgebied wordt onttrokken, c.q. herbestemd tot een niet-winkelfunctie.

3.4.4 Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet.

3.4.5 Woonvisie Amsterdam tot 2020, "Wonen in de Metropool"     

In de op 30 oktober 2008 door B&W vastgestelde woonvisie wordt Amsterdam in zijn regionale context bezien, worden de Amsterdamse ambities per woningmarktgebied geanalyseerd, de knelpunten op een rij gezet en worden er keuzes gemaakt. Kern van het Amsterdamse woonbeleid Amsterdam blijft de ongedeelde stad, maar Amsterdam wil ook Topstad, Emancipatiestad, een Betaalbare stad, een Zorgzame Stad en een Duurzamestad zijn. In de woonvisie wordt gezocht naar een balans tussen al deze ambities.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van het bestaande woningareaal.

3.4.6 Toekomstvisie 2040     

De toekomstvisie is op 26 juni 2013 door de deelraad van het voormalige stadsdeel Nieuw-West vastgesteld. De Toekomstvisie plaatst stippen op de horizon, schetst scenario's en trekt in gang gezette ontwikkelingen door. In de Toekomstvisie zijn drie leefmilieus geformuleerd. De drie leefmilieus zijn: rustig, dynamisch en vrij. Over de drie leefmilieus ligt als verbindende factor het krachtige raamwerk van de Tuinstad: groen en water, lucht en ruimte, wegen en openbaar vervoer, winkelcentra en werkgebieden.

Het plangebied Geuzenveld West wordt gekarakteriseerd als Vrij Leefmilieu. Het is een suburbaan leefmilieu, waarin de woonfunctie de belangrijkste functie is en zal blijven.

3.4.7 Nota Wonen in Nieuw-West: uitwerking tot 2020     

Op 24 april 2013 is de 'Nota Wonen in Nieuw-West: uitwerking tot 2020' vastgesteld door de deelraad van het voormalige stadsdeel Nieuw-West. Stadsdeel Nieuw-West gaf aan een prettig woonklimaat voor haar bewoners te willen. Om dat te stimuleren is ingezet op nog meer variatie van het woningaanbod. Meer variatie voldoet aan de diversiteit van de vraag, heeft een positief effect op de woonomgeving en past binnen de stedelijke ambities.

Bij het realiseren van meer variatie worden vijf speerpunten gehanteerd:

  • Woningaanbod aansluiten op diversiteit bevolking. Hierbij komt het accent te liggen op jongeren- en studentenhuisvesting, huurappartementen en koop eengezinswoningen in het middeldure segment, grote woningen, woongroepen voor ouderen, huisvesting voor tijdelijk verblijf en woon-werkgebouwen.
  • Zelfbouw. Hierbij ziet het stadsdeel kansen voor zowel kavels voor individuen en groepen als kluswoningen
  • Kwaliteit en flexibiliteit. Bij het ontwikkelen van woningen wil het stadsdeel meer aandacht voor betrokkenheid van bewoners, voor levensloopbestendigheid en duurzaamheid.
  • Kleinschalige vernieuwing en acupunctuur. Door de afname van middelen en de huidige tijdsgeest wil het stadsdeel veranderingen bewerkstelligen via kleinschalige gebiedsingrepen en geeft hierbij in principe de voorkeur aan renovatie.
  • Stimuleren, faciliteren en ondersteunen van particulier initiatief. Het stadsdeel wil dat initiatieven van bewoners en andere stakeholders, zoals collectieve woonvormen en transformatie, kansen krijgen voor realisatie.

Om een prettig leefklimaat te creëren is een gevarieerd woningaanbod gewenst. Hierbij hoort ook een gevarieerde woonomgeving waar bewoners zich prettig in voelen. Het stadsdeel ziet hierin kansen door het versterken van bestaande woonkwaliteiten met behulp van de vijf speerpunten. Het stadsdeel onderscheid diverse kansrijke woonmilieus in Nieuw-West. Zie hiervoor onderstaande afbeelding van de leefmilieus in woonvisie. Voor Geuzenveld-West geldt het leefmilieu Ontspannen Compact.In de woonwijken die met name in de jaren 80 en 90 zijn gerealiseerd, die meer compact zijn en meer laagbouw hebben dan de tuinstedelijke gebieden, zijn aanpassingen voor een gevarieerder woningaanbod klein. Doordat in deze woongebieden nauwelijks wordt gebouwd en vernieuwd hebben ze een stabiele woonomgeving. De locaties hebben relatief steeds meer aantrekkingskracht op doorstromers uit de stad dan op nieuwe stedelingen en is er sprake van huishoudensverdunning. Omdat in sommige delen van deze wijken, zoals in Geuzenveld-West en delen van de Aker, negatieve signalen zijn wat betreft leefbaarheid en afzet van woningen dient vooral de aandacht uit te gaan naar onderhoud en beheer.

verplicht

3.4.8 Beleidsplan jongeren- en studentenhuisvesting     

Op 26 september 2012 is het Beleidsplan jongeren- en studentenhuisvesting vastgesteld door de deelraad van het voormalige stadsdeel Nieuw-West. De komst van kansrijke bevolkingsgroepen zoals studenten dragen bij aan de ontwikkeling van een buurt. In het kielzog van studenten ontstaan namelijk creatieve bedrijfjes, kunstinitiatieven maar ook horeca. Daarnaast wordt de lokale middenstand gestimuleerd. Het stadsdeel juicht de komst van studenten naar Nieuw-West toe. Daarom wil ze de ontwikkeling van studentenhuisvesting stimuleren. Een visie op studentenhuisvesting is onderdeel van het jongerenhuisvestingsplan.

Voor het plangebied geldt vanwege het conserverende karakter dat niet wordt voorzien in jongeren- en/of studentenhuisvesting.

3.4.9 Horeca- en leisurevisie Nieuw-West 2013-2017     

De horeca- en leisurevisie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld en blijft gelden tot en met oktober 2016.

Het aanbod van horeca en leisure in Nieuw-West is relatief bescheiden, ondanks het grote aantal inwoners. De wens is om de kansen voor horeca en leisure te verruimen, voorzover het woon-en leefmilieu dit toelaat.

Naast de laagconjunctuur die ook de horeca in Nieuw-West treft, is er een aantal marktontwikkelingen dat de vraag naar horeca-leisure positief beïnvloedt. Er is vraag naar (kwaliteits) horeca bij bewoners die zijn ingestroomd via de stedelijke vernieuwing. Daarnaast is Nieuw-West een stadsdeel dat steeds meer jongeren en studenten aantrekt. Het beleid beoogt deze ontwikkelingen te faciliteren. In de eerste plaats door het stadsdeelhart op het Osdorpplein en omgeving te versterken. Dit wordt een plek waar inwoners van het stadsdeel kunnen flaneren en van een divers aanbod horecagelegenheden kunnen genieten. In een aantal andere kansrijke gebieden wordt ruimte gemaakt voor buurtgerichte horeca. Aan de randen van het stadsdeel is ruimte voor familie gerichte vrijetijdsfuncties. In de groen- en watergebieden is ruimte voor toevoeging van horeca en recreatie.

Om het woon- en leefklimaat in het woongebied Geuzenveld West te beschermen is horeca hier slechts beperkt toegestaan. Voorwaarde voor vestiging van nieuwe horeca is dat deze moet aansluiten bij de behoefte van de buurt. Ook mag het woon- en leefklimaat niet onevenredig belast worden. Voor het woongebied in Geuzenveld West betreft het bij voorkeur niet overlastgevende horeca in de categorie A en B en C.

In onderstaande het overzicht van de horeca-categorieën zoals die gelden voor stadsdeel Nieuw-West en zijn overgenomen in het bestemmingsplan.

N.B.: In de regels van het bestemmingsplan is onderstaande indeling in letters, vanwege de standaardisering in het SVBP (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen), omgezet naar getallen (A = 1, B = 2, C = 3 enz.).

verplicht



Mengformules

De grenzen tussen de verschillende functies vervagen. De ondernemer wil het aanbod flexibel kunnen afstemmen op de veranderende doelgroepen. Om in te spelen op deze behoefte wil het stadsdeel mengformules faciliteren.

Niet horeca activiteiten in horecavestigingen

De bestemmingsplannen in winkel- en gemengde gebieden maken veelal een mix aan centrumfuncties (winkel, dienstverlening, horeca) mogelijk. Van daaruit is het (onder voorbehoud regels bestemmingsplan) mogelijk om in de horecapanden niet-horeca activiteiten te ontplooien, zoals verkoop van producten of dienstverlening. Als de horecazaak goederen gaat verkopen wordt wel de Winkeltijdenwet van kracht.

Ondergeschikte horeca

Het gaat om horeca-activiteiten in commerciële bedrijven zoals winkels, en om horeca bij non-profit organisaties die zich richten op activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard. Ondergeschikte horeca is mogelijk in deze functies als dit voor de desbetreffende locatie wordt toegestaan in de regels van het bestemmingsplan.

Wanneer een bestemmingsplanregeling ontbreekt wordt, op basis van het geldende beleid, van geval tot geval een afweging gemaakt of afwijken van het bestemmingsplan wenselijk is.

Een exploitatievergunning is vereist. In sommige gevallen is de ondergeschikte horeca ontheven van deze plicht. Het gaat om ondergeschikte horeca in hotels, bedrijfskantines en winkels. Voorwaarde voor horeca bij winkels is wel dat de horeca dienstverlenend is aan het winkelend publiek, het horeca gedeelte door dezelfde exploitant wordt geëxploiteerd, en de horeca dezelfde openingstijden als de winkel aanhoudt. Nieuw beleid, het besluit exploitatievergunningvrije ondergeschikte horeca, is in 2015 vastgesteld.

Voor het plangebied geldt dat, behoudens het gestelde ten aanzien van mengformules, geen relevante nieuwe ontwikkelingen worden voorzien op het gebied van horeca en leisure.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader     

4.1 Ruimtelijk-functionele aspecten     

4.1.1 Voorzieningen     

Geuzenveld- West is opgezet als een pure woonwijk. Noemenswaardige voorzieningen komen er vrijwel niet voor. Alleen langs de J.M. den Uylstraat zijn een aantal kleinschalige functies zoals een kapper en een kinderopvang te vinden. Even verderop is in het oorspronkelijke Geuzenveld een grote supermarkt op de hoek van de Outshoornstraat en de Ruys de Beerenbrouckstraat te vinden. Voor een meer uitgebreider aanbod is de bewoner van Geuzenveld- West op het Lambertus Zijlplein aangewezen. Het Lambertus Zijlplein is ongeveer 15 minuten lopen en met de fiets in 5 minuten bereikbaar. Voor een nog groter winkelaanbod is de bewoner uit Geuzenveld- West op winkelcentra zoals het Osdorpplein en Plein '40 – '45 aangewezen.

Een andere belangrijke voorziening voor Geuzenveld- West zijn de 'Tuinen van West'. Geuzenveld West zelf maakt ook onderdeel uit van de Tuinen van West. Het agrarische landschap tussen Geuzenveld en Halfweg is de afgelopen jaren getransformeerd naar een actief recreatielandschap waar vele activiteiten plaatsvinden. Op het gebied van recreatie zijn er vele plekken te vinden, waaronder: park de Kuil, kinderboerderij de Strohalm, de natuurijsbaan, de picknickheuvel, de avonturenspeeltuin, het adventurepark, het Fluisterbos en natuurgebied de Kluut. Aan de noordkant van het gebied, vlakbij de Haarlemmerweg, is de horeca- uitspanning 'het Rijk van de Keizer' te vinden. Tenslotte is er veel aandacht voor lokale en biologische producten zoals de fruittuin, het bijenpark, de bierbrouwerij 'de 7 deugden', de melk van boer Worm en de vergeten groenten van Bijma.

In de directe omgeving van Geuzenveld- West zijn een tal van sportvoorzieningen te vinden. Ten westen van de wijk ligt het sportpark de Eendracht en ten zuidoosten van de wijk ligt sportpark Ookmeer. Het omliggende weidse landschap biedt veel recreatieve mogelijkheden om te fietsen, wandelen, hardlopen of te gaan varen. De Sloterplas en het Sloterpark liggen op 10 tot 15 minuten fietsafstand. In het oorspronkelijke Geuzenveld en Slotermeer zijn diverse sportzalen te vinden.

4.1.2 Ecologie     

Geuzenveld- West wordt omsloten door groen dat deel uitmaakt van de hoofdgroenstructuur. Volgens de hoofdgroenstructuur vallen de groenstroken rondom de wijk en park de Kuil aan de zuidzijde onder de typologie van een stadspark. De hoofdgroenstructuur rondom Geuzenveld- West is gekoppeld aan de Osdorperbinnenpolder (typologie stadsrandpolder), maar ook het sportpark de Eendracht en de volkstuinencomplexen van Tigeno, Eendracht en het Bijenpark zijn onderdeel van de hoofdgroenstructuur. De hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool. Zij vervullen een onmisbare functie voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

In de hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van de structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd.

In en rondom Geuzenveld- West komen diverse beschermde flora en fauna voor. Er is een habitat voor soorten als de Rugstreeppad, de Rietorchis, de Blauwborst, de Huismus, de Kneu, de Kuifeend, de Matkop en de Nachtegaal.

4.2 Stedenbouwkundige aspecten     

4.2.1 Stedenbouwkundig raamwerk     

Als aanknopingspunt voor het stedenbouwkundige raamwerk van de wijk, is het bestaande polderlandschap als basis genomen. De belangrijkste karakteristieken van deze polder zijn de hoogteverschillen, de dijken, de verschillende gebieden met diverse bestemmingen, de richtingsveranderingen in de kavelstructuur en de brede stroken met boombeplanting en (ondergrondse) infrastructuur. Op het grensvlak van de kruisende routes is een aantal bijzondere plekken ontstaan, zoals het huidige parkgebied 'de Kuil'. De belangrijkste karakteristieken van het polderlandschap zijn gecombineerd met de ruimtelijke opzet van het oorspronkelijke Geuzenveld, waardoor de infrastructuur op een logische manier wordt gecontinueerd.

Ondanks dat Geuzenveld- West op een goede manier met het oorspronkelijke Geuzenveld verbonden is, zijn er duidelijke principiële stedenbouwkundige verschillen tussen het oorspronkelijke Geuzenveld en het nieuwe Geuzenveld- West. Het oorspronkelijke Geuzenveld heeft een typische tuinstedelijke verkaveling. Deze verkaveling is open van opzet en bestaat voornamelijk uit haakvormige bouwblokken in het groen. Daarentegen is Geuzenveld- West compacter van opzet. In de tijd van de planvorming was het een uitdaging om te zoeken naar laagbouwmilieu in hoge dichtheid.

De stedenbouwkundige hoofdopzet van het gerealiseerde woongebied bevat drie oost- west verbindingen die zorgen voor aansluiting op het oorspronkelijke Geuzenveld; de Tom Schreursweg – J.M. den Uylstraat – Cornelis Outshoornstraat aan de noordzijde, de Gerda Brautigamstraat - Sam van Houtenstraat aan de zuidzijde en tot slot de doorgaande fietsverbinding vanuit de Albardagracht (Freule Wttewaalpad).

De interne opzet van het gebied is hoofdzakelijk noord-zuid gericht in de vorm van buurtstraten en een autovrije groene middenzone die de verbinding met het zuidelijke gelegen park vormt. De middenzone met het Willem Dreesplantsoen is tevens een symmetrische centrale as van de wijk. De drie woontorens in het Rommeplantsoen markeren de verdraaiing in de verkavelingsrichting. Alleen deze woontorens en de drie rijen woningen aan de Henk Gortzakstraat, sluiten aan op de verkavelingsrichting die ook in een groot deel van Geuzenveld- Zuid en Slotermeer voorkomen. Deze verkavelingsrichting is op het noordelijke deel van de ringspoorbaan gebaseerd. Het overgrote deel van de orthogonale verkavelingsrichting in Geuzenveld- West is gebaseerd op de Haarlemmer(trek)vaart. Deze verkavelingsrichting komt ook voor in het noordelijke deel van Geuzenveld en het noordelijke deel van Slotermeer.

In de middenzone is het openbare buurtgroen geconcentreerd. Samen met de ernaast liggende bebouwing, zorgt dit voor een bijzonder element in het gebied. De zone wordt autovrij gehouden en ingericht als wandel- en verblijfsgebied met speelgelegenheid. Het terrein wordt aan weerszijden begrensd door aaneengesloten bebouwing van drie bouwlagen hoog. De oost-west gerichte aansluitingen op het bestaande Geuzenveld worden met bebouwing en bomen begeleidt. Dit vergroot de sociale veiligheid voor het langzame verkeer.

Om in deze compacte buurt zoveel mogelijk te profiteren van de omliggende ruimte en het groen, is aan de oost- en de westrand van de woonwijk gekozen voor een 'strokenverkaveling'. Deze strokenverkaveling maakt de beleefbaarheid van het omliggende groen mogelijk en faciliteert de zuidelijke oriëntatie van de privé-tuinen van de woningen.

4.2.2 Groenblauwe raamwerk     

Geuzenveld- West is een wooneiland in het groen maar staat los van de karakteristieken van de tuinstadgedachte. Aan de noordzijde wordt de wijk begrensd door een dijklint , volkstuinen en een stukje voormalige polderstructuur. De Haarlemmerweg, de vaart en de spoorlijn vormen een barrière waardoor de Brettenzone niet direct te bereiken is. De Brettenzone is alleen te bereiken via de noordelijke ontsluitingsweg (Australiëhavenweg- Willem Schermerhornstraat) in het oorspronkelijke Geuzenveld. De oostzijde van de wijk wordt begrensd door een parkstrook die Geuzenveld- West van het oorspronkelijke Geuzenveld scheidt. De parkstrook bestaat uit een doorgaand fietspad, een singel, bomen en grassen. Aan de zuidzijde van de wijk is het kleinschalige park 'de Kuil' te vinden. Dit park bestaat uit dichte boomgroepen die een open plek met een voetbalveldje omsluiten. De extensieve verblijfskwaliteit is hier wat mager. Het park maakt deel uit van de ecologische structuur 'De Groene As'. Nog wat zuidelijker is een overblijfsel van de oorspronkelijke polderstructuur met slagenlandschap te vinden. De westzijde van de wijk bestaat uit de Osdorperbinnenpolder waar het sportpark de Eendracht deel van uitmaakt. Dit gebied wordt middels een smalle groenstrook van de woonwijk gescheiden. Voorbij het sportpark is een agrarisch landschap met de 'Tuinen van West' te vinden.

De groene omzoming van Geuzenveld- West wordt rondom versterkt door de aanwezigheid van water. In de oostelijke parkstrook ligt een singel die aan het oorspronkelijke AUP- raamwerk toebehoort. Dit is tevens een afwijkend waterpeil, omdat Geuzenveld- West circa 2 meter lager ligt dan het oorspronkelijke Geuzenveld. Het watersysteem in Geuzenveld- West is een op zichzelf functionerend watersysteem en deze wordt aan de noordzijde door middel van een klein gemaal van het aangrenzende waterpeil gescheiden. De waterlopen in Geuzenveld- West zijn als kleinschalige singels te omschrijven. Het water is hier een toegevoegde kwaliteit voor de woonmilieus in de wijk. Diverse tuinen grenzen direct aan dit water. De oevers variëren van weelderig met rietbegroeiing tot strak afgewerkte vlonders waar bewoners soms een bootje hebben liggen.

In Geuzenveld- West zijn bomen als sterke beeldbepalende structuurdrager in ruime mate ingezet. Een opmerkelijke structuur is de monumentaal lijkende opzet van het enorm brede groene profiel van de J.M. den Uylstraat, met haaks daarop het bijna oneindig lijkende autovrije Willem Dreesplantsoen. Statige bomenrijen staan hier in grote grasoppervlaktes. Het brede straatprofiel van de J.M. den Uylstraat wordt begeleid door 4 rijen bomen. In Geuzenveld- West is er een hiërarchie in de bomentaal te herkennen. Bomen in openbaar groen zijn in de wijk vooral als lijnelement bedoeld. Ze zijn veelal 'architectonisch' van karakter en dat werd in die tijd vaak gebruikt. Een voorbeeld is de berk die een witte stam heeft maar echter niet duurzaam is.

De bomen kunnen in de bomentaal worden aangeduid met de karakteristiek van een laan in gras, een scherm, een singel of een gevelritme. In de woonstraten staan bomen altijd aan 1 kant van de straat en deze zijn veelal van de 2e orde (6 tot 12 meter). De hoofdstructuren (Willem Dreesplantsoen, Gerda Brautigamstraat en de J.M. den Uylstraat) kennen een dubbele bomenrij en deze zijn veelal van de 2e orde, maar groeien naar verwachting op den duur wel uit naar een 1e orde boom (hoger dan 12 meter).

Met het opstellen van het stedenbouwkundige kader voor Geuzenveld- West, is bewust gekozen voor een compacte openbare ruimte met weinig groen. Alleen de bomen in de woonstraten geven betekenis aan een groen karakter. Verder bestaat de openbare ruimte voornamelijk uit verharding. Op het Willem Dreesplantsoen na, zijn er geen groene hoven of benoemenswaardige groenvelden aanwezig. Omdat er rondom de wijk veel openbaar groen aanwezig is en er relatief grote kavels met privé- tuinen werden ontworpen, leidde dit tot de behoefte aan minder openbaar groen in de wijk. Het bescheiden groen in de woongebieden heeft alleen een functie voor de directe woonomgeving.

verplichtAfbeelding Raamwerk

4.2.3 Typologieën     

Geuzenveld- West is een compacte woonwijk met een behoorlijk grote diversiteit aan soorten woningen. De toepassing van een lichte zandgele gevelsteen is kenmerkend voor het gebied. Ruim de helft van de woningen in de wijk zijn grondgebonden eengezinswoningen met een ruime tuin. Door de integrale ontwikkeling van het gebied is er in veel buurteenheden sprake van architectonische eenheden in de vorm van bouwblokken en stroken. Binnen de buurt zijn er 13 verschillende woningtypes te onderscheiden. De woningvoorraad in de wijk bestaat grofweg voor 55% uit grondgebonden rijwoningen in stroken, voor 10% uit tweekappers, voor 10% uit patiowoningen en voor 25% uit een gestapelde woonvorm. De noordoosthoek van het plangebied is ingevuld met een kleine woonwagenlocatie waar 6 woonwagens geplaatst zijn. De grondgebonden woningen worden bij de patiowoningen gekenmerkt door een enkele bouwlaag (met een accent van een tweede bouwlaag) en een toepassing van 3 bouwlagen bij het overgrote deel van de grondgebonden woningen. De gestapelde woonvormen bestaan uit bouwhoogtes van 4 bouwlagen (de lage blokken) tot 10 bouwlagen (de woontorens in het Rommeplantsoen). In de dakvorm zijn verschillende typen te onderscheiden. Een groot deel van de rijwoningen heeft een lessenaarskap of een zadelkap. Deze daken zijn in de loop der jaren deels voorzien van een dakkapel. Een klein deel van de rijwoningen heeft een platte dakconstructie. Op deze platte daken zijn in de loop der jaren eenvoudige dakopbouwen geplaatst om zo een derde bouwlaag mogelijk te maken. Verder zijn er bij de strook tweekappers een typische dakvorm in de vorm van een verdraaide dakopbouw met puntdak te vinden.

4.2.4 Dichtheid     

In Geuzenveld- West (Buurt 10) wonen ruim 2.300 mensen en er staan 928 woningen (cijfers 2015). Dit komt neer op gemiddeld 2,5 personen per huishouden. In de aanliggende architectenbuurt en de van Tijenbuurt (het oorspronkelijke Geuzenveld, Buurt 7) wonen ruim 2.100 mensen en er staan 792 woningen. Dit komt neer op 2,65 personen per huishouden. Toevallig zijn beide buurten nagenoeg hetzelfde in oppervlak (30 hectare). Geuzenveld- West kent een dichtheid van 31 woningen per hectare en Buurt 7 kent een dichtheid van 26 woningen per hectare. Het grondgebonden laagbouwmilieu is in Buurt 7 ruimer van opzet dan in Geuzenveld- West. De verkaveling in Geuzenveld- West is veelal compacter van opzet en er is fors minder openbaar groen binnen de wijk. In de tijd van de planvorming werd er gericht gezocht naar een laagbouwmilieu in een hoge dichtheid. De verhouding grondgebonden en gestapeld is in beide buurten licht verschillend. In Geuzenveld- West zijn 240 van de 928 woningen (26%) in gestapelde woonvorm gebouwd. In Buurt 7 zijn 130 van de 792 woningen (16%) in gestapelde woonvorm gebouwd.

4.2.5 Welstand     

In de welstandsnota 'de schoonheid van Amsterdam' uit 2013, geldt voor Geuzenveld- West een 'gewoon' welstandsniveau. De wijk kent het ruimtelijke systeem van de orde 'woongebieden na 1985' met daarin het kenmerk van een 'ingetogen woongebied'. Daarmee staat de wijk los van het AUP- systeem. Er gelden specifieke toetsingscriteria voor de ligging, de massa, de architectonische uitwerking en voor materiaal en kleur. Aangezien de actualisatie van het bestemmingsplan uitgaat van de huidige bebouwing, wordt er alleen aan welstand getoetst in het geval van kleinschalige bouwwerken behorende bij de bestaande hoofdmassa die vergunningplichtig zijn. Naar verwachting wordt er voorlopig geen extra bebouwing aan het woongebied toegevoegd. Voorheen gold er in Geuzenveld- West een specifiek welstandsbeleid over 'trendsetters'. Bij het in 2013 in werking treden van de welstandsnota 'de schoonheid van Amsterdam', is het specifieke beleid komen te vervallen.

4.2.6 Sociale veiligheid     

De staat van de sociale veiligheid is een belangrijk aspect binnen de stedenbouw, maar dit wordt vaak vergeten. De objectieve meetwaardes binnen de sociale veiligheid zijn bijvoorbeeld de mate van de verlichting en of er adressen (voordeuren) aan de straat grenzen. Voor een goede sociale veiligheid is het belangrijk dat men gezien wordt. Voordeuren aan de straat en een goede verlichting zijn bepalend of een route als veilig of onveilig wordt gezien. Dit geldt dan met name voor de beleving van de routes in de avond en gedurende de nacht (nachtroutes).

In Geuzenveld- West is het met de sociale veiligheid over het algemeen redelijk goed gesteld. Door de compacte opzet en de vele grondgebonden woningen, is de sociale controle over het algemeen redelijk groot. Kenmerkend voor de wijk is dat elke woonstraat minimaal aan één zijde door woningen met voordeuren wordt begrensd. De openbare verlichting is in de meeste doorgaande straten versprongen dubbelzijdig uitgevoerd en daarmee is de openbare ruimte op de meeste plekken goed verlicht. Het probleem is echter wel dat er nergens een route continu veilig door loopt. Bij alle doorgaande routes zijn de sociaal veilige gedeeltes slechts gefragmenteerd aanwezig. Bouwblokken zijn opgeknipt en worden onderbroken door parkeerhofjes, openbaar groen, water of andere routes.

Het Rommeplantsoen, met de drie woontorens, is echter sociaal onveilig omdat de openbare ruimte overal wegloopt en de woontorens zijn een in zichzelf gekeerd element met één collectieve entree voor alle woningen. De collectieve entrees liggen verstopt en zijn in verhouding kleine muizengaten. Sociale controle ontbreekt en men voelt zich anoniem. Het Freule Wttewaalpad is grotendeels sociaal onveilig omdat er, op het meest westelijke deel na, geen voordeuren aan het pad grenzen. In het noordelijke deel van de wijk zijn de noord- zuid- georiënteerde H.J. Algrastraat en de L.J.M. Beelstraat sociaal onveilig, omdat hier voordeuren aan de straat ontbreken. Het patio- ensemble is een in zichzelf gekeerd woonmilieu en deze woningen gaan geen directe relatie met de openbare ruimte aan.

verplicht

Afbeeling: sociale veiligheid

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht     

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

De in dit bestemmingsplan opgenomen regeling leidt niet tot significante nieuwe emissies of nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is in een stedelijke situatie als de onderhavige niet bijzonder. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed worden door het plan.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren     

6.1 Algemeen     

In deze paragraaf worden de eventuele beleidsstukken of besluiten genoemd, die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen (Verkeerscirculatieplan e.d.). In deze paragraaf wordt verder de bereikbaarheid/ontsluiting van het gebied als gevolg van het plan globaal beschreven, voor: de auto, OV, fiets en voetganger. Ook het auto- en fiets parkeren wordt kort in beeld gebracht.

6.2 Beleid en regelgeving     

6.2.1 Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan     

Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2007) maakt de keuzes van de provincie duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer. Er staat in welke maatregelen zij in de periode 2007-2013 wil uitvoeren en wat zij van andere partijen verwacht.

Daarnaast geeft het plan aan hoe de provincie wil omgaan met de effecten van verkeer en vervoer op veiligheid, milieu, economie, ruimtelijke kwaliteit, natuur en landschap en water.

De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht een verkeers- en vervoersplan te maken. De essentiële onderdelen uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan, de Nota Mobiliteit uit 2006, moeten daarin zijn verwerkt. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen die de provincie in haar Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan formuleert, in hun beleid en maatregelen overnemen. De provincie kán, indien zij dat wenst, uitvoering van de essentiële onderdelen van gemeenten afdwingen.

Het doel van het beleid is eenvoudig samen te vatten met het motto 'vlot en veilig door Noord- Holland'. Lopende plannen voor verbetering van de infrastructuur worden verder ontwikkeld en waar mogelijk verwezenlijkt. Omdat alleen met de uitbreiding van weginfrastructuur de groei van het autogebruik niet is bij te houden, worden ook andere beleidsonderdelen geïntensiveerd. De bedoeling is dat het totaal van netwerken - auto, openbaar vervoer, fiets - efficiënter wordt gebruikt en alternatieven voor het autogebruik worden gestimuleerd, zodat er meer keuzemogelijkheden ontstaan.

6.2.2 Regionaal Verkeer & Vervoerplan     

Het Regionaal Verkeer & Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.

6.2.3 Regionale OV-Visie     

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en  toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.3 Autoverkeer     

De woonwijk Geuzenveld- west is per auto goed bereikbaar en wordt aan de oostzijde ontsloten via de J.M. den Uylstraat en de Gerda Brautigamstraat. Deze straten haken aan op de buurtring Geuzenveld en de doorgaande Sam van Houtenstraat, van waaruit er verder aangehaakt kan worden op de Burgemeester Röellstraat richting de A10 en de Haarlemmerweg aan de noordzijde. Aan de westzijde is de Tom Schreursweg van ondergeschikt belang in de ontsluiting van de woonwijk. Deze weg komt uit in Halfweg. Aan de noord- en zuidzijde van Geuzenveld- west zijn er, buiten de routes voor langzaam verkeer, geen benoemenswaardige verkeersontsluitingen aanwezig. De wens is om vanaf de Haarlemmerweg een aansluiting op de Tuinen van West / de Eendracht / Geuzenveld- west te realiseren.

6.4 Openbaar vervoer     

Tot aan de zomer van 2015 heeft buslijn 21 de wijk van openbaar vervoer voorzien. Deze bus verbond het Centraal Station van Amsterdam met Geuzenveld- West. Door bezuinigen is deze buslijn ingekort tot aan de Aalbersestraat in Geuzenveld, met als gevolg dat Geuzenveld- West niet meer direct met het openbaar vervoer bereikbaar is. Voor de huidige bewoners was dit uiteraard een zeer ongewenste ontwikkeling. Door het wegvallen van de bus in de wijk, krijgt de wijk een meer geïsoleerde ligging en is het vestigingsklimaat van de wijk minder aantrekkelijk. De dichtstbijzijnde bushalte ligt in de Aalbersestraat in het oorspronkelijke Geuzenveld. Een bijkomend risico van het wegvallen van de busverbinding is dat het autobezit verder toeneemt en dat de parkeerdruk te hoog wordt. Op circa een kwartier loopafstand ligt de tramhalte bij het Lambertus Zijlplein. Tramhalte Lambertus Zijlplein is het begin- en eindpunt van tram 13 en verbindt Geuzenveld elke 10 minuten rechtstreeks met het Centraal Station van Amsterdam.

Op enige afstand van Geuzenveld- West liggen de stations Amsterdam Sloterdijk en station Halfweg- Zwanenburg. Station Sloterdijk en station Halfweg-Zwanenburg liggen op circa 15 minuten fietsen (4 km.) vanaf Geuzenveld- West. Station Sloterdijk is een belangrijk knooppunt in de nationale spoorinfrastructuur. Vanuit hier is een groot deel van het land per intercity en de regio per stoptrein bereikbaar. Het internationale treinverkeer passeert station Sloterdijk en rijdt rechtstreeks tussen Amsterdam Centraal en Schiphol Airport. Voor het lokale niveau stopt hier de metro (ringlijn 50). Op station Sloterdijk is tevens een busstation van waaruit diverse buslijnen de stad en de regio bedienen. Tram 12 heeft hier zijn begin- en eindpunt en verbindt Amsterdam Sloterdijk met het Amstelstation. Station Sloterdijk is tevens een begin- en eindpunt voor diverse internationale busverbindingen met Frankrijk en Duitsland. Station Halfweg- Zwanenburg is sinds 2009 een station aan de spoorlijn Amsterdam – Haarlem. Op deze halte stoppen alleen de lokale stoptreinen.

In de oorspronkelijke planvorming van de westelijke uitbreiding van Amsterdam, werd zelfs rekening gehouden met het doortrekken van de tram in de richting van Halfweg. Omdat de toenemende invloedsfeer van Schiphol een verdere uitbreiding van Geuzenveld- West onmogelijk heeft gemaakt, is daarmee ook het doortrekken van de tram van de baan.

6.5 Langzaam verkeer     

Per fiets is de Geuzenveld-west goed bereikbaar. De J.M. den Uylstraat is onderdeel van het 'plusnet fiets'. Het plusnet gaat uit van de routes die het meeste prioriteit verdienen. In de mobiliteitsaanpak Amsterdam is daar meer over te lezen. De fietser wordt in Geuzenveld- West vrij goed gefaciliteerd. De randen van het gebied, de centrale J.M. den Uylstraat en het Freule Wttewaalpad worden gekenmerkt door brede vrijliggende fietspaden. Het overgrote deel van de wijk bestaat uit woonstraten waar de fietser de rijbaan samen met de auto deelt. Deze woonstraten zijn overzichtelijk en vaak autoluw. Binnen Geuzenveld- West heeft de voetganger ruim baan. Alle doorgaande straatprofielen zijn aan weerszijden voorzien van trottoirs met een minimale maat van circa 2 meter. In de groenstroken rondom de wijk zijn diverse recreatieve wandelpaden aangelegd.

Vanuit Geuzenveld- West is Halfweg in 15 minuten per fiets te bereiken. Sloterdijk ligt op een kwartier fietsafstand. Plein '40 – '45 is in 10 fietsminuten te bereiken en het Lambertus Zijlplein is via de Gerda Brautigamstraat en de Sam van Houtenstraat in slechts een paar minuten fietsen bereikbaar. Een belangrijke fietsroute is de route vanaf het Freule Wttewaalpad, via de Albardagracht richting Slotermeer. Het karakteristieke open landschap van de Osdorper Binnenpolder (richting de Osdorperweg) is via park de Kuil binnen een paar fietsminuten bereikbaar.

6.6 Parkeren     

Voor Geuzenveld- West is bij de oorspronkelijke planvorming (eind jaren '80) bewust gekozen voor een parkeeroplossing die grotendeels op eigen terrein plaats vindt. Het uitgangspunt was toen om de afstand tussen de auto en de woning maximaal 60 meter te laten zijn. Opvallend is dat vrijwel alle woonstraten op het langsparkeren zijn ingericht. Dit is waarschijnlijk bewust gedaan omdat haaksparkeren veel prominenter in het straatbeeld aanwezig is. Omdat alleen langsparkeren niet genoeg was, hebben de ontwerpers gezocht naar een compromis. Dit compromis heeft geleidt tot 'parkeerkoffers' die als onderbreking van de rijwoningen zijn ingepast. Deze parkeerkoffers zijn aan de J.G. Suurhoffstraat en de Marga Klompélaan gerealiseerd.

Het autobezit is in Geuzenveld- West twee keer zo hoog als het gemiddelde Amsterdamse autobezit. Dit is te verklaren door het suburbane woonmilieu aan de rand van de stad nabij diverse uitvalswegen. Parkeren op straat is gratis en er is deels de mogelijkheid om op eigen terrein te parkeren. Door het wegvallen van de busverbinding (bus 21) met de stad, is de kans groot dat het autobezit in Geuzenveld- west verder toe neemt.

In het voorgaande bestemmingsplan (2004) is een parkeernorm van 1,1 parkeerplek per woning opgenomen. Omdat de wijk een overheersende woonfunctie heeft, is de parkeerdruk vooral hoog wanneer de bewoners thuis zijn (de avonden). Ongeveer 30% van de totale parkeercapaciteit wordt op eigen terrein opgelost. Echter, een bepaald deel van de bewoners heeft de mogelijkheid van parkeren op eigen terrein onmogelijk gemaakt door het deel bij de tuin te betrekken. Parkeerdrukmetingen concluderen dat de parkeerdruk in de wijk hoog is. De parkeerbalans wijst echter uit dat er theoretisch voldoende parkeeraanbod is. In de buurt is er geen parkeerregime van kracht. Bij grote toernooien op het naastgelegen sportpark de Eendracht, is er incidenteel extra parkeerdruk in de wijk. Door het ontbreken van een parkeerregime, en door het steeds verder uitdijende parkeerregime vanuit de stad, is het voor buitenstaanders hier nog aantrekkelijk om er gratis te parkeren. Het is niet duidelijk wat het aandeel 'vreemdparkeerders' (kenteken niet gelinkt aan de buurt) is.

In juni 2017 is het nieuwe Amsterdamse parkeerbeleid van kracht gegaan; de 'Nota Parkeernormen Auto'. Voor deze buurt betekent dit een maximale parkeernorm van 1 parkeerplaats per woning en 0,1 parkeerplek voor bezoekers. Feitelijk blijft de oorspronkelijke norm van 1,1 parkeerplaats per woning daardoor in stand. Verder verandert er niets omdat het hier om een bestaande buurt met bestaande openbare ruimte gaat.

Hoofdstuk 7 Geluid     

7.1 Algemeen     

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen

7.2 Conclusie     

Het plangebied ligt binnen de geluidszone van het wegverkeer van de J.M. den Uylstraat, Gerda Brautigamstraat en Bok de Korverweg. Het noordelijk deel van het plangebied tot en onder de J. M. den Uylstraat valt binnen de geluidzone vanwege het railverkeer. Tevens valt een deel van het plangebied binnen de geluidzone van het industrieterrein Westpoort.

De wettelijke voorkeurgrenswaarde voor het wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. Bij vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden (art. 3.1 lid 3 Besluit geluidhinder).

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk, zodat geen toetsing nodig is. Voor nieuwe planologische ontwikkeling in afwijking van dit bestemmingsplan zal afzonderlijk onderzoek worden gedaan.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit     

8.1 Algemeen     

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Resultaten onderzoeken     

In het voorliggende bestemmingsplan Geuzenveld-West 2018 worden geen nieuwe woningen of andere nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt,waardoor er geen onderzoeken gedaan hoeft te worden. Het bestemmingsplan is op dit punt dan ook in overeenstemming met de Wet milieubeheer.

Hoofdstuk 9 Bodem     

9.1 Algemeen     

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.



Het bestemmingsplan maakt geen nieuw gebruik mogelijk. Uitsluitend de bestaande situatie wordt opnieuw vastgelegd. Voor deze bestaande functies is in het verleden onderzoek naar de kwaliteit van de bodem uitgevoerd. Bodemonderzoek voor deze bestaande situaties is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.

Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

9.2 Resultaten onderzoeken     

Voor de gemeente Amsterdam is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op deze kaart is de bodemkwaliteit van de diepe lagen, de toplaag en het oorspronkelijke maaiveld weergegeven. Deze staat op de site: http://maps.amsterdam.nl/bodemkwaliteit/

Op de Amsterdamse bodemkwaliteitskaart is het plangebied aangegeven als 'zone-1'.

'Zone-1' wordt gekwalificeerd als grond waarvoor, binnen bepaalde marges, geen nader bodemonderzoek vereist is.

verplicht verplicht

Afbeelding: Uitsnede bodemkwaliteitskaart

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken. Het bestemmingsplan legt grotendeels de bestaande situatie vast. Bodemonderzoek is voor de bestaande situatie in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde.

Bij eventuele toekomstige kleinschalige uitbreidingen (bijvoorbeeld aan- of uitbouwen bij woningen) of herontwikkelingen van bestaande functies (zoals herbouw van een bestaande woning) zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overgelegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering voor het huidige gebruik. Bij wijziging van het gebruik van de grond dient de bodemkwaliteit onderzocht te worden om beide op elkaar af te stemmen.

Als tijdens het uitvoeren van bodemonderzoek of werkzaamheden in de bodem een bodemverontreiniging wordt waargenomen anders dan beschreven in dit rapport, moet de onderzoeksstrategie of de vrijstelling hiervan opnieuw worden beoordeeld.

9.3 Conclusie     

In de bijlage van de toelichting van het bestemmingsplan is een verricht bodemonderzoek d.d. 1 december 2015 opgenomen. Een archiefonderzoek is uitgevoerd. Uit de geraadpleegde rapporten blijkt dat er op enkele locaties in het plangebied voornamelijk lichte verontreinigingen voorkomen, en af en toe een matige.

Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor vaststelling en uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie     

10.1 Algemeen     

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.



Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de Monumentenwet 1988 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

10.2 Beleid en regelgeving     

10.2.1 Monumentenwet     

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.

Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).

Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

10.2.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)     

Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:

  • per 1 januari 2012 is de grens van vijftig jaar voor het aanwijzen van monumenten vervallen;
  • ook de mogelijkheid voor belanghebbenden om aanwijzigingsverzoeken te doen is vervallen vanaf 1 januari 2012;
  • de procedure voor het wijzigen van rijksmonumenten zal vereenvoudigen;
  • er komt een subsidieregeling voor het bevorderen van herbestemming. Deze regeling geeft een recht op subsidie voor het wind- en waterdicht houden van monumenten en voor haalbaarheidsstudies naar herbestemming.



Het nieuwe vergunningvrije regime wordt opgenomen in het Besluit Omgevingsrecht (Bor) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro):

  • gewoon onderhoud waarbij het uiterlijk van het monument niet wijzigt wordt vergunningsvrij. Verder worden inpandige wijzigingen en wijzigingen aan onderdelen zonder monumentale waarde ook vergunningsvrij;
  • het Bor wordt ook aangepast voor beschermde stads- en dorpsgezichten. Bepaalde bouwactiviteiten in rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten aan achtergevels of op achtererven van niet-beschermde panden worden vergunningsvrij, mits deze gevels of erven niet naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerd zijn. Momenteel is niets vergunningvrij, ook niet bij niet-beschermde panden;
  • Gedeputeerde Staten adviseren – buiten de bebouwde kom – alleen nog over plannen waarover het rijk ook adviseert: sloop, herbestemming, reconstructie en ingrijpende wijzigingen.

Daarnaast heeft het MoMo per 1 januari 2012 geleid tot een wijziging van artikel 3.1.6, lid 4, onder a, van het Bro. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

10.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie - provincie Noord-Holland     

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (21 juni 2010) is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. Provinciale Staten willen dat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen waar nut en noodzaak van zijn onderbouwd. Het betreft ontwikkelingen zoals woningbouw, bedrijfsontwikkeling, natuur- en recreatieprojecten, infrastructuur et cetera. Of veranderingen wel of niet plaatsvinden is eigenlijk geen discussiepunt, het gaat om de wijze waarop, de mate waarin en de vormgeving ervan. De provincie gebruikt deze leidraad bij de ontwikkeling van eigen ruimtelijke plannen en bij de beoordeling van de ruimtelijke kwaliteit van gemeentelijke plannen.

De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland is een geografische uitwerking van de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De kaart geeft in zijn algemeenheid informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten/monumenten, archeologische verwachtingen en structuurdragers als militaire structuren en historische dijken. Deze informatiekaart is voor wat betreft bovengrondse cultuurhistorische waarden vooral gericht op gemeenteoverschrijdende zaken en is daardoor minder geschikt voor het in kaart brengen van de lokale waarden.

10.2.4 Archeologiebeleid Amsterdam     

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

10.2.5 Beleid stadsdeel     

10.2.5.1 Nota cultuurhistorie Nieuw-West     

De Nota Cultuurhistorie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De doelstelling van de Nota Cultuurhistorie Nieuw-West is om de hooggewaardeerde architectonische objecten en stedenbouwkundige structuren van de Westelijke Tuinsteden te beschermen zonder daarbij de stedelijke ontwikkeling en de stedelijke vernieuwing in het bijzonder op slot te zetten. De nota bevat richtlijnen hoe om te gaan met cultuurhistorische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

10.3 Resultaten onderzoeken     

In deze paragraaf worden de resultaten van het archeologisch onderzoek en cultuurhistorisch onderzoek omschreven.

10.3.1 Archeologie     

Op 15 december 2015 is door Bureau Monumenten en Archeologie (BMA) het vereiste archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.



Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.



Het plangebied valt onder één archeologische beleidszone (beleidscategorie 11).

Voor deze beleidszone geldt vrijstelling van archeologisch vervolgonderzoek, ongeacht de oppervlakte en diepte van de bodemingreep.

10.3.2 Cultuurhistorie Geuzenveld-West     

Geuzenveld-West is een uitbreidingswijk uit de jaren '90, welke gebouwd is op een deel van sportpark De Eendracht. De wijk is dus net als bijvoorbeeld Nieuw-Sloten en De Aker gebouwd in de Post-AUP periode. Monofunctionaliteit is kenmerkend voor de woongebieden uit de Post-AUP-periode. Functiescheiding is hier veel sterker aanwezig dan in de AUP-periode. Dit is opvallend, omdat vooral het AUP met functiescheiding wordt geassocieerd. De wijken en buurten uit het Post-AUP bestaan voor het grootste deel uit eengezinswoningen. Zo ook Geuzenveld-West. Het aantal voorzieningen op buurtniveau is zeer beperkt. De buurtvoorzieningen (winkels, kantoren, horeca en maatschappelijke voorzieningen) concentreren zich aan de J.M. den Uylstraat.

Het merendeel van de woningen in Geuzenveld-West bestaat uit grondgebonden eengezinswoningen met een tuin. De grondgebonden woningen worden gekenmerkt door een enkele bouwlaag bij de patiowoningen en een toepassing van 3 bouwlagen in het overgrote deel van de grondgebonden woningen. Hoogbouw komt voor aan de randen van de wijk. De gestapelde woonvormen bestaan uit bouwhoogtes van tot 10 bouwlagen (de woontorens).

Typerend voor post-AUPbuurten als Geuzenveld-West is dat de verkavelingsrichting direct is afgeleid van historische verkavelingsrichtingen. Het stratenpatroon loopt vrijwel overal parallel of haaks op het vroegere sloten- en wegenpatroon. In Geuzenveld-West was de hoofdopzet (groensingels) van het deels bebouwde Sportpark De Eendracht richtinggevend, waardoor deze buurt ook aansluit op de verkavelingsrichting van de AUP-Tuinstad Geuzenveld. De stroken langs de oostelijke en westelijke rand van de woonwijk hebben een verkavelingsvorm dat een ruimtelijke relatie tussen het woongebied en het omgevingsgroen benadrukt. In tegenstelling tot het vele openbaar groen in de AUP-gebieden ontleent Geuzenveld-West zijn groene karakter vooral aan de grote hoeveelheid privé-groen. De groene midden zone (het Willem Dreesplantsoen) vormt een verbinding met park 'De Kuil' aan de zuidkant.

Van oorsprong was park “De Kuil” vanaf eind jaren '50 een grote open vlakte tussen de bomen even voorbij de bebouwing van Geuzenveld, met aan de andere kant de volkstuincomplexen en sportvelden. Het gebied stond bij de plaatselijke bevolking destijds bekend als de Kuil en werd gebruikt voor het uitlaten van de hond. Aan het begin van deze eeuw is het gebied opgeknapt en is het geworden tot het eerste ecologische park van Geuzenveld. Het is hiermee een park voor de wijk.

10.3.3 Richtlijnen cultuurhistorie     

De Nota Cultuurhistorie Nieuw-West (vastgesteld op 26 juni 2013) geeft richtlijnen hoe om te gaan met de cultuurhistorische waarden in het plangebied bij ruimtelijke ontwikkelingen. verplicht

Hert plangebied valt onder beschermingsregime “post-AUP Standaard”. Hiervoor zijn gebiedsrichtlijnen opgenomen in de nota.

Aangezien Post-AUP bebouwing te jong is om cultuurhistorisch te waarderen en sloop-nieuwbouw hier zelden of nooit voorkomt zijn hier geen objectrichtlijnen van kracht. Wel gelden er gebiedsrichtlijnen.

Het grijze (wegen), groene en blauwe (water) Raamwerk dient vanuit cultuurhistorisch oogpunt in stand te blijven. Het gaat hierbij concreet om wegen van de categorieën "Stadslaan Secundair" en "Wijkweg", groen van de categorieën ("Landschap Regionaal", "Park", "Parkstrook Secundair") en water van de categorieën "Gracht" en "Singel, Sloot, en Parkwater". Het samenhangend stelsel van het Raamwerk en de afzonderlijke elementen dienen duidelijk herkenbaar en gehandhaafd te blijven.

De bebouwing in het gebied houdt rekening met de beleving van het Raamwerk, dit geldt zowel voor de uitstraling van bebouwing als voor de verhouding bouwhoogte versus breedte raamwerk. Alle verkavelingsvormen zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt in principe toegestaan. Wel kunnen nadere eisen worden gesteld aan de bebouwing vanuit ander beleid (leefmilieus), stedenbouwkundige plannen en welstandsbeleid.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid     

11.1 Algemeen     

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden. Aangezien Geuzenveld-West een woonwijk is dat tussen 1990 en 1993 is opgericht, is er van duurzame bouw geen sprake.

Hoofdstuk 12 Externe veiligheid     

12.1 Algemeen     

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de Haarlemmerweg A200 waarlangs of waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

12.2 Beleid en regelgeving     

12.2.1 Beleid externe veiligheid     

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.

De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg, per spoorweg en binnenwateren     

De Wet vervoer gevaarlijke stoffen regelt de wijze van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, per spoor en over de binnenwateren. Per 1 april 2015 is deze wet gewijzigd door de zogenaamde Wet basisnet. Doel van het basisnet is om een duurzaam evenwicht te bieden tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de infrastructuur, de ruimtelijke ontwikkelingen langs die infrastructuur en de veiligheid voor omwonenden. Het basisnet is een netwerk van infrastructuur (wegen, hoofdspoorwegen en vaarwegen) die voor het doorgaande vervoer van gevaarlijke stoffen van belang is.

Langs of op de basisnetroutes worden plaatsen aangewezen waar het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer mag bedragen dan hetgeen maatschappelijk aanvaardbaar is. Zo is in de Regeling Basisnet de ligging van het risicoplafond voor het plaatsgebonden risico (PR) en (indien ingesteld) de ligging van het risicoplafond voor het groepsrisico (GR) bepaald. Per wegvak, spoortraject en vaartroute wordt de afstand bepaald waar het PR contour niet meer dan 10-6 mag zijn (PR-plafond) en (indien ingesteld) waar het PR contour niet meer dan 10-7 of 10-8 mag zijn (GR-plafond).

Regelmatig wordt onderzocht of in hoeverre vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen één of meer risicoplafonds worden overschreden. Indien nodig, worden er maatregelen getroffen aan de vervoerszijde. De maatregelen kunnen variëren van technische aanpassingen aan het vervoer tot aan aanpassingen aan de infrastructuur, met als ultimum remedium: routering.

De ruimtelijke regels zijn opgenomen in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). De regeling in het Bevt kan samengevat worden als volgt:

  • Binnen de zogenaamde basisnetafstand (waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar mag zijn) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan.
  • Binnen de basisnetafstand mogen in principe geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten worden toegestaan, tenzij hiervoor zwaarwegende redenen zijn.
  • Bij transportroutes die geen onderdeel uitmaken van het basisnet geldt een grenswaarde van PR 10-6 voor kwetsbare objecten en een richtwaarde PR 10-6 voor beperkt kwetsbare objecten.
  • Binnen 200 meter van een transportroute geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht voor het groepsrisico, zoals aangegeven in artikel 8 van het Bevt.
  • Binnen het invloedsgebied, maar buiten de 200 meter afstand geldt er een lichte verantwoordingsplicht. Hierbij dient het bevoegd gezag alleen in te gaan op de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
  • Het bevoegd gezag kan ook binnen de 200 meter afstand volstaan met een lichte verantwoording in de volgende gevallen:

1. het groepsrisico is niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of

2. het groepsrisico in de toekomstige situatie:

a. met niet meer dan tien procent toeneemt en

b. de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden.

  • Er geldt tevens een motiveringsplicht als nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten in de aangewezen plasbrandaandachtsgebieden (langs wegen of spoorwegen) of in de aangewezen vrijwaringszones (langs binnenwateren). Dit zijn gebieden die getroffen kunnen worden door een ongeval met brandbare vloeistoffen, zoals benzine.

In de plasbrandaandachtsgebieden gelden er naast de hierboven genoemde aanvullende motiveringsplicht, tevens aanvullende bouweisen ten aanzien van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten op grond van het Bouwbesluit 2012.

12.2.3 Buisleidingen     

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letailiteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

12.2.4 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam     

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico's zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico's aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.

Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.

Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.

Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

Er zijn geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in het bestemmingsplan, zodoende wordt voldaan aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid Amsterdam.

12.3 Resultaten onderzoeken     

Het bestemmingsplan Geuzenveld-West ligt in de invloedsgebieden van de transportroute voor gevaarlijke stoffen, de Haarlemmerweg (A200).

Er zijn geen buisleidingen in of nabij het plangebied. Er zijn in of nabij het plangebied geen Bevi bedrijven aanwezig.

Voor de Haarlemmerweg (A200) is in het kader van het bestemmingsplan Tuinen van West een risicoberekening gemaakt en een rapportage opgesteld in 2013. De tellingen van aantallen transporten voor gevaarlijke stoffen over de Haarlemmerweg dateren van 2011. Deze aantallen zijn gebruikt in de berekening voor de Tuinen van West. De rapportage voor de Tuinen van West is zodoende goed bruikbaar het bestemmingsplan Geuzenveld-West.

Uit deze rapportage blijkt dat het groepsrisico (GR) voor de A200 langs het bestemmingsplan Geuzenveld-West lager dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Tevens is er geen toename van het GR (er zijn immers geen ontwikkelingen). Zodoende is er geen verantwoording van het GR nodig.Het bestemmingsplan voldoet daarmee ook aan het Uitvoeringsbeleid Externe Veiligheid van de gemeente Amsterdam.

12.4 Conclusie     

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de externe veiligheidsrisico's geen belemmering vormen voor de binnen onderhavig plangebied aanwezige functies en objecten.

Hoofdstuk 13 Luchthavenindelingsbesluit     

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur, die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

De genoemde beperkingen betreffen:

  1. de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  2. de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  3. de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  4. een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.



Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen. Het plangebied valt binnen het beperkingengebied ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden.

verplicht

verplicht

Afbeelding: geluidzone Schiphol

In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

Het voorliggende plan valt ook binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden.De hoogtebeperking ligt tussen de 69 en 109 meter NAP. De hoogtes zijn gerelateerd aan de referentiehoogte van de luchthaven: -4.00 m N.A.P. Dit betekent dat van de op de kaart aangegeven hoogtes nog vier meter moet worden afgetrokken om te komen tot de maximaal toelaatbare hoogtes ten opzichte van N.A.P.

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. In het kader van het LIB geldt hier een toets bouwhoogte oplopend van 69 tot 109 meter. Voor de toetshoogtes radar geldt een hoogte van 49 oplopend tot 53 meter.

verplicht verplicht

Afbeelding: hoogte beperking Schiphol

verplicht verplicht 

Afbeelding: Toets bouwhoogte Schiphol Afbeelding: Toetshoogte radar Schiphol

In afwijking van de aangegeven waarden kan, op grond van artikel 2.2.2, derde lid van het LIB, een object dat hoger is worden toegestaan voor zover dit in overeenstemming is met een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Met dit bestemmingsplan wordt voldaan aan het LIB, de daarin gestelde maxima worden niet overschreden.

Gebieden met een sterke vogelconcentratie zijn een gevaar voor die delen van aan- en uitvliegroutes waar vliegtuigen zich op lagere hoogte bevinden. Daarom zijn in het Luchtihavenindelingbesluit beperkingen opgenomen ten aanzien van vogelaantrekkende bestemmingen (artikel 2.2.3, lid 1 LIB). Het plangebied ligt in geheel binnen het "vogelvrijwaringsgebied". Binnen het plangebied zijn geen bestemmingen met vogelaantrekkende bestemmingen voorzien.

Hoofdstuk 14 Natuur en Landschap     

14.1 Algemeen     

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

Naast de wettelijke regelingen voor gebieds- en soortenbescherming is het van belang te constateren dat een deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam' (17 februari 2011) is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Tevens is het toetsingskader voor de hoofdgroenstructuur opgenomen en is een Technische Adviescommissie ingesteld. Deze commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur.

14.2 Beleid en regelgeving     

Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:

  1. de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor de gebiedsbescherming;
  2. de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.

14.2.1 Natuurbeschermingswet     

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.

Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan er alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat er voor het plan dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen. In het plangebied of de omgeving zijn geen Natura 2000-gebieden aanwezig.

14.2.2 Flora- en faunawet     

Op grond van de Flora- en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

In artikel 2 van de Ffw is een algemene, voor iedereen geldende zorgplicht, voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats opgenomen.

In de artikelen 8 tot en met 13 Ffw zijn verbodsbepalingen opgenomen waarin de mogelijk nadelige handelingen worden genoemd. Het betreft zowel evident nadelige handelingen, zoals doden of vernielen van nesten, als indirect nadelige handelingen, zoals aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting.

In artikel 75 Ffw zijn mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing opgenomen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Voor algemene soorten (soorten tabel 1), geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw.

Voor overige soorten tabel 2 en deels tabel 3) is geen ontheffing nodig indien de EL&I een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van EL&I heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

14.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie     

De provinciale ecologische structuur is in 2010 vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones (EVZ). De provincie heeft de recreatiegebieden met hoge natuurwaarden ook opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie Noord-Holland de gebieden met een hoge biodiversiteit beschermt en deze uitbouwt tot een robuust samenhangend netwerk. Daarnaast stelt ook het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een regeling bij verordening verplicht.

Het behoud en ontwikkeling van de EHS en de EVZ kan op diverse wijzen in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Het Christoffel Plantijnpad maakt daarnaast onderdeel uit van de ‘Ecologische Verbindingszone’ (EVZ). De waarden van deze gronden moeten, zoals in de provinciale verordening is aangegeven, in het bestemmingsplan verankerd worden. Zo dienen bestemmingsplannen die dergelijke gewaardeerde gronden bevatten geen nieuwe functies mogelijk te maken die een omzetting naar natuurfuncties onomkeerbaar belemmeren of waarmee de kenmerken en waarden significant worden aangetast. Het bestemmingsplan. Dit plan voldoet aan deze vereisten. De bestemmingsregeling is zo vastgelegd datbescherming wordt geboden aan de gekwalificeerde waarden van de gronden.

14.2.4 Ecologische visie gemeente Amsterdam     

Op 17 februari 2011 werd de structuurvisie "Amsterdam 2040: economisch sterk en duurzaam" vastgesteld door de Amsterdamse gemeenteraad. In de structuurvisie is een globale kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werd een motie aangenomen waarin werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De ecologische visie is daarvan de invulling en wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie.

Dat betekent dat ruimtelijke plannen aan deze visie zullen worden getoetst. Daarbij wordt gelet op het volgende beleidsuitgangspunt: "de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig."

14.3 Hoofdgroenstructuur: TAC advies     

14.3.1 Toetsingskader     

Structuurvisie

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur . Het groen in en om de stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.

De Hoofdgroenstructuur omvat de gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

verplicht verplicht

Afbeelding: Hoofdgroenstructuur volgens de structuurvisie Amsterdam 2040.

Park "De Kuil" behoort tot de Hoofdgroenstructuur evenals het ten westen van het plangebied gelegen Sportpark De Eendracht. Het Willem Dreesplantsoen valt onder het WoonOmgevingsGroen (WOG). Verder is er sprake van groen in infrastructuur in de vorm van een groene middenberm in de J.M. den Uylstraat. Ook lopen er twee bomenlanen uit de hoofdbomenstructuur door het gebied, namelijk de J.M. den Uylstraat en de dijk (cultuurhistorisch lint) ten noorden van de Osdorper Binnenpolder Noord (en direct ten noorden van Geuzenveld-West).

Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. In de structuurvisie zijn de beoordelingscriteria opgenomen, per groentype wordt aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

De verschillende groentypen zijn: curiosa, corridor, ruigtegebied of struinnatuur, stadsrandpolder, stadspark, begraafplaats, volkstuinpark of schoolwerktuin en sportpark. Bij de toetsing op inpasbaarheid worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd.

Park "De Kuil" (zie afbeelding hieronder) van dit bestemmingsplan is gelegen in de hoofdgroenstructuur en in de structuurvisie aangeduid als groentype 'stadspark'.

verplicht verplicht

Afbeelding: Groentypen volgens de structuurvisie Amsterdam 2040.

Ingevolge de structuurvisie luidt de beleidsintentie voor het groentype 'stadspark':

verplicht

Park "De Kuil" maakt deel uit van de ecologische structuur, de Groene As, maar heeft ook de functie van buurtpark met een extensieve recreatiefunctie: natuurbeleving, wandelen en ongeorganiseerde sportmogelijkheden. De westoever van het water langs de Cort van der Lindenkade heeft een ecologische functie. Het voornemen is om de parkstroken en singels- waar deze grenzen aan het bebouwd gebied- meer bij elkaar te betrekken. Van belang is zowel het zicht op het water als de recreatieve gebruikswaarde van de oevers te verbeteren. Ten aanzien van het Willem Dreesplantsoen wordt voorgesteld om de bestaande situatie te handhaven. Het Rommeplantsoen wordt aangemerkt als "Wonen in het Groen". Het is de bedoeling om het groene karakter van het Rommeplantsoen te versterken.

verplicht

Afbeelding: Ecologische structuur volgens de structuurvisie Amsterdam 2040

De Ecologische structuur volgens de structuurvisie Amsterdam 2040 is uitgewerkt in de 'Ecologische visie, ecologie, biodiversiteit en groene verbindingen in Amsterdam' vastgesteld op 4 juli 2012.De ecologische structuur is opgenomen op de verbeelding en er is tevens een aanlegvergunningenstelsel opgenomen, waarbij de ecologische z\one voldoende wordt beschermd.

 

verplicht verplicht

Afbeelding: Voorgestelde ecologische structuur uit de Ecologische visie, juli 2012

In de Voorgestelde ecologische structuur van de Ecologische visie, ecologie, biodiversiteit en groene verbindingen zijn de volgende knelpunten gesignaleerd. Knelpunt 9 valt buiten het plangebied.

verplicht verplicht

Afbeelding: Voorgestelde ecologische structuur met knelpunten in de groene verbindingen uit de Ecologische visie, juli 2012

verplicht

Bij knelpunt 117 is sprake van een knelpunt van minder urgentie voor het treffen van een faunagoot ter plaatse van de Nico van Broekhuysenweg.

14.3.2 TAC advies     

Op 22 juni 2017 heeft de TAC haar advies gegeven op het concept ontwerp bestemmingsplan Geuzenveld West 2015. De TAC constateert dat het bestemmingsplan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur.

In haar advies geeft de TAC aan dat het conserverende karakter van het bestemmingsplan recht doet aan de waardevolle groenelementen in het plangebied, naast Park de Kuil ook de doorlopende groenstructuren zo kenmerkend voor de westelijke tuinsteden. Dit park met een voornamelijk buurtkarakter maakt onderdeel uit van Tuinen van West en vormt daarmee een groene schakel tussen woonbebouwing en dit groene uitloopgebied. De binnen de groenbestemming opgevoerde onderdelen passen bij het karakter van dit kleinschalige park met zowel recreatieve als natuurlijke elementen. Behalve dat de Tuinen van West een belangrijke nabijgelegen voorziening zijn, zoals in de toelichting van het bestemmingplan opgemerkt, maakt Geuzenveld West ook onderdeel uit van het plangebied van Tuinen van West. Het advies van de TAC is als bijlage 4 bijgevoegd.

14.4 Conclusie     

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard. Derhalve is het in beginsel niet nodig om een onderzoek naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna te doen. Ter plaatse van de bebouwing die ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen gesloopt dienen te worden dient alsnog een natuurtoets uitgevoerd te worden.

De toetsing van inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur is in het voorliggende bestemmingsplan eveneens niet aan de orde. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) heeft advies uitgebracht op 22 juni 2017 en geconstateerd dat het voorliggende bestemmingsplan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur. Het bestemmingsplan voldoet aan de richtlijnen van de Hoofdgroenstructuur.

Hoofdstuk 15 Water     

15.1 Algemeen     

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  2. de taken van de waterbeherende instantie;
  3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  4. het huidige watersysteem;
  5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder van de Amstel.

Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

15.2 Beleid en regelgeving     

15.2.1 Kaderrichtlijn Water     

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

15.2.2 Waterwet     

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

15.2.3 Nationaal waterplan 2016 -2021     

Het NWP bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daarbij behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050.

In het nieuwe Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal:

  1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstromingen te vernieuwen;
  2. Verbetering van de waterkwaliteit (denk aan meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics), zodat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is;
  3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van Nederland;
  4. Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen;
  5. Nederlanders stimuleren om waterbewust te leven.

Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe waterbeleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik naar 2050. Onderdeel zijn de Deltabeslissingen (waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimtelijke adaptatie), de Beleidsnota Noordzee met ruimtelijk plan, de verankering van waterafspraken uit het Energieakkoord, de Natuurvisie, de Internationale Waterambitie en de plannen en maatregelenprogramma’s waarmee we voldoen aan de Europese eisen voor waterkwaliteit, overstromingsrisico's en het mariene milieu.

15.2.4 Waterbesluit     

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

15.2.5 Provinciale waterplan 2010-2015     

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water. We doen dat door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteert de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie.

15.2.6 Waterbeheerplan AGV 2016-2021     

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin wordt aangegeven wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.

15.2.7 Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016-2021     

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. De gemeente Amsterdam en het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) hebben de uitvoering van de watertaken gemandateerd aan Waternet.

15.2.8 Keur AGV     

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

15.2.9 Legger     

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

15.2.10 Waterplan Nieuw-West: visie 2040     

Op 27 februari 2013 is het 'Waterplan Nieuw-West: visie 2040' door de stadsdeelraad vastgesteld. De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.

Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.

15.3 Watertoets     

Waterkwaliteit

Voor de waterkwaliteit is het hiervoor genoemde Waterbeheersplan AGV 2016- 2021 kader. Oppervlaktewater wordt systematisch gecontroleerd op kwaliteit. De waterkwaliteit mag niet achteruitgaan. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en wordt zoveel mogelijk voorkomen.

Indien dergelijke materialen noodzakelijkerwijs toegepast moeten worden, wordt uitgegaan van zinken goten welke van een coating worden voorzien waardoor het zink niet zal uitlogen. Daarnaast wordt waar mogelijk gewerkt met loodvervangers.

Riolering

Waternet hanteert als uitgangspunt dat schoon- en vuilwaterstromen worden gescheiden, dat wil zeggen het hemelwater dienst gescheiden van het vuil water te worden afgevoerd..



Grondwater

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwbouwontwikkelingen moet worden voldaan aan de gemeentelijke grondwaternorm. Ondergrondse constructies moeten waterdicht worden uitgevoerd en mogen geen effect hebben op de grondwaterstanden in de omgeving. Dit wordt desgevraagd aangetoond in een geohydrologisch onderzoek. In het plangebied zijn geen nieuwbouwontwikkelingen voorzien met ondergrondse constructies.



Dempingen van oppervlaktewater

Verlies aan oppervlaktewater dient elders binnen het plangebied (vooraf) te worden gecompenseerd. In het voorliggende plan wordt niet voorzien in demping van oppervlaktewater.



Waterberging

Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap AGV dient bij een toename van meer dan 1.000 m2 verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. Dit water moet worden gerealiseerd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van het verharde of bebouwde oppervlak.

Rainproof

Binnen de gemeente Amsterdam wordt de Rainproof gedachte omarmd. Dat houdt in dat het hemelwater zoveel mogelijk lokaal wordt vastgehouden. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd om een klimaatrobuust en waterneutrale stad te creëren. Bij de herinrichting van de openbare ruimte maar ook bij renovatie en/of nieuwbouw wordt gevraagd aandacht te besteden aan het vasthouden van hemelwater op het perceel.

15.4 Conclusie     

Het bestemmingsplan brengt geen wijzigingen in de waterstructuur. Derhalve kan worden geconcludeerd dat gelet op bovenstaande de watertoets de tenuitvoerlegging van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 16 Juridische planbeschrijving     

16.1 Algemeen     

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (oftewel de plankaart) en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

16.2 Artikelgewijze toelichting     

16.2.1 Toelichting op de planregels     

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

16.2.2 Toelichting op de bestemmingen     

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

Het bestemmingsplan kent vier hoofdbestemmingen: wonen, verkeer, groen en water.

Binnen de woonbestemming worden de typeringen Wonen - 1 tot en met Wonen - 12 onderscheiden. Wonen - 13 betreft de woonwagenlocatie waarvoor een apart artikel in de regels is opgenomen (artikel 19). Voor elke typering zijn andere regelingen voor uitbreidingen, voor aan-, uit- en opbouw en voor bijgebouwen van toepassing die nader worden geregeld in regels bij de bestemmingen Wonen - 1 tot en met Wonen - 13.

In de bestemming Wonen - 11 zijn vier ruimten aan de J.M. den Uylstraat uitsluitend voor wat betreft de eerste bouwlaag mede bestemd voor detailhandel,kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horeca categorie 1 tot en met 3. Deze ruimten zijn op de verbeelding voorzien van de aanduiding "Gemengd" (zie artikel 17, lid 1). De woonbestemmingen W 1 tot en met W 12 voorzien ook in de mogelijkheid van de uitoefening van een aan huis gebonden beroep tot ten hoogste 40% van het vloeroppervlak.

Voor de woningen met de bestemming W - 12 wordt geen aanvullende regelingen getroffen. Het desbetreffende type appartementen aan het C.P.M. Rommepiantsoen leent zich niet voor een aan-en uitbouwenregeling of bijgebouwenregeling.

In de bestemming Wonen - 13 biedt de woonwagenlocatie ruimte aan zes woonwagens. De maximale nokhoogte bedraagt 6,00 meter met een maximale goothoogte van 3,00 meter. De afstand tussen de voorgevelrooilijn en de erfgrens bedraagt tenminste 2,00 meter. Tevens is een regeling getroffen voor één berging per standplaats.

Een aanzienlijk deel van de tuinen in de woonbestemming voorziet in parkeren op eigen terrein. Dit geldt voor de tuinen met de bestemmingsvlakken W 1, W 2, W 3, W 5, W 6 en W 7.

In de bestemmingen Verkeer -1 en Verkeer -2 wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsontsluitingswegen en buurtontsluitingswegen (V 1) en de langzaamverkeersroute en het openbaar toegankelijke gebied geen groen zijnde (V 2).

De J.M. den Uylstraat ien de Gerda Brautigamstraat zijn de enige gebiedsontsluitingswegen (V1). De J.M. den Uylstraat is behalve buurtontsluiting voor Geuzenveld-West tevens de ontsluitingsweg voor het Sportpark De Eendracht en de ten zuiden daarvan gelegen volkstuinencomplexen. De J.M. den Uylstraat is uitgevoerd met twee door een groene middenberm gescheiden rijbanen. Alle overige rijwegen zijn getypeerd als V 1.

Het Freule Wttewaalpad, de paden aan weerszijden van het Willem Dreesplantsoen, het pad tussen H.J. Algrastraat en L.J.M. Beeistraat en het pad tenwesten van de J.G. Suurhoffstraat en H.J. Algrastraat behoren tot V 2.

Voor het plangebied is uitgegaan van een gemiddelde parkeercapaciteit van ten minste 1,0 parkeerplaats per woning. Dit is conform de Nota parkeernormen auto. Circa 30% van de parkeerbehoefte kan worden opgelost op eigen terrein en/of binnen de woonbestemmingen. Voor de resterende parkeerbehoefte zijn voorzieningen getroffen binnen de bestemming V 1.

Een belangrijk deel van de bestemming Groen behoort tot de Hoofdgroenstructuur van Amsterdam zoals vastgelegd in het Structuurplan Amsterdam. Park 'De Kuil" behoort tot de Hoofdgroenstructuur (groencluster natuurgebied; groentype natuurpark) en heeft een recreatieve functie en bovendien een ecologische waarde.

De oevers van de watergang zijn ecologisch ingericht. In het kader van de stedelijke vernieuwingopgave van de aangrenzende Buurt Negen is aan de oever van deze watergang een Vogeltoren geplaatst. De vogeltoren van circa 9,00 meter hoog biedt plaats aan nestelgelegenheld voor vele soorten vogels en dient tevens als herkenningspunt langs de Pieter Postsingel.

Binnen de bestemming Groen is bebouwing ten behoeve van wonen, werken, voorzieningen en recreatie niet toegestaan. Wel toegestaan zijn kleinschalige spel- en speelvoorzieningen (onder anderen in het Willem Dreesplantsoen en in Park "De Kuil"). Onder de bestemming 'Groen' vallen verder ook de langzaamverkeersroutes en wandelpaden.

De watergangen in het gebied hebben een belangrijke waterhuishoudkundige functie en zijn aangegeven met de bestemming Water. Zij regelen de afvoer en berging van hemelwater en hebben een regulerende werking op de grondwaterstanden. De aanwezige watergangen dienen minimaal in hun huidige profiel te worden gehandhaafd. De oevers van de watergangen zijn deels natuurvriendelijk ingericht en vormen een versterking van het Natte Econet'. Dit is een aaneengesloten lint van ecologische oevers in de Westelijke Tuinsteden.

De oostelijk gesitueerde sloot heeft geen openbare oevers. De oevers van de waterlopen aan de noord-, zuid- en westzijde zijn (deels) openbaar. Hiermee heeft een belangrijk deel van het water en de oevers een recreatieve functie. Het is geschikt voor activiteiten als varen, schaatsen en vissen. De eerder genoemde Vogeltoren staat gedeeltelijk in het water.

HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding (oftewel de plankaart) aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

HOOFDSTUK 4 - OVERGANGS- EN SLOTREGELS

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels uit het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 17 Economische uitvoerbaarheid     

Voor zover het bestemmingsplan strekt tot het vastleggen van de bestaande situatie is geen economische uitvoerbaarheid aan de orde.

Waar het nieuwe ontwikkelingen betreft in de zin van de Wet ruimtelijke ordening besluit de gemeenteraad, ingevolge artikel 6.12 Wro, of wel of niet wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval is een dergelijk besluit niet aan de orde omdat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen in de zin van de Wro.

Hoofdstuk 18 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

18.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)     

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  1. Ministerie van Infrastructuur & Milieu;
  2. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie;
  3. Provincie Noord-Holland;
  4. Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht

Van de instanties genoemd onder de nummers 1, 3 en 4 is een schriftelijke reactie ontvangen. Van de overige instanties is geen reactie ontvangen. De ontvangen reacties zijn hieronder samengevat. Per reactie is aangegeven of en in welke mate deze aanleiding geven tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan.

Rijkswaterstaat West-Nederland Noord heeft kennisgenomen van het concept ontwerp bestemmingsplan Geuzenveld West 2018 en ziet verder geen aanleiding voor een zienswijze. De dienst blijft graag op de hoogte van ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente Amsterdam die voor Rijkswaterstaat van belang zijn.

De provincie Noord-Holland ziet aanleiding tot een enkele opmerking.

  • De inleiding spreekt nog over 'Geuzenveld-West 2015'. Te herleiden op de startnotitie uit dat jaar? In de rest van het plan gaat het over 'Geuzenveld-West'.
  • § 3.2.2 beschrijft een vorige wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

De provincie Noord-Holland heeft ons geattendeerd dat in de conclusie niet is aangegeven dat het voorontwerp bestemmingsplan past in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Antwoord: In het hele voorontwerpplan is Geuzenveld West aangepast in Geuzenveld West 2018.Paragraaf 3.2.2 is aangepast volgende de recente Provinciale Ruimtelijke Verordening en hierin is opgenomen dat het voorontwerp Geuzendveld West 2018 past in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Waternet geeft de volgende reactie op het concept ontwerpbestemmingsplan 'Geuzenveld-West 2018'.

  • Het water gerelateerde deel van het bestemmingsplan is correct toegelicht.
  • In de aangeleverde kaart (NL.IMRO.0363.F1407BPSTD-OW01.pdf) valt op dat de zonering van de dubbelbestemming waterstaat – waterkering niet klopt.
  • Waternet geeft aan rekening te houden in het bestemmingsplan met de nieuwe Keur.

Antwoord: De zonering van de dubbelbestemming waterstaat - waterkering is aangepast op de verbeelding volgens de verleende gegevens van Waternet. De publicatie van de nieuwe Keur zal in de gaten gehouden worden en zonodig in het bestemmingsplan aangepast worden.

18.2 Maatschappelijk overleg     

Op 31 november 2017 heeft het college van Burgemeester en wethouders ingestemd met de vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan 'Geuzenveld West 2018' voor ter inzagelegging. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 9 november 2017 tot en met 20 december 2017 ter inzage gelegen.

Gedurende deze termijn van tervisielegging is aan een ieder de gelegenheid geboden om een zienswijze bij de gemeenteraad van Amsterdam in te dienen. Naar aanleiding van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.

18.3 Participatie     

In het kader van de participatie is een bewonersavond georganiseerd op 9 maart 2015

Door de bewoners en ondernemers zijn geen specifieke wensen geuit die vallen buiten het conserverende karakter van het bestemmingsplan.

Tijdens deze avond zijn in hoofdzaak de volgende onderwerpen aan de orde geweest:

  • Openbaarvervoer (vervallen haltes van buslijn 21)
  • Veiligheid/overlast (hangjongeren en illegale activiteiten in omgeving Bok de Korverweg zoals drugs dealen,gebrekkige straatverlichting, geluidoverlast vanaf Sportpark de Eendracht,parkeeroverlast);
  • Beheer openbare ruimte (zwerfvuil, onderhoud openbaar groen, onderhoud bestrating, extra verkeersdrempels tegen hardrijders).

De reacties van de bewoners zijn neergelegd bij de daarvoor verantwoordelijke organisatieonderdelen binnen het stadsdeel.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

1.1 Plan:     

Het bestemmingsplan 'Geuzenveld West 2018' met identificatienummer NL.IMRO.0363.F1407BPSTD-VG01 van de gemeente Amsterdam.

1.2 Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aan- en uitbouw     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw

1.4 Aanduiding     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 Aanduidingsgrens     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 Aanduidingsvlak     

Een vlak, door aanduidingsgrenzen, van andere vlakken gescheiden.

1.7 Achtererfgebied     

Achtererfgebied zoals bedoeld in het Besluit omgevingsrecht.

1.8 Automatenhal     

Een voor het publiek toegankelijke ruimte waar meer dan twee spelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen, zoals die geldt op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, zijn opgesteld.

1.9 Bebouwing     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.10 Bebouwingspercentage     

Een met een maatvoeringsaanduiding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak of bouwvlak aangeeft dat mag of ten minste moet worden bebouwd, waarbij kelders en souterrains niet mee worden gerekend.

1.11 Bed and breakfast     

Het bedrijfsmatig aanbieden van nachtverblijf verstrekt in een woning, waarbij maximaal 40% van de oppervlakte van de woning voor bedrijfsmatig nachtverblijf wordt gebruikt en de woning geschikt blijft voor het huisvesten van minimaal één huishouden.

1.12 Bedrijf     

Inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, groothandel, internetverkoop, opslag en/of transport.

1.13 Bedrijfsvaartuig     

Een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, niet zijnde een zee- of binnenschip, hoofdzakelijk gebruikt of bestemd voor de uitoefening van enig bedrijf of beroep, dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten.

1.14 Belwinkel     

Een gelegenheid waar één van de voornaamste activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet.

1.15 Bestaand     

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

    - bestaand ten tijde van de eerste terinzagelegging van dit plan
  2. ten aanzien van het overige gebruik:

    - bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan

1.16 Bestemmingsgrens     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.17 Bestemmingsvlak     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 Bijbehorend bouwwerk     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak

1.19 Bijgebouw     

Een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.20 Bijzondere bouwlaag     

Kelder, souterrain en kap.

1.21 Bouwen     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, daaronder mede begrepen het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.22 Bouwgrens     

De grens van een bouwvlak.

1.23 Bouwlaag     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, bijzondere bouwlagen niet inbegrepen.

1.24 Bouwperceel     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 Bouwvlak     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.26 Bouwwerk     

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 Detailhandel     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren of het leveren van zaken en diensten aan in hoofdzaak personen die deze zaken en diensten kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.28 Dove gevel     

Een bouwkundige constructie waarin:

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);
  2. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte.

1.29 Extensief dagrecreatief gebruik     

Een recreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger en een picknickplaats of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik.

1.30 Gebouw     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.31 Geluidsgevoelige bestemming     

Bewoning of een andere geluidgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.32 Geluidsgevoelige functie     

Bewoning of een andere geluidgevoelige functie (of de gebouwen en terreinen die daartoe dienen) zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.33 Geluidszone-industrie     

De zone rond een industrieterrein als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet geluidhinder.

1.34 Groenvoorziening     

Ruimten in de open lucht, zoals (bos)parken, plantsoenen, groenvoorzieningen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren.

1.35 Hogere grenswaarde     

Een maximale grenswaarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder.

1.36 Hoofdgebouw     

Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.37 Horeca van categorie 1     

Een inrichting die kleine etenswaren, ijs en/of alcoholvrije dranken verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.

1.38 Horeca van categorie 2     

Een inrichting die gericht is op het verstrekken van maaltijden die ter plaatse aan tafel genuttigd worden en verkoop van (alcoholhoudende) drank, eventueel aangevuld met een afhaalfunctie.

1.39 Horeca van categorie 3     

Een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van alcoholhoudende dranken, of anderzijds de uitstraling heeft van een café.

1.40 Horeca van categorie 4     

Een inrichting die fastfood en alcoholvrije drank verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plekke.

1.41 Horeca van categorie 5     

Een inrichting met nachtelijke openingstijden die bedrijfsmatig muziek ten gehore brengt en gelegenheid geeft tot dansen, al dan niet met levende muziek, al dan niet met het schenken van (alcoholhoudende) drank en/of etenswaren voor consumptie ter plekke.

1.42 Horeca van categorie 6     

Verhuur van zalen ten behoeve van besloten feesten, muziek- en dansevenementen, al dan niet met levende muziek en al dan niet in combinatie met verkoop van (alcoholhoudende) dranken en etenswaren.

1.43 Horeca van categorie 7     

Verhuur van zalen ten behoeve van congressen en seminars, al dan niet als nevenactiviteit van een

hotel.

1.44 Horeca van categorie 8     

Een inrichting met een logiescapaciteit en ondersteunende diensten zoals restaurant en/of verhuur-, vergader-, congresruimtes

1.45 Huisgebonden beroepen     

Kantoren, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en medische dan wel paramedische praktijken die in een woning worden uitgeoefend, waarbij:

  1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en het huisgebonden beroep een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die geen onevenredige afbreuk doet aan de woonfunctie van de betreffende woning en de omliggende woningen in dezelfde straat.
  2. maximaal 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning voor het huisgebonden beroep gebruikt mag worden.

1.46 Kampeermiddel     

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor verblijfsrecreatie.

1.47 Kantoor     

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van kantoorwerkzaamheden zoals administratie, bestuur, vergaderingen of andere bureauwerkzaamheden alsmede het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, daaronder tevens begrepen congres- en vergaderaccomodatie

1.48 Kap     

Een bijzondere bouwlaag die geheel of gedeeltelijk door een dakconstructie is omgeven welke uit tenminste twee elkaar snijdende, hellende vlakken bestaat.

1.49 Kelder     

Een bijzondere bouwlaag , waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag ten hoogste 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen.

1.50 Langzaamverkeersroute     

Verkeersverbinding, die uitsluitend bedoeld is voor fietsers en voetgangers en vergelijkbare verkeersdeelnemers.

1.51 Ligplaats     

De ruimte welke door een woonboot, passagiersvaartuig, pleziervaartuig, bedrijfsvaartuig en stationerend vaartuig, al dan niet met tussentijdse onderbrekingen, kan worden ingenomen.

1.52 Maaiveld     

De hoogte van het afgewerkte bouwterrein.

1.53 Maatschappelijke dienstverlening     

Het verlenen van publieksgerichte diensten op het gebied van overheids-, educatieve, welzijns- (para-)medische, sociaal-medische, levensbeschouwelijke, sociaal-culturele voorzieningen.

1.54 Nutsvoorziening     

Voorzieningen, al dan niet in de vorm van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterhuishouding/riolering, de inzameling van huisvuil, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten (zoals bijvoorbeeld zendmasten), het openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden.  

1.55 Ondergeschikte horeca     

Niet-zelfstandige horeca, die wordt of is gerealiseerd binnen een andere hoofdfunctie niet zijnde een woonfunctie en daar naar oppervlakte en ruimtelijke uitstraling ondergeschikt aan is.

1.56 Openbare ruimte     

Rijwegen, voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en water, met inbegrip van bij deze voorzieningen behorende nutsvoorzieningen, bermen, taluds, waterlopen en waterstaatkundige werken, ondergrondse afvalsystemen en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.57 Peil     

Onder het peil wordt verstaan:

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg of tuin grenst: de hoogte van die weg of tuin ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het gemiddelde waterpeil

1.58 Planregels     

De regels, deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Geuzenveld West 2015'.

1.59 Plastiek     

Beeldhouwkunst, sculpturen en vergelijkbare kunstwerken

1.60 Prostitutie     

Het aanbieden of verrichten van seksuele diensten tegen een materiële vergoeding.

1.61 Prostitutiebedrijf     

Een bedrijf waar prostitutie wordt bedreven.

1.62 Recreatief medegebruik     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.63 Seksinrichting     

Een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin tegen betaling handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel en naar de aard daarmee te vergelijke inrichtingen.

1.64 Short stay     

Het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan één huishouden of voor maximaal vier personen indien deze personen deel uitmaken van meerdere huishoudens, voor een aaneensluitende periode van tenminste één week en maximaal zes maanden.

1.65 Smartshop     

Een ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van psychotrope stoffen aan de uiteindelijke verbruiker of gebruiker.

1.66 Souterrain     

Een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer onder het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 2 meter boven het gemiddelde aangrenzende straatpeil is gelegen.

1.67 Stille zijde     

Een gevel of geveldeel, niet zijnde een plat dak of een vliesgevel, die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht of een afgeschermde buitenruimte, met een maximale geluidsbelasting per geluidsbron vanwege:

  1. wegverkeerslawaai van 48 dB;
  2. industrielawaai van 50 dB(A);
  3. spoorweglawaai van 55 dB.

1.68 Terras     

Een buiten de besloten ruimte liggend deel van het horecabedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden ten dienste van het horecabedrijf en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt.

1.69 Waterkering     

Natuurlijke of kunstige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.

1.70 Waterpeil     

Het N.A.P. of het ter plaatse aan te houden waterpeil.

1.71 Waterstaatkundige werken     

Werken, waaronder begrepen kunstwerken, verband houden met de waterstaat, zoals dammen, dijken, sluizen, beschoeiingen, remmingswerken, uitgezonderd steigers.

1.72 Weg     

Alle voor het openbaar auto-, fiets-, voetgangers- of ander verkeer openstaande wegen of paden, geen spoorwegen of trambanen zijnde, waaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen, taluds en zijkanten, waterstaatkundige en civieltechnische (kunst)werken alsmede de aan de wegen liggende parkeerplaatsen.

1.73 Windmolen     

Een door de wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt/turbine waarin winddruk omgezet wordt in mechanische energie.

1.74 Wonen     

Het houden van verblijf, het huren en tevens (laten) bewonen van kamers of het gehuisvest zijn in een woning, al dan niet gecombineerd met zorgfuncties die naar intensiteit en tijdsduur beperkt zijn.

1.75 Woning     

Een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, of maximaal vier personen, of daarmee gelijk te stellen woonvormen.

1.76 Woonboot     

Een vaartuig met een (nagenoeg) voortdurende woonfunctie. Hiertoe behoren woonschepen, woonarken en woonvaartuigen, alsmede een woonboot waarvoor een vergunning voor aanbouw is verleend, alsmede een casco waarvoor een vergunning is verleend het casco tot woonboot op te bouwen of te verbouwen.

  1. een woonschip: een vaartuig dat aan romp en opbouw herkenbaar is als een van oorsprong varend schip en dat gebruikt wordt als of bestemd is tot woning;
  2. een woonark: een object te water, dat niet herkenbaar is als een van oorsprong varend schip en dat gebruikt wordt als of bestemd is tot woning;
  3. een woonvaartuig: een onderstuk van een schip met daarop een opbouw, waarop (nagenoeg) voortdurend wordt gewoond.

1.77 Woonwagen     

Een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.78 Woonwagenstandplaats     

Een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.

1.79 Zone industrielawaai     

Zone rond een industrieterrein als bedoeld in de artikelen 41 en 53 van de Wet geluidhinder.

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Bebouwingspercentage     

het bebouwingspercentage wordt bepaald door projectie van de bebouwing in het bestemmingsvlak, tenzij anders in de regels is bepaald, de kelders en souterrains niet mee te rekenen.

2.2 Bouwhoogte van een antenne-installatie     

Tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; als de antennedrager aan de gevel van een gebouw wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt waarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.

2.3 Bouwhoogte van een bouwwerk     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 Bouwhoogte van een windmolen (windturbine)     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen/windturbine.

2.5 Brutovloeroppervlakte van een gebouw     

de bebouwde oppervlakte van de afzonderlijke bouwlagen bij elkaar opgeteld.

2.6 Dakhelling     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak

2.7 Goothoogte van een bouwwerk     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.8 Inhoud van een bouwwerk     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 Vloeroppervlakte     

tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. openbare ruimte, uitgezonderd rijwegen;
  3. water;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bruggen, duikers en dammen;
  2. straatmeubilair;
  3. in- en uitritten;

alsmede voor:

  1. een vogelkijktoren ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1';
  2. een kunstobject ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1'.
  3. ecologische verbindingszone ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding ' ecologische waarde'

3.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 3.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1': 9 meter;
  2. maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1': 20 meter;
  3. maximum bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 5 meter.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Het is verboden ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'ecologische waarde' zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen zoals het afgraven, ontgronden, ontginnen, ophogen of egaliseren van gronden;
  2. het graven, aanleggen, verbreden of dempen van waterlopen en/of waterpartijen;
  3. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  4. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld aanleggen van ondergrondse of bovengrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen;
  5. oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van drainage;
  7. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting enandere oevervegetatie;
  8. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  9. het in sub a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
    1. het normale onderhoud en beheer betreffen;
    2. worden uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling van de ecologische verbindingszone;
    3. noodzakelijk zijn voor het aansluiten van bouwwerken op het net van openbare nutsvoorzieningen;
    4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

Artikel 4 Verkeer - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen met maximaal 2 rijstroken;
  2. openbare ruimte;
  3. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  4. speelvoorzieningen;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. kunstwerken;
  7. water;
  8. bruggen, duikers en dammen.

4.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 4.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming met een maximum bouwhoogte van 5 meter.

Artikel 5 Verkeer - 2     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. langzaamverkeersroute;
  2. voet- en fietspaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. nutsvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water;
  7. bruggen, duikers en dammen;

met de daarbij behorende:

  1. fietsparkeervoorzieningen;

5.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 5.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming met een maximum bouwhoogte van 5 meter.

Artikel 6 Water     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water, watergangen, waterwegen, vijvers en sloten;
  2. (natuurvriendelijke) oevers;
  3. waterstaatkundige werken;
  4. bruggen, dammen en duikers;

met de daarbij behorende:

  1. groenvoorzieningen;
  2. nutsvoorzieningen;

alsmede voor:

  1. een vogelkijktoren ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - 1'.

6.2 Bouwregels     

Op en onder de in artikel 6.1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:

  1. maximum bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - vogeltoren': 9 meter gemeten vanaf het gemiddelde waterpeil;
  2. maximum bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 5 meter.

Artikel 7 Wonen - 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  1. parkeervoorzieningen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein'
  2. dakkapel.

7.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 7.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

7.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum goothoogte en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. aan de voorzijde van het hoofdgebouw is een dakkapel toegestaan in de derde bouwlaag met een maximum breedte van 5 meter;
7.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied een aanbouw is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een maximum bouwdiepte van 3 meter.

7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte bedraagt: 3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 8 Wonen - 2     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  1. parkeervoorzieningen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein'.

8.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 8.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

8.2.1 Hoofdgebouwen     
  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  3. de derde bouwlaag mag worden uitgebreid ten koste van een deel van het dak, respectievelijk 1,5 meter van de zijgevel tevens1,5 meter van de voorgevel en tevens 1,00 meter van de achtergevel.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak:100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum goothoogte en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  5. aan de zijgevel van het hoofdgebouw is 3 meter terugliggend vanaf de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw een bijbehorend bouwwerk toegestaan met een maximum bouwhoogte en maximum bouwdiepte van 3 meter tot grenzend aan de erfgrens.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte:3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 9 Wonen - 3     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  1. dakkapel.

9.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 9.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

9.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum goothoogte en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. aan de voorzijde van het hoofdgebouw is een dakkapel toegestaan in de derde bouwlaag met een maximum breedte van 3,2 meter;
9.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak:100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. in het voorerfgebied en achtererfgebied is op de erfgrens maximaal 1 bijbehorend bouwwerk per woning toegestaan met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter, een maximum bouwdiepte van 2 meter en een maximum breedte van 2 meter.
  5. in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied is een aanbouw toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3,5 meter en een maximum bouwdiepte van 3 meter.
9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte bedraagt: 3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.
  3. carports in voortuin zijn toegestaan, mits de zijkanten open blijven.

Artikel 10 Wonen - 4     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;
  4. dakterras.

10.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 10.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

10.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximumuwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 11 Wonen - 5     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

alsmede voor:

  1. parkeervoorzieningen ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein'
  2. dakterras.

11.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 11.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

11.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum goothoogte en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. de derde bouwlaag mag worden uitgebreid met een dakopbouw die tenminste 1,00 meter terugligt ten opzichte van de tweede bouwlaag.
11.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. de zijgevel mag worden uitgebouwd met een maximum bouwhoogte van 3 meter en maximum bouwdiepte van 3,50 meter.
  2. een aanbouw is toegestaan aan de straatkant met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum bouwdiepte van 2 meter.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte bedraagt: 3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het voorerf en achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 12 Wonen - 6     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;
  4. dakopbouw

12.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 12.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

12.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied een aanbouw is toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum bouwdiepte van 2,5 meter.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte bedraagt: 3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 13 Wonen - 7     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;
  4. dakopbouw

13.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 13.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

13.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
13.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken geldt dat in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied een aanbouw is toegestaan van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum bouwdiepte van 3 meter.

13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte bedraagt: 3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 14 Wonen - 8     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. dakterras;
  4. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

14.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 14.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

14.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. de maximum bouwhoogte mag met 3 meter worden overschreden ten behoeve van een dakopbouw, met dien verstande dat de dakopbouw 1,00 meter terugligt vanaf de achtergevel.
14.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak:100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied is een aanbouw toegestaan van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte en bouwdiepte van 3 meter.
14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte:3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 15 Wonen - 9     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 9' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. dakterras;
  4. dakopbouw;
  5. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

15.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 15.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

15.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. de maximum bouwhoogte mag met 3 meter worden overschreden ten behoeve van een dakopbouw, met dien verstande dat de dakopbouw 1,00 meter terugligt vanaf de voor- en achtergevel.
15.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak:100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
  4. in het voorerfgebied en achtererfgebied is op de erfgrens maximaal 1 bijbehorend bouwwerk per woning toegestaan met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter, een maximum bouwdiepte van 2 meter en een maximum breedte van 2,5 meter.
  5. in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied is een aanbouw toegestaan van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte en bouwdiepte van 3 meter.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte:3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 16 Wonen - 10     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 10' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;
  4. dakkapel.

16.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 16.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

16.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte(m)', maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum goothoogte en bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
16.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. in het achtererfgebied is op de erfgrens maximaal 1 bijbehorend bouwwerk per woning toegestaan met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter, een maximum bouwdiepte van 2 meter en een maximum breedte van 3,5 meter.
  2. in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied is een aanbouw toegestaan met een maximum bouwhoogte van 3 meter en een maximum bouwdiepte van 2,5 meter.
16.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. de maximum bouwhoogte bedraagt: 3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

Artikel 17 Wonen - 11     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 11' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen.

alsmede voor:

  1. detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horeca van categorie 1 tot en met 3 in de eerste bouwlaag ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'Gemengd'
  2. ondergeschikte horeca uitsluitend bij detailhandel en maatschappelijke dienstverlening.

17.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in lid 17.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

17.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximum bouwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
17.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. in het achtererfgebied is op de erfgrens maximaal 1 bijbehorend bouwwerk per woning toegestaan met een maximum bouwhoogte van 2,5 meter, een maximum bouwdiepte van 3,5 meter en een maximum breedte van 2 meter.
  2. in het achtererfgebied, grenzend aan het openbaar toegankelijk gebied is een aanbouw toegestaan van het hoofdgebouw met een maximum bouwhoogte en bouwdiepte van 3 meter.
17.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. maximale bouwhoogte:3 meter;
  2. de maximum bouwhoogte voor erfafscheidingen of scheidingsmuren in het achtererfgebied en langs openbaar toegankelijk gebied bedraagt 1,8 meter.

17.3 Specifieke gebruiksregels     

Voor de in lid 17.1 genoemde gronden gelden de volgende bepalingen:

  1. ter plaatse van het aanduidingsvlak met de aanduiding 'Gemengd' is detailhandel, kantoren, maatschappelijke voorzieningen en horeca van categorie 1 tot en met 3 in de eerste bouwlaag toegestaan;
  2. uitsluitend bij detailhandel en maatschappelijke dienstverlening is tevens ondersteunende horeca toegestaan.

Artikel 18 Wonen - 12     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 12' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water;
  4. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. tuinen en erven;
  3. (on)gebouwde parkeervoorzieningen;

18.2 Bouwregels     

Op en onder de in de in artikel 18.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

18.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. maximum bebouwingspercentage binnen het bouwvlak: 100%;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte(m)', geldt de maximumuwhoogte zoals op de verbeelding is aangegeven;
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

Artikel 19 Wonen - 13     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 13' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. standplaatsen ten behoeve van woonwagens;
  2. ruimten ten behoeve van de uitoefening van huisgebonden beroepen;
  3. water, oeververbindingen, waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. bergingen, technische ruimtes en andere nevenruimten;
  2. speelvoorzieningen;
  3. tuinen en erven.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Algemeen     

Op en onder de in artikel 19.1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde bestemming.

19.2.2 Woonwagens     

Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende regels:

  1. woonwagens zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan;
  2. maximum aantal woonwagens per bouwvlak: 1;
  3. minimum afstand tussen woonwagens: 5 meter;
  4. maximum bouwhoogte woonwagens: zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' en 'maximum goothoogte' staat aangegeven op de verbeelding;
19.2.3 Bijbehorende bouwwerken     
  1. bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan
  2. totale gezamenlijke maximum oppervlakte bijbehorende bouwwerken: 20 m2
  3. maximum bouwhoogte bijbehorende bouwwerken: 3 meter
19.2.4 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Maximum bouwhoogte: 3 meter

19.3 Nadere eisen     

 Het bevoegd gezag kan krachtens artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bebouwing ten behoeve van:

  1. de brandveiligheid
  2. een samenhangend bebouwingsbeeld
  3. de milieusituatie
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  5. een adequate rampenbestrijding

19.4 Specifieke gebruiksregels     

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van de krachtens artikel 19.1 aangewezen gronden voor:

  1. bedrijfsmatige doeleinden, met uitzondering van huisgebonden beroepen;
  2. het plaatsen van caravans;
  3. het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming, het in stand houden en het onderhoud van de waterkering met daarbij behorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de bestemming Waterstaat - Waterkering voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemmingen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 21 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels     

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bouw- en/of bestemmingsgrenzen te overschrijden c.q. af te wijken van een gevellijn:

  1. ten behoeve van hijsinrichtingen en andere ondergeschikte delen van gebouwen, voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren tot ten hoogste 2 meter
  2. ten behoeve van stoepen, stoeptreden, funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,2 meter
  3. ten behoeve van erkers, galerijen, balkons, gevelaccenten, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken, pilasters en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan maximaal 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,2 m boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 1,5 m langs een rijweg, 2,4 m boven een rijwielpad en 2,4 m boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad of voetpad geen deel uitmaakt van bedoelde strook van 1,5 m

Artikel 23 Algemene gebruiksregels     

23.1 Algemeen gebruiksverbod     

Het is verboden de in Hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of

te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grondgegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

23.2 Verbodsregels     

Tot een strijdig gebruik als bedoeld in artikel 23.1 wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en bebouwing:

  1. ten dienste van bedrijven die worden begrepen onder bijlage I onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  2. opslag en/of stalling van kampeermiddelen, al dan niet onklare voer-, vlieg- of vaartuigen of onderdelen daarvan en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud dat ingevolge hoofdstuk 2 is toegestaan;
  3. als stortplaats voor puin of afvalstoffen, voor zover dit niet betrekking heeft op geringe hoeveelheden afvalstoffen die afkomstig zijn van het onderhoud van de in het plan begrepen gronden;
  4. als opslagplaats van bagger en grondspecie, tenzij zulks plaatsvindt langs een waterloop en in verband staat met het onderhoud van de waterloop;
  5. als ligplaats voor woonboten, passagiersvaartuigen, bedrijfsvaartuigen, stationerende vaartuigen, pleziervaartuigen en bijboten, tenzij dit op grond van hoofdstuk 2 is toegestaan;
  6. ten behoeve van een smartshop, geldwisselkantoor, seksinrichting, prostitutiebedrijf, automatenhal of belwinkel, tenzij dit op grond van hoofdstuk 2 is toegestaan.

23.3 Parkeren     

  1. Tot een strijdig gebruik met de in dit bestemmingsplaan gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voldaan aan de minimale of maximale parkeernorm zoals deze is genomen is het vigerend parkeerbeleid van de gemeente;
  2. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de minimale of maximale parkeernorm zoals deze is opgenomen in het vigerend parkeerbeleid;
  3. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a en b en toestaan dat wordt afgeweken van de toe te passen parkeernorm mits wordt aangetoond dat wordt voldaan aan één van de in het parkeerbeleid opgenomen uitzonderingen.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels     

24.1 Geluidszone-industrie     

  1. Ter plaatse van van de gebiedsaanduiding 'geluidszone - industrie - Westpoort' zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting vanwege het industrieterrein “Westpoort” op geluidsgevoelige bestemmingen.
  2. In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie - Westpoort' de volgende regel:
    1. een op grond van de andere aangewezen bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welk aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelige bestemming, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein “Westpoort” op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde.

24.2 Luchtvaartverkeerzone     

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone' gelden beperkingen voor bebouwing en gebruik als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit.
  2. Op de gronden die zijn aangeduid met de term 'Luchtvaartverkeerzone' zijn geen nieuwe woningen, woonwagens, woonboten, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik. Hiervoor gelden de bepalingen gesteld in artikel 2.2.1 van het "Luchthavenindelingbesluit Schiphol".
  3. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2b indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.
  4. Van bestaand gebruik is sprake indien op de datum van de inwerkingtreding van het LIB op de desbetreffende plaats een gebouw rechtmatig aanwezig is en overeenkomstig de bestemming wordt gebruikt, of voor de datum van inwerkingtreding van het LIB een omgevingsvergunning is verleend voor dit gebouw op de desbetreffende plaats, mits binnen zes maanden na die datum een begin met de werkzaamheden is gemaakt.
  5. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 24.2d indien de minister van Infrastructuur en Milieu een verklaring van geen bezwaar afgeven zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels     

Indien niet met toepassing van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd om in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan ten behoeve van:

  1. het bouwen van de volgende bebouwing:
    1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen met een maximum bouwhoogte van 6 meter en

      een maximum bruto vloeroppervlak van 25 m², alsmede
    2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende en windhinder beperkende voorzieningen, bruggen, steigers, duikers en andere waterbouwkundige constructies, mits hiertoe gezamenlijk niet meer dan 10% van de totale

      oppervlakte van het plangebied wordt aangewend tot een maximale hoogte van 5 meter
    3. architectonische of ornamentele delen van de bebouwing bij een overbouwde doorgang
    4. reclameobjecten zoals bijvoorbeeld reclamezuilen met een maximum hoogte van 5 meter
  2. geringe afwijkingen welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking in situering niet meer dan 2 meter bedraagt
  3. overschrijding van de bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen of grenzen van maatvoeringsvlakken met ten hoogste 2 meter ten behoeve van uitkragingen, bordessen, balkons, galerijen, luifels, erkers, toegangsportalen, tochtportalen, buiten-/brandtrappen, ventilatiekanalen, overstekende daken, lift- en trappenhuizen en vergelijkbare onderdelen van gebouwen
  4. overschrijding van de in de regels toegestane maximale bouwhoogten met ten hoogste:
    1. 5 meter ten behoeve van schoorstenen, ventilatie-inrichtingen,

      vlaggenmasten, lichtmasten (lantaarnpalen), bouwkundige maatregelen ten behoeve van een stille zijde, antennes en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen
    2. 10 meter ten behoeve van windmolens
    3. 3 meter ten behoeve van een hijsinrichting, lift- en trappenhuizen en algemene technische ruimten
    4. 2 meter ten behoeve van de aanleg van daktuinen en privacy-schermen
    5. 1 meter ten behoeve van balkonhekken en balustrades

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 26 Overgangsrecht     

26.1 Overgangsrecht bouwwerken     

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het gestelde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  3. Het gestelde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

26.2 Overgangsrecht gebruik     

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het gestelde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 27 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Geuzenveld West 2018.