direct naar inhoud van 5.8 Bodem
Plan: Lutkemeerpolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.F1003BPSTD-VG01

5.8 Bodem

5.8.1 Algemeen

Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. In eerste instantie wordt volstaan met een historisch vooronderzoek conform de NVN 5725 van het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI). Indien uit dit vooronderzoek blijkt dat op grond van die resultaten een verontreiniging te verwachten is, dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 van het NNI te worden uitgevoerd.

De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemming voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip 'actief bodembeheer'. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.

5.8.2 Plangebied

Historisch en verkennend bodemonderzoek

Ten behoeve van het vigerend bestemmingsplan Lutkemeerpolder uit 2002 is door de Milieudienst voor de deelgebieden 1, 2 en 3 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van gegevens van bedrijfsterreinen, ondergrondse tanks en in de directe omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken. Er is gebleken dat hoogstens een lichte mate van verontreiniging verwacht mag worden. Ook heeft de Milieudienst tijdens een locatiebezoek geen bijzonderheden geconstateerd. Dit betekent dat vóór realisatie van de verschillende deelgebieden kan worden volstaan met slechts het uitvoeren van een chemisch-analytisch onderzoek. Voor deelgebied 1 is dit in januari 2007 uitgevoerd (zie nr. 10, bijlage 1). De uitkomsten van dat onderzoek zijn de volgende:

  • De grond is overwegend schoon en plaatselijk licht verontreinigd.
  • Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen die duiden op de aanwezigheid van asbest in de bodem.
  • Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is overwegend licht verontreinigd. In het gebied komen plaatselijk sterk verhoogde gehalten arseen in grondwater voor hetgeen een natuurlijke herkomst heeft.

Bodemkwaliteitskaart

De Amsterdamse bodemkwaliteitskaart (BKK, 2010) geeft informatie over de diffuse bodemkwaliteit in zones. Binnen een zone is de gemiddelde kwaliteit min of meer gelijk, terwijl er tussen zones duidelijke verschillen in kwaliteit kunnen zijn.

Uit de bodemkwaliteitskaart voor de toplaag en de diepe laag blijkt dat voor het plangebied, voor het grootste gedeelte klasse 1 en 1a van toepassing is. Dit is respectievelijk 'schone en MVR-grond' en 'schone en MVR-grond met verhoogde gehalten EOX en minerale olie door bestanddelen van natuurlijke herkomst'. Nader onderzoek is voor het bestemmingsplan niet noodzakelijk.

De slibvelden zijn aangeduid met klasse 4: 'sterk verontreinigde grond'. Voor de diepe laag van de slibvelden is onvoldoende gegevens beschikbaar.

Op dit moment worden de voormalige slibvelden tijdelijk gebruikt als gronddepot voor de aanleg van de Westrandweg. Tussen het stadsdeel Osdorp (thans stadsdeel Nieuw-West) en het Ontwikkelingsbedrijf Gemeente Amsterdam (OGA) is afgesproken dat na het gebruik als gronddepot de gronden van de slibvelden worden achtergelaten als ten tijde van de zogenaamde 0-meting. OGA heeft een bodemonderzoek uit laten voeren voor het terrein dat beschikbaar komt voor 'speelnatuurgebied'. Uit dit onderzoek blijkt dat de lichte verontreiniging geen belemmering vormt voor de functie 'speelnatuurgebied'.

Nader onderzoek

UMD west B.V. heeft in augustus 2010 een nader bodemonderzoek asbest grond uitgevoerd (zie nr. 13, bijlage 1). Dit nader onderzoek is uitgevoerd naar aanleiding van eerdere waarnemingen, waarbij de werking van de grond uit het depot op de verwerkingslocatie asbestcementen leidingen zijn aangetroffen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de depotgrond niet is verontreinigd met asbesthoudende materialen.

5.8.3 Conclusie

Op basis van het nader onderzoek is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van de resultaten van het uitgevoerde nader onderzoek asbest, is geen aanvullend bodemonderzoek noodzakelijk. Een licht verontreiniging op de locatie vormt geen belemmering voor de functie kinderspeelplaats.