Plan: | Nieuwmarkt |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1405BPSTD-VG01 |
De gemeenteraad van Amsterdam is sinds 19 maart 2014 het bevoegd gezag om bestemmingsplannen voor het stadsdeel Centrum vast te stellen. De stadsdeelraad van het stadsdeel Centrum is op deze datum opgehouden te bestaan. Het nieuwe bestuurlijk stelsel van de gemeente Amsterdam dat op 19 maart is aangevangen, brengt dit met zich mee. Ook ten aanzien van toepassing van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en het stellen van nadere eisen brengt het nieuwe stelsel verschuivingen met zich mee.
Daar waar in de toelichting sprake is van 'het dagelijks bestuur' of 'de (stads)deelraad', verwijst dit naar de bestuursorganen van het stadsdeel Centrum zoals deze voor 19 maart 2014 bestonden.
De Nieuwmarktbuurt ligt ten oosten van de Burgwallen en vormt de eerste uitbreiding van de middeleeuwse stad. Het noordelijke, voormalig buitendijks gebied, tussen de Sint Anthonisdijk (de huidige Sint Antoniesbreestraat) en het IJ, werd de Lastage genoemd. Het gebied tussen de voormalige zeedijk en de oever van de Amstel de Reamen en de Tuinen. De namen verwijzen naar de oude functies in het gebied. De Lastage verwijst naar vroegere havenactiviteiten, de Reamen naar de droogramen waarop textiel werd gedroogd en de Tuinen naar particuliere tuinen die voornamelijk in gebruik waren als nutstuinen (boomgaarden).
Het Waalseiland, omsloten door de Waalseilandgracht, de Prins Hendrikkade en de Oudeschans, werd in 1645 aangelegd als nieuw woongebied in het IJ.
Het plangebied Nieuwmarkt wordt aan de noordzijde begrensd door de Prins Hendrikkade, aan de oostzijde door de Oudeschans en de Zwanenburgwal, aan de zuidzijde door de Amstel en aan de westzijde door de Kloveniersburgwal, de Nieuwmarkt en de Geldersekade.
Aan de Prins Hendrikkade, ligt de grens van het plangebied op de rooilijn van de daar gevestigde panden. De Prins Hendrikkade zelf (de openbare ruimte), behoort vooralsnog tot het groot stedelijk projectgebied Zuidelijke IJ-oever.
Op de Nieuwmarkt loopt de grens van het plangebied langs de oostzijde van de Waag. De Waag en een deel van de Nieuwmarkt horen bij het bestemmingsplan Postcodegebied 1012.
Voor het water en de bruggen in de binnenstad is een apart bestemmingsplan Water opgesteld. In het bestemmingsplan Nieuwmarkt is het water daarom niet opgenomen. Op 26 juni 2012 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum het ontwerpbestemmingsplan 'Water' vastgesteld. Met ingang van 20 november 2013 is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden.
Het bestemmingsplan Nieuwmarkt is opgesteld als gevolg van de actualisatieplicht die sinds 1 juli 2008 verankerd ligt in de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen dienen elke tien jaar te worden geactualiseerd, waarbij voor de oudere plannen in het kader van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening, een verlengde termijn geldt.
Het bestemmingsplan Nieuwmarkt vervangt het eerder opgestelde bestemmingsplan Nieuwmarkt 2004. Dit bestemmingsplan is gezien de leeftijd aan vervanging toe. Wat betreft opzet en inhoud is het plan Nieuwmarkt 2004 niet wezenlijk anders dan het nu voorliggende bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan Nieuwmarkt richt zich voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de ruimtelijke- en functionele structuur. Voor de ruimtelijke structuur en de bebouwing zetten de regels in op het behoud en herstel van cultuurhistorische waarden. Voor het gebruik, wordt in de regels uitgegaan van flexibiliteit, met uitzondering van overlastgevende functies. Op die manier wordt de dynamiek die de binnenstad eigen is, zoveel mogelijk recht toegedaan.
In het plan zijn de wijzigingen in het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van ruimelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.
In januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.
De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.
Voor het bestemmingsplangebied is een (orde) waarderingskaart gemaakt. Deze kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op de waarderingskaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De waardering is in de vorm van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen. In de regels zijn nadere bouwregels toegevoegd.
Op 1 augustus 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.
Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld, is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Het plangebied Nieuwmarkt maakt deel uit van de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting om bestemmingsplannen digitaal op te stellen, is op 1 januari 2010 in werking getreden. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Nieuwmarkt wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van oudere plannen voor dit gebied. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in stadsdeel Centrum de eerste plannen geweest die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Daarna volgden het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad, postcodegebied 1012 en het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden. Met het bestemmingsplan Nieuwmarkt wordt aansluiting gezocht bij deze bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
De toelichting op het bestemmingsplan Nieuwmarkt is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.
De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie geanalyseerd en aangegeven welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie leiden tot ruimtelijke uitgangspunten die ook in dit hoofdstuk worden beschreven.
Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van het plangebied en het beleid ten aanzien van de diverse functies. Ook worden functionele ontwikkelingen beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor het plangebied, en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 15.
Voor dit bestemmingsplan is het hierna genoemde beleid van belang:
Hierna volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. Voor zover relevant wordt in de volgende hoofdstukken specifieker ingegaan op de nota's. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met het in dit hoofdstuk genoemde beleid.
Beleidsplan Binnenstad
De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:
- het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.
Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen.
Dit zijn:
- behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
- verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
- verbeteren van de bereikbaarheid.
Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:
- zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.
Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.
Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad
In de Stratgische Visie uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor
alle inkomensgroepen;
- waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit
kenmerkend blijven;
- waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
- waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt
beheerst wordt en overlast beperkt wordt.
Uitvoeringsnotitie Horeca 2014
De uitvoeringsnotitie Horeca 2014 is vastgesteld door het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum op 28 januari 2014. In de Uitvoeringsnotitie is aangegeven in welke gebieden verruiming van horeca mogelijk is. Het gaat om:
- verruiming van sluitingstijden;
- uitbreiding van het aantal horecazaken in straten die een horeca-impuls
kunnen gebruiken;
- ruimere horecamogelijkheden voor culturele instellingen;
- horecacategorieën in bestemmingsplannen.
Voor de het plangebied Nieuwmarkt zet het Horecabeleidsplan in op behoud van de bestaande functiemenging (toeristische functie, winkelfunctie, woonfunctie) en het verhogen van de kwaliteit van de verschillende functies in het gebied. Eventuele uitbreiding met nieuwe horecavestigingen is in het bestemmingsplangebied Nieuwmarkt alleen toegestaan in de Sint Antoniebreestraat / Jodenbreestraat. De Sint Antoniebreestraat en Jodenbreestraat gelden daarbij als één straat waar maximaal 2 nieuwe horeca(dag)zaken gevestigd mogen worden in de categorie 3 (café) of 4 (restaurant). Horecazaken die overdag en aan het begin van de avond kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid, levendigheid en veiligheid van de buurt. Verruiming van sluitingstijden is in het plangebied niet aan de orde.
Nota Bereikbaarheid Binnenstad
Stadsdeel Centrum heeft op 26 maart 2013 de Nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld, waarin de visie van het bestuur is verwoord op de manier waarop het verkeer en vervoer in de toekomst door het centrum moet worden geleid. Belangrijke voorstellen uit de nota zijn: meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers, meer aandacht voor doorgaande fietsroutes, veiliger fietsroutes en voorrang voor fietsers, meer stallingen en mogelijkheden voor kort parkeren van fietsers, meer overstappunten voor het openbaar vervoer (bij stations) en liever trams dan (streek)bussen door het centrum en het weren van doorgaand autoverkeer in de binnenstad. Andere onderwerpen die in deze nota aan de orde komen zijn: vermindering van parkeerplaatsen voor touringcars in de binnenstad (en spreiding over de stad), spreiden van taxi 's en kleinere taxistandplaatsen, laden en lossen, alternatief vervoer en minder parkeerplaatsen op straat. De nota bevat ook een wensbeeld met de ideale situatie voor de binnenstad in 2025, waar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Bij de belangrijkste openbaar vervoersknooppunten en grote publiekstrekkers moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. In maart 2013 zijn twee uitwerkingen van de Nota Bereikbare Binnenstad door het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum vastgesteld, de notities 'Autoparkeren in Centrum' en de 'Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016'.
Bestemmingsplan Water
Voor het gehele binnenwater (inclusief de bruggen), dat onder de bevoegdheid van stadsdeel Centrum valt, is een apart bestemmingsplan opgesteld. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch-planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplanregelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling.
In verband hiermee is het water binnen het plangebied niet in het bestemmingsplan Nieuwmarkt opgenomen. Dit houdt in dat de regeling die geldt voor het water in de binnenstad verwoord is in het bestemmingsplan Water. Het ontwerpbestemmingsplan Water heeft tot en met 26 januari 2012 ter visie gelegen en is op 26 juni 2012 door de deelraad vastgesteld. Met ingang van 20 november 2013 is dit bestemmingsplan onherroepelijk.
Hotelbeleid
In de stedelijke Nota Hotelbeleid 2007-2010 is aangegeven dat er tot 2015 behoefte is aan 9.000 nieuwe hotelkamers in Amsterdam. Op 30 maart 2011 heeft de raadscommissie Economische zaken, Bedrijven, Personeel en Organisatie van de Centrale stad besloten dat het beleid en de ambities tot aan 2015 worden voortgezet. Voor de binnenstad is sinds 2008 specifiek beleid vastgesteld door de stadsdeelraad Centrum. Dit beleid valt binnen de kaders van het centraal-stedelijke beleid.
Het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 is op 20 april 2012 in werking getreden, als vervolg op het Hotelbeleid Binnenstad 2008 - 2011. Deel I, Beleidskader is op 27 maart 2012 door de stadsdeelraad vastgesteld. De deelraad heeft daarnaast ingestemd met de inhoud van deel II Beleidsregels. Dit deel is op 10 april 2012 vastgesteld door het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum.
In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 wordt nog meer dan in het voorgaande hotelbeleid ingezet op spreiding in aansluiting op het centraal stedelijk hotelbeleid en de Structuurvisie van de centrale stad en in aansluiting op het belang van de juiste balans tussen wonen, werken en recreëren in de binnenstad; de functiemenging.
Grenzen aan het hotelbeleid, Aanvullingen op het Hotelbeleid 2012-2015
Inmiddels is het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 aangescherpt. De beperkte mogelijkheden die het vigerende hotelbeleid (2012-2015) biedt om reguliere hotels te vestigen in stadsdeel Centrum, leidt tot een aanhoudende stroom van intiatieven. Met de interesse, om panden om te zetten naar hotel, dreigt de functiemenging in veel gebieden onevenwichtiger te worden dan gewenst.
Het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum heeft daarom op 19 november 2013 met de vaststelling van de 'Notitie Grenzen aan het hotelbeleid, Aanvullingen op het Hotelbeleid 2012-2015', het uitvoeringsbeleid aangescherpt. De aanscherping bestaat uit een drietal facetten, namelijk:
- Er worden geen nieuwe hotelinitiatieven aangenomen.
Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor enkele delen in het gebied
Centrum-Oost waar initiatieven een positieve bijdrage kunnen leveren aan de gebiedsontwikkeling (levendigheid en sociale veiligheid);
- Het begrip 'uniek hotelconcept' wordt verduidelijkt;
- De medewerking aan initiatieven voor nieuwe tophotels in het centrum
wordt teruggebracht tot slechts één initiatief, namelijk de eventuele ontwikkeling van het voormalige Paleis van Justitie aan de Prinsengracht.
Zelfstandige horeca 4 in grote hotels
Grote hotels zullen onder voorwaarden een zelfstandige horeca 4 (restaurant, lunchroom) mogen exploiteren. Alle inititatieven zullen worden getoetst aan de in de nota vastgelegde algemene beleidsregels. Deze beleidsregels hebben betrekking op:
- de functiemenging;
- woon- en leefklimaat;
- kwaliteitsimpuls;
- verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de
openbare ruimte;
- parcellering en architectonische kwaliteit;
- bescherming woonfunctie.
Woonvisie
De Woonvisie voor stadsdeel Centrum (tot 2012) is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. Met haar unieke woon- en leefklimaat neemt stadsdeel Centrum een sterke plaats in binnen de regionale woningmarkt. De invloed van het stadsdeel op de woningmarkt is echter zeer beperkt, niet alleen door de regionale schaal van de markt, maar ook omdat veel beleid en afspraken niet onder de bevoegdheid van het stadsdeel vallen. Dit geldt voor de kaders van de woonruimteverdeling, nieuwbouwbeleid, afspraken over verkopen en aanbiedingsafspraken over vrijkomende huurwoningen met corporaties en dergelijke. Ten aanzien van het huurniveau van woningen gelden de landelijke regels. In de woonvisie wordt speciale aandacht gevraagd voor de woonbehoefte van ouderen en middeninkomensgroepen.
Beleid Short Stay
Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid was tegemoet te komen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van internationale bedrijven.
Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning zijn voor- waarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.
Beleidsnotitie short stay 2014
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld, waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14 januari 2014 is.
Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).
In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.
Algemeen
Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amsterdam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.
Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:
De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.
Stadsdeel Centrum
Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo dicht mogelijk bij deze bron. Dit proces wordt de uitrol van het centrum genoemd.
De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeel gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaardering in gang zetten door meer kwaliteit.
Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.
Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.
De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. In de woonvisie zijn zeven thema's met speerpunten voor de toekomst beschreven:
Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:
De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.
In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.
Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.
Nota Mobiliteit
De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.
Nationaal Waterplan
Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmingsplan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.
De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.
Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone
Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.
'Uitzonderlijke universele waarde' houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.
De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.
Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de 'World Heritage Convention', de 'Operational Guidelines'. De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.
De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.
(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;
(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;
(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.
In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende 'Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde'.
Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde'. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.
Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde' van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.
De 'Operational Guidelines' geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.
Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.
Korte synthese
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.
Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.
Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.
Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.
Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.
Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.
Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.
Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.
De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke universele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO gesignaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.
Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.
UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:
'Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke landschap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.'
Voor UNESCO is het aspect 'visual impact' (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.
Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).
Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.
Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.
Het plangebied van het bestemmingsplan Nieuwmarkt wordt begrensd door de Geldersekade, Nieuwmarkt, Kloveniersburgwal, (Binnen) Amstel, Zwanenburgwal, Oude Schans en het Prins Hendrikkade, historisch-geografisch te duiden als de oostelijke helft van de zogenoemde Eerste uitleg ten noorden van de Amstel. De uitleg aan deze kant van de stad is te karakteriseren als een (vergraven) eilandenrijk met de Lastage als grootste landmassa. Het plangebied is in 1979 voorgedragen als beschermd stadsgezicht (Nieuwmarktbuurt), vooruitlopend op de aanwijzing van de binnenstad als geheel. De Nieuwmarktbuurt wordt weliswaar tot de Eerste uitleg gerekend, maar was al eerder in gebruik en met name in de Lastage dicht bebouwd als industriële voorstad.
Het bestemmingsplan Nieuwmarkt valt binnen de oostelijke helft van de Eerste Uitleg, 1585-1586. Dit was niet de eerste stadsuitbreiding, maar wel de eerste die de oude stad in zijn geheel omsloot met een smalle buitenring en voorzien werd van nieuwe muren. De uitleg kan gezien worden als een vingeroefening voor de latere stadsuitbreidingen, qua functiescheiding en qua bouwblokverkaveling. De verkaveling in de Lastage vertoont echter nog niet de regelmaat van de latere grachtengordel, omdat bij de inrichting van het gebied particuliere eigendomsverhoudingen een doorslaggevende rol hebben gespeeld (net als overigens later in de Jordaan het geval was). Ondanks bouwverboden waren in het gebied ook stenen huizen, die zeker niet zomaar werden opgegeven. Daarbij speelt tevens een rol dat de Lastage in wezen een herverkaveling is, niet een planmatige uitbreiding. De reeds aanwezige eind 15de-eeuwse voorstad werd met de stadsuitbreiding bijgetrokken en binnen de bestaande hoofdstructuur opnieuw ingedeeld. In ieder geval moet de naam van Joost Janszoon in dit verband genoemd worden. Janszoon was betrokken bij het vaststellen van de rooilijnen van de meeste nieuwe straten. De herverkaveling vond plaats nadat de oorspronkelijk havengebonden industriële functies naar de nieuw aangelegde werkeilanden, Valkenburg, Rapenburg en Uilenburg, waren verplaatst. De explosieve groei van Amsterdam is in dit transformatieproces beter voorstelbaar indien men bedenkt dat deze werkeilanden zijn aangelegd tijdens de Tweede uitleg van 1592-1593 – het besluit zelfs al in 1590 genomen - en dat door deze uitleg de vier splinternieuwe oostelijke bolwerken ter verdediging van de Eerste uitleg - nog geen tien jaar oud - alweer overbodig waren geworden (er is geen afbeelding of kaartbeeld overgeleverd van deze verdedigingslinie). Nota bene, de stadsmuren rond de middeleeuwse binnenstad stonden in deze periode nog fier overeind om pas in 1601-1602 gesloopt te worden. Tegen het einde van de zestiende eeuw lag de Lastage dus ingeklemd binnen een driedubbele ring van vestingwerken. Het hoge tempo van de ontwikkelingen van de nieuwe woonwijk kon ternauwernood worden gevolgd door de hier aanwezige vervuilende industrieën, die op last van het stadsbestuur moesten verdwijnen. Pas in 1595 vertrokken de laatste smederijen uit de nieuw ingerichte woonwijk. Niet alleen de Lastage werd heringericht als woongebied, ook de ten zuiden van de Lastage gelegen droogvelden en tuinen. Vanwege de grote verschillen in de bebouwingsdichtheid, het hoge bouwtempo en de complexe eigendomsverhoudingen, maar ook vanwege andere factoren is de groeigeschiedenis van het plangebied moeilijk te volgen. Tussen de vogelvluchten van Cornelis Anthoniszoon rond 1540 en Pieter Bast van 1617 is een wereld van verschil, maar ook tussen de kaarten van Cornelis Anthoniszoon en Jacob van Deventer uit ongeveer dezelfde periode (1558-1561) zijn aanmerkelijke verschillen. En tenslotte zijn zelfs tussen het schilderij (1538) en de gravure (1544) van Anthoniszoon verschillen aan te wijzen. Zo is op de geschilderde vogelvlucht van Cornelis Anthoniszoon een stadspoort ingetekend ter bescherming van de toegang tot de stad vanaf de dijk. Op de gravure van dezelfde vogelvlucht ontbreekt deze poort. En ook het rondeel aan de Kloveniersburgwal wordt niet consequent weergegeven op de kaartbeelden.
Toen in 1613 de Derde uitleg van start ging, waren de Eerste en de Tweede uitleg vrijwel geheel bebouwd, waarbij de woningdichtheid bijna letterlijk verstikkend was te noemen. Met de Derde en de Vierde uitleg zouden deze dichtheden zoveel mogelijk met krachtige hand worden tegengegaan.
Het plangebied valt uiteen in vier deelgebieden, de buitendijkse proto-industriële Lastage en de binnendijkse Tuinen en Ramen, in tegenstelling tot de Lastage nauwelijks bebouwd. Het vierde deelgebied is het aangeplempte Waalseiland, dat dicht op de Vierde uitleg zit. Het plangebied wordt van oudsher over land ontsloten via de Anthoniesdijk (naar de Middeleeuwse stadspoort, de Anthoniespoort ofwel de Waag). Later kwam daar de brugverbinding bij over de Amstel in het verlengde van de Kloveniersburgwal, richting Regulierspoort. Deze poort met wagenplein (nu Rembrandtplein) was in wezen de opnieuw doorgeschoven Regulierspoort (in eerste instantie de Bindwijkerpoort ter hoogte van het Spui en na 1421 de locatie van de huidige Munttoren).
Op de kaart van Jacob van Deventer (ca. 1560) is het verschil tussen geordend en ongeordend goed te zien in de natte structuur. Waar de grachten binnen de meer gereguleerde uitbreidingen een duidelijke systematiek in de afwatering vertonen, is het water van de Lastage - zowel ontwatering van de bouwgronden als industrieel lozingswater - vertakt in een onregelmatig netwerk.
De natte structuur was al vergraven voor de eigenlijke stadsuitbreiding en de stedelijke overheid kon niet veel anders dan de bestaande structuur respecteren. Wat voor het water geldt, geldt ook voor de ontsluitingen over land. De paden en straten lijken meer bedrijfsontsluitingen te zijn geweest dan een aangelegd wegennetwerk.
Met de incorporatie van het gebied binnen de Eerste uitleg probeerde het bestuur overigens wel degelijk een en ander te stroomlijnen. Diverse keuren werden uitgevaardigd ter vaststelling van nieuwe straten en ter modificatie van de bestaande structuur. De prestedelijke structuur is in de huidige plattegrond nog herkenbaar aanwezig.
De Lastage was, zeer tegen de zin van de bewoners, lange tijd niet ommuurd, maar helemaal weerloos was het gebied zeker niet. De Montelbaanstoren (1516) en een rondeel (1545) zijn op de kaart van Cornelis Anthoniszoon duidelijk waarneembaar, de laatste overigens niet op de kaart van Jacob van Deventer. Het water van de Oudeschans is tegelijkertijd met de bouw van de Montelbaanstoren vergraven, waarbij de aarde gebruikt werd om een wal op te werpen. Ook de palenrij aan het IJ bood enige bescherming, echter blijkbaar niet genoeg om de aanvallen van de Geldersen te allen tijden af te kunnen slaan.
De strategisch belangrijkste industrieel maritieme functies bevonden zich ten noorden van de Recht Boomssloot. Tussen de Recht Boomssloot en de moerassen aan de Antoniesdijk was het gebruik minder eenduidig, in ieder geval tuinen, droogramen en pakhuizen, maar ook clusters woonhuizen, binnen een ruimtelijk ongeordende omgeving. De moerassige grond en de diverse ontwateringsgrachten lijken er op te duiden dat de gronden nog niet geschikt waren voor meer intensieve bebouwing. Vermoedelijk ook vergraven zijn de insteekhavens aan de meest noordelijke strook van de Lastage, aan het IJ. Deze zijn niet te zien op de kaart van Cornelis Anthoniszoon, wel op de kaart van Jacob van Deventer.
Stratenpatroon en verkaveling
Bij de Eerste uitleg werden de bestaande eigendomsverhoudingen en de private weg- en waterwegen als uitgangspunt genomen. Daarbinnen werd een min of meer reguliere verkaveling uitgemeten. In samenspraak met de eigenaren werd aldus een plan opgesteld. De bouwblokken tussen de Oude Waal en de Recht Boomssloot zijn in structuur direct te herleiden tot de lijnbanen die daar waren voor de uitleg. De Ridderstraat en de Jonkerstraat als ook de haakse dwarsstraten zijn (nieuw) ingemeten, deels al voor de Eerste uitleg een feit was. Dit geldt overigens voor meer straten binnen de Lastage. Genoemde straten, vermoedelijk de oudste van de Lastage, zijn verdwenen bij de sanering van 1929. Van de bouwblokken zijn feitelijk alleen de buitenranden nog als zodanig herkenbaar.
De smalle strook ten westen van de Oude Waal is verkaveld als één langgerekt ondiep bouwblok met rug-aan-rugwoningen, sterk vergelijkbaar met de middeleeuwse uitbreidingen. Kenmerkend voor de particulier bepaalde uitleg is een hoge dichtheid woningen, veel stegen en gangen en veel kleinere kavels, dus een verkaveling voor de maximale (huur)opbrengst. Deze particuliere wortels van de Lastage zijn bijvoorbeeld herkenbaar in het wigvormige bouwblok aan de Binnen Bantammerstraat, voorheen de Notwech geheten. De naam Notwech of Notweg is opvallend genoeg niet of nooit goed geduid. Alleen de betekenis van de oogst binnenhalen met vee over een Notweg is doorgekomen. In het Woordenboek der Nederlandse taal waren echter ook andere betekenissen genoemd, waardoor de betekenis van de naam Notweg in de Lastage wel te verklaren is.
Notweg: 'Weg over eens anders grond, die toegang geeft tot een niet aan den openbaren weg gelegen stuk land of een stuk land verbinding geeft met eene vaart en waarlangs de eigenaar of gebruiker van dat land mag vee drijven, den oogst binnenhalen, en in het algemeen af- en aanvoeren al wat tot een goed gebruik van dat land noodig is.' Thans uitsluitend in N.-Holland, vroeger ook elders in Friesch-getinte dialecten.
Het gaat dus om een vorm van het recht van overpad.
Wat betreft de Lastage ten zuiden van de Recht Boomssloot, hier is de ontwikkeling nog veel complexer. De structurerende Krom Boomssloot is een doorgetrokken normalisatie van een bestaande particulier vergraven waterloop. Een ander (doodlopend) watertje werd de Korte Keizersdwarsstraat, terwijl de Boomssteeg, ter plaatse van nog een ander doodlopend watertje verdwenen is bij de bouw van de school aan de Recht Boomssloot. De steeg het Zakslootje was eveneens particulier water, in de 19de eeuw gedempt. De driehoekige moerassige strook tussen de dijk en de latere Keizersstraat werd eind 16de eeuw voor bebouwing geschikt gemaakt, een vroeg voorbeeld van een inbreidingslocatie, vermoedelijk particulier ontwikkeld. De Rotterdammersloot en de Kleersloot – beide nieuw gegraven – vormden samen met Dijkstraat het nu nog herkenbaar aanwezige waaiervormige patroon. De Kleersloot is gedempt, maar nog wel als structuur aanwezig. De in 1867 gedempte Rotterdammersloot is met de aanleg van de metro opgegeven. Hetzelfde geldt voor de sloot, na demping de Lange Keizersdwarsstraat gedoopt. Alleen de koppen van dit bouwblok, sterk onregelmatig verkaveld, duiden op de particuliere ontwikkeling van de gronden tussen Keizersstraat en Koningsstraat (de straten zelf vanuit het stedelijk bestuur vastgesteld).
Wat betreft de verkaveling van de straten ten zuiden van de Recht Boomssloot kan worden opgemerkt dat vanaf het einde van de zestiende eeuw een mix ontstaat van aanwijsbaar particuliere huizenbouw en een meer systematisch uitgemeten verkaveling, waarbij de onregelmatige verkaveling sterk overheerst. Binnenterreinen komen niet voor, grotere (diepere) kavels zijn voornamelijk uitgemeten vanaf de Recht Boomssloot, de dijk en de Oude Schans, terwijl de kleinste kavels ontstonden aan de (doodlopende) sloten. Het onderscheid is sterk verwaterd omdat juist de laatste categorie met de aanleg van de metro bijna geheel is weggevaagd.
Ten noorden van de Recht Boomssloot: lijnbanen, teerwalmen en scheepswerven. De strook met de houtstapels werd na 1585 regelmatig verkaveld. De verkaveling van de lijnbanen kende weliswaar ook een regelmatige maatvoering, maar in dezen hadden de eigenaren een flinke vinger in de pap. Uitsnede kaart Cornelis Anthoniszoon (1544).
Notweg, nu Binnen Bantammerstraat. De nieuwe verkaveling volgde het principe van diepere kavels aan het water en zeer ondiepe kavels aan de binnenstraten. Uitsnede kaart Pieter Bast (1617).
De Notweg op de kaart van Van Deventer (1560).
Ten zuiden van de Recht Boomssloot: ramen, tuinen, opslag en wonen. De sloten zijn niet structurerend. Uitsnede kaart Cornelis Anthoniszoon (1544).
Tussen de bebouwing aan de latere Keizersstraat en de dijk is een moerassig gebied, met de Eerste Stadsuitbreiding bouwrijp
gemaakt. De convergerende straten zijn ter herleiden tot deze historische situatie, waarbij de oriëntatie op de stadspoort ook
zeker een rol gespeeld zal hebben. Uitsnede kaart Cornelis Anthoniszoon (1544).
De Lastage aan het begin van de 19de eeuw. De lijnbanen zijn herkenbaar in de lange smalle maat van de bouwblokken rond de Jonker- en de Ridderstraat. Detail kadastrale minuutkaart (1811-1832).
De driehoekige taartpunt tussen de dijk en de Kloveniersburgwal werd ingenomen door particuliere tuinen, voornamelijk nutstuinen (boomgaarden), met enige verspreide woonhuizen, vooral tegen de dijk aan. Ook in dit gebied zijn aanmerkelijke verschillen tussen de oudste kaarten. Op de kaart van Van Deventer is een duidelijk waarneembaar padenpatroon, overwegend oost-west georiënteerd ingetekend. Deze paden zijn niet te zien bij Anthoniszoon. Vermoedelijk is ook hier sprake van een mix van particuliere en overheidsgestuurde ontwikkelingen. De grondeigenaren in het buurtje rond de Zuiderkerk dwongen af dat de Nieuwe Hoogstraat en de Kloveniersburgwal (Oostzijde) niet breder dan 30 voet (8,5 meter) zouden worden. Des te smaller de straat, des te meer bouwgrond en des te minder onderhoudskosten aan de openbare weg, was de redenering. De rooilijnen werden vastgesteld door Joost Janszoon. Overigens is de breedte van 30 voet zeker niet smal en tamelijk gebruikelijk in deze periode.
De oost-west georiënteerde straten zijn herkenbaar in de Nieuwe Hoogstraat, de Onkelboerensteeg en de Zandstraat, de laatste een gedempte sloot tussen Kloveniersburgwal en Zwanenburgwal. De verkaveling is vergelijkbaar met die van de Lastage, een patchwork van veel kleine kavels. De grotere kavels zijn gering in aantal, voornamelijk aan de Kloveniersburgwal tussen Zandstraat en Nieuwe Hoogstraat, de kleinere aan de dijk (Antoniesbreestraat) en de nieuw uitgemeten straten. Ook hier zijn geen binnenterreinen. Alleen de grotere kavels aan de Kloveniersburgwal hebben tuinen en verder is alleen de begraafplaats bij de ingebouwde Zuiderkerk een open ruimte. De dijk en de Nieuwe Hoogstraten waren winkelstraten (uitgaande routes) en werden met de Kloveniersburgwal als eerste volgebouwd. Op de kaart van Pieter Bast uit 1617 is de Zuiderkerk nog niet ingetekend. Wel is nog een deel van de open sloot ter hoogte van de Zandstraat te zien.
De Tuinen rond 1540. Opvallend zijn de hoge schuttingen rondom en de smalle sloot langs de zuidelijke strook tuinen (linksboven), ter hoogte van de Onkelboerensteeg. Uitsnede kaart Cornelis Anthoniszoon (1544).
De Tuinen en ramen aan het begin van de 19de eeuw. De gebieden die tot het eind van de 16de eeuw nog onbebouwd waren, behoorden 25 jaar later tot de dichtst bevolkte gebieden van de stad. Detail kadastrale minuutkaart (1811-1832).
1625 De Tuinen (dicht) bebouwd, met als blikvanger de Zuiderkerk, gebouwd nadat de meeste woonhuizen al bewoond waren. De aanplempingen rond de sluis leverden meer bouwgrond op.Uitsnede kaart Balthasar Floriszoon (1625).
Net als de Tuinen werd het weiland van de Ramen pas geschikt voor intensieve bebouwing bij de Eerste uitbreiding, meer specifiek met het graven van de Groenburgwal. Deze gracht is niet ingetekend in de kaart van Van Deventer (1560), wel op de kaart van Anthoniszoon (1544) en dat is opvallend omdat het nog ruim een halve eeuw zou duren voordat hier bebouwing van enige omvang zou plaatsvinden. Tot die tijd waren hier alleen de droogramen ten behoeve van de verfindustrie aanwezig. Behalve een waterstaatkundige functie had de gracht een industriële functie ten behoeve van de ververijen die hier gevestigd zouden worden (bij keur hier geconcentreerd). De verkaveling vertoont een zekere regelmaat en hiërarchie, maar is net als de andere delen van het plangebied kleinschalig. Hetzelfde geldt voor de kleinere bouwblokken ten zuiden van de Staalstraat, in 1630 ontwikkeld op aangeplempte gronden. De ververijen lijken overigens al aan het begin van de 17de eeuw in aantallen af te nemen. Op de kaart van Pieter Bast (1617) zijn de haken en spoeltonnen voor het indigoblauw nog overal aanwezig, bij Balthasar Floriszoon (1625) niet meer aan de Kloveniersburgwal. Het woonklimaat kon er alleen maar op vooruit zijn gegaan. De chemische walmen en de urinelucht van de verfindustrie waren niet bepaald aangenaam en ondanks het verbod op het lozen van de verfbakken in de gracht werd dit toch op grote schaal gedaan. Behalve de ververijen is ook de nog steeds aanwezige Staalhof een herinnering aan de hier ooit aanwezige droogramen.
Links: De Ramen zonder en met de Groenburgwal. Uitsnede kaart Jacob van Deventer (1560). Rechts: Uitsnede kaart Cornelis Anthoniszoon (1544).
De spoeltonnen met de droogstaken. Uitsnede kaart Pieter Bast (1617).
In 1625 is het gebied van de Ramen volgebouwd. Uitsnede kaart Balthasar Floriszoon (1625).
Waalseiland is te beschouwen als de laatste vingeroefening voor de Vierde Uitleg. De drie bouwblokken op het aangeplempte eiland zijn regelmatig uitgelegd en op dezelfde manier verkaveld als de bouwblokken in de Derde en Vierde uitleg. De bouwblokken waren bedoeld voor wonen 'op stand', maar het regime van de keurtuinen was hier niet ingevoerd. Wel valt uit andere keuren af te leiden dat het om een gegoed woonmilieu ging. Kuiperijen en smederijen werden geweerd en het uitsparen van stegen (ten behoeve van inpandige bebouwing) was niet toegestaan. Hiermee is het Waalseiland een fundamenteel anders ontstaan en geordend gebied dan de Lastage.
De verkaveling van de bouwblokken vertoont de herkenbare systematiek zoals die ook elders in de grachtengordel voorkomt. Daarbij is voor het eerst geëxperimenteerd met een smallere breedtemaat dan de 26 voet van de Derde uitleg. Deze maat was gemiddeld tussen de 21 en 23 voet waarbij de meeste kavels volstrekt regelmatig (identiek) zijn en de uitzonderingen het bouwblok uitvullen. (Overigens was dit meer dan de gemiddelde kavelbreedte van de Vierde uitleg die 20 voet bedroeg.) De kavels in de dwarsstraten zijn smaller, gemiddeld 16 à 17 voet.
Het middelste blok op het Waalseiland vertoont nog vrijwel geheel de structuur van de eerste uitgifte. Opvallend is het dat begin 19de eeuw alle tuinen zijn volgebouwd, waar in de 17de eeuw slechts tuinhuizen tegen de achtererfgrens waren. Detail kadastrale minuutkaart (1811-1832).
In 1968 werd tot de aanleg van een metronet besloten, in 1977 officieel in gebruik genomen. Hoewel het grootste deel van het net bovengronds is, zijn met name in het plangebied Nieuwmarkt vele panden gesloopt ten behoeve van het ondergrondse netwerk. De rigoreuze sloop riep zoveel protest op dat op uitbreidingen van het netwerk lange tijd een taboe rustte. Het spoor van de metro is bovengronds geheel te volgen in de nieuwbouw, overwegend sociale woningbouw uit de periode van de stadsvernieuwing.
Het tracé gaat dwars door de bouwblokstructuur heen, waarbij de bouwblokken wel goeddeels in rooilijn zijn hersteld. Uitzonderingen zijn de al eerder aangetaste blokken rond de Ridder- en de Jonkerstraat (sanering 1929) en het Pentagon gelegen tussen de Zwanenburgwal/Raamgracht.
Ruimtelijk is het plangebied 'Nieuwmarkt' onder te verdelen in vier deelgebieden. Deze gebieden kennen hun eigen oorsprong en onderscheiden zich door hun ruimtelijke structuur. De deelgebieden zijn:
de deelgebieden
De Lastage, de Tuinen en de Raemen maken het grootste deel uit van het plangebied. Deze gebieden zijn in de Middeleeuwen organisch buiten de stadsmuren ontstaan, gescheiden door de Sint-Anthonisdijk. De Raemen en de Tuinen bevonden zich binnen deze voormalige zeedijk. De Lastage vormde het buitendijkse havengebied. In 1585/86 werden de drie gebieden gedurende de Eerste uitleg van Amsterdam binnen de stadsmuren getrokken. In 1645 werd het Waalseiland als nieuw woongebied in het IJ aangelegd. Waar de Lastage, de Raemen en de Tuinen in de loop van de tijd bijna tot een ruimtelijke eenheid versmolten zijn heeft het Waalseiland nog steeds zijn eigen karakter. Dit wordt mede veroorzaakt door de Waalseilandsgracht, een voormalige havengracht met een duidelijk breder profiel dan de andere grachten in het gebied.
De ligging van het plangebied tussen twee stadsuitbreidingen is vandaag nog herkenbaar. De Schreierstoren en de Waag (de voormalige Sint-Anthonispoort) zijn relicten van de stadsmuur die dateren van vóór de Eerste uitleg. De Montelbaanstoren vormde een onderdeel van de stadsmuur nadat de Nieuwmarktbuurt binnen de muren werd getrokken.
Hoofdstructuur
De Lastage, tot en met het einde van de 16 eeuw het belangrijkste, maritiem-industriële havengebied van Amsterdam, kent geen regelmatige stadsplattegrond zoals de gebieden van de latere stadsuitleggen. Dit is te verklaren uit de geschiedenis. Bij de stadsuitleg van 1585/86 vond geen onteigening van de grond plaats. Dit had tot gevolg dat de oorspronkelijke ruimtelijke structuur – deze werd gevormd door paden, stegen en sloten – overeind bleef. Zo is de structuur van havengebied nog afleesbaar tussen Rechtboomssloot en Waalseilandsgracht. De lange smalle bouwstroken en -blokken komen direct voort uit de voormalige lijnbanen. De stadsuitleg van het stadsbestuur betrof voornamelijk de aanleg van een stadsmuur, het reguleren van bestaande structuren en slechts in beperkte mate het ontwerpen van nieuwe straten.
Pas in de 20e eeuw vonden transformaties van het stratenpatroon plaats. Vanwege de hoge bebouwingsdichtheid werd het gebied tussen Rechtboomssloot en Waalseilandsgracht grondig gesaneerd. Hierbij bleven alleen de randen van de bebouwing overeind. Het binnengebied, met de oorspronkelijk zeer smalle bouwblokken, is compleet gesloopt. Het stratenpatroon ten oosten van de Lastageweg is aangepast. Er is gekozen voor een lagere bebouwingsdichtheid. Het binnengebied tussen Montelbaanstraat en Oude Schans is onbebouwd gelaten (m.u.v. het speeltuingebouw de Waag) en ingevuld als speelplaats.
In de jaren 80 is als gevolg van de metroaanleg de stedenbouwkundige structuur van de Lastage meer ingrijpend veranderd. Bij de nieuw opgerichte bebouwing boven de metrotunnel is gekozen voor een lossere bebouwingsstructuur. Het principe van het gesloten bouwblok werd losgelaten. Ook is destijds de breedte van een aantal straten gewijzigd. De vóór de metroaanleg duidelijk bredere Lastageweg is weer versmald. Van het oorspronkelijke plan om de Sint Antoniesbreestraat even breed uit te voeren als de Jodenbreestraat, is uiteindelijk afgezien.
Al deze ingrepen hadden geen gevolgen voor de waterlopen. De Rechtboomsloot en de Kromboomsloot bepalen nog steeds de structuur van de Lastage. Ten noorden van de Rechtboomssloot bevinden zich oost-west georiënteerde bouwblokken. Deze blokken liggen ten zuiden van de Binnen Bantammerstraat. Aan de noordkant van de Binnen Bantammerstraat bevindt zich een vrij smalle maar lange noord-zuid georiënteerde strook bebouwing.
Ten zuiden van de Rechtboomssloot vormt de Kromboomssloot een duidelijke scheiding tussen het gebied aan de Nieuwmarkt en de bouwblokken aan de Oude Schans. Toch staat de structuur van beide delen niet los van elkaar. Met uitzondering van een kleine knik in de route tussen Dijkstraat en Korte Dijkstraat lopen alle dwarsverbindingen lijnrecht door van de Nieuwmarkt naar de Oude Schans.
Bijzonderheden in de stedenbouwkundige structuur vormen de knik van de Kromboomssloot en de Sint Antoniessluis. Opmerkelijk is dat de brug in het verlengde van het Snoekjessteeg aan de overkant niet aansluit bij een straat, maar midden op de gevelwand van een bouwblok stoot. Bij de Sint Antoniessluis bevindt zich een gedeelte van het bouwblok in de eigenlijke waterloop van de Oude Schans en markeert op deze manier de positie van de sluis.
Oudeschans met Sint Antoniessluis
Bouwblokken
De drie bouwblokken ten noorden van de Binnen Bantammerstraat zijn in hun oorspronkelijke structuur onaangetast. Zij zijn van elkaar gescheiden door twee smalle stegen. Het noordelijke blok kent bovendien een aantal doodlopende stegen. Dit bouwblok heeft een bijna rechthoekige voetprint, is met circa 35 meter het meest ondiep en het meest dicht bebouwd. Ook het bebouwingspercentage van de andere twee blokken is zeer hoog, maar hun voetprint is niet regelmatig.
De blokken tussen Rechtboomssloot en Waalseilandsgracht waren tot in vroege 20e eeuw zeer ondiep – het blok tussen Nieuwe Ridderstraat en Nieuwe Jonkerstraat mat slechts 15 meter – en waren bebouwd met rug aan rug woningen. Hiervan zijn alleen de randen aan de Waalseilandsgracht en de Rechtboomssloot overeind gebleven. Het ertussen gelegen gebied is opnieuw vormgegeven. Bij de twee oostelijke blokken is het oorspronkelijke stratenpatroon losgelaten en kregen de binnenterreinen een informeel karakter. In het middelste blok bevindt zich het gebouw van de toenmalige tandwielenfabriek Blom. Het binnenterrein van het oostelijke blok is ingericht als speelplaats met het speeltuingebouw 'De Waag'. Beide binnengebieden worden geflankeerd door de achtergevels van de bebouwing van de Rechtboomssloot en Oude Waal.
voormalige tandwielenfabriek Blom en speeltuin 'De Waag'
De bouwblokken tussen Rechtboomssloot en Keizersstraat/Korte Keizersstraat hebben parallel lopende blokranden. Ten zuiden van de Keizersstraat/Korte Keizersstraat is de voetprint van de bouwblokken onregelmatig. De bouwblokken ten oosten van de Kromboomssloot zijn gesloten. Aan de westzijde heeft de tijdsgeest uit de periode van de aanleg van de metrotunnel zijn sporen achtergelaten. Vanwege een betere licht- en luchttoetreding en het creëren van meer openbaar groen is toen voor een lossere bebouwingsstructuur gekozen.
open bouwblokken aan de Dijkstraat en Keizersstraat
Binnen een aantal bouwblokken van de Lastage, vooral ten noorden van de Rechtboomssloot, zijn historische stegen nog aanwezig. Ongeveer de helft is openbaar.
De Lastage is een dichtbebouwd gebied. Grotere onbebouwde binnengebieden zijn schaars. Aan de oostkant van de Kromboomssloot, direct ten zuiden van de Rechtboomssloot, liggen twee bouwblokken met grotere binnenterreinen, onderverdeeld in afzonderlijke tuinen. Verder komen grotere onbebouwde binnengebieden vooral boven de metrotunnel voor. Vanwege de lossere bebouwingsstructuur zijn daar, op uitzonderingen na, de onbebouwde gronden ruimtelijk niet afgescheiden van de buitenkant van de bouwblokken. Sommige binnenterreinen zijn publiek toegankelijk en ingericht als openbaar groen.
Op en paar uitzonderingen na ligt de bouwhoogte van de panden in de Lastage tussen de 11 en 16 meter (gemiddeld vier à vijf bouwlagen met een kap). De panden aan de Kromme Waal, tussen Binnen Bantammerstraat en Waalsteeg, hebben een hoogte van ca. 20 meter. Dit geldt ook voor een aantal panden aan de Oudeschans tussen Korte Dijkstraat en Korte Keizersstraat. Van het open bouwblok tussen Sint Antoniesbreestraat en Dijkstraat vormt het gebouw Flesseman met ca. 22 meter een hoogteaccent. Van de Sint Antoniesbreestraat zelf is een deel van de gevelwand met ca. 20 meter duidelijk hoger dan de gemiddelde omringende bouwhoogte. Het hoogste punt van de Lastage vormt uiteraard de Montelbaanstoren met ca. 43 meter.
Verkaveling
De bouwblokken kennen over het algemeen een fijnmazige verkaveling. Uitzonderingen vormen de gedeeltes waar de stedenbouwkundige structuur in de jaren 20 en 80 van de vorige eeuw is aangepast.
Karakter
De Lastage is het deelgebied met de meest verschillende tijdslagen. De ingrepen uit de jaren 20 en 80 zijn goed afleesbaar en bepalen mede het heterogene karakter van het gebied. Het J. W. Siebeleshof heeft een andere sfeer dan de speelplaats 'De Waag' bij de Oude Schans. Het gedeelte ten westen van de Kromboomssloot heeft, vooral vanwege al de ingrepen uit de tijd van de stadsvernieuwing, een compleet ander karakter dan het in hoofdlijnen gaaf bewaard gebied aan de oostzijde.
Hoofdstructuur
Net als de Lastage worden de Raemen en Tuinen aan drie zijden begrensd door brede waterlopen: de Amstel en de twee voormalige vestinggrachten: de Kloveniersburgwal en de Zwanenburgwal.
Het gebied heeft een meer planmatige aanleg dan de Lastage. Dit komt omdat de gronden voor de stadsuitbreiding van 1585/86 grotendeels niet bebouwd waren.
De twee eilanden ten zuiden van de Raamgracht, die van elkaar gescheiden worden door de Groenburgwal, vormen de Raemen. De Staalstraat die over beide eilanden loopt koppelt de twee eilanden weer aan elkaar. De historische structuur van dit gebied is onaangetast.
Tussen Raamgracht en Sint Antonisbreestraat bevinden zich de Tuinen. Hier heeft de metroaanleg zijn sporen achtergelaten. Zo is bij de bouw van het Pentagon niet uitgegaan van de historische stadsplattegrond. Ook bij het aanhelen van de bouwblokken, die in verband met de bouw van de metrotunnel gedeeltelijk gesloopt waren, is gekozen voor een afwijkende typologie. In plaats van het gesloten bouwblok kwam een meer open bouwblokstructuur terug.
Dwars door het gebied loopt de Nieuwe Hoogstraat, een belangrijke verbinding met het stadshart. Een aantal looproutes hebben overbouwde doorgangen, zoals tussen de Zwanenburgwal en de Sint Antonisbreestraat via het Pentagon en een route tussen de Nieuwe Hoogstraat en het Zuiderkerkhof.
onderdoorgangen tussen Sint Antoniesbreestraat en Nieuwe Hoogstraat en bij het Pentagon
Bouwblokken
De regelmatigere hoofdstructuur van de Raemen en Tuinen (ten opzichte van de Lastage) vindt ook zijn weerklank in de geometrie van de bouwblokken. Op lichte hoekverdraaiingen na kennen deze in zijn algemeenheid een rechthoekige vorm. Afwijkingen zijn uiteraard te vinden bij de Sint Antonisbreestraat.
De twee eilanden van de Raemen hebben bijna identieke afmetingen maar onderscheiden zich van elkaar door de bouwblokindeling. Het westelijke eiland wordt alleen door de Staalstraat onderverdeeld in twee ca. 55 meter diepe bouwblokken waarbij het zuidelijke blok bijna vierkante verhoudingen heeft.
Het oostelijke eiland ten noorden van de Staalstraat is onderverdeeld in twee smalle circa 25 meter diepe bouwblokken. Deze zijn net als de bouwblokken ten zuiden van de Staalstraat bijna compleet bebouwd. Sommige panden lopen hier zelfs door over de complete diepte van het bouwblok.
Ten noorden van de Raamgracht bevinden zich vier bijna rechthoekige blokken. Hun oriëntatie is 90 graden gedraaid ten opzichte van de blokken van het zuidelijke gedeelte. De diepte van de blokken varieert tussen de 25 meter en 37 meter. De overige blokken worden door de diagonaal lopende Sint Antonisbreestraat afgeschuind. Bijzonder is het Pentagon, dit complex heeft de afmetingen van een heel bouwblok.
De panden van de Raemen en Tuinen hebben een meer gevarieerde bouwhoogte dan de bebouwing van de Lastage. De gemiddelde hoogte ligt tussen 11 en 19 meter (vier à zes bouwlagen met een kap). Uitzonderingen bevinden zich aan de Zwanenburgwal waar een aantal panden ca. 24 meter hoog is. Het hoogteaccent van het deelgebied vormt de Zuiderkerk met een hoogte van ca. 65 meter.
Verkaveling
De bouwblokken kennen in het algemeen een fijnmazige verkaveling. Uitzonderingen vormen de delen waar de stedenbouwkundige structuur in de jaren 80 van de vorige eeuw is aangepast. Opvallend is dat aan de westzijde van de Sint Antoniesbreestraat het oorspronkelijke verkavelingspatroon achter de nieuwe gevels gehandhaafd bleef.
Karakter
Het karakter van het gebied wordt vooral bepaald door de kleinschalige historische bebouwing, de smalle straten en de grachten. Drukte en rust wisselen elkaar af. Zo worden de twee rustige eilanden met hoofdzakelijk woningen ten zuiden van de Raamgracht doorkruisd door de levendige Staalstraat. Ten noorden van de Raamgracht wordt het stille woonkarakter doorbroken door de drukke Sint Antoniesbreestraat en de Nieuwe Hoogstraat. Ook de aard van deze winkelstraten is verschillend. De Sint Antoniesbreestraat heeft vanwege het brede straatprofiel met arcaden en de bebouwing uit de tijd van de stadsvernieuwing een duidelijk andere sfeer dan de Nieuwe Hoogstraat en de Staalstraat.
Staalstraat en Sint Antoniesbreestraat
Van grotere afstand gezien is de Zuiderkerk, waarvan de toren precies in de as van de Groenburgwal staat, het oriëntatiepunt van het gebied. De kerk ligt niet direct aan een hoofdroute maar verscholen aan de achterkant van het Zuiderkerkhof. Tegenover het stadhuis zijn de hoge panden aan de Zwanenburgwal kenmerkend. Eén van deze panden is via een luchtbrug verbonden met het bouwblok aan de overkant van de Ververstraat. Deze luchtbrug, maar ook de afwijkende architectuur en de vele geveltuinen verlenen de Ververstraat een bijzonder, bijna on-Amsterdams karakter.
Groenburgwal met Zuiderkerk en luchtbrug over de Ververstraat
Binnenterreinen en tuinen
Ook in dit gedeelte van het plangebied zijn grotere onbebouwde binnenterreinen schaars. Slechts in het bouwblok ten noorden van de Nieuwe Hoogstraat is de binnenkant van het bouwblok redelijk open en groen ingericht. Kleinere tuinen bevinden zich nog in het blok ten noorden van de Staalstraat en ten oosten van de Kloveniersburgwal.
Hoofdstructuur
Het Waalseiland is het resultaat van de staduitbreiding van 1640. Het eiland werd aangelegd als wooneiland met woon- en siergrachten. De hoofdgrachten hebben diepe percelen, de kavels van de smalle dwarsstraten zijn ondiep. Aan het begin van de 20e eeuw is het driehoekige blok in het westen bijna compleet gesloopt en wordt sindsdien ingenomen door het Scheepvaarthuis, waar sinds een aantal jaren het Grand Hotel Amrâth Amsterdam gehuisvest is.
Bouwblokken
De voetprint van het middelste en het oostelijke bouwblok is bijna identiek, waarbij de afwijking veroorzaakt wordt door de loop van de Oude Schans. De afmetingen van de blokken bedragen circa 105 x 68 meter. De van oorsprong regelmatige verkaveling – deze was de laatste vingeroefening voor de keurblokken van de vierde uitleg van Amsterdam uit 1663 – van beide blokken bleef in de loop van de jaren bijna compleet bewaard. Aan de hoofdstraten zijn de kavels vaak ingevuld met panden met een voor- en achterhuistypologie. Het westelijke bouwblok wijkt niet alleen door zijn vorm maar ook door de bebouwing duidelijk af.
Het Scheepvaarthuis is het grootste gebouw in de Nieuwmarktbuurt en heeft een hoogte van circa 29 meter. De overige panden zijn tussen 12 en 20 meter hoog en tellen gemiddeld tussen de vier en vijf bouwlagen. De panden tussen de Buiten Bantammerstraat en de Schipperstraat zijn in algemeenheid één laag hoger zijn dan de bebouwing ten oosten van de Schipperstraat.
Het Waalseiland
Ondanks de diepe bouwblokken is er verhoudingsgewijs weinig groen op de binnenterreinen aan te treffen. Door het grote aantal achterhuizen zijn de blokken toch dicht bebouwd.
Maat en schaal
De kleine maat van bouwblokken en de lage bouwhoogtes binnen de Nieuwmarktbuurt vinden hun weerklank in de bebouwingstypologie. De panden kennen een kleine korrel, toch is sprake van variatie in maat en schaal.
De meeste bouwblokken zijn bebouwd met panden uit de 17de tot en met de late 20ste eeuw.
Het Waalseiland is het meest homogene gebied. Behalve het Scheepvaartshuis, dat in maat en architectuur duidelijk afwijkt, vormen de andere panden door hun korrel, typologie (woonhuis en pakhuis) en vooroorlogse vormentaal één geheel. De meest heterogene structuur kent het bouwblok tussen Zwanenburgwal en Ververstraat. Schaal en hoogte van de gebouwen variëren binnen dit blok behoorlijk, ook is er sprake van verschillende typologieën. Een aantal gebouwen van vroeg 20ste-eeuwse origine is in de jaren '70 getransformeerd tot woningen. De oorspronkelijke functie van deze gebouwen is in de gevelopbouw nog steeds afleesbaar.
Uiteraard is ook de loop van het metrotracé duidelijk herkenbaar. Hier bevinden zich uitsluitend gebouwen uit de jaren '80. In de andere gebiedsdelen bepalen vooroorlogse panden het beeld.
De volgende perioden kennen een eigen typologie:
De 17de- en 18de-eeuwse typologie
In de 17de en 18de eeuw komen twee te onderscheiden types woonhuizen voor: een type met een gelijkvloerse ontsluiting en een type met souterrain en bel-etage, met een verhoogde stoep. Beide varianten komen voor als panden met voor- en achterhuis met een achterliggende tuin of rug-aan-rug. De gevels kennen een duidelijke driedeling van plint, middengedeelte en beëindiging. De kap is overwegend in dwarsrichting georiënteerd. De verdiepingshoogtes nemen naar boven toe af. Deze verjonging is in de gevel afleesbaar doordat de ramen per bouwlaag minder hoog worden.
De pakhuizen uit deze tijd zijn in maat en korrel vergelijkbaar met de woonhuizen, echter meestal veel dieper en vaak opgetrokken over de hele kavel. In het algemeen zijn de bouwlagen van de pakhuizen allen even hoog. Andere kenmerken van de pakhuizen zijn de kleine ramen en luiken in de middenas.
De 19de-eeuwse typologie
Het 19de-eeuwse woonhuis heeft op uitzonderingen na een maaiveldontsluiting zonder stoep. Alle verdiepingen, ook de ramen, zijn even hoog. Vaak werden de huizen niet als herenhuizen opgericht maar als panden met meer woningen boven elkaar met een dubbele portiekontsluiting. De ene deur geeft toegang tot de benedenwoning, achter de andere deur bevindt zich de trap naar de bovenwoningen. Een 19de-eeuwse gevel betekent niet altijd dat het pand uit deze periode stamt. Vaak zijn de gevels vernieuwd en bevindt zich daarachter een casco uit een vroegere periode. Naast de even hoge verdiepingen is voor de 19de-eeuwse stadshuizen de kapvorm kenmerkend: een mansardekap of een afgeplatte kap. Maar ook platte daken met een enkel dakschild aan de voorzijde, komen voor.
De vroeg-20ste-eeuwse typologie
Panden uit de vroege 20ste eeuw zijn schaars in het plangebied. Een aantal is te vinden aan de Montelbaanstraat. De gebouwen zijn opgericht in de periode van de Amsterdamse school. De typische kenmerken van de Amsterdamse school ontbreken echter. De panden kennen geen opvallende detaillering en zijn vlak en somber vormgegeven. Dit neemt niet weg dat de gevels ambachtelijk en zorgvuldig gedetailleerd zijn.
In het plangebied bevinden zich ook een paar panden uit deze periode die in maat, schaal en typologie afwijkend zijn ten opzichte van de omgeving, zoals het gebouw Flesseman aan de Nieuwmarkt en het Scheepvaarthuis. Deze gebouwen zijn echter incidenten.
De jaren '80 van de 20ste eeuw
Gebouwen uit de jaren '80, de periode van de stadsvernieuwing, zijn ruim vertegenwoordigd in de Nieuwmarktbuurt. Vanwege de aanleg van metrolijn werd alle bebouwing boven het aan te leggen tracé gesloopt. Na voltooiing van de tunnel werden nieuwe panden opgericht. Ondanks deze radicale ingreep is het bestaande stratenpatroon bewaard gebleven, geheel voortkomend uit het krachtig buurtprotest tegen de ingrijpende opgestelde nieuwbouwplannen. De meeste bouwblokken zijn weer aangeheeld. Bouwblokken die compleet nieuw zijn opgetrokken worden gekenmerkt door openbare binnenterreinen. Ondanks het bouwen in de rooilijn verschilt de stadsvernieuwingsarchitectuur wezenlijk van de bouwkunst uit eerdere periodes. De toenmalige denkbeelden, als een reactie op de grootschalige cityvorming, werden in steen vertaald. Het uitgangspunt was de menselijke maat. Hierbij staan de wensen van de bewoners centraal. Maat, schaal en korrel van de bebouwing zijn daarbij wel aanzienlijk groter dan die van de vooroorlogse bebouwing. De verdiepingshoogtes zijn duidelijk lager en ook de begane grond heeft een relatief lage hoogte. De gebouwen ogen meer gesloten dan panden uit de periode voor de 20ste eeuw.
Balkons, erkers, loggia's geven reliëf aan de gevel. Arcades bepalen het beeld van de Sint-Antoniesbreestraat. Al deze kenmerken ontbreken bij de vooroorlogse panden in het gebied. De stadsvernieuwingsbebouwing is op uitzonderingen na plat afgedekt.
Bijzondere, beeldbepalende gebouwen
Het overgrote deel van alle panden in de Nieuwmarktbuurt valt onder één van de beschreven categorieën. Mede beeldbepalend zijn echter gebouwen die in maat en schaal hiervan afwijken en vanwege hun specifieke functie typologisch afwijkend zijn. De vroeg 17ste-eeuwse Zuiderkerk, de middeleeuwse Montelbaanstoren toren met een 17de-eeuwse spits, het Scheepvaarthuis uit 1912 maar ook het als woonhuis gebouwde Trippenhuis uit ca. 1660 vallen het meest in het oog.
Uit de stadsvenieuwingsperiode zijn het Pentagon, het gebouw Nieuwe Hoogstraat 43 van Theo Bosch en de bebouwing tussen de Sint Antoniesbreestraat en het Zuiderkerkhof (1984) van Hans Hagenbeek het meest besproken in de (vak)pers.
Beeld en sfeer van de openbare ruimte hangen nauw samen met het type stedelijke ruimte. Te onderscheiden zijn straten, grachten en pleinen. Kenmerkend voor de Amsterdamse binnenstad is de duidelijke scheiding tussen openbaar- en privédomein. De grens wordt gevormd door de voorgevelrooilijn van de bouwblokken. In de Nieuwmarktbuurt is deze scheidingslijn er niet altijd. Daar waar na aanleg van de metrotunnel de braakliggende gronden opnieuw bebouwd werden is deze grens grotendeels vervaagd, omdat afstand werd genomen van het principe van het gesloten bouwblok en gekozen werd voor een lossere bebouwingsstructuur.
gesloten bouwblok (oranje) en open bouwblok (rood)
Ook op andere plekken in het plangebied is de overgang tussen openbaar en privé meer geleidelijk. Vooral aan de Waalseilandgracht staat bij een aantal panden een gebouwde stoep. Deze stenen toegangstrappen naar de bel-etage van een pand vormen een ruimtelijke buffer tussen het openbare en private domein. De stoepen – deze behoren formeel bij de openbare ruimte – worden trouwens door bewoners ook als verblijfsruimte gebruikt. Hun rol is niet alleen ruimtelijk maar ook functioneel.
Aan de oostzijde van Sint Antoniesbreestraat vormen arcades een overgangszone. Vanwege de beperkte hoogte en breedte en vanwege de donkere uitstraling worden deze onderdoorgangen nauwelijks als looproute gebruikt. Andere overbouwde doorgangen vormen echter belangrijke elementen voor de looproutes door het gebied, zoals bijvoorbeeld voor de verbinding tussen de Sint Antoniesbreestraat en de J.W. Siebeleshof.
stoep aan de Waalseiland en de arcade aan de Sint Antoniesbreestraat
Hoven en pleinen
Kenmerkend voor de bebouwing die na de metroaanleg nieuw werd opgericht is het gebruik van de binnenterreinen als openbaar toegankelijk hoven. Het J.W. Siebeleshof, het Zuiderkerkhof en de binnenhof van het Pentagon kennen allemaal hun eigen sfeer en zijn verschillend vormgegeven. Alle hoven hebben het karakter van semiopenbare verblijfsruimte. Ze liggen afzijdig van de hoofdverkeersstromen en zijn plekken van rust.
Ook binnen de oudere bebouwingsstructuur bevindt zich een publiek binnenterrein. De speeltuin 'De Waag' is op het binnenterrein gesitueerd waar tot in de jaren 20 van de vorige eeuw de bebouwing van de toenmalige Jonkerstraat en Ridderstraat stond. De huidige speelplaats wordt ruimtelijk begrensd door de achterzijde en achtertuinen van de bebouwing van de Oude Waal en de Rechtboomssloot, wat de plek een informeel karakter verleent. Ook de speelplaats aan de Lastageweg bevindt zich in dezelfde strook die in de jaren 20 is gesloopt. Echter is hier geen sprake van een binnenterreinsituatie. Na de aanleg van de metro werden ter hoogte van de Lastageweg op de koppen van de Oude Waal en de Rechtboomsloot panden toegevoegd. Tegen de tandwielenfabriek Blom werd een kleine gymzaal gebouwd. Hierdoor is een kleine besloten ruimte ontstaan met een informeel karakter.
Zuiderkerkhof, J.W. Siebbeleshof en plein aan de Lastageweg
De Nieuwmarkt, de schakel tussen het stadshart en de Nieuwmarktbuurt, is één van de weinige grote pleinen in Amsterdam. Bijzonder is de relatie met het water. Het plein is als een brede brug over het water gesitueerd met als gevolg dat het plein aan twee zijden ruimtelijk niet begrensd wordt. Zijn identiteit ontleent de Nieuwmarkt aan de voormalige Sint Anthonispoort, de huidige Waag. De vele horecazaken met terrassen aan de pleinranden en de markt, die dagelijks op het plein gehouden wordt, bepalen de sfeer.
Aan de zuidoostkant, tussen het gebouw Flesseman en het politiebureau, opent de ruimte zich weer tot een soort plein met speelvoorzieningen en één van de twee toegangen van de metrohalte Nieuwmarkt.
Inrichting
Even belangrijk voor het beeld en de beleving van het gebied is de inrichting van de openbare ruimte. Deze wordt mede bepaald door het gebruik. Een voetgangersgebied verschilt van een straat met autoverkeer. Een plein met vooral horecaterrassen heeft een andere uitstraling dan een voor het publiek toegankelijke hof. Bomen en ander groen zoals geveltuinen maar ook objecten, zoals amsterdammertjes en fietsenrekken hebben grote invloed op het beeld. Fietsen, vooral buiten de voorzieningen gestald, hebben grote impact op de ruimte.
Woonboten, met name in de Waaleilandsgracht en de Oudeschans hebben grote invloed op de beleving van het water. Ook wordt het zicht op het water mede bepaald door het gebruik op de wal. Geparkeerde auto's hebben de grootste impact waarbij bij schuin parkeren (b.v. Oude Waal) de zichtontrekking op het water duidelijk groter is dan bij langsparkeren (b.v. Boomsloten en Oude Schans). Maar niet alleen de inrichting van de openbare ruimte zelf maar ook de bebouwing heeft invloed op de beleving. Bij een winkelstraat wordt de begane grond, door de openheid en het gebruik, vaak als verlenging van de openbare ruimte ervaren. Een gesloten plint wordt ook anders beleefd dan een gevelwand met ramen en voordeuren op straatniveau.
Nieuwmarkt met Waag en scooters bij metro-ingang Nieuwmarkt
Het hele plangebied is redelijk verkeersluw. Het autoverkeer bestaat bijna uitsluitend uit bestemmingsverkeer en de meeste straten en grachten zijn ingericht voor eenrichtingsverkeer. Geen enkele straat maakt deel uit van het hoofdnet auto maar toch is de bereikbaarheid met de auto redelijk.
De bereikbaarheid met de fiets is uitstekend. Een aantal routes van het hoofdnet fiets lopen aan de randen van het plangebied en dwars door het plangebied. Hierdoor is het gebied ook van groot belang voor het doorgaande fietsverkeer.
hoofdnet fiets
Onder het plangebied bevindt zich de metro oostlijn met het metrostation Nieuwmarkt, waardoor het gebied ook met het openbaar vervoer goed bereikbaar is vanuit de treinstations Amsterdam Centraal en Amsterdam Amstel.
Tramlijnen bevinden zich niet in de Nieuwmarktbuurt. De dichtstbijzijnde haltes zijn Waterlooplein en Muntplein. Aan de Prins Hendrikkade is een bushalte voor stads- en regiolijnen.
Ondanks de redelijke bereikbaarheid van de Nieuwmarktbuurt met de auto is het moeilijk om binnen het plangebied parkeergelegenheid te vinden. In het plangebied zijn geen openbare parkeergarages aanwezig. Op een aantal locaties bevinden zich inpandige garages (circa 30) voor bewoners. Bewoners, werknemers en bezoekers zijn vooral aangewezen op parkeerplekken langs de straten/grachten, waarvan een behoorlijk aantal is gereserveerd voor autodate, invaliden of belanghebbenden. De parkeerdruk is dan ook hoog. Buiten het plangebied bevinden zich op loopafstand de volgende openbare garages: Muziektheater Stadhuis, Waterlooplein, De Bijenkorf, hotel Krasnapolsky.
Net als elders in de binnenstad vormt het fietsparkeren een groot probleem. Fietsen worden op plekken neergezet die hiervoor niet bedoeld zijn. Het gevolg is dat de openbare ruimte verrommelt en voetgangers belemmerd worden.
De Nieuwmarktbuurt wordt aan de westzijde begrensd door de Kloveniersburgwal en de Geldersekade. Beide grachten waren oorspronkelijk vestinggrachten en vormden tot in de 16e eeuw de stadsgrens. Ook aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door voormalige vestinggrachten: de Zwanenburgwal en de Oude Schans met daartussen de Sint Antoniessluis. Deze oorspronkelijke functie is aan de hand van de waterbreedte nog steeds afleesbaar. Aan de zuidzijde loopt de Amstel en aan de noordzijde begrenst het Entrepotdok het gebied. Dit havenbekken was oorspronkelijk onderdeel van het IJ en werd in de 19e eeuw door de aanleg van het stationseiland afgesplitst.
Ook binnen het plangebied bevindt zich een aantal grachten en sloten. De loop van de Rechtboomssloot en Kromboomssloot gaan terug op de oorspronkelijke ontginningsstructuur. De Waalseilandsgracht werd bij de aanleg van het Waalseiland gegraven als brede havengracht.
Samen vormen de waterwegen het ruggengraat van de hoofdstructuur van het plangebied. Uiteraard verlenen zij de ruimte ook zijn bijzondere karakteristiek. In relatie tot de kade en de gevels is het water bepalend voor het unieke beeld van de stad.
Kloveniersburgwal, Waalseilandgracht enKromboomssloot
Het watergebruik in het gebied is intensief en divers: bijna alle kademuren worden gebruikt voor het afmeren van pleziervaartuigen. Behalve in de Kloveniersburgwal, Rechtboom- en Kromboomssloot zijn in alle grachten woonboten en bedrijfsvaartuigen afgemeerd. Tevens wordt het water intensief gebruikt voor de plezier- en rondvaart. In de Kloveniersburgwal, de Geldersekade en de Zwanenburgwal bevinden zich op- en afstaplocaties ten behoeve van de beroepsvaart.
Het stratenpatroon en de bouwblokverkaveling gaan terug op de 16e eeuw en zijn sindsdien grotendeels ongewijzigd. Zij vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur en hun behoud is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. Daarom wordt de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Medebepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die eraan bijdragen dat de individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Om deze reden mag de bebouwing uitsluitend in de (bestaande) voorgevelrooilijn gesitueerd worden.
De binnen de bouwblokken gelegen stegen zijn een belangrijk onderdeel van de stedenbouwkundige structuur en worden beschermd. Ongeveer de helft is privé-gebied en niet openbaar toegankelijk en daarom hebben deze stegen de bestemming 'Tuin – 2'. De stegen met een openbaar karakter hebben de bestemming 'Verkeer'.
De bouwblokken zijn onderverdeeld in een fijnmazige structuur van individuele percelen. De meeste percelen zijn afzonderlijk ontwikkeld met als resultaat het kenmerkende beeld van zelfstandige individuele panden. Hoewel in de loop van de tijd op een aantal plekken percelen zijn samengevoegd en na de aanleg van de metrotunnel de gesloopte bebouwing werd vervangen door meer grootschalige gebouwen, vormt deze fijnmazigheid naast het stratenpatroon nog steeds de basis van de stedenbouwkundige structuur van het plangebied en de gehele binnenstad. De parcelleringsstructuur is niet alleen bepalend voor het gevelbeeld. Pand en gevel vormen immers van oudsher een eenheid. Dit betekent dat panden zelfstandig functioneren en onderling niet met elkaar verbonden zijn. Gevolg hiervan zijn de kenmerkende pandsgewijze ontsluiting met individuele voordeuren en een diversiteit van kleinschalige functies, zoals bijvoorbeeld in de Staalstraat. Deze kwaliteit van een levendige straat staat in nauw verband met de fijnmazige stedenbouwkundige structuur. Om te voorkomen dat deze waardevolle structuur verloren gaat (met alle gevolgen voor de leefbaarheid van de straten) is het samenvoegen van panden, dit betekent het fysiek koppelen van twee of meerdere bouwpercelen/panden en het vergroten van al aanwezige doorbraken, niet toegestaan. Uiteraard geldt dit verbod niet voor panden die van oudsher een eenheid vormen zoals een voor- en achterhuis.
Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om bestaande doorbraken te verplaatsen. Voorwaarden zijn dat de doorbraken per saldo niet worden vergroot en de ruimtelijke structuur niet verslechtert. Van verslechtering van de ruimtelijke structuur is bijvoorbeeld sprake als een doorbraak verplaatst wordt richting de voorgevel van de panden, waarmee deze meer zichtbaar is vanaf de straat.
actuele kadastrale kaart van het plangebied met de huidige perceelsindeling
Voor het overgrote deel zijn de bouwblokken die niet geraakt zijn door de metroaanleg uitermate dicht bebouwd. De bebouwingsstructuur uit de tijd van de metroaanleg is over het algemeen losser van opzet. Uitgangspunt bij het bepalen van de bestemmingsgrens tussen de bouwbestemmingen (Gemengd, Centrum en Maatschappelijk) en de niet-bouwbestemmingen (Tuin, Groen en Verkeer) is het handhaven van de aanwezige openheid van de binnenterreinen en daar waar mogelijk het vergroten van de openheid, zodat deze 'stille' zijde zo groen mogelijk kan zijn.
De ligging van de bestemmingsgrens is het resultaat van een afweging tussen deze belangen (bescherming/uitbreidingsmogelijkheden van gebouwen versus bescherming van het groen).
Onbebouwde gronden aan de achterzijde van bebouwing die zijn gelegen binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum', grenzend aan de bestemming 'Tuin', mogen worden bebouwd, onder de voorwaarde dat de diepte van de uitbreiding maximaal 2,50 meter bedraagt, gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen. De maat van 2,50 meter geldt per bouwlaag. Dit betekent dat als bij de belendende bebouwing de bouwdiepte per verdieping afneemt, ook de uitbreidingsmogelijkheden per verdieping afnemen. Afwijking van deze regel is mogelijk voor zover de lichttoetreding van de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Een aantal bouwblokken is zo ondiep en bijna compleet bebouwd, dat het vrijwel onmogelijk is om open binnenterreinen te genereren. Hier hebben de binnenterreinen geen tuinbestemming. Toch is uitbreiding van bebouwing niet toegestaan omdat de gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden. Deze uitbreidingsbeperking geldt ook voor hoeken van bouwblokken. Een hoek van een bouwblok doet zich voor waar binnen het bestemmingsvlak ('Gemengd' of 'Centrum') percelen van verschillende kanten van het bouwblok elkaar direct raken. Afwijking van deze regels is mogelijk voor zover de lichttoetreding van de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Daar waar de bebouwing niet geraakt werd door de aanleg van de metro komt het gesloten bouwblok het meest voor. Binnen de gesloten bouwblokken (met uitzondering van de zeer smalle, dichtbebouwde bouwblokken) zijn de binnenterreinen bestemd tot 'Tuin – 1'.
Op veel plekken waar in de jaren 80 in verband met de aanleg van de metrotunnel de bebouwing vervangen werd door nieuwe gebouwen, maar ook in de strook tussen Recht Boomssloot en Oude Waal, zijn de bouwblokken niet gesloten. Tuinen grenzen aan de openbare ruimte of de onbebouwde gronden zijn openbaar toegankelijk. Aan de openbare ruimte grenzende tuinen zijn bestemd tot 'Tuin – 2', openbare terreinen zijn bestemd tot 'Groen'.
Voor de tuinen geldt als uitgangspunt dat de bestaande openheid gehandhaafd moet blijven. Voor de binnenterreinen binnen de gesloten bouwblokken met 'Tuin – 1' is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van schuurtjes. Voor tuinen met de bestemming 'Tuin – 2' bestaat deze afwijkingsmogelijkheid niet. Vanwege de situering aan de openbare ruimte is de hoogte van erfafscheidingen van tot 'Tuin – 2' bestemde tuinen begrensd tot 1 meter. Wanneer ruimtelijk gezien een hogere erfafscheiding wenselijk is kan worden afgeweken tot een hoogte van maximaal 2 meter.
Op gronden met de bestemming 'Tuin – 1' en 'Tuin – 2' mag niet worden geparkeerd.
De bestaande (bij)gebouwen op binnenterreinen en tuinen zijn bestemd tot 'Tuin – 3'. Deze bebouwing mag worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot (ook niet ondergronds). Bij sloop/nieuwbouw van de hoofdbebouwing dient ook de bebouwing op gronden met de bestemming 'Tuin – 3' van hetzelfde bouwperceel te worden gesloopt en mag niet worden teruggebouwd. Bebouwing in tuinen die bestemd is tot 'Tuin – 3' mag niet zelfstandig worden gebruikt. Tevens mogen de (onbebouwde) tuinen niet bedrijfsmatig worden gebruikt.
De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps-of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.
De gevarieerde bouw- en goothoogte van de individuele panden is kenmerkend voor het plangebied. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakteristiek te beschermen. Voor alle panden met de ordewaardering orde 1 of orde 2 (zie hoofdstuk 5.3) is de bestaande bouw- en goothoogte de maximaal toegestane bouw- en goothoogte. Dit geldt voor elk (meet)punt van het pand. Dat wil zeggen dat het silhouet van het pand op geen enkele plek mag worden vergroot. Voor dakkapellen geldt een uitzondering op deze hoogteregeling. Hiervoor geldt voor orde 1 en orde 2 panden dezelfde regeling dan voor de overige panden.
Voor de panden met de waardering orde 3, voor panden zonder ordewaardering – dit is de bebouwing van ná 1970 – en voor de open terreinen en onderstukken aan de straat zijn de maximale bouw- en goothoogte aangegeven op de verbeelding. Deze hoogte is gebaseerd op de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte binnen de betreffende gevelwand. De hoogtekaart (bijlage op de toelichting) geeft een overzicht van de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte van de complete bebouwing van het plangebied en laat zien hoe de hoogtes van orde 3-panden en panden zonder ordewaardering zich verhouden tot de hoogtes van de panden in de (directe) omgeving.
Voor orde 3-panden en de gebouwen zonder ordewaardering met een bestaande grotere goot- en bouwhoogte dan aangegeven op de verbeelding, geldt dat deze bestaande grotere goot- en bouwhoogte kan worden gehandhaafd.
Bij het voornemen van ingrijpende verbouw of sloop/nieuwbouw van een orde 3-pand stelt de gemeente een zogenaamde 'kwaliteitstoets' (zie hoofdstuk 5.3.4) op. De conclusies van deze toets bepalen of de gewenste ingreep wel of niet mogelijk is.
Bij orde 1- en orde 2-panden biedt het bestemmingsplan de mogelijkheid om aan de achterzijde van de bebouwing af te wijken van de bestaande bouwhoogte tot de bestaande goothoogte die het desbetreffende pand aan de straatzijde heeft. Van deze afwijking kan bijvoorbeeld gebruikt gemaakt worden om (bestaande uitbouwen of andere) lagere bouwdelen te verhogen of om het gebouw (binnen het bestemmingsvlak) in de diepte te vergroten.
Kapvorm en daklandschap
Naast de gevarieerde bouw- en goothoogte draagt de beëindiging, waaronder de kapvorm, van de gebouwen bij aan het individuele karakter van de panden. Dit is niet alleen van invloed op de gevelwand – een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap – maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap.
Het daklandschap is de ruimtelijke verschijningsvorm in drie dimensies van het geheel aan daken in het stedelijk gebied. Zichtbaar en ervaarbaar van onder- en bovenaf, vanaf verdiepingen, maar ook vanaf de straat. Het historisch daklandschap van het centrum van Amsterdam bestaat in engere zin uit de verzameling van historische kappen en vormt enerzijds de uitdrukking van de historische parcellering en anderzijds geeft het, als zelfstandig gegeven een driedimensionaal perspectivisch beeld van de verzameling historische bouwwerken. Het overallbeeld is geplooid, fijnmazig, kleinschalig en belichaamt de historische ontwikkeling van de stad op een unieke wijze.
Doel van het bestemmingsplan is om deze waardevolle karakteristiek te bewaren. De orde 1-panden zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening. De kappen van orde 2-en orde 3-panden zijn beschermd via de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Voor orde 2-panden geldt dat de kap (en de gevel) behouden dient te worden.
In geval van verbouwing van orde 3-panden geldt dat voor zover de oorspronkelijke kapvorm van het pand nog aanwezig is deze gehandhaafd dient te worden. Het ophogen van een orde 3-pand kan uitsluitend als de kapvorm behouden blijft (zie hiervoor de bepalingen van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie').
Het college van B&W is bevoegd nadere eisen te stellen aan de afmetingen van de bebouwing, met inbegrip van het aantal bouwlagen en de kapconstructie. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsbeeld en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Gebouwen dienen aan de straatzijde een minimale bouwhoogte te hebben van 9 meter. Mogelijkheid tot afwijken van deze bepaling bestaat indien door een lagere bouwhoogte – met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving – een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.
Voor orde 1- en orde 2-panden met een lagere bouwhoogte dan 9 meter en voor panden waar op de verbeelding de maximale bouwhoogte lager dan 9 meter is aangegeven, geldt deze lagere bouwhoogte.
Met betrekking tot de straatwand, de gevelopbouw en de aansluiting op belendingen zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven dan wel te versterken.
Plinthoogte/functie
Kenmerkend voor de (oude) bebouwing binnen het plangebied is de driedeling in het gevelvlak, te weten plint (eerste bouwlaag), gevelvlak en beëindiging, waarbij de eerste bouwlaag hoog is. Dit is een van de factoren die de gevelwanden een zekere statigheid verleent. Verder maakt deze ruime maat een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk. De bebouwing uit de stadsvernieuwingsperiode toont, dat als de plint te sterk van deze hoogte afwijkt een visuele breuk in de gevelwand ontstaat en vestiging van andere functies dan wonen op de begane grond niet meer mogelijk is. Daarom regelt het bestemmingsplan dat de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 meter moet hebben, gemeten vanaf het aangrenzende maaiveld (i.v.m. het straatbeeld). In verband met de uitwisselbaarheid van functies dient de hoogte van de eerste bouwlaag (vanaf de bovenkant begane grondvloer tot de bovenkant van de vloer van tweede bouwlaag) eveneens minimaal 3,50 meter te zijn. Deze maat geldt minimaal in de eerste vijf meter vanaf de voorgevel ten behoeve van goed toegankelijke verblijfs- en/of publieksruimtes aan de straat. In de planregels is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken indien een lagere eerste bouwlaag beter aansluit bij de karakteristiek van de gevelwand.
De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.
Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploiteren van een winkel of horecabedrijf waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.
De oudere bebouwing in het plangebied dateert overwegend uit de 17e t/m vroeg 20e eeuw. Hoewel door de eeuwen heen vele gevels vervangen of gewijzigd zijn is het straatbeeld zeer homogeen. Naast materialisatie en gevelbreedte is de vlakheid van de gevelwand een belangrijke samenbindende factor. Erkers en kleine balkons komen bijna alleen voor in bebouwing uit de 19e en begin 20e eeuw, in de oudere bebouwing slechts incidenteel.
Om de karakteristiek van de vlakke gevelwanden te behouden is het niet toegestaan erkers of balkons (met uitzondering van de zgn. Franse balkons, die tot maximaal 20 cm buiten de voorgevel uitsteken) aan de voorgevel te construeren.
Voor de achtergevel bestaat de mogelijkheid om, ingeval van overschrijding van de bestemmingsgrens, van de regels af te wijken voor balkons tot maximaal 2 meter diep, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging worden ook de gevolgen voor de belendende panden betrokken.
Voor orde 3-panden en voor gronden/gebouwen zonder ordewaardering (nieuwbouw van na 1970, de open terreinen en onderstukken), waarbij de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding is aangegeven, dient boven de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd. Als ervoor gekozen wordt om een gebouw plat af te dekken dan geldt dat de maximale goothoogte gelijk is aan de maximale bouwhoogte. Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om de maximale goothoogte met 1 meter te overschrijden. Voorwaarde is dat een overschrijding geen negatieve gevolgen heeft voor het straatbeeld en de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.
Toegevoegde elementen op het dak, zoals liftopbouwen, trappenhuizen, centrale verwarmingsinstallaties, schoorstenen,afvoerkanalen, antennes e.d., tasten het daklandschap aan. Zij vormen wezensvreemde elementen op het dak en kunnen het silhouet van het stadsbeeld verstoren. Om de kwaliteit van het beschermd stadsgezicht te waarborgen wordt zorgvuldig afgewogen of en waar plaatsing mogelijk is.
Uitgangspunt is dat opbouwen t.b.v. lift- en trappenhuizen slechts mogelijk zijn indien deze om technische redenen noodzakelijk zijn voor de bereikbaarheid van de bovenste bouwlaag.
Voor condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties geldt dat deze in beginsel inpandig moeten worden gesitueerd. Aanbrengen op het dak kan alleen worden toegestaan indien is aangetoond dat inpandige plaatsing ( ook van onderdelen) om technische redenen niet mogelijk is. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Voorwaarde is dat de condensator en/-of installatie zo klein mogelijk wordt uitgevoerd. Plaatsing op het dak mag bovendien geen onevenredige aantasting van het daklandschap tot gevolg hebben. Van de afwijkingsbevoegheid kan geen gebruik worden gemaakt als de installaties zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte.
De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het gemeenschappelijk gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en op het binnenterrein afspeelt. Ook op binnenterreinen kunnen dakterrassen een uitbreiding van de privésfeer zijn die ten koste gaan van rust en privacy van omwonenden. Om deze redenen zijn dakterrassen niet zonder meer toegestaan.
In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regels voor het creëren van een dakterras. Voorwaarden zijn dat het dakterras gelegen is aan de achterzijde van het hoofdgebouw of dat het dakterras op een aanbouw of een bijgebouw wordt gerealiseerd. Door het dakterras mogen het daklandschap en de kapvorm niet worden aangetast. Verder wordt bij de belangenafweging gekeken of door het dakterras de privacy van de omwonenden onevenredig in het geding komt. Uit ervaring is gebleken dat bedrijfsmatig gebruik meer overlast veroorzaakt. Daarom kan alleen van de afwijkingsbevoegdheid gebruik gemaakt worden voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.
De openbare ruimte is bestemd tot 'Verkeer' of 'Groen'. Alle straten, openbare stegen en pleinen hebben de bestemming 'Verkeer'. Openbaar toegankelijke gebieden aan de binnen- of achterzijde van de bebouwing is bestemd tot 'Groen'.
Op gronden van beide bestemmingen mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming. De bestemming 'Groen' mag tevens niet gebruikt worden voor parkeerplekken en voor rijwegen (fietspaden uitgezonderd).
Nieuwe stoepen en pothuizen zijn niet toegestaan. De mogelijkheid is opgenomen om af te wijken van dit verbod ten behoeve van stoepen en toegangen voor souterrains.
Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte worden onder meer uitgewerkt binnen het kader van het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.
Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.
Om gevels met een gesloten karakter te voorkomen zijn inpandige parkeergarages op de begane grond niet toegestaan en geldt voor ondergrondse parkeergarages dat deze alleen onder gebruikmaking van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn toegestaan. Hierbij dient voldaan te worden aan een aantal in de planregels genoemde voorwaarden. Om aantasting van het waardevolle stadsbeeld te voorkomen is één van de voorwaarden dat nieuwe parkeergarages aan grachten en waterwegen, waarvoor een nieuwe entree aan de gracht moet worden gemaakt, niet zijn toegestaan. Ook in de winkelstraten is uitbreiding van inpandig parkeren niet toegestaan.
Om de druk op de openbare ruimte te verminderen zijn in de bebouwing fietsenstallingen op de eerste bouwlaag en in de daaronder gelegen bouwlaag zonder meer toegestaan, met uitzondering van de winkelstraten waar panden de bestemming 'Centrum – 2' hebben. Verwezen wordt naar hoofdstuk 6.11 voor aanvullend beleid en uitgangspunten ten aanzien van parkeervoorzieningen, waaronder inpandige fietsenstallingen.
Alle grachten en waterwegen inclusief alle bruggen, woonboten, bedrijfsvaartuigen en objecten op het water maken geen deel uit van het plangebied. Voor het gehele oppervlaktewater van de binnenstad geldt het bestemmingsplan Water. Dit bestemmingsplan is in werking getreden op 15 november 2012 en onherroepelijk sinds 20 november 2013.
In Hoofdstuk 10 wordt ingegaan op andere belangrijke aspecten met betrekking tot het water.
Het hele plangebied ligt binnen het gebied dat in 1999 is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Om die reden is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie'. Met deze bestemming wordt ingezet op het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuurhistorische en architectonische waarden. De waardering van gebouwen is op de verbeelding aangeduid met specifieke bouwaanduidingen. De waardering is een actualisering van de waarderingskaart die voor de hele binnenstad is gemaakt en in 2000 is vastgesteld (zie 'Waarderingskaart', bijlage bij de toelichting). Dit past ook in de wens van de deelraad om de bestaande waarderingskaart te actualiseren, verwoord in de raadsnotitie "Naar een nieuwe Waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht".
De actualisering betekent dat de sinds 2000 aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten als orde 1 zijn aangeduid. De monumentaanwijzing gebeurde vaak in het kader van een project zoals het Gemeentelijk Monumenten Project en de inventarisatie Joods Cultureel Erfgoed. Sommige panden die (om onduidelijke reden) eerder niet gewaardeerd waren hebben nu wel een waardering gekregen.
Voorts zijn de panden gebouwd tussen 1940-1970 binnen de historische binnenstad, de zogeheten wederopbouwperiode, gewaardeerd. De bouwkunst uit deze periode heeft inmiddels een leeftijd bereikt van 40 tot 70 jaar. Hierdoor bestaat er voldoende afstand voor beoordeling. Tevens sluit het stadsdeel hiermee aan op de recente waardering van de Top 100 rijksmonumenten van de wederopbouwperiode door het Rijk en van de Top 100 gemeentelijke monumenten in Amsterdam. De wederopbouwperiode heeft zijn sporen achtergelaten en maakt nadrukkelijk deel uit van het historisch verhaal van de binnenstad en van de kenmerkende gelaagdheid van de stad. De waardering van de wederopbouwpanden berust op dezelfde criteria, die ook bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten worden gebruikt: stedenbouw, architectuur, cultuurhistorie, zeldzaamheid en/of gaafheid. In de praktijk wordt een visuele opname ter plaatse door een team van experts (architectuurhistorici van Bureau Monumenten & Archeologie en architectuurhistoricus en stedenbouwkundigen van stadsdeel Centrum) gedaan, aangevuld met historisch onderzoek in het gemeentelijk pandenarchief. Bij de opname en het archiefonderzoek worden de criteria per pand in ogenschouw genomen. Een pand dat bijvoorbeeld qua architectuur, bouwtechniek, situering zelden voorkomt en nog grotendeels gaaf is, krijgt een hogere waardering dan een pand dat door de tijd heen ingrijpend is verbouwd en een meer doorsnee uiterlijk heeft.
Als gevolg van de waardering van panden uit de wederopbouwperiode, heeft in het plangebied Nieuwmarkt het gebouw aan de Sint Antoniesbreestraat 16 een orde 2 waardering gekregen. Sint Antoniesbreestraat 16 is een gaaf bewaard gebouw, ontworpen door een architect van Publieke Werken in 1955 als bijgebouw van het postkantoor. Het gebouw heeft een beeldbepalende gevel; alle karakteristieke details zijn nog aanwezig, inclusief het beeldhouwwerk boven de ingang.
Het doel van de waardering van gebouwen is het aangeven van de onaantastbare onderdelen van het stadsbeeld in het kader van het beschermd stadsgezicht. De opgave die hier door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt gesteld is het behoud van deze gebouwen en de straatwanden waar ze in staan. De grote variatie in architectuur en gebouwtype en de diversiteit van de stedelijke structuur is karakteristiek voor dit gebied. De volgende categorieën zijn gehanteerd.
Dit zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening.
Dit zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het bevoegd gezag de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten.
De gebouwen die zijn aangemerkt als orde 2 zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij aantoonbare ernstige bouwvalligheid) kan sloop/herbouw van deze gebouwen aan de orde zijn, waarbij de straatgevels en kap teruggebouwd worden. Daarbij vraagt het stadsdeel aan de aanvrager om een bankgarantie.
Dit zal in de praktijk betekenen dat gevelwanden, met name aan de grachten, hun huidige aanzien (vrijwel) geheel zullen behouden.
Dit zijn gebouwen van vóór 1970, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand waarvan ze deel uitmaken, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. In de regels van het bestemmingsplan, in het artikel Waarde Cultuurhistorie, zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het volume moet voldoen.
Binnen de categorie orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumententale waarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het bevoegd gezag de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten. Wanneer het gebouw geen monumentale waarde heeft, wordt bij een sloop/nieuwbouwplan en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging voor een orde 3 pand vervolgens door het stadsdeel een kwaliteitstoets uitgevoerd. Op basis van deze kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouwhistorische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging.
Bebouwing van na 1970 is niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bebouwing is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig; de benodigde historische afstand, en dus het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt. Voor deze gebouwen zijn in het kader van de waarderingskaart geen bijzondere regels opgenomen.
Dit zijn gebouwen die in architectonische zin op geen enkele wijze bijdragen aan het stadsbeeld en niet passen in de gevelwand waarin ze staan. Vaak gaat het om gebouwen waarvan grote delen zijn verdwenen (zoals onderstukken). Wanneer onbebouwde open plekken de continuïteit van de gevelwand op storende wijze onderbreken, dienen deze te worden bebouwd.
Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, noemen we dat een ensemble. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, noemen we seriebouw.
In geval van verbouwing van ensembles en seriebouw gelden dezelfde uitgangspunten. Daarom is op de verbeelding geen onderscheid gemaakt tussen ensembles en seriebouw en zijn ze aangegeven met dezelfde bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles'. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschillende panden niet mag worden verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.
Van de architectuur- en bouwhistorische waarden is een deel vaak verborgen in monumenten. Die verborgen waarden blijken vaak ouder te zijn dan de voorgevel van een gebouw doet vermoeden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar de historische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Hierdoor kunnen resultaten van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek worden verwerkt in de planvorming en kunnen de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.
Er is voor gekozen geen bouwregels aan de kaart te koppelen. De regeling van het bestemmingsplan zit al zodanig in elkaar, dat veel van de bouwhistorische waarden beschermd zijn. Denk hierbij aan de regeling voor orde 1-, orde 2- en orde 3-panden en het verbod op het samenvoegen van percelen. Het is verstandig de (eventueel onbekende) waarden vooraf inzichtelijk te maken ten behoeve van een soepele planbeoordeling, zodat het planproces niet onnodig vertraagd wordt.
De kaart maakt onderscheid tussen panden met:
De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kan eerder worden gezien als een beleidskaart dan als een onderzoekskaart. De waardestelling is gebaseerd op de documentatie en de pandsdossiers van het Bureau Monumenten en Archeologie, op de uitkomsten van de stedenbouwkundige analyse en op een visuele inspectie, waarbij de voorgevel niet doorslaggevend was.
Er wordt een onderscheid gemaakt in de hardheid van de bouwhistorische waarden. Zo zijn harde, vastgestelde bouwhistorische waarden aangegeven, maar ook vermoedelijke waarden. Een deel van de bebouwing heeft op grond van de stedenbouwkundige analyse cultuurhistorische waarde. Deze waarden zijn tot zover nu bekend mee genomen in de toekenningen. Bij twijfel en in het geval van ontoegankelijke binnenterreinen hebben recente luchtfoto's soms een rol gespeeld in de uiteindelijke waardetoekenning. In een aantal gevallen kon waardetoekenning aan binnenterreinbebouwing nog niet plaatsvinden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kent geen periodisering of einddatum. De waardenkaart moet niet worden gezien als een statische vaststelling van waarden. De kaart zal na de verwerving van nieuwe cultuurhistorische gegevens en inzichten geactualiseerd moeten worden. Die aanpassing zal bij de volgende actualisering van het bestemmingsplan kunnen worden doorgevoerd. Ondertussen verworven gegevens kunnen indicatief zijn bij planbeoordeling tijdens een vigerend bestemmingsplan.
Binnenstad
De binnenstad kent een zeer dichte menging van functies en activiteiten. Wonen, werken, uitgaan, naar school gaan, studeren, recreëren en vervoeren, alles vindt er op een beperkt oppervlak plaats. Dat is de grote aantrekkingskracht van de binnenstad. De verhouding tussen wonen en werken is in de binnenstad ongeveer één op één; tegenover elke bewoner staat één arbeidsplaats. In de meeste binnensteden neemt het wonen een ondergeschikte positie in. De bijzondere verhouding tussen wonen en werken maakt de binnenstad van Amsterdam uniek. Daarnaast is de verhouding tussen het productiegerichte werken (kantoren, bedrijven) en het consumptieve werken (horeca, detailhandel en voorzieningen) belangrijk.
Nieuwmarkt
De Nieuwmarktbuurt ligt ten oosten van de Burgwallen en vormt de eerste uitbreiding van de middeleeuwse stad. Het noordelijke, voormalig buitendijks gebied, tussen de Sint Anthonisdijk (de huidige Sint Antoniesbreestraat) en het IJ, werd de Lastage genoemd. Het gebied tussen de voormalige zeedijk en de oever van de Amstel de Reamen en de Tuinen. De namen verwijzen naar de oude functies in het gebied. De Lastage verwijst naar vroegere havenactiviteiten, de Reamen naar de droogramen waarop textiel werd gedroogd en de Tuinen naar particuliere tuinen die voornamelijk in gebruik waren als nutstuinen (boomgaarden).
Het Waalseiland, omsloten door de Waalseilandgracht, de Prins Hendrikkade en de Oudeschans, werd in 1645 aangelegd als nieuw woongebied in het IJ.
Waar de Lastage, de Raemen en de Tuinen in de loop van de tijd bijna tot een ruimtelijke eenheid versmolten zijn, heeft het Waalseiland nog steeds zijn eigen karakter. Dit wordt mede veroorzaakt door de Waalseilandsgracht, een voormalige havengracht met een duidelijk breder profiel dan de andere grachten in het gebied.
Van de bijna 85.600 inwoners van de binnenstad woonden er in 2013 bijna 4.900 in dit bestemmingsplangebied; ongeveer 6 %. Daarnaast werkten in dit plangebied circa 2.400 mensen in ongeveer 1040 vestigingen (kantoren, bedrijven, voorzieningen, detailhandel en horeca). Afgezet tegen het totaal van de binnenstad werkt in het plangebied 2,6% van de werkzame personen in 5% van de vestigingen. De verhouding tussen bewoners/werkzame personen in het plangebied is 67:33. De percentages laten zien dat de woonfunctie in het gebied de boventoon voert.
In de paragrafen 6.2 tot en met 6.12 wordt uitvoeriger ingegaan op de verschillende functies in het plangebied.
Buurtcombinaties en cijfermateriaal
Stadsdeel Centrum bestaat uit vijf gebieden. Dit bestemmingplan behoort voor een deel tot het gebied 1011, referend aan de postcode van dit gebied. De grenzen van het bestemmingsplangebied worden gevormd door de Geldersekade, de Nieuwmarkt, de Klovenierburgwal; de Amstel; de Zwanenburgwal en de Oudeschans en de Prins Hendrikkade. Het plangebied bestaat uit vier buurten: de Scheepvaarthuisbuurt (A4b), Lastage (A4d), Nieuwmarkt (A4e) en Zuiderkerkbuurt (A4h).
Het cijfermateriaal dat in dit bestemmingsplan wordt gebruikt, is hoofdzakelijk ontleend aan het 'Trendrapport Amsterdamse binnenstad 2012/2013'. De belangrijkste bronnen voor het cijfermateriaal in het Trendrapport zijn het Activiteiten Register Regio Amsterdam (ARRA) en de gegevens van O+S. Verder zijn in het kader van dit bestemmingsplan een aantal functies binnen het plangebied geïnventariseerd. Dit zijn: horeca, winkels aan de gracht, mini-supermarkten, massagesalons, prostitutie, seksinrichtingen, speelautomatenhallen, belwinkels, geldwisselkantoren, head-, seed- en growshops, smartshops, souvenirwinkels.
Woon-, gemengde en werkbuurten
Op basis van de verhouding tussen het aantal inwoners en het aantal werkzame personen spreekt het Trendrapport van woon-, gemengde- en werkbuurten. Woonbuurten zijn buurten waar het aandeel inwoners in de verhouding inwoners/werkzame personen groter is dan 60%. Bij gemengde buurten ligt dat aandeel tussen de 40% en 60% en bij werkbuurten onder de 40%.
Het algemene beleid voor de functies is gericht op het behouden en waar mogelijk versterken van de functiemenging. Het gebruik van gebouwen is zo flexibel mogelijk. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van drie soorten bestemmingen voor de bebouwing:
- Gemengd
- Centrum
- Maatschappelijk
Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn in principe alle soorten gebruik toegestaan. Bepaalde functies kunnen echter een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat leggen. Dit geldt bijvoorbeeld voor horeca en hotels. Alleen bestaande horeca en hotels zijn daarom toegestaan. Deze functies zijn expliciet aangegeven op de digitale verbeelding (de kaart) van het bestemmingsplan.
Horeca en hotels zijn alleen toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' met de daarbij aangegeven categorie horeca (zie voor de beschrijving van de verschillende categorieën het vervolg van deze paragraaf).
De bestemming 'Centrum' wordt gebruikt voor panden in straten met overwegend winkels. Wanneer in winkelstraten in de eerste bouwlaag horeca zit, krijgen deze binnen de bestemming 'Centrum' een aanduiding met daarbij aangegeven welke categorie horeca is toegestaan.
De bestemming 'Maatschappelijk' wordt gebruikt voor panden met onderwijsvoorzieningen.
Aanduidingen
Op de verbeelding wordt een functieaanduiding gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren.
Souvenirwinkels hebben bijvoorbeeld de aanduiding 'sgd-sov' (= specifieke vorm van gemengd - souvenirwinkel toegestaan) met daarbij de toevoeging op welke bouwlaag deze functie is toegestaan.
Wanneer horeca behalve op de eerste bouwlaag (= begane grond) ook nog op andere bouwlagen aanwezig is, dan wordt dat op de verbeelding met een functieaanduiding aangegeven. Ook mini-supermarkten, massagesalons, prostitutie, seksinrichtingen, speelautomatenhallen, belwinkels, geldwisselkantoren, head-, seed- en growshops, smartshops, souvenirwinkels hebben, voor zover in het gebied aanwezig, een aanduiding gekregen.
Bestemming 'Gemengd'
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1' zijn op de begane grond en souterrain/kelder de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, voorzieningen en detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening. Op de verdiepingen zijn de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven en voorzieningen.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.1' zijn dezelfde functies toegestaan als binnen de bestemming 'Gemengd - 1', plus horeca 1 (fastfood) op de begane grond en in het souterrain/de kelder.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.2' zijn dezelfde functies toegestaan als binnen de bestemming 'Gemengd - 1', plus horeca 2 (discotheek) op de begane grond en in het souterrain/de kelder.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.3' zijn dezelfde functies toegestaan als binnen de bestemming 'Gemengd - 1', plus horeca 3 (cafés) op de begane grond en in het souterrain/de kelder.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.4' zijn dezelfde functies toegestaan als binnen de bestemming 'Gemengd - 1', plus horeca 4 (restaurant) op de begane grond en in het souterrain/de kelder.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 1.5' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 5 (hotels) in alle bouwlagen.
Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevende vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.
Gebouwen met een brutovloeroppervlak groter dan 1.000 m² hebben de bestemming 'Gemengd - 2'. In gebouwen met de bestemming 'Gemengd - 2' is wonen niet toegestaan. Ook hier geldt dezelfde systematiek: zo is bij de bestemming 'Gemengd - 2.4' horeca 4 toegestaan op de begane grond en in het souterrain/de kelder.
Bestemming 'Centrum'
De bestemming 'Centrum' is gegeven aan panden in straten waar op de begane grond veelal detailhandel aanwezig is. Om een levendige (publieks)functie in de plint van winkelstraten te waarborgen, is wonen op de begane grond van panden met de bestemming 'Centrum' niet toegestaan. Dit geldt niet voor al bestaande woningen.
De bestemming 'Centrum - 1' is gereserveerd voor panden in straten in het kernwinkelgebied zoals de Kalverstraat en de Nieuwendijk. Deze categorie is niet van toepassing op dit plangebied.
De bestemming 'Centrum - 2' geldt voor panden met winkels langs de as Damstraat, Oude Doelenstraat, Oude Hoogstraat en Nieuwe Hoogstraat. Ook de panden aan Staalstraat en de Sint Antoniesbreestraat hebben de bestemming 'Centrum -2'. Net als bij de bestemming 'Centrum - 1' geldt dat op de begane grond en in het souterrain of de kelder alleen detailhandel, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met een publieksaantrekkende baliefunctie zijn toegestaan. In tegenstelling tot de bestemming 'Centrum - 1' zijn deze functies in 'Centrum - 2' niet op de hoger gelegen bouwlagen toegestaan.
Een insteekverdieping (entresol) wordt niet gezien als een bouwlaag, maar maakt deel uit van de bouwlaag waarin deze is opgenomen (meestal de eerste bouwlaag). Dit betekent dat binnen de bestemming 'Gemengd' en de bestemming 'Centrum' functies die op de begane grond zijn toegestaan ook op de vide/insteekverdieping mogen worden uitgeoefend.
Bestemming Maatschappelijk
De bestemming 'Maatschappelijk' is gegeven aan een aantal panden met een onderwijsfunctie. Panden die in het voorgaande bestemmingsplan (Nieuwmarkt 2004) als 'Maatschappelijke Doeleinden' zijn bestemd, hebben in dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen.
Overzicht bestemmingen en toegestane functies in het plangebied Nieuwmarkt
soort bebouwing en gebied | bestemming | functies begane grond/kelder | functies verdiepingen | ||
bebouwing <1.000 m² | Gemengd - 1 | wonen kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (cd) |
wonen kantoren bedrijven voorzieningen |
||
bebouwing <1.000 m² plus horeca 1 | Gemengd - 1.1 | wonen kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en cd horeca 1 |
wonen kantoren bedrijven voorzieningen |
||
bebouwing <1.000 m² plus horeca 3 | Gemengd - 1.3 | wonen kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en cd horeca 3 |
wonen kantoren bedrijven voorzieningen |
||
bebouwing <1.000 m² plus horeca 4 | Gemengd - 1.4 | wonen kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en cd horeca 4 |
wonen kantoren bedrijven voorzieningen |
||
bebouwing <1.000 m² plus horeca 5 (hotel) | Gemengd - 1.5 | wonen kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en cd horeca 5 |
wonen kantoren bedrijven voorzieningen horeca 5 |
||
bebouwing > 1000m² | Gemengd - 2 | kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en cd |
kantoren bedrijven voorzieningen |
||
bebouwing > 1.000 m² plus horeca 5 |
Gemengd - 2.5 | kantoren bedrijven voorzieningen detailhandel en cd horeca 5 |
kantoren bedrijven voorzieningen horeca 5 |
||
bebouwing in winkelstraten | Centrum - 2 | detailhandel plus cd kantoren met baliefunctie |
kantoren bedrijven voorzieningen wonen |
||
bebouwing voor onderwijs- voorzieningen |
Maatschappelijk | onderwijs (plus eventueel bijbhorende kinderopvang) |
onderwijs (plus eventueel bijbehorende kinderopvang) |
In het plangebied wonen 4.869 mensen (2013). In de hele binnenstad zijn dat er ruim 85.600. Het plangebied telt 2738 van de in totaal 50.192 woningen in de binnenstad. Het aantal bewoners is sinds de vaststelling van het voorgaande bestemmingsplan (Nieuwmarkt 2004) nagenoeg gelijk gebleven. Het aantal woningen is sinds 2001 gestegen met 188. Dit is voornamelijk het resultaat van splitsing van woningen in het plangebied.
Sint Antoniesbreestraat
De verdeling tussen inwoners en werkzame personen in het plangebied wijst uit dat de woonfunctie de boventoon voert. Het percentage inwoners ligt in het hele gebied op 67%, het percentage werkzame personen op 33%. Alleen de Zuiderkerkbuurt kenmerkt zich als een meer gemengde buurt. Het aandeel inwoners ligt daar tussen de 40% en 60%.
Woningvoorraad
Het plangebied telt in totaal 2738 woningen (Trendrapport 2013). Het aandeel koopwoningen ligt op 21%. De overige woningen zijn huurwoningen waarvan 47% in bezit van corporaties en 32% in bezit van particulieren.
Het plangebied Nieuwmarkt kent net als de Oostelijke eilanden, de Haarlemmerbuurt en de Jordaan relatief veel huurwoningen in de sociale sector van corporaties. De corporatiewoningen bevinden zich voornamelijk in de Nieuwmarktbuurt (648) en in de Zuiderkerkbuurt (469). Het gaat veelal om stadsvernieuwing uit de jaren tachtig. De bebouwing kwam in de plaats voor de panden die voor de aanleg van de metro zijn gesloopt.
Aantal woningen | Scheepvaarthuisbuurt (A4B) | Lastage (A4D) | Nieuwmarkt (A4E) | Zuiderkerkbuurt (A4H) | |||
Koop (591) | 108 | 180 | 140 | 163 | |||
huur corporaties(1278) | 7 | 154 | 648 | 469 | |||
Particuliere huur (869) | 166 | 290 | 152 | 261 | |||
Totaal (2738) | 281 | 624 | 940 | 893 | |||
Huishoudens (3153) | 383 | 666 | 1.093 | 1.011 |
Huishoudens naar huishoudenstype
De 4.869 bewoners vormen samen 3153 huishoudens. Daarvan bestaat 64% (2031) uit alleenstaanden. Er zijn 450 huishoudens met kinderen waarvan 192 eenoudergezinnen (andere categorie dan alleenstaand): 14%. Het percentage tweepersoonshuishoudens ligt in het plangebied op ongeveer 20%.
Bevolkingskenmerken
De leeftijdsopbouw van de bevolking in het plangebied wijkt iets af van de rest van de binnenstad. De leeftijdscategoriën 20-34 jaar en 50-64 jaar zijn in aantal het hoogst vertegenwoordigd met ongeveer 1300 bewoners per categorie. In het plangebied is 26% van de bewoners tussen de 20 en 34 jaar (binnenstad 31%). Het aandeel bewoners tussen de 50 en 64 jaar is 27% (binnenstad 21%).
Woonduur
Binnen het plangebied is de woonduur in de Scheepvaarthuisbuurt het kortst, ongeveer 6,8 jaar. In Nieuwmarkt- en Zuiderkerkbuurt is de woonduur ongeveer 10 jaar. In de binnenstad is het gemiddeld 7,9%.
Van de Nieuwmarkt- en Zuiderkerkbuurt is bekend dat de bewoners zowel hun woning als de buurt waarderen met ongeveer een 8. Dit wijkt niet af van het gemiddelde dat geldt voor de gehele binnenstad. Voor heel Amsterdam liggen de gemiddelden lager.
Het inwonertal van Amsterdam is, net als in de binnenstad sneller gegroeid (3,5%) dan het aantal woningen (1,5%). Hierdoor nam de gemiddelde bezetting van de woningen toe. In 2013 is die voor de binnenstad 1,71 wat overeenkomt met de meeste buurten in het plangebied. Alleen in de Scheepvaarthuisbuurt ligt het gemiddeld op 2,3 personen per woning. In Amsterdam is het gemiddeld 2,01 personen per woning.
De leeftijdsgroepen 20-34, 35-49 en 50-64 zijn in de binnenstad groot in vergelijking met de rest van Amsterdam. Het aantal inwoners van 65 jaar en ouder is in de periode 2010-2013 sterk gegroeid. In het plangebied ligt het aandeel 65+ers met 14% iets hoger dan gemiddeld in de binnenstad. Daarbij dient rekening te worden gehouden met een flinke groei van deze leeftijdscategorie tot 2025. De prognose voor het postcodegebied 1011 (waar dit plangebied deel van uitmaakt) is dat 19% van de bevolking in 2025 ouder zal zijn dan 65 jaar. Voor de hele binnenstad wordt een percentage verwacht van 17,5%.
De binnenstad kent relatief veel particuliere huurwoningen: 35%, tegenover 23% in heel Amsterdam. Lange tijd was sprake van een verschuiving van de corporatie- naar de koopsector. Dit lijkt zich te verplaatsen van de corporatie- naar de particuliere huursector. Het aantal vrije sectorwoningen is daarnaast gestegen van 6% naar 11%. Het aandeel sociale huurwoningen (zowel corporaties als particulier) is in de binnenstad lager dan in heel Amsterdam, en is afgenomen.
De gemiddelde WOZ waarde in binnenstad bedroeg in 2013 € 320.850 (Amsterdam:
€ 243.970). Dat was in 2010 nog € 346.534, een daling van 2,7% (Amsterdam: 3,7%). In 2012 was er nog een lichte stijging te zien van gemiddeld 0,3% net als in Amsterdam.
In het plangebied varieert de gemiddelde WOZ waarde in 2013 tussen de € 281.959 (Nieuwmarktbuurt) en € 397.718 (Scheepvaarthuisbuurt).
Binnen (alle subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' is wonen overal toegestaan. Wonen is niet toegestaan binnen de bestemming 'Centrum', 'Maatschappelijk' en 'Gemengd-2'.
Bestemming 'Centrum'
Panden in de winkelstraten binnen het plangebied krijgen de bestemming 'Centrum' (zie paragraaf 6.6, Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening). Wonen op de begane grond en in het souterrain is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dit geldt niet voor al bestaande woningen op de begane grond en in het souterrain, en voor nieuw toe te voegen woningen in de eerste bouwlaag van het achterhuis of het achterste deel van de eerste bouwlaag.
Met het uitsluiten van de woonfunctie op de begane grond in panden met de bestemming 'Centrum', blijft het lint van winkels en andere publieksfuncties langs deze (doorgaande) routes zoveel mogelijk in stand. Vooral om het wonen boven winkels te bevorderen, moeten de bestaande ontsluitingen naar hoger gelegen verdiepingen behouden blijven.
Bestemming 'Maatschappelijk'
De bestemming 'Maatschappelijk' is gereserveerd voor onderwijsvoorzieningen. Om panden met de bestemming 'Maatschappelijk' te behouden voor het (basis)onderwijs, is wonen niet toegestaan.
Bestemming 'Gemengd - 2'
Ook binnen de bestemmingscategorie 'Gemengd - 2', die geldt voor panden groter dan 1.000 m2, is wonen niet toegestaan. Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor (grootschaliger) werkfuncties en functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand.
In het plangebied geldt dat individuele werkpanden met een bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2 en waarin zich geen zelfstandige woningen bevinden, niet mogen worden omgezet naar wonen.
Omzetten wonen naar andere functies
Het omzetten naar wonen van individuele panden in een combinatie van panden (samengevoegde panden met een totaal bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2) is alleen mogelijk via de wijzigingsbevoegheid. Voorwaarde is dat een bruto vloeroppervlak groter dan 1.000 m2 overblijft en dat de parcellering (tussen de panden) wordt hersteld (zie ook 6.3.1).
Bij het omzetten van woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam. Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimtevoorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn beleidsregels vastgesteld.
Hierin is een onderscheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de individuele huursubsidiegrens en de koopprijsgrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad.
Bedrijfswoningen
Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen woningen en bedrijfswoningen. Bedrijfswoningen (dienstwoningen) zijn woningen in of bij een gebouw of een terrein, die dienen voor de huisvesting van een persoon (en diens gezin) van wie huisvesting ter plaatse, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is.
Short stay
Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid was tegemoetkomen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van internationale bedrijven.
Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning zijn voorwaarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.
Huidig beleid (2014)
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld, waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14 januari 2014 is.
Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).
In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.
Binnenstad
De kantorensector bestaat uit: zakelijke dienstverlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT etc.), financiële dienstverlening (beursgerelateerde bedrijven, banken en het verzekeringswezen) en overige dienstverlening ((semi-) overheidinstellingen, non-profitorganisaties, uitgeverijen, makelaardij etc.).
In 2001 werkten in de binnenstad meer dan 41.550 mensen in kantoren, dat komt neer op bijna 43% van alle werkgelegenheid in de binnenstad. Binnen de kantorensector is de zakelijke dienstverlening met meer dan 23.000 werkzame personen het sterkst vertegenwoordigd. In de binnenstad bevindt zich ruim 13% van de totale kantoorruimte van de metropoolregio. Van alle kantoren in Amsterdam is 24% in de binnenstad gevestigd.
Plangebied Nieuwmarkt
Binnen het plangebied werkten in 2012 in de kantorensector ongeveer 890 personen in bijna 400 vestigingen. Dit is 36% van het totale aantal werkzame personen (2421) in het plangebied. In 2004 waren 1350 personen werkzaam in 255 kantoorvestigingen.
In het plangebied werken ongeveer evenveel mensen in de zakelijke- als in de overige dienstverlening. Het aantal mensen dat in de financiële dienstverlening werkt, is beperkt.
Aantal personen | Scheepvaarthuisbuurt (A4B) | Lastage (A4D) | Nieuwmarkt (A4E) | Zuiderkerkbuurt (A4H) | |||
Zakelijke (449) dienstverlening | 70 | 87 | 115 | 177 | |||
Financiële (22) dienstverlening | 5 | 2 | 4 | 11 | |||
Overige (420) dienstverlening | 19 | 27 | 27 | 347 | |||
Totaal ( 891) | 94 | 116 | 146 | 535 |
Schema aantallen werkzame personen 2012
Aantal vestigingen | Scheepvaarthuisbuurt (A4B) | Lastage (A4D) | Nieuwmarkt (A4E) | Zuiderkerkbuurt (A4H) | |||
Zakelijke (291) dienstverlening |
46 | 67 | 91 | 87 | |||
Financiële (17) dienstverlening | 4 | 2 | 4 | 7 | |||
Overige (87) dienstverlening | 10 | 18 | 19 | 40 | |||
Totaal (395) | 60 | 87 | 114 | 134 |
Schema aantallen vestigingen 2012
Kantoren in de creatieve industrie
Naast de eerder genoemde hoofdfuncties in de kantorensector (zakelijke-, financiële- en overige dienstverlening) is de creatieve industrie een belangrijke factor in de Amsterdamse economie. Onder de creatieve industrie vallen:
- Kunsten (podiumkunsten, scheppende kunsten, dienstverlening voor kunstbeoefening, musea en galerieën)
- Media & entertainment (uitgeverijen, journalistiek, fotografie, filmindustrie, radio
en televisie)
- Creatieve zakelijke diensten (reclame, interieur- en modeontwerp, architectuur en stedenbouw)
De creatieve industrie is niet in te delen bij één van de hoofdfuncties. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen en bij bedrijven. Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. De 'creatieve zakelijke dienstverlening' neemt overigens de belangrijkste plaats in.
De stadsdelen Centrum (met 16.712 werkzame personen) en Zuid (met 12.260 werkzame personen) vormen in absolute aantallen, nog steeds het hart van de creatieve industrie in Amsterdam. Kenmerken als een fijnmazige bebouwingsstructuur, de vele functies en ontmoetingsplekken, een ruim aanbod aan culturele voorzieningen, een tolerante sfeer, dragen bij aan een goede voedingsbodem voor creatieve bedrijven.
Van de bijna 6550 creatieve vestigingen in de binnenstad waren er in 2012 ongeveer 420 (6%) het plangebied gevestigd. Daarin waren circa 750 mensen werkzaam. Deze mensen zijn werkzaam in vestigingen waar het gaat het om scheppende kunst, galerieën (194); media en entertainment (130) en creatieve, zakelijke dienstverlening (95).
Creatieve industrie | Scheepvaarthuisbuurt (A4B) | Lastage (A4D) | Nieuwmarkt (A4E) | Zuiderkerkbuurt (A4H) | |||
Personen (743) | 98 | 139 | 142 | 364 | |||
Vestigingen (419) | 70 | 97 | 121 | 131 |
In het plangebied bevinden zich onder andere de Weekbladpers Media aan de Raamgracht en de kantoren in het voormalig Postkantoor aan de Sint Antoniesbreestraat.
Voormalig Postkantoor aan de Sint Antoniesbreestraat
Behoud van grote werkpanden
In het verleden zijn in de binnenstad grote werkpanden omgezet naar wonen. Bij deze nagenoeg onomkeerbare ontwikkeling gaan grote panden definitief verloren voor de werkfunctie. Voor de functiebalans in de binnenstad wordt dit als een ongewenste ontwikkeling gezien.
In de binnenstad geldt daarom het beleid dat werkpanden groter dan 1.000 m² brutovloeroppervlak, waar op dit moment geen zelfstandige woning aanwezig is, wonen niet is toegestaan. Bij het omzetten van kantoren in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere eigenaren. Bij grote panden is meestal ook sprake van horizontale splitsing in een aantal eenheden. Dit heeft meerdere eigenaren op één vloer en een groot aantal eigenaren in het hele pand, tot gevolg. Vestiging op termijn van een andere grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt.
Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand.
In 2005 heeft de stadsdeelraad ingestemd met een aanvulling op de regeling. De aanvulling houdt in dat omzetting naar wonen kan worden toegestaan als:
In het bestemmingsplan hebben panden met een brutovloeroppervlak groter dan
1.000 m², de bestemming 'Gemengd -2' gekregen.
Ondanks de economische crisis sinds 2008 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad blijven toenemen. Waar in 2010, 38.941 mensen werkzaam waren in deze sector, is dit aantal in 2013 gestegen naar 41.552. Ook het aantal vestigingen is toegenomen van 7.900 in 2010 naar 9.166 in 2013.
Binnen de kantorensector laten 'zakelijke dienstverlening' en 'overige kantoren' een groei zien van zowel het aantal vestigingen als werkzame personen. De 'financiële dienstverlening' (beursgerelateerd, banken, verzekeringen) laat in 2012 (ten opzichte van 2010) een daling zien van het aantal vestigingen met 6,6% en van het aantal werkzame personen met 22,9%. In 2013 wordt deze sterke daling niet doorgezet en is het aantal personen met 5,3% gestegen.
In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame personen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. (Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %.) De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.
De leegstand in kantoren in Amsterdam en de regio is toegenomen als gevolg van de omvangrijke oplevering van nieuwe kantoorruimte en gedaald kantoorgebruik (vooral door de economische crisis). De totale voorraad kantoorruimte in de binnenstad bedroeg in januari 2013, 1,7 miljoen m2. In heel Amsterdam is de voorraad 7,4 miljoen m2. In de metropoolregio 13,7 miljoen m2. Binnen de regionale voorraad kantoorruimte ligt het aandeel van de binnenstad op 12,1%. Van de totale voorraad kantoorruimte in de binnenstad stond in januari 2013, 10,7% leeg; 4,7% minder dan in 2011. In de binnenstad is de leegstand sneller gedaald dan in de rest van Amsterdam.
Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' invloed op de vraag naar kantoorruimte. Onder het nieuwe werken wordt verstaan: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. De ruimtevraag daalt aanzienlijk als gevolg van deze manier van werken. In 2002 werd gerekend met circa 27 m2 per werknemer, in 2010 met 20 m2 , in 2011 wordt gedacht dat de vraag teruggaat naar 15 m2 of zelfs 10 m2.
Kantoren zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'. In panden met de bestemming 'Centrum - 2', zijn op de begane grond alleen kantoren met baliefunctie toegestaan. Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld reisbureaus, makelaarskantoren en uitzendbureaus. Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn op de verdiepingen wel kantoren toegestaan.
Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere voorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn. Ook kan er een onderscheid gemaakt worden tussen publieksgericht en niet-publieksgerichte voorzieningen.
Op schaalniveau wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige- en grootschalige voorzieningen. Kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau. Hieronder vallen: huisartsen, gezondheidszorgcentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters of kerkgenootschappen. Grootschalig zijn voorzieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau. Dit zijn bijvoorbeeld: middelbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuizen, theaters, musea, bioscopen en sporthallen.
De voorzieningensector verschaft na de kantorensector de meeste werkgelegenheid in de binnenstad. Ongeveer 22 % van alle werkzame personen in de binnenstad werkt binnen de sector voorzieningen. In totaal telt de binnenstad ruim 4.000 vestigingen binnen deze sector.
Voorzieningen in het plangebied
Het plangebied telt ruim 600 werkzame personen binnen de sector voorzieningen. Hiermee vormt deze sector 25 % van de totale werkgelegenheid in het plangebied. Meer dan de helft van dit aantal personen is werkzaam in de cultuurgerelateerde voorzieningen (ongeveer 240) of de welzijnszorg (ongeveer 190). Vooral bij de eerst genoemde sector is sprake van een hoog aantal ZZP'ers; het kan gaan om individuele acteurs, trainers etc.
De welzijnszorg is wat werkzame personen betreft goed vertegenwoordigd. Enkele instanties zijn: de Flesseman aan de Nieuwmarkt, de Boomspijker aan de Recht Boomssloot en Speeltuinvereniging De Waag aan de Oudeschans. In het pand aan de Zwanenburgwal 206 zijn gevestigd: Cordaan Thuiszorg, Markant en Stichting Prisma. In het Vincentiushuis op de Kloveniersburgwal 95 is naast een kantoor voor advocaten en procureurs, opvang voor dak- en thuislozen 'de Kloof' gevestigd.
De Boomspijker aan de Recht Boomssloot
Wat betreft de gezondheidszorg huisvest het plangebied tandartsen, huisartsen, fysiotherapeuten en acupuncturisten. Ook behoren hiertoe de praktijken die gericht zijn op Chinese geneeswijzen.
In het plangebied is slechts een paar onderwijsinstellingen gevestigd, waarvan de R.K. basisschool Sint Antonius aan de Recht Boomsloot het meest in het oog springt. Aan ongeveer 220 kinderen wordt hier basisonderwijs geboden.
Het oude wijkbureau Nieuwmarkt heeft geen publieksfunctie meer, maar huisvest nog wel werknemers van de politie. De publieksfunctie is verhuisd naar de Beursstraat.
Tot november 2010 heeft de Zuiderkerk dienst gedaan als informatiecentrum voor de Dienst Ruimtelijke Ordening en Wonen van de gemeente Amsterdam. De Kerk wordt nu verhuurd als locatie voor bijeenkomsten.
Zuiderkerk
In het plangebied zijn twee kerkelijke instellingen gevestigd: De Anglicaanse Kerk 'Church of England' aan de Groenburgwal 42 en de Armeens Apostolische Kerk aan de Krom Boomsloot 22.
Markant in het plangebied is het Trippenhuis gevestigd aan de Kloveniersburgwal 29. In het Trippenhuis zetelt de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen. De Nederlandse academie bestaat sinds 1808. Als genootschap van excellente wetenschappers uit alle disciplines bevordert de KNAW de kwaliteit en de belangen van de wetenschap. De KNAW zet zich in voor een optimale bijdrage aan de Nederlandse wetenschap en aan de culturele, sociale en economische ontwikkeling van de samenleving.
Trippenhuis
Culturele instellingen
Het plangebied kent enkele culturele instellingen. In de Nieuwe Jonkerstraat is sinds 1985 het Amsterdams Marionettentheater (AMT) gevestigd. De Doelenzaal aan de Kloveniersburgwal 97 biedt onder andere onderdak aan het Internationaal Danstheater en Opera Studio Nederland.
Het Pintohuis in de Sint Antoniesbreestraat is als bibliotheek gesloten. Sinds 2014 is hier een Literair Cultureel Ontmoetingscentrum voor en door de buurt gevestigd.
Het Pintohuis in de Sint Antoniesbreestraat
De binnenstad heeft een groot en veelzijdig aanbod aan voorzieningen. In de periode 2008-2013 is dit aanbod sterk gestegen. In 2008 telde de binnenstad ongeveer 1.500 vestigingen binnen de voorzieningensector, in 2013 bijna 4.200. In 2008 werkten ongeveer 18.000 mensen in deze sector. In 2013 zijn dat er meer dan 20.000. De relatief grotere stijging van de vestigingen ten opzichte van het aantal mensen is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de registratie van zelfstandigen zonder personeel (zzp-ers) als gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister. Binnen de culturele sector is de toename met bijna 1.500 zzp-ers het hoogst. In 2008 telde de binnenstad 659 vestigingen op cultureel gebied, in 2013 bedroeg dit aantal bijna 2.400.
De gezondheidszorg laat een verdubbeling van het aantal vestigingen zien. Van 277 in 2008 naar 806 in 2013. Het aantal onderwijsvestigingen steeg van 290 in 2008 naar meer dan 500 in 2013. Het aantal werkzame personen in de welzijnssector laat een daling zien. In 2008 waren dat er ongeveer 3.400; in 2013 is dit aantal gedaald naar bijna 2.800. Dit terwijl het aantal vestigingen gestegen is van 157 naar 261.
Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming
'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2'.
In de panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum - 2' zijn voorzieningen op de begane grond niet toegestaan. De bestemming 'Centrum - 2' laat voorzieningen wel toe op de verdiepingen. Bij de bestemming 'Centrum - 2' gaat het om panden in straten met overwegend winkels. (zie ook paragraaf 6.6, Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening).
Voor voorzieningen geldt binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Gemengd - 2' een maximum brutovloeroppervlak van 1.000 m2. Bestaande voorzieningen met een groter vloeroppervlak mogen blijven bestaan. Voorzieningen groter dan 1.000 m2 zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast en de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
De panden die in de vigerende bestemmingsplan 'Nieuwmarkt 2004' de bestemming 'Maatschappelijke Doeleinden' hebben, zijn in het nieuwe bestemmingsplan 'Nieuwmarkt' ook als 'Maatschappelijk' bestemd. De bestemming 'Maatschappelijk' maakt het mogelijk dat onderwijsvoorzieningen zich in dit gebied kunnen blijven vestigen.
Wanneer leegkomende (onderwijs)panden geen aparte bestemming 'Maatschappelijk' hebben, dan zouden ze tegen marktwaarde kunnen worden verkocht. De verkoop van deze specifieke panden tegen marktwaarde kan echter op gespannen voet staan met de behoefte aan onderwijsvoorzieningen in de binnenstad.
De bestemming 'Maatschappelijk' is van toepassing op de R.K. basisschool Sint Antonius aan de Recht Boomsloot en de daar tegenover gelegen gymzaal aan de Lastageweg. Deze gymzaal maakt deel uit van de openbare basisschool de Witte Olifant aan de Nieuwe Uilenburgerstraat (buiten het plangebied).
Sint Antoniusschool
Kinderopvang
Onder kinderopvang wordt een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in georganiseerd verband verstaan. Hieronder worden begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolseopvang.
Voor kinderopvang geldt dat deze binnen alle bestemmingen is toegestaan, met uitzondering van de eerste bouwlaag van panden met de bestemming 'Centrum- 2'.
Voor kinderopvang geldt dat er per bouwblok één kinderopvang met buitenruimte gerealiseerd mag worden.
Met de beperking van het aantal toegestane kinderopvangvoorzieningen met een buitenruimte tot één per bouwblok, wordt de mogelijke geluidsoverlast voor de woningen in dat bouwblok grenzend aan hetzelfde binnenterrein beperkt.
Indien er binnen een bouwblok al een school met buitenruimte is, dan is vestiging van kinderopvang met buitenruimte alleen mogelijk wanneer de buitenruimte direct naast de school gelegen is.
De gronden met de bestemming 'Tuin- 1', -2 en -3' mogen als buitenruimte voor kinderopvang of scholen worden gebruikt, wanneer zij op hetzelfde perceel liggen waar de kinderopvang of school gevestigd is.
Verspreid over het hele plangebied komen een aantal galeries/expostieruimten voor. Van een concentratie is niet echt sprake. In het plangebied zijn ongeveer acht kunstgaleries /expositieruimten gevestigd.
Open ateliers Nieuwmarkt
Elk jaar opnieuw wordt in oktober een weekend lang 'open atelier' gehouden. Tientallen kunstenaars uit de Nieuwmarktbuurt (inclusief het gebied ten westen van het plangebied) stellen tijdens dit weekend hun kunst tentoon. De oorsprong van dit jaarlijks terugkerende evenement ligt in de jaren zeventig. Destijds kwamen kunstenaars en bewoners in deze buurt samen in opstand tegen de komst van de metro. Verschillende instellingen sloten zich hierbij aan vanuit betrokkenheid met de buurt en voor een leefbare binnenstad. Hieruit is het 'open atelier' weekend ontstaan.
Het culturele klimaat van Amsterdam is één van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat en hebben over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn in principe kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking en de reclamevoering is zeer beperkt. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum'.
Hoewel winkels overal in plangebied voorkomen, kunnen drie straten als echte winkelstraat worden betiteld. Dit zijn de Staalstraat, de Nieuwe Hoogstraat en de Sint Antoniesbreestraat. Naast detailhandel is in deze straten ook horeca gevestigd.
Hoek Nieuwe Hoogstraat/Sint Antoniesbreestraat
De route: Damstraat, Oude Doelenstraat en Oude- en Nieuwe Hoogstraat, is een belangrijke oost-westverbinding voor het langzaam verkeer. Van oudsher zijn op deze route winkels gevestigd.
De Staalstraat vormt een belangrijke schakel voor het langzaam verkeer tussen de binnenstad richting Oost en Zuid-oost. Ook profiteert de straat van het aantal voetgangers tussen Stopera/Waterloopplein en het kernwinkelgebied.
Staalstraat
In het plangebied zijn relatief weinig winkels waar voedselproducten worden verkocht. Op de Kloveniersburgwal is een vishandel. Op de hoek Antoniesbreestraat/Nieuwmarkt bevindt zich een grote Chinese toko. In de Staalstraat zijn Puccini Bomboni, Sterk Staaltje en een relatief nieuwe winkel Papabubble gevestigd, waar handgemaakte snoepjes worden verkocht.
Direct buiten het plangebied zijn twee grote supermarkten gevestigd (op de Nieuwmarkt en in de Jodenbreestraat). Het gebied zelf telt vier minisupermarkten die zich vooral op toeristen richten.
Bijzondere nonfood winkels in het gebied zijn Hôtel Droog in de Staalstraat en de Vliegerwinkel in de Nieuwe Hoogstraat. In de Nieuwe Hoogstraat zit van oudsher een bekende zaak in stoffen en fournituren.
Consumentverzorgende dienstverlening
In het bestemmingsplan zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Voorbeelden zijn een kapperszaak, een nagelstudio, een tattoo/piercingshop, een schoonheidssalon, stomerij/wasserij, een kleermaker, schoenmaker en goudsmid, een videotheek, internetgelegenheid, kopieerwinkels en gereedschapsverhuur. Deze functies hebben vaak de uitstraling van een winkel en zitten meestal ook in winkelstraten.
Sinds 2005 doet DTZ Zadelhof onderzoek naar de ontwikkeling van de winkelhuren in Amsterdam. In het plangebied is voor het onderzoek gekeken naar de winkelhuren in de Sint Antoniesbreestraat en de Nieuwmarkt en Geldersekade.
Medio 2013 lag de vierkante meterprijs voor de Sint Antoniesbreestraat tussen de 125 en 175 euro. Ten opzichte van 2005 is dat een daling die ligt tussen de -1% en -10%. De vierkantemeterprijs voor de winkels aan de Nieuwmarkt en de Geldersekade lag medio 2013 tussen 125 en 300 euro. Ten opzichte van 2005 zijn deze prijzen min of meer gelijk gebleven.
Het is niet wenselijk dat functies als minisupermarkten, souvenirwinkels, massagesalons en seed- head- en growshops in aantal in het plangebied toenemen. Door toename van deze functies in het plangebied dreigt een verstoring van de functiebalans. Al eerder was deze ontwikkeling merkbaar in het postcodegebied 1012 en andere daaraan grenzende gebieden. Om verdere uitwaaiering van minder gewenste functies te voorkomen, zijn nieuwe vestigingen van minisupermarkten, souvenirwinkels, massagesalons en seed- head- en growshops niet langer toegestaan. (zie ook paragraaf 6.12, Overige functies)
Om de bestaande kleinschaligheid en daarmee de variatie in het winkelaanbod inhet plangebied te behouden is er voor gekozen om conform het bestemmingsplan Westelijke binnenstad en de Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden, voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening een maximum vloeroppervlak op te nemen van 300 m² per vestiging. Bestaande grotere vestigingen mogen worden gehandhaafd.
Met uitzondering van een aantal grachten is detailhandel binnen de bestemming 'Gemengd' in beginsel overal in het plangebied toegestaan. Wel zijn er beperkingen ten aanzien van de bouwlagen waarin detailhandel is toegestaan.
Aparte bestemming voor panden in winkelstraten
Binnen het plangebied is een aantal straten waar veel winkels zijn. Om de doorlopende winkel- en publieksfunctie in deze straten te waarborgen, gelden voor de eerste bouwlaag (de begane grond) beperkingen voor andere functies, dan winkels. De panden in deze winkelstraten hebben de bestemming 'Centrum'.
In het plangebied wordt gebruik gemaakt van de bestemming 'Centrum-2'. Centrum-1' komt in het plangebied niet voor. Deze bestemming wordt gebruikt voor panden in straten van het kernwinkelgebied zoals de Kalverstraat en de Nieuwendijk.
Bestemming 'Centrum - 2'
In panden met de bestemming 'Centrum - 2' zijn de volgende functies toegestaan in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (het souterrain of de kelder):
Kantoren met een publiekstrekkende baliefunctie zijn bijvoorbeeld reisbureaus, bankfilialen, makelaarskantoren en uitzendbureaus. De uitstraling komt overeen met die van consumentverzorgende dienstverlening. Binnen de bestemming 'Centrum - 2' zijn kantoren met een publiekstrekkende baliefunctie, winkels en consumentverzorgende dienstverlening op de hogere bouwlagen niet toegestaan.
In de plinten van panden met de bestemming 'Centrum - 2' zijn niet toegestaan:
De volgende straten hebben de bestemming 'Centrum - 2':
Winkels langs de grachten
Het is algemeen beleid in de binnenstad om het rustige karakter van de grachten te bewaren. Daarom zijn winkels en consumentverzorgende dienstverlening langs grachten in principe niet toegestaan. In navolging op de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Nieuwmarkt 2004, wordt in dit plangebied een uitzondering gemaakt voor de Recht Boomssloot, de Krom Boomssloot, de Raamgracht, de Groenburgwal en de onevenzijde van de Geldersekade.
Van oudsher zijn de Recht Boomssloot, de Krom Boomssloot, de Raamgracht en de Groenburgwal levendig geweest door de aanwezigheid van kleinschalige bedrijvigheid. Om het mogelijk te maken dat deze levendigheid terugkomt, zijn langs deze grachtjes overal winkels toegestaan. Aangezien het hier niet gaat om belangrijke doorgaande routes is de verwachting dat zich hier geen winkels zullen vestigen die gericht zijn op een groot publiek. In de praktijk zal het gaan om kleine specialistische winkeltjes met een rustig karakter die niet of nauwelijks problemen met bevoorrading zullen opleveren.
Ook uitgezonderd van de regel zijn panden op hoeken van grachten met doorgaande straten of stegen, of panden op hoeken van grachten met grachten. Hier zijn winkels en consumentverzorgende dienstverlening toegestaan.
Langs de grachten, waar nieuwe winkels niet zijn toegestaan, krijgen de bestaande winkels en consumentverzorgende dienstverlening de aanduiding 'sgd-dh' (=specifieke vorm van gemengd, detailhandel toegestaan) met daarbij de toevoeging op welke bouwlaag deze functie is toegestaan.
Mengformulebeleid
Van een mengformule is sprake wanneer in een zaak (die geen horeca als hoofdbestemming heeft, maar detailhandel of consumentverzorgende dienstverlening) tegen betaling etenswaren en/of drank worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Omdat mengformules een bijdrage kunnen leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers (Beleidsregels voor mengformules stadsdeel Centrum 2006', vastgesteld op 20 juli 2006) zijn ze toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.
Op dit moment bereidt de centrale stad een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) voor. Na vaststelling van de wijziging van de APV door de gemeenteraad is geen exploitatievergunning meer vereist voor mengformules.
In 2013 bevinden zich in het plangebied Nieuwmarkt 53 horecazaken (hotels niet inbegrepen). De hele binnenstad herbergt in dat zelfde jaar ruim 1.400 horecazaken (restaurants, cafés, snackbars en discotheken).
De horecazaken concentreren zich vooral rond de Nieuwmarkt. Het plein vormt een belangrijke schakel tussen de Nieuwmarkt en het Wallengebied (postcodegebied 1012) en heeft niet alleen betekenis als uitgaansplein voor de directe omgeving, maar vervult die rol voor een veel groter gebied. Ook in de Staalstraat en de Sint Antoniesbreestraat is een lichte concentratie van horecazaken.
Van de 577 cafés in de binnenstad zijn er 24 in het plangebied Nieuwmarkt. Dit komt neer op 4% van het totaal aan cafés in de binnenstad.
Voor de hele binnenstad is de verhouding één café op 141 bewoners. De Burgwallen Nieuwe Zijde telt één café op 31 bewoners, op de Burgwallen Oude Zijde is dat één café op 26 bewoners. In de Nieuwmarktbuurt is de verhouding ongeveer één café op elke 200 bewoners.
Naast de 24 cafés, telt het gebied 2 snackbars en 27 restaurants/lunchrooms. Dansgelegenheden/discotheken zijn er het gebied niet. In totaal zijn in het plangebied ruim 300 mensen werkzaam in de horeca.
Op 28 januari 2014 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum de Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 vastgesteld. Daarin is opgenomen of en waar uitbreiding van horeca nog mogelijk is. Voor het plangebied geldt dat alleen in de Sint Antoniesbreestraat en Jodenbreestraat (deze worden in de Uitvoeringsnotitie gezien als één straat) waar maximaal twee nieuwe vestigingen mogelijk zijn. Daarbij gaat het om dagzaken, in de categorie 3 (café) of 4 (restaurant) die overdag en aan het begin van de avond kunnen bijdragen aan de aantrekkelijkheid, levendigheid en veiligheid van de buurt. In andere straten van het plangebied is toevoeging van nieuwe horeca in principe niet aan de orde.
In het bestemmingsplan worden de volgende vormen van zelfstandige horeca onderscheiden: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur, hotels en horeca in culturele instellingen.
Naast de zelfstandige vormen van horeca bestaat additionele horeca. Additionele horeca is ondergeschikt en ondersteunend aan de hoofdfunctie (bijvoorbeeld een museumcafé of de horeca in een hotel die alleen voor de eigen gasten toegankelijk is).
Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Voor een uitgebreide beschrijving van mengformules wordt verwezen naar paragraaf 6.6.3.
Hotels en horeca in culturele instellingen worden respectievelijk in paragraaf 6.8 en 6.9 behandeld. De overige vormen van horeca: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur en additionele horeca worden in deze paragraaf beschreven.
Horeca 1
Fastfoodzaken zijn horecabedrijven met als hoofddoel het voor directe consumptie verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudig en snel ter plaatse bereide etenswaren; een nevenactiviteit is het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en/of niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.
Horeca 2
Horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.
Horeca 3
Horecabedrijven, die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie verstrekken van dranken en ter plaatse bereide (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.
Horeca 4
Horecabedrijven, die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor directe consumptie verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwakalcoholische en/of niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 bedrijven worden in elk geval begrepen: restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons.
Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevende vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.
Additionele horeca
Additionele horeca is horeca die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een museumcafé of een theaterfoyer. Deze vorm van horeca wordt juridisch planologisch niet als afzonderlijke horecafunctie gezien, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie. Voor ondersteunende horeca in winkels en consumentverzorgende dienstverlening geldt in de binnenstad van Amsterdam het Mengformulebeleid (zie ook paragraaf 6.6.3)
Bestemmingen: bestaande horeca
Vanwege de overlast die horeca in hogere bouwlagen kan veroorzaken voor de bewoners die direct naast of boven de vestiging wonen, is horeca alleen in de eerste bouwlaag toegestaan, tenzij een horecabedrijf zich al op hogere bouwlagen bevindt.
Horeca op de begane grond en in de kelder/het souterrain is toegestaan binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1.1' tot en met 'Gemengd - 1.4' en de bestemmingen 'Gemengd - 2.1' tot en met 'Gemengd - 2.4' (voor wat betreft de genoemde horecacategorie).
Panden waar de hotelfunctie op alle bouwlagen is toegestaan hebben de bestemming 'Gemengd- 1.5' of 'Gemengd-2.5' (indien hotel groter dan 1.000 m²). Zelfstandige horeca binnen deze hotels heeft de aanduiding 'sgd-H4)' (=specifieke vorm van gemengd, horeca van de betreffende categorie toegestaan) met daarbij de toevoeging op welke bouwlaag de horeca is toegestaan. Bestaande horecavestigingen hebben deze bestemmingen of aanduidingen.
In sommige winkelstraten hebben panden de bestemming 'Centrum' gekregen. Indien in een pand met de bestemming 'Centrum' horeca aanwezig is, wordt met een aanduiding aangegeven welke horecacategorie is toegestaan met daarbij de toevoeging op welke bouwlaag de horeca is toegestaan.
Mogelijkheid van 'zelfstandige horeca 4 in grote hotels'.
Op dit moment mogen hotels horecavoorzieningen zoals een ontbijt-, eetzaal of bar hebben. Zolang deze voorzieningen enkel en alleen voor de eigen gasten toegankelijk zijn, worden deze gezien als onderdeel van het hotel (= additioneel). Deze horecafaciliteiten hebben geen aparte aanduiding op de verbeelding (bestemmingsplankaart).
Een aantal hotels heeft ook zelfstandige horeca die toegankelijk is voor mensen die geen gast zijn van het hotel. Deze zelfstandige horeca staat met een aanduiding op de verbeelding aangegeven.
Zowel in de Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 als in het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 is opgenomen dat aan grote hotels de mogelijkheid wordt geboden om een zelfstandig restaurant (horeca 4) ook voor niet-hotelgasten te realiseren. Het college van B&W wil bij panden die een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of groter hebben de interne functiemenging bevorderen. Daar komt bij dat een publiekstoegankelijke functie de uitstraling naar de straat toe kan verbeteren.
De zelfstandige horeca 4 kan worden toegestaan op iedere bouwlaag, de maximale maat is 150 m² of (voor hotels die groter zijn dan 1.500 m²) maximaal 10 % van het bruto vloeroppervlak. De installaties ten behoeve van de horeca dienen inpandig te worden aangebracht, tenzij dat om uitsluitend technische redenen niet mogelijk is. Om zelfstandige horeca 4 in reeds bestaande hotels te kunnen toestaan, dient een procedure afwijking bij omgevingsvergunning te worden gevolgd.
Daarnaast verzoekt het bevoegd gezag initiatiefnemers uitdrukkelijk om een rookruimte te realiseren ter voorkoming van overlast in de buurt.
Horecaterras
Bij een pand met een horecabestemming is een terras in de openbare ruimte toegestaan, mits wordt voldaan aan de regels uit het Terrassenbeleid 2011.
Verhuur van een ruimte met de bestemming of aanduiding horeca 3 of 4
Het verhuren van een ruimte in een café of restaurant voor bijvoorbeeld een afscheidsborrel, verjaardag, jubileum, trouwreceptie, -diner of -feest wordt binnen de gebruikelijke voorwaarden van exploitatie toegestaan. Het reserveren van alle tafels in een restaurant maakt het restaurant, voor een avond, min of meer besloten. Een exploitant kan zelf beoordelen of het de goede naam van de zaak schaadt als dat te vaak voorkomt. Deze vorm van zalenverhuur wijkt niet wezenlijk af van de normale exploitatie als café of restaurant en heeft daarmee ook dezelfde kans op overlast.
Ruimtes met bestemming 'Gemengd 1.4' of 'Gemengd 2.4 (=restaurant) mogen niet structureel worden verhuurd ten behoeve van feesten voor grotere groepen, al dan niet besloten of tegen entreegeld. Bij deze vorm van horeca is in de regel sprake van (live) muziek, waarbij tot een laat tijdstip wordt gedanst. De kans op overlast van komend en vertrekkend publiek is dan het grootst. De sociale binding tussen de bezoekers is bij niet besloten feesten kleiner. Een dergelijke vorm van zalenverhuur lijkt op een discotheek (=horeca 2) en is niet toegestaan binnen ruimtes met de bestemming of aanduiding horeca 4.
De binnenstad telt circa 254 hotels waar ongeveer 3.700 mensen werken. Over het plangebied Nieuwmarkt verspreid, zijn 10 grotere en kleinere hotels gevestigd.
In 2007 is in het voormalige Scheepvaarthuis, Grand Hotel Amrâth Amsterdam geopend. Dit 5-sterren hotel beschikt over 165 kamers. De overige hotels in het plangebied zijn hotels in het 3-4 sterren segment.
Scheepvaarthuis, Grand Hotel Amrâth Amsterdam
Hotelbeleid
Het Hotelbeleid 2012-2015 van stadsdeel Centrum geeft de kaders waarbinnen nieuwe hotelinitiatieven moeten passen. Daarnaast voert de centrale stad beleid waarin gestreefd wordt naar spreiding van nieuwe hotels over andere delen van de stad dan de binnenstad. Ondanks dit beleid is de interesse van pandeigenaren en investeerders onveranderd sterk gericht op het centrum van de stad. De beperkte mogelijkheden die het vigerende hotelbeleid (2012-2015) biedt om reguliere hotels te vestigen in stadsdeel Centrum, leidt tot een aanhoudende stroom van intiatieven. De interesse om panden om te zetten naar een hotel, draagt ertoe bij dat de functiemenging in veel gebieden onevenwichtiger dreigt te worden dan gewenst.
Het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum heeft daarom op 19 november 2013, de notitie 'Grenzen aan het hotelbeleid, Aanvullingen op het Hotelbeleid 2012-2015' vastgesteld, waarmee het uitvoeringsbeleid van het hotelbeleid is aangescherpt.
Om de functiemenging niet onder druk te zetten, zal aan geen enkel nieuw hotelinitiatief medewerking worden verleend. Al bestaande hotelinitiatieven die bij het stadsdeel zijn ingediend, worden nog wel bekeken. Wanneer een van de lopende initiatieven door de huidige initiatiefnemer wordt teruggetrokken, zal geen medewerking worden verleend aan een andere, nieuwe, initiatiefnemer voor een hotel op die betreffende locatie.
De aanscherping bestaat uit een drietal facetten:
Hotelinitiatieven in het bestemmingsplangebied Nieuwmarkt
Uitbreiding Grand Hotel Amrâth Amsterdam
Op 17 oktober 2013 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van een hotel met daaronder een parkeergarage aan de Binnenkant 12A.
De omgevingsvergunning is op 14 mei 2014 verleend. De aanvraag betreft een uitbreiding van Grand Hotel Amrâth Amsterdam dat sinds 2007 is gevestigd in het Scheepvaarthuis aan de Prins Hendrikkade. De aanscherping van het uitvoeringsbeleid brengt hierin geen verandering. De in procedure genomen aanvraag zal normaal worden afgewikkeld.
Criteria Uniek Hotelconcept
In het hotelbeleid 2012-2015 is de mogelijkheid geboden om hotelinitiatieven voor tophotels en unieke concepten mogelijk te maken op plekken waar dit voor reguliere hotelinitiatieven niet mogelijk is. Ontwikkeling van een tophotel is nog slechts mogelijk in het voormalige Paleis van Justitie.
Het Hotelbeleid 2012-2015 geeft de volgende omschrijving van een uniek hotelconcept: ....concepten die niet enkel overnachtingen en/of een goed restaurant bieden maar die met hun concept tegelijk inspringen op een andere behoefte, probleem of kans voor Amsterdam en die intrinsiek verbonden zijn aan het binnenstedelijke milieu. De initiatiefnemers van deze unieke hotelconcepten dienen aan te tonen dat zij met hun concept een exceptionele bijdrage leveren aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam als toeristische bestemming. Daarnaast dient te worden aangetoond op welke unieke wijze dit initiatief bijdraagt aan het maatschappelijke, culturele of economische klimaat van Amsterdam.
Om te staven dat een hotelinitiatief daadwerkelijk uniek is zal worden verlangd dat:
Sinds 2006 neemt het aantal hotels en de werkgelegenheid in hotels toe. Algemene trend is schaalvergroting, ketenvorming en professionalisering (Onderzoek Grontmij 2008 in opdracht van Stadsregio Amsterdam, Gids tot verblijf "Wakker worden in de Metropool").
Het aantal grotere hotels neemt toe en meer dan de helft van alle hotels in Nederland heeft tegenwoordig een of andere vorm van ketenbinding. De behoefte aan kwaliteit in faciliteiten (culinair en wellness, maar ook internet) en dienstverlening stijgt. Ook in de lagere segmenten is sprake van professionalisering en ketenvorming gekoppeld aan vernieuwing en design. Andere trend is een diversificatie in hotelformules door toetreding van nieuwe ketens, vergaande individualisering van de gast en de vermenging van hotels met andere functies. Voorbeelden van dit laatste zijn zorghotels (niet gekoppeld aan een zorginstelling), extended stay (appartementen), congreshotels en lifestyle- en designhotels.
In en buiten Europa hebben steeds meer hotels een "green key", het milieubewuste keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche. Doel is het sparen van het milieu door minder gas, water en elektra te gebruiken en minder afval te produceren. Hiervoor moet (verplicht) een aantal milieumaatregels worden genomen. Dit alles zonder dat dit ten koste gaat van het comfort en de kwaliteit. Opleiding van personeel is hierbij belangrijk. Voor het behalen van een green key moet naast de verplichte maatregelen ook een aantal keuzemaatregelen worden doorgevoerd. Deze bepalen het niveau van de green key: brons, zilver of goud.
De vestiging van nieuwe hotels alsook de uitbreiding van bestaande hotels is niet meer mogelijk op grond van de 'Notitie Grenzen aan het hotelbeleid, Aanvullingen op het Hotelbeleid 2012-2015', vastgesteld door het dagelijks bestuur op 19 november 2013.
Zelfstandige horeca in grote hotels
Hotels met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer, komen in aanmerking voor zelfstandige horeca 4 (een restaurant dat ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is). Het restaurant is toegestaan op alle bouwlagen. Het maximum bedrijfsvloeroppervlak mag 150 m² bedragen of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak bij panden groter dan 1500m². De installaties ten behoeve van de horeca dienen inpandig te worden aangebracht tenzij dat om uitsluitend technische redenen niet mogelijk is. Om zelfstandige horeca in reeds bestaande hotels te kunnen toestaan, dient een procedure 'afwijking bij omgevingsvergunning' te worden gevolgd.
Voor nieuwe hotels kan de zelfstandige horeca integraal met het hotelplan meegenomen worden in de procedure 'afwijking bij omgevingsvergunning' voor het hotel. In de beleidsregels zijn de voorwaarden geformuleerd waaronder het college van B&W van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik kan maken. Deze voorwaarden hebben betrekking op ruimtelijke afwegingen omtrent de druk op het woon- en leefklimaat en de verkeersaantrekkende werking die het initiatief genereert. Daarnaast verzoekt het college van B&W initiatiefnemers uitrdrukkelijk om een rookruimte te realiseren ter voorkoming van overlast in de buurt.
Procedure
De ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande hotels en vestiging van een zelfstandige horeca 4 gelegenheid is -vrijwel altijd- in strijd met dit bestemmingsplan, en alleen mogelijk als aan de geldende beleidsregels wordt voldaan. Een hotel en een horeca 4 gelegenheid die aan de beleidsregels uit het hotelbeleid voldoen, komen in aanmerking voor een omgevingsvergunning, die tevens de toestemming inhoudt om af te mogen wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik als hotel en horeca 4. De toestemming om af te wijken, geldt wettelijk gezien eenmalig en is uitsluitend gekoppeld aan het desbetreffende bouwplan. Wanneer de omgevingsvergunning onherroepelijk is en het bouwplan is uitgevoerd kan het bevoegd gezag met gebruikmaking van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan aanpassen. Daarmee worden het hotel en/of de horeca 4 opgenomen op de verbeelding.
Onderscheid zelfstandige en additionele horeca.
Bij horeca in hotels wordt in de regelgeving van het stadsdeel een onderscheid gemaakt tussen additionele (aanvullende) horeca en zelfstandige horeca.
Onder additionele horeca bij hotels wordt verstaan een bar die, en/of een restaurant dat, uitsluitend toegankelijk is voor hotelgasten. Deze vorm van horeca is bij alle hotels toegestaan. Indien er drank wordt geschonken is een Drank & Horecavergunning verplicht. Een exploitaitievergunning is niet verplicht en het pand behoeft evenmin een horeca-aanduiding in het bestemmingsplan te hebben. Voor deze vorm van horeca mag van buitenaf geen reclame worden gemaakt en wordt geen terras toegestaan.
Onder een zelfstandige horeca 4 (restaurant of alcoholvrije horeca) wordt een horeca verstaan die ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is.
Een zelfstandige horecagelegenheid dient een aanduiding op de verbeelding te hebben. Naast een Drank & Horecavergunning is een exploitatievergunning vereist. Voor een zelfstandige horeca mag vanaf de straat reclame zichtbaar zijn en kan een terrasvergunning worden aangevraagd voor de openbare ruimte. Deze aanvraag zal worden getoetst aan het Terrassenbeleid van het stadsdeel. Het gebruik van de binnenterreinen als terras wordt gezien als bedrijfsmatig gebruik dat verboden is gesteld.
Bed & Breakfast
Bed & Breakfastaccommodaties worden niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het gaat hier om het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelfstandige woning, die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Maximaal 40% van het brutovloeroppervlak mag worden gebruikt voor B&B. Als aan deze (en aan andere) aan B&B verbonden voorwaarden wordt voldaan, is sprake van bewoning. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is sprake van een hotel.
Op 28 januari 2010 heeft de stadsdeelraad de beleidsnota 'Horeca in culturele instellingen en musea' vastgesteld. Aanleiding voor het vaststellen van deze nota is dat bij sommige culturele instellingen en musea de grens tussen additionele horeca (horeca die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie) en zelfstandige horeca, onder druk staat of is overschreden. Het gaat dan om culturele functies die duidelijk ook een horeca onderdeel hebben, maar ook om culturele instellingen die beschikken over een bijzonder pand of ruimte die verhuurd kan worden voor bijeenkomsten en feesten. Veel culturele instellingen en musea zijn gevestigd in grote monumentale panden, die hoge onderhoudskosten met zich meebrengen.
Voor deze instellingen is 'horeca 6' in het bestemmingsplan opgenomen. Horeca 6 is een zelfstandige vorm van horeca, gekoppeld aan een culturele functie. Als de culturele functie uit het pand vertrekt en niet door een zelfde functie wordt vervangen, verdwijnt de horecabestemming van het pand. Op die manier kunnen de betreffende panden niet worden omgezet in reguliere horecabestemmingen.
In het plangebied Nieuwmarkt kan de Zuiderkerk een aanvraag indienen om in aanmerking te komen voor horeca 6.
Horeca 6 is een nieuwe horecacategorie in het plangebied.
Culturele horeca, aangeduid als 'horeca 6', is niet (zoals wel het geval voor horeca 1 t/m 5) als een 'zelfstandige bestemming ' in dit bestemmingsplan opgenomen.
De culturele instellingen, waarvan op basis van hun programmering bekend is of verondersteld kan worden dat zij in aanmerking komen voor 'horeca 6', kunnen gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid. Deze instellingen hebben op de verbeelding de algemene gebiedsaanduiding 'wetgevingzone-ontheffingsgebied' gekregen. Om in aanmerking te komen voor de afwijking van het bestemmingsplan, moeten de instellingen een omgevingsgvergunning aanvragen.
Het college van B&W kan de afwijking voor het gebruik van een gebouw of een gedeelte ervan voor 'horeca 6' doeleinden verlenen, indien:
Aan de afwijking kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, bijvoorbeeld over de wijze van exploitatie en het treffen van maatregelen om overlast te verminderen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur)tuinen is niet toegestaan. Locaties met een afwijking voor 'horeca 6' moeten jaarlijks hun programmering kunnen overleggen aan het stadsdeel.
In het plangebied zijn in 2013 ongeveer 200 bedrijven gevestigd waar ruim 300 mensen werken. Een lichte stijging in vergelijking met 10 jaar geleden toen in het plangebied circa 185 bedrijven gevestigd waren. Bijna een derde van het aantal bedrijven bestond destijds uit kleine ateliers van beeldende kunstenaars.
Van de ongeveer twintig bedrijfspanden met een (milieuhinder)categorie III of IV (zie ook paragraaf 8.3) die in 2004 geregistreerd stonden, zijn de meeste in de loop der jaren verdwenen. Het gaat voornamelijk om timmerwerkplaatsen, drukkerijen en 'fotozetting' bedrijven. In deze bedrijfspanden is de functie veranderd naar wonen of andere kleinschalige bedrijvigheid.
De bedrijvensector in het plangebied bestaat voor het overgrote deel uit de vestigingen die zich richten op: industrie/bouw, onderhoud/reparatie, handel, vervoer/opslag, telecommunicatie en media/filmproductie.
Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad. Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhinder categorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een muziekinstrumentenmakerij met een vloeroppervlak tot 150 m² valt in categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300 m² dan valt het in categorie 2. Heeft de muziekinstrumentenmakerij een vloeroppervlak groter dan 300 m² dan valt het in milieucategorie 3. Categorie 3 tot en met 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
Bedrijven zijn overal en op alle bouwlagen toegestaan met uitzondering van de begane grond van panden met de bestemming 'Centrum - 2'. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels).
Door middel van een afwijking bij omgevingsvergunning wordt de mogelijkheid geboden aan bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie zich in het gebied te vestigen. Ook is een dergelijke afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van deze afwijking is, dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.
In 2013 is de nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld door de deelraad Centrum. Hierin is het beleid rondom het verkeer voor stadsdeel Centrum tot het jaar 2025 vastgelegd. De unieke kwaliteit van de Amsterdamse binnenstad is dat alles te voet bereikbaar is. Deze aantrekkelijke eigenschap wil het stadsdeel behouden en versterken. Daarom ligt de prioriteit bij de voetganger – meer dan bij andere vormen van verkeer of vervoer. Door meer ruimte te winnen voor de fiets en het OV, wordt de bereikbaarheid van de binnenstad voor bezoekers en inwoners verbeterd. Zo verenigt het stadsdeel de ambities bereikbaar en aantrekkelijk. De binnenstad blijft bereikbaar voor alle verkeer.
In het Eindbeeld 2025 wordt de wens om de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer (OV) optimaal te faciliteren verenigd met een efficiëntere en hoogwaardiger inrichting van straten en pleinen. Door een wijziging in de routering van het autoverkeer wordt de druk op de ruimte in de binnenstad verminderd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verschillende drukke verkeersknopen in het centrum overzichtelijk, begrijpelijk en mooi in te richten. Tevens wordt het eenvoudiger om drukke straten te herprofileren, met voldoende ruimte voor bestemmingsverkeer van bewoners, bedrijven en bevoorradings- en bouwverkeer.
In straten met een smal profiel wordt onderzocht of auto en fiets veilig kunnen worden gemengd. In dit kader is het belangrijk dat de intensiteit van het gemotoriseerde verkeer wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Op deze manier wordt de fietscapaciteit van deze wegen aanzienlijk vergroot en komt er meer ruimte voor voetgangers. Deze visie draagt ook bij aan verbetering van de luchtkwaliteit en verminderen van het aantal verkeersongevallen.
Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is tevens vastgelegd in de Nota Parkeernormen Centrum 2013, vastgesteld op 29 oktober 2013. In de nota is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor een A-locaties (zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer), bedrijven en woningen.
In maart 2013 heeft het dagelijks bestuur de Fietsparkeervisie 2013-2016 vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat een netwerk van ondergrondse en inpandige fietsenstallingen kan bijdragen aan het oplossen van het tekort aan parkeervoorzieningen in de openbare ruimte. Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen.
Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen tot 85%. In 2008 is het aantal fietsen voor het eerst groter dan het aantal auto's. In 2011 is sprake van een verdubbeling van het aantal fietsers ten opzichte van 1991.
De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners, zoals de dichtbevolkte Jordaan. In totaal zijn er bijna 8000 plekken in fietsenstallingen in de binnenstad. Bij het Centraal Station zijn nog circa 2.700 plekken buiten de stallingen. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.
Uitgangspunten inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan, met uitzondering van de panden in winkelstraten die bestemd zijn als 'Centrum- 2'. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.
Uitgangspunten ondergrondse fietsenstallingen
Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen', 'Water' of 'Tuin' kan alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Voor het realiseren van dergelijke ondergrondse fietsenstallingen geldt als voorwaarde dat het woon- een leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast.
Voor het realiseren van fietsenstallingen onder de bestemming 'Tuin' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de stalling ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze wijze wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.
Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet worden gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt ter toetsing voorgelegd aan Waternet.
Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Uitgangspunten parkeervoorzieningen
In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Nieuwe garages kunnen alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Het college van B&W is bevoegd de (subcategorieen van de) bestemmingen 'Gemengd 1 en 2' en 'Maatschappelijk' te wijzigen, om in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren. In de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de toegang naar de parkeergarage worden gerealiseerd.
In de regels van het bestemmingsplan zijn stedenbouwkundige- en verkeerstechnische criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Bij nieuwe inpandige parkeervoorzieningen moet altijd worden getoetst of het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Zo dient bijvoorbeeld te worden voorkomen dat het straatbeeld een gesloten karakter krijgt. Nieuwe inpandige parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan langs grachten en waterwegen. Binnen het beschermd stadsgezicht is het niet gewenst dat langs grachten en waterwegen het straatbeeld (verder) wordt aangetast.
Voor het realiseren van een parkeervoorziening onder de bestemming 'Tuin-1, -2 en -3' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de parkeervoorziening ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze manier wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd. Ook wordt getoetst of de garage voldoet aan het algemene parkeerbeleid, zoals vastgelegd in de Nota Bereikbare Binnenstad en in de Nota Parkeernormen Centrum 2013. In de Nota Parkeernormen Centrum 2013 is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor A-locaties (zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer, bedrijven en woningen. Voor bedrijven is de norm één parkeerplaats per 250 m2, voor woningen is de norm 0,5 parkeerplaats per woning.
Voorafgaand aan de Nota Parkeernormen Centrum 2013 was de Garageverordening 2005 van kracht. Met het intrekken van de Garageverordening 2005 is een instrument van het parkeerbeleid komen te vervallen. De verordening regelde door wie en onder welke voorwaarden een garage in het stadsdeel gebruikt mocht worden. Op grond van de verordening kon een vergunning worden afgegeven voor het in gebruik nemen van een garage. Tot het intrekken van de garageverordening was het gebruik van garages vergunningplichtig, met uitzondering van garages van maximaal twee plaatsen en een oppervlakte kleiner dan 40 m2. In de verordening waren parkeernormen opgenomen op grond waarvan de vergunning al dan niet werd afgegeven.
Deze normen zijn nu opgenomen in de Nota Parkeernormen Centrum 2013. In de praktijk komt het erop neer dat deze normen van toepassing zijn bij een nieuwe garage en bij nieuwbouw, verbouw of een functiewijziging. Een aanpassing van een garage of een functiewijziging komt bijna altijd neer op een wijziging van het bestemmingsplan. Bij een functiewijziging die wel past binnen het bestemmingsplan is de norm niet toepasbaar.
In voorgaande bestemmingsplannen is opgenomen dat als een garagevergunning is verleend, deze in het bestemmingsplan was toegestaan. Deze koppeling is door het intrekken van de garageverordening niet meer actueel aangezien geen garagevergunning meer is vereist.
Na intrekking van de garageverordening is de regeling als volgt:
Bestaande garages, die op het moment van ter inzagelegging van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn, mogen blijven. In een bijlage bij deze toelichting is een adressenlijst opgenomen van in het verleden vergunde garages, met daarbij het aantal vergunde parkeerplaatsen. Deze lijst is niet juridisch bindend gemaakt, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is. De lijst is bedoeld als aanknopingspunt van waar de aanwezige garages zich bevinden met daarbij het aantal parkeerplaatsen. Eigenaren/gebruikers van parkeergarages die niet in deze lijst staan, maar die op het moment van ter inzagelegging wel aanwezig zijn, dienen dit aan te kunnen tonen, inclusief het aantal parkeerplaatsen.
Onder overige functies valt een aantal soorten 'gebruik' waarmee een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan ontstaan. Nieuwvestiging of verdere uitbreiding van die functies is niet wenselijk.
Een eerste groep wordt gevormd door prostitutie en seksinrichtingen. Bij seksinrichtingen gaat het om seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels. Een darkroom valt hier niet onder. Een darkroom maakt deel uit van een horecagelegenheid of een sauna en wordt niet gezien als een zelfstandige functie.
De tweede groep bestaat uit: speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops.
Tot slot is er een derde groep functies die naar aanleiding van de ontwikkelingen in postcodegebied 1012 ook onder de categorie 'overig' wordt geschaard. Dit zijn: massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed-, head-, en growshops.
Uit de eerste groep zijn in het plangebied geen functies aanwezig.
Uit de tweede groep is één functie aanwezig; een smartshop.
Uit de derde groep functies zijn in het plangebied zeven souvenirwinkels, vier minisupermarkten, twee seedshops, een headshop en drie massagesalons gevestigd.
De gemeente Amsterdam en stadsdeel Centrum werken aan de transformatie van het postcodegebied 1012. De ambitie is om overlastgevende en overdadig aanwezige functies te verminderen, de criminele infrastructuur te doorbreken en het entreegebied van Amsterdam op te waarderen. De aandacht is daarbij gericht op herstel van de sterk verstoorde functiebalans. Met name het aantal massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels is de afgelopen jaren in het postcodegebied 1012 sterk toegenomen. Bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels zijn daarom (conform al vastgestelde wijzigingsplannen voor het postcodegebied 1012) met een aanduiding vastgelegd op de verbeelding (digitale plankaart). Om verdere uitbreiding te voorkomen zijn in het bestemmingsplan postcodegebied 1012 nieuwe vestigingen van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels niet toegestaan.
Naast massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels zijn in het postcodegebied 1012 en in delen van het plangebied Nieuwmarkt seed-, headshops prominent aanwezig.
Seed-, head-, en growshops
Seedshop
Een seedshop is een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in zaden van planten met een psychoactieve werking. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden.
Headshop
Een headshop is een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen voor het gebruik van drugs, maar waar geen psychoactieve stoffen worden verkocht.
Growshop
Een growshop is een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis.
Hoewel detailhandelvestigingen in zijn algemeenheid bijdragen aan de functiemenging, is een overmaat aan gelijksoortige, eenzijdige functies niet altijd wenselijk. Het woon- en leefklimaat kan hiermee teveel onder druk komen te staan. In het bestemmingsplan 1012 zijn nieuwe seed-, head- en growshops daarom niet toegestaan.
Nu vestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels in het postcodegebied 1012 niet meer mogelijk is, en ook de groei van het aantal seed- head en growshops een halt is toegeroepen, is het niet wenselijk dat deze functies uitwaaieren naar de Nieuwmarktbuurt.
Om het uitwaaieren van deze functies te voorkomen, zijn met de vierde wijziging van het bestemmingsplan Nieuwmarkt 2004 de bestaande massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels, head- en seedshops voorzien van een aanduiding op de verbeelding. De vestigingen zijn daarmee vastgelegd ('bevroren'). Met de vierde wijziging worden naast de bestaande vestigingen geen nieuwe vestigingen meer mogelijk gemaakt.
Net als in het bestemmingsplan postcodegebied 1012 kunnen ook in het bestemmingsplan Nieuwmarkt deze functies onder de uitsterfregeling worden gebracht. Wanneer deze functies onder de uitsterfregeling vallen dan mogen zij niet terugkeren indien zij zijn vervangen door een andere functie.
Smartshops, coffeeshops, minisupermarkten en souvenirwinkels
Smartshops
Een smartshop is een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in produkten die de psychotrope stoffen psilocybine, psilocine of mescaline bevatten.
Smartshops vallen op grond van het voorgaande bestemmingsplan onder de uitsterfregeling.
Coffeeshops
Het coffeeshopbeleid wordt niet geregeld in bestemmingsplannen, maar met een exploitatievergunning, gekoppeld aan een gedoogbeschikking om softdrugs te verkopen. Coffeeshops zijn gevestigd in panden die de bestemming 'Gemengd - 1.3' of Gemengd - 1.4' hebben. Alle coffeeshops hebben een exploitatievergunning voor horeca 4.
Minisupermarkten
Minisupermarkten zijn een kleine uitgave van een supermarkt. Een supermarkt is een relatief grote zelfbedieningswinkel waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Een minisupermarkt onderscheidt zich vooral van een supermarkt door het oppervlak. In de binnenstad van Amsterdam spreken we van een minisupermarkt wanneer de bruto bedrijfvloeroppervlakte niet meer dan 400 m² bedraagt.
Gespecialiseerde levensmiddelenwinkels vallen overigens niet onder het begrip minisupermarkt. Ook gespecialiseerde (mini)supermarkten als Chinese supermarkten, natuur- of ecologische supermarkten, Indische toko's, e.d. worden niet tot een minisupermarkt gerekend. Minisupermarkten verkopen naast levensmiddelen soms ook souvenirs en ansichtkaarten.
Souvenirwinkel
Een souvenirwinkel is een detailhandelsvestiging waarin meer dan 25% van het brutovloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van (massa-)producten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen.
Gespecialiseerde winkels die weliswaar producten verkopen die in het teken staan van nationale-, streek- of stadsymbolen worden niet gezien als souvenirwinkels. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan kaaswinkels, winkels gespecialiseerd in Delftsblauw aardewerk of een bloemenzaak/tuinierswinkel die tulpen(bollen) en klompen verkoopt.
Toelichting op Souvenirwinkel
Het is niet doenlijk en evenmin weinig zinvol om een uitputtende opsomming te geven van alle souvenirs die er op de markt zijn. De branche is creatief, er komen telkens nieuwe producten bij. Om toch een idee te geven; bij souvenirs moet niet alleen worden gedacht aan poppen in Volendamse- of ander klederdrachten, houten molentjes, sleutelhangers met kazen, molentjes, tulpen e.d., maar ook aan textiel (sweaters, sjaals, mutsen, schoeisel), aardewerk (bekers, mokken, borden, Delftsblauwe figuurtjes), lepeltjes, e.d., voorzien van een opdruk met nationale-, streek- of Amsterdamse symbolen. Over het algemeen gaat het daarbij om massaproducten.
Ook in winkels anders dan souvenirswinkles worden soms massaproducten verkocht die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen. Die ruimte is er ook, zij het in beperkte mate. Naast de aard van de producten is daarom ook de omvang bepalend voor het oordeel of de detailhandelsvestiging wordt aangemerkt als souvenirswinkel. Wanneer meer dan 25% van het bruto bedrijfsvloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van souvenirs dan wordt de zaak beoordeeld als souvenirswinkel.
Met het oog op het behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is nieuwvestiging of uitbreiding van functies die ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kunnen geven, niet toegestaan. Voor het plangebied Nieuwmarkt betekent dit dat smartshops overeenkomstig de vigerende regeling een aanduiding op de verbeelding hebben en eveneens overeenkomstig het bestemmingsplan Nieuwmarkt 2004 onder een uitsterfregeling vallen. Zij kunnen niet meer terugkeren op de locatie als zij zijn vervangen door een andere functie.
Bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels hebben overeenkomstig bestaande seed-, head- en growshops een aanduiding op de verbeelding gekregen. De vestigingen zijn daarmee bevroren. Nieuwe massagesalons, souvenirwinkels, minisupermarkten, seed-, head- en growshops zijn niet toegestaan.
Net als in het bestemmingsplan Postcodegebied 1012 is in het bestemmingsplan Nieuwmarkt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed- head en growshops die zijn aangeduid op de verbeelding, onder de uitsterfregeling kunnen worden gebracht. Deze wijzigingsbevoegdheid geeft het college van B&W de mogelijkheid de hierboven genoemde functies te beëindigen zodra het gebruik voor de betreffende functie is beëindigd en een andere toegelaten functie binnen de bestemming is gerealiseerd.
Seksinrichtingen
Nieuwe seksinrichtingen, waaronder ook sekswinkels vallen, zijn niet toegestaan. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden.
Geen mengformules
Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse. Het horecadeel van een winkel is zichtbaar ondergeschikt aan de hoofdfunctie.
Mengformules zijn niet toegestaan in smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, seed- en headshops. Het beleid is immers dat deze functies worden teruggedrongen dan wel vastgelegd.
Keerklepregeling
In het bestemmingsplan is de 'wijzigingsbevoegdheid toegelaten functies' opgenomen, de zogenaamde 'keerklepregeling' in de vorm van een wijzigingsbevoegdheid voor het college van B&W. Als de functiebalans onder druk komt te staan door nieuwe ongewenste, overlastgevende of de functiebalans verstorende functies, kan het college van B&W de uitbreiding een halt toeroepen.
In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.
Een van de uitgangspunten van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangspunt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in gemengde bestemmingen. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.
Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken, wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.
Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen, een bezwaarschrift indienen.
Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat op de procedure van een wijzigingsplan, afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.
Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
De archeologische verwachtingswaarden zijn met bovengenoemde dubbelbestemming Waarde - archeologie in het bestemmingsplan verankerd.
Het bestemmingsplan beoogt voorts de bescherming van de cultuurhistorische en architectonische waarden. De bescherming van deze waarden is geregeld in de dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie, waar de gronden, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens zijn bestemd voor het behoud, herstel en versterking van deze waarden. De bestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen, zodat daarmee duidelijk is dat het belang van de bescherming van het stadsgezicht voorop staat.
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.
Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag', hetgeen betekent dat een horeca 3- gelegenheid uitsluitend is toegestaan in de eerste bouwlaag, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.
Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.
Het bestemmingsplan kent tevens een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone-ontheffingsgebied' (voor horeca 6). Horeca 6 staat voor 'de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca)'. Waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding voorkomt, kan door middel van een omgevingsvergunning in beginsel worden afgeweken van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van horeca 6. In dit bestemmingsplangebied is de Zuiderkerk voorzien van deze gebiedsaanduiding.
Tenslotte kent het bestemmingsplan een algemene gebiedsaanduiding 'overige zone - ondergronds railtracé'. Deze gebiedsaanduiding legt de locatie vast van het metrostation Nieuwmarkt en het railtracé van de Oostlijn in dit bestemmingsplan met alle daarbij behorende voorzieningen. Deze algemene gebiedsaanduiding is geregeld in artikel 23. Tevens zijn hier de bouwregels opgenomen die gelden voor het bouwen ten behoeve van het ondergronds railtracé en - metrostation.
De straten die als winkelstraten zijn aangemerkt hebben de bestemming 'Centrum - 2' gekregen. In dit plangebied zijn dit de Staalstraat, de Nieuwe Hoogstraat en de Sint Antoniesbreestraat.
In panden met de bestemming 'Centrum -2' zijn in de eerste bouwlaag alleen publieksfuncties toegestaan. Hieronder vallen winkels, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met een publieksaantrekkende baliefunctie. In de tweede en hogere bouwlagen zijn kantoren, bedrijven, voorzieningen en wonen toegestaan.
Kantoren (zonder publieksaantrekkende baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderopvang, inpandig parkeren en woningen zijn in de eerste bouwlaag niet toegestaan.
De meeste bebouwing heeft een gemengde bestemming met een toevoeging die met een
'- 1' begint. Daarvan zijn 4 varianten. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: wonen, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. De bestemming 'Gemengd - 1' is de standaard. In de bestemming 'Gemengd - 1.1' is naast de standaard toegelaten functies, horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan, in 'Gemengd - 1.3' is naast de standaard toegelaten functies, horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan en in de bestemming 'Gemengd 1.4' is naast de standaard toegelaten functies, horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan. De bestemming 'Gemengd -1.5' betekent dat horeca 5 (hotel) binnen deze bestemming is toegestaan. Dit is niet beperkt is tot de eerste bouwlaag en souterrain/kelder, maar is in alle bouwlagen toegestaan.
Daarnaast zijn er twee varianten van de gemengde bestemming, die met een '- 2' beginnen. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (uitsluitend in de eerste bouwlaag), kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Wonen is binnen deze varianten uitgesloten. De bestemming 'Gemengd', met een toevoeging die begint met een '- 2' is gegeven aan panden of combinaties van panden met een niet-woonfunctie, waarvan het bruto vloeroppervlak 1000 m2 of meer bedraagt. In deze panden bevinden zich geen zelfstandige woningen.
De bestemming 'Gemengd - 2' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 2.5' is naast de standaard toegelaten functies horeca 5 (hotel) toegestaan. Deze functie is in alle bouwlagen toegestaan.
Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: beplanting, plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden.
De in het plangebied aanwezige onderwijspanden hebben de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De ratio van deze bestemmingsregeling is het behoud van panden in gebruik voor onderwijs. Naast onderwijs is kinderopvang toegelaten binnen de bestemming. Alle overige functies zijn niet toegestaan. Voor panden met de maatschappelijke bestemming gelden in grote lijnen dezelfde bebouwingsregels als voor de gemengde bestemmingen.
De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' of 'Tuin - 3' bestemd. De onbebouwde delen van tuinen en erven die op binnenterreinen zijn gelegen hebben de bestemming 'Tuin - 1' gekregen. De bestemming 'Tuin - 1' bevat een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor de bouw van schuurtjes. De schuurtjes zijn aan maximale maten gebonden.
Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter toegestaan. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een erfafscheiding tot 2 meter hoog. De aanwezige erfafscheidingen met een grotere bouwhoogte mogen worden gehandhaafd.
De bestaande bebouwing op binnenterreinen heeft de bestemming 'Tuin - 3' gekregen. Deze bebouwing mag gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot. Hierbij dient het bestaande volume in acht te worden genomen. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Ingeval de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
Net als de andere bestemmingen kent ook de tuinbestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen. De bovenkant van het dak dient minimaal één meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken. De bestemming kent verder bijzondere gebruiksbepalingen en een stelsel van nadere eisen.
Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De regels bevatten ook voor deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en het stallen van fietsen, en een stelsel van nadere eisen.
Voor in de gehele binnenstad is een ontwerpbestemmingsplan 'Water' opgesteld dat door de stadsdeelraad op 26 juni 2012 is vastgesteld. Met ingang van 20 november 2013 is dit bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In verband hiermee is het water buiten het bestemmingsplan Nieuwmarkt gelaten.
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.
Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
De dubbelbestemming is primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.
Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van gebouwen is opgenomen in paragraaf 5.3. Alle gronden in het plangebied hebben deze dubbelbestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.
Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).
In het plangebied zijn waterkeringen aanwezig. Zij hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat/Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze dubbelbestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2, die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat/Waterkering'. Op en in de tot ' Waterstaat/Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.
Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Bijvoorbeeld aanduidingen die aangeven waar welk type horeca is toegestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering.
Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 2, 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.
De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 5 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belangrijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samenvoegen van panden is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.
Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het bevoegd gezag tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.
De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels in een algemene bouwregel geregeld dat bepaalde geringe overschrijdingen van bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels zijn toegestaan.
Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen.
Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.
In de algemene regels is ook de algemene gebiedsaanduiding ondergronds railtracé opgenomen met de daarbij behorende bouwregels.
Voorts is hier een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod. Deze zijn derhalve dan ook niet meer in het bestemmingsplan opgenomen.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitenregeling en een regeling op grond waarvan het bevoegd gezag eenmalig kan afwijken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
In de Wet geluidhinder zijn normen voor toelaatbare geluidniveaus opgenomen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in buitennormen (geluidbelasting op de gevel) en binnennormen (binnenwaarde). De geluidhindernormen gelden voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen (zoals een kinderdagverblijf) gelegen binnen de geluidzone van een (spoor)weg of gezoneerd industrieterrein. Onder een geluidzone wordt een aandachtsgebied verstaan aan weerszijden van een (spoor)weg en rondom een industrieterrein waar de geluidhindernormen van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Omdat voor trams wettelijk geen snelheidsbeperking geldt, hebben ook deze autovrije wegen een geluidzone. Wegen met een snelheidsbeperking van 30 km/uur kennen daarentegen volgens de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen in een zone mogelijk maakt, is toetsing aan geluidnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.
8.1.1 Wegverkeer
In en om het bestemmingsplangebied Nieuwmarkt liggen verschillende wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben. Het gaat om de wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 50 km/uur. Dit zijn:
- de IJtunnel, de Valkenburgerstraat, het Meester Visserplein, het Waterlooplein en de Amstel. Deze wegdelen worden akoestisch gezien als één weg aangemerkt;
- de Jodenbreestraat;
- het Jonas Daniël Meijerplein;
- de Oosterdokskade, Oosterdokseiland brug;
- de Prins Hendrikkade.
De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidwaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 respectievelijk 63 dB. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het college van burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen.
In het bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen geïsoleerd moeten worden tot een binnenwaarde van 33 dB.
Voor de bebouwing in het plangebied Nieuwmarkt zijn in het bestemmingsplan bestemmingen opgenomen die het mogelijk maken om nieuwe geluidgevoelige functies, waaronder woningen, te realiseren. Ten behoeve van mogelijke nieuwe geluidgevoelige functies is akoestisch onderzoek verricht (Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder, Bestemmingsplan Nieuwmarkt, DPA/Cauberg-Huygen, 12 augustus 2014).
De resultaten uit het onderzoek tonen het volgende aan:
- Op de Jodenbreestraat en het Jonas Daniël Meijerplein wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB nergens overschreden. Op de Jodenbreestraat bedraagt de hoogst berekende geluidbelasting 43 dB, op het Jonas Daniël Meijerplein 39 dB.
- Op de wegdelen: IJtunnel, Valkenburgerstraat, Meester Visserplein, Waterlooplein en de Amstel vinden overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde maar niet van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde. Dit geldt ook voor de Oosterdokskade en de Oosterdokseilandbrug. Ook daar wordt de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde van 63 dB niet overschreden. Om in deze straten nieuwe woningen/geluidgevoelige functies te realiseren, moeten burgemeester en wethouders hogere grenswaarden vaststellen.
- Op de Prins Hendrikkade wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden en op delen ook de maximaal toelaatbare ontheffingwaarde van 63 dB. Om in panden op de locaties waar de maximaal toelaatbare ontheffingwaarde wordt overschreden, woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen te kunnen realiseren, is het maken van een dove gevel (een gevel zonder te openen delen) een voorwaarde. Een dove gevel is alleen mogelijk als woningen ook kunnen beschikken over een zogenoemde 'stille zijde'; een zijde van het gebouw waar de voorkeursgrenswaarde lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
In een gesloten bouwblok waar de meeste panden deel van uitmaken, behoort een stille zijde vrijwel altijd tot de mogelijkheden. De voorwaarden voor een dove gevel zijn opgenomen in de planregels van het bestemmingsplan.
8.1.2 Spoorwegverkeer
Een stukje van het plangebied bevindt zich binnen de geluidzone van het spoortraject Amsterdam Centraal - Amsterdam Muiderpoort. In de normstelling van de Wet geluidhinder ligt voor railverkeer de voorkeursgrenswaarde op 53 dB en de maximale toelaatbare waarde op 68 dB. Als gevolg van het spoorverkeer vinden in het plangebied Nieuwmarkt overschrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarden maar niet van de maximale ontheffingswaarde.
8.1.3 Gecumuleerde geluidbelastingen
Omdat delen van het plangebied binnen de zone van meer dan één geluidbron liggen, is ook onderzoek gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidbronnen. Volgens gemeentelijk geluidbeleid is sprake van onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde. Nergens in het plangebied geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarde (63 dB bij wegverkeerslawaai). Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting zijn daarom geen extra maatregelen nodig.
8.1.4 Conclusie
Om geluidgevoelige functies, zoals woningen mogelijk te maken, is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiertoe zal een ontwerpbesluit hogere waarden worden opgesteld, dat tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan in procedure zal worden gebracht.
Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energie- besparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.
Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. De gemeente voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2014-2018 en de nota De Duurzame Binnenstad (2013)
Met de Amsterdamse woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA). Deze afspraken gelden voor alle nieuw- bouwwoningen, waarbij de Amsterdamse corporaties of onderdelen van de gemeente Amsterdam betrokken zijn, dat wil zeggen alle huur- en koopwoningen die zij afzonderlijk of in een combinatieproject samen met particuliere opdrachtgevers tot stand brengen in heel Amsterdam.
In de BWA zijn onder andere afspraken gemaakt over strengere eisen aan de isolatie- waarden van de buitenschil van woningen, over het gebruik van hout met een duurzaam keurmerk en beperkt gebruik van zink en koper in verband met het uitlogen van deze materialen waardoor het oppervlaktewater ernstig verontreinigd raakt. De afspraken in het kader van de Basiskwaliteit zullen regelmatig aangepast worden, bijvoorbeeld als landelijke regelgeving wordt geactualiseerd.
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmingsplan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.
Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.
Binnen de diverse bestemmingen 'Gemengd' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieu- hindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhinder- categorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).
In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd die in milieuhindercategorie 3 of hoger vallen. Deze zijn als zodanig opgenomen in bijlage 2 bij de regels. Bestaande bedrijven die de maximale milieuhindercategorieën overschrijden hebben dus een maatbestemming gekregen, dat wil zeggen dat alleen deze met naam genoemde bedrijven op de genoemde locaties zijn toegestaan.
Met een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is het toestaan van een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.
In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:
Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.
Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.
Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen
In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.
In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concentratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.
Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.
In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aangenomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amsterdamse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.
Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.
Het bestemmingsplan Nieuwmarkt is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.
De belangrijkste functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn: woningen, kantoren, voorzieningen, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotels, horeca en bedrijven. Deze dynamiek wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid (zoals verwoord in hoofdstuk 7 van de toelichting) en door andere regelgeving.
Zo geldt voor horeca en hotels (functies die tot extra druk op de woon- en leefomgeving kunnen leiden) dat deze functies als zodanig bestemd zijn en niet, in elk geval niet zomaar, uit mogen breiden. Winkels en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet overal toegestaan. Voor winkels en consumentverzorgende dienstverlening geldt dat deze alleen zijn toegestaan op de begane grond en souterrain. Voor voorzieningen geldt een maximum maat van 1.000 m².
In die gevallen dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor uitbreiding van deze functies, dan is dat veelal alleen mogelijk door het verlenen van een afwijking of na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid. Eén van de toetsingscriteria in het bestemmingsplan is dan dat geen overmatige verkeersaantrekkende werking mag ontstaan.
Ook nieuwe parkeervoorzieningen zijn, uitsluitend na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mogelijk. Daar het beleid van het stadsdeel is gericht op een autoluwe binnenstad gaat het stadsdeelbestuur terughoudend om met deze bevoegdheid. Bovendien zal elke nieuwe inpandige parkeerplaats leiden tot het verdwijnen van een parkeerplaats op straat. Per saldo zal het verkeer dus niet toenemen, mede gelet op het ervaringsgegevens dat een parkeerplaats op straat vaker wordt gebruikt.
Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving bij de productie, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is een getal dat aangeeft hoe groot de kans is, dat iemand overlijdt ten gevolge van een calamiteit met een gevaarlijke stof. De plaats (contour) waar deze kans 1 op de miljoen (10-6) bedraagt, is maatgevend voor waar nieuwe bebouwing of functies zijn toegestaan. Het groepsrisico geeft de kans weer op een ramp waarbij meerdere personen omkomen. Daarbij wordt dan getoetst aan de zogenaamde oriënterende waarde van het groepsrisico.
Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van risicobedrijven, wegtransport en hogedrukgasleidingen. Het plangebied ligt wel (voor een klein deel) binnen het invloedsgebied van het spoor en het IJ.
Om voor dit bestemmingsplan het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor en het IJ te beoordelen, is gebruik gemaakt van twee eerder uitgevoerde onderzoeken. Het betreft het onderzoek “Externe veiligheid spoor” van het spoor (bureau AVIV, 8 juni 2011) en het onderzoek “Risicoberekeningen vaarweg het IJ” (Dienst Milieu en Bouw van de gemeente Amsterdam, 1 mei 2013).
De resultaten van de berekeningen in beide voornoemde onderzoeken leiden tot de volgende conclusies met betrekking tot de externe veiligheid van het bestemmingsplan Nieuwmarkt.
Plaatsgebonden risico (PR): zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor als het water leiden niet tot een contour voor de grenswaarde.
Groepsrisico (GR): zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en het water leiden tot een beperkt groepsrisico. Dit groepsrisico ligt echter ver onder de orientatiewaarde uit de richtlijnen.
Gevoegd bij het conserverende karakter van het bestemmingsplan Nieuwmarkt leidt dit tot de constatering dat het plaatsgebonden risisco (PR) en het groepsrisico (GR) geen belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (februari 2014) uitgevoerd voor het plangebied 'Nieuwmarkt'. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.
Een samenvatting van het archeologisch bureauonderzoek is in de hierna volgende paragrafen opgenomen. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage bij deze toelichting op het bestemmingsplan.
Er zijn 66 geregistreerde vindplaatsen in het plangebied bekend. Het overgrote deel daarvan bestaat uit locaties waar geen bodemonderzoek heeft plaatsgevonden. Deze vindplaatsen zijn gebasseerd op losse vondsten of voorwerpen die de afdeling archeologie van de gemeente in de jaren '70 en '80 via particulieren heeft verworven. Verder is er een aantal vindplaatsen, zoals de Nieuwe Jonkerstraat, de Dijkstraat en de Kloveniersburgwal, waar wel archeologisch veldonderzoek heeft plaatsgevonden, en die behalve vondsten ook bodemgegevens hebben opgeleverd over de ontwikkeling en inrichting van dit deel van de stad door de tijd heen. Een belangrijk project in dit opzicht was het archeologisch onderzoek van de bodem onder de caissons die werden afgezonken ten behoeve van de Oostlijn in de jaren '70. Dit leverde bijna 10.000 vondsten op van verschillende locaties binnen het plangebied.
Bij de historisch-topografische inventarisatie van dit gebied is uitgegaan van vijf thema's die zijn gekoppeld aan een archeologische verwachting. De thema's zijn 1) Stedelijke ontwikkeling en bewoning, 2) Bedrijvigheid, 3) Havenactiviteiten, 4) Verdediging en 5) Religie. Deze thema's zijn eveneens aangehouden bij de inventarisatie van archeologische vindplaatsen in de Nieuwmarkt.
Thema 1: Stedelijke ontwikkeling en bewoning
Sint Anthonisdijk
Het bodemprofiel van de Sint Anthonisdijk laat zien dat de dijk gefaseerd is aangelegd. Bovenop het natuurlijk veen, dat zich op een diepte van ca. 4 m ÷ NAP bevond, was een zoden ophoging van klei aangebracht tot ca. 1 m ÷ NAP, afgedekt door een dunne humeuze laag. Vervolgens is de dijk in meerdere fasen opgehoogd met zand, klei en puin, tot ongeveer NAP-hoogte.
De dijk bleek bij een archeologische begeleiding op de Nieuwmarkt in 2013, nabij de voormalige Sint Anthonispoort (de huidige Waag) aan de noordzijde voorzien te zijn van bakstenen muurwerk, geïnterpreteerd als een borstwering.
Ophogingen en aanplempingen
Uit een opgraving aan de Nieuwe Jonkerstraat is gebleken dat de Lastage al in de 15de eeuw op grote schaal is opgehoogd. Tussen 2,72 m ÷ NAP en 0,30 ÷ NAP lag op deze locatie een ophogingspakket van klei- en veenlagen, waarvan door de beperkte diepte van de opgravingsput de totale dikte echter niet kon worden vastgesteld. In deze ophoging waren drie loopniveaus te onderscheiden, bestaande uit dunne schelplagen, bedoeld om de drassige ondergrond te verstevigen en begaanbaar te houden.
Bij archeologisch onderzoek in de Koningstraat en de Dijkstraat in 1975 werden enkele 16de-eeuwse aanplempingen in kaart gebracht. Het natuurlijke veen werd hier afgedekt door een dikke overstromingslaag. Daar bovenop was met puin een loopniveau aangebracht, dat vervolgens weer bleek te zijn overstroomd. In de klei van deze overstromingslaag was een 4 m brede sloot ingegraven die in het eerste kwart van de 16de eeuw deels is gedempt.
Deze aanplemping werd de basis voor de constructie van een kade ter hoogte van de huidige rooilijn van de Dijkstraat. De kade bestond uit gekantrechte houten palen met planken en vlechtwerk van wilgentenen. Aan de achterzijde was deze bewapend met onder andere hergebruikte delen van schepen en twee trekankers. Het terrein binnen de kade was opgehoogd door afwisselende lagen van veen en schelplagen vermengd met afval. De grond buiten de kade bleek rond 1550 te zijn aangeplempt met opeenvolgende dunne lagen van klei met puin en aardewerk.
Bewoning
De opgravingen aan de Nieuwe Jonkerstraat brachten de oudste gedocumenteerde stenen structuren binnen het plangebied aan het licht, daterend in de tweede helft van de 16de eeuw. Het ging hier om een plavuizenvloer op een diepte van 0,25 m ÷ NAP. De precieze aard van de bijbehorende bebouwing kon niet worden achterhaald. Latere bouwontwikkelingen konden worden gevolgd op de percelen Ridderstraat 1 en 3, waar tussen de 16de en 19de eeuw herhaaldelijk muren waren gesloopt en opnieuw opgetrokken.
Verspreid door de Nieuwmarktbuurt zijn zeker 14 beerputten bekend waar veel informatie van de leeftgewoonten van vroegere stedelingen kan worden afgeleid. In de beerput van het stadspaleis 'De Ster' bevond zich onder meer een rijke verzameling 17de-eeuws glas en aardewerk. Het paleis werd vanaf 1660 bewoond door verschillende voorname families.
Thema 2: Bedrijvigheid
Structuren die verband houden met de 15de- en 16de-eeuwse maritieme en andere bedrijfsmatige activiteiten in het plangebied zijn tot op heden niet bekend. Wel vermeldenswaardig is een grote gietijzeren ketel van afkomstig van de Dijkstraat, die is geïnterpreteerd als stookketel voor teer en pek. De ketel dateert uit de eerste helft van de 16de eeuw. Verder is binnen het plangebied een archeologische vindplaats bekend met materiële neerslag van de 17de-eeuwse glasindustrie. Langs de kade van Kloveniersburgwal 111-113 is in 2000 productieafval opgegraven dat is toegeschreven aan de glasfabriek van Jan Hendrikz Soop. Op het terrein van het glashuis zelf, gevestigd op nummer 105-109, is in 2001 archeologisch onderzoek uitgevoerd waarbij in de tuin van het perceel onder meer de funderingsresten van een glasoven zijn aangetroffen en gedocumenteerd.
Thema 3: Havenactiviteiten
Binnen het plangebied zijn tot dusver geen maritiem-archeologische vindplaatsen bekend. Wel geven de losse voorwerpen afkomstig uit de waterbodem nabij het Kamperhoofd en de Oude Waal een duidelijke indicatie van wat er te verwachten valt. Met het afzinken van caissons werden hier honderden voorwerpen geborgen met een duidelijke relatie tot de scheepvaart vanaf de 15de eeuw, waaronder bootshaken, breeuwbeitels, dissels, teerkwasten en zelfs een ivoren zonnewijzer.
Uitgaande van resultaten van archeologisch onderzoek op vindplaatsen van maritieme aard buiten het plangebied, bestaat er een goede kans dat in het plangebied ook restanten van de 14de-16de-eeuwse haven aanwezig zijn.
Thema 4: Verdediging
De graafwerkzaamheden in het kader van de aanleg van de metro Oostlijn in de jaren '70 leverden grote hoeveelheden vondsten op die in verband kunnen worden gebracht met de verdediging van het buiten de stadsmuur gelegen gebied in de 15de en 16de eeuw. Zo werd een groot aantal kruisboogpijlpunten geborgen op verschillende plaatsen in de Lastage en bevat de collectie afkomstig van de caissons nabij het Kamperhoofd veel wapentuig, waaronder zwaarden en lansen, een borstplaat en een stormhoed (helm). Tot op heden is geen archeologisch onderzoek verricht ter plaatse van de verschillende 16de-eeuwse verdedigingswerken die binnen het plangebied zijn aangelegd.
Thema 5: Religie
De oudste uit het plangebied afkomstige objecten met een religieuze functie werden geborgen tijdens de opgravingen in het kader van de aanleg van de Oostlijn. Het gaat hierbij om 14de-, 15de- en 16de-eeuwse pelgrimsinsignes – een categorie voorwerpen waarvan een grote reeks archeologische vondsten van verschillende locaties in de stad bekend zijn. Het is niet duidelijk of de vondsten in de Lastage van afvalstort of uit een gebruikscontext afkomstig zijn, maar de aanwezigheid van deze voorwerpen doet vermoeden dat het laat-middeleeuwse religieuze leven zich niet uitsluitend binnen de stadsmuren afspeelde. De Zuiderkerk was het eerste formele religieuze gebouw in de Nieuwmarktbuurt. Bij de ontgraving van een deel van het Zuiderkerkhof in 1979 zijn enkele bodemvondsten verworven, maar meer archeologische informatie over deze plek is niet beschikbaar.
Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied Nieuwmarkt materiele overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis vanaf de 12de eeuw. Voor vrijwel het gehele gebied geldt een hoge verwachting vanwege de intensieve stedelijke ontwikkeling die het gebied doormaakte vanaf de late 16de eeuw. Deze stedelijke ontwikkeling heeft geresulteerd in een dichte opeenstapeling van stadsafval in ophogingslagen, resten van stenen bebouwing, productieafval en werkplaatsen, waterkelders en beerputten met huishoudelijk afval. Alleen voor het tracé van de Metro Oostlijn geldt een negatieve verwachting, omdat door graafwerkzaamheden archeologische sporen geheel zijn verwijderd.
De historisch-topografische en archeologische inventarisatie leidt voor het plangebied Nieuwmarkt tot een verwachtingskaart met 13 zones, waarvan 12 met archeologische verwachting. Deze archeologische verwachtingszones zijn onderverdeeld naar de thema's Stedelijke ontwikkeling, bewoning en productieactiviteiten, Havenactiviteiten, Verdediging en Religie.
Stedelijke ontwikkeling, bewoning en productieactiviteiten
Havenactiviteiten
Verdediging
Religie
Geen verwachting
De archeologische beleidskaart van het plangebied Nieuwmarkt is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologisch erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop de twee onderstaande zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregel.
Beleidscategorie 2
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m² of minder dan 0,50 m onder maaiveld.
Beleidscategorie 11
Voor deze zone geldt uitzondering van archeologisch vervolgonderzoek bij alle bodemingrepen.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.
Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.
Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2011. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.
Het water en de grachten in het plangebied Nieuwmarkt zijn opgenomen in het bestemmingsplan Water. In dit bestemmingsplan zijn het water en de grachten onder meer bestemd voor waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden. Ook zijn de ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsvaartuigen vastgelegd.
In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor bebouwing. Nieuwbouw wordt vaak gerealiseerd nadat de bestaande bebouwing is gesloopt. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.
Door het plangebied Nieuwmarkt loopt een oude hoogwaterkering, de huidige Sint Antoniesbreestraat, die nu de functie heeft van primaire waterkering. De St. Antoniessluis speelt een rol bij het proces van doorspoelen van de Amsterdamse grachten. De primaire waterkering en de St. Antoniessluis zijn beiden op de verbeelding aangegeven.
Een primaire kering is een kering die het gebied beschermt tegen buitenwater, zoals vastgelegd in de Waterwet. De betreffende waterkering is een categorie “C” kering, dit wil zeggen dat de kering belast wordt op het moment dat voorliggende primaire waterkering faalt. De Waterkering is verholen en dat houdt in dat de waterkering op het maaiveld niet herkenbaar is als dijklichaam. Het maaiveld ligt hoger of gelijk aan de afkeurhoogte van de waterkering. De St. Antoniessluis is een onderdeel van de primaire waterkering, waarvan de hoogwaterdeuren worden gesloten als de voorliggende primaire waterkering faalt. Naast deze hoofdfunctie wordt de sluis ook toegepast om de grachten door te spoelen.
De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Werkzaamheden in en om deze kering zijn alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.
Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.
Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwater- stand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.
In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwater- stromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.
Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.
Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)- bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voor- komen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.
De Nederlandse regelgeving kent op dit moment een aantal wetten die gericht zijn op het behoud van biodiversiteit; de natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Deze wetten bieden het juridische kader voor natuurbescherming in Nederland en geven daarmee invulling van Europese beleidskaders; zoals de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992).
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft als doel het beschermen van specifiek aangewezen natuurgebieden. Het beschermde areaal bestaat voornamelijk uit (Europees aangewezen) Natura 2000' gebieden en enkele nationaal Beschermde Natuurmonumenten. Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een van deze gebieden moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.
In april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. De doelstelling van deze kaderwet is de bescherming van in het wild levende planten- en dierensoorten. Menselijk handelen mag niet leiden tot het aantasten, verontrusten of verstoren van dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen.
De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Het uitgangspunt van de wet is “nee, tenzij”. Schadelijke activiteiten voor beschermde soorten zijn verboden en er kan alleen onder voorwaarden van afgeweken worden. Dit op basis van de mate van bescherming. De beschermde soorten zijn met behulp van tabellen onderverdeeld in verschillende niveaus van bescherming, te weten de soorten in tabel 1, 2 of 3. Een aparte categorie vormen de vogels. Bij de laatste categorie wordt ook nog eens onderscheid gemaakt tussen vogels die wel of geen jaarrond beschermde nesten hebben.
Ook voor niet-beschermde plant-, maar vooral diersoorten, geldt bij voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden altijd de zorgplicht. Deze zorgplicht is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Dat betekent dat (door zorgvuldig te werken) zoveel mogelijk schade aan aanwezige soorten moet worden voorkomen. Dit kan door bij de planning en bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te houden met de aanwezige soorten.
Gedragscode Flora en Fauna Amsterdam
De gemeente Amsterdam werkt sinds 2009 met een door het voormalig ministerie van EZ een 'Gedragscode Flora- en Faunawet' voor het zorgvuldig handelen bij bestendig beheer en onderhoud en ruimtelijke ontwikkelingen. Door te werken volgens een gedragscode is het aanvragen van een ontheffing voor vele soorten niet nodig. De gedragscode is van toepassing op alle plannen en projecten die door of in opdracht van de gemeente Amsterdam worden voorbereid en uitgevoerd. Derden kunnen verklaren volgens deze gedragscode te werken.
Naast wettelijke regelgeving zijn er een aantal beleidskaders (die ten doel hebben de biodiversiteit te behouden en bijzondere soorten te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om landelijk- en provinciaals beleid zoals de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de vertaalslag daarvan op Amsterdams niveau. In de Structuurvisie Amsterdam 2040 (2011) zijn de Ecologische structuur en Hoofdgroenstructuur voor Amsterdam vastgesteld.
Daarnaast vereist het Verdrag van Bern (1979) dat landen rode lijsten van beschermde plant- en diersoorten uitbrengen. Op deze rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruit zijn gegaan of betreft het zeldzame nieuwkomers. Het streven is de lijsten steeds korter te maken. Rode lijsten hebben geen juridische status en soorten op deze lijsten zijn niet automatisch wettelijk beschermd. Wettelijk is wel vastgelegd dat de overheid zich inzet voor de bescherming van deze soorten. In beleid en beheer dient dan ook rekening gehouden te worden met deze lijsten.
Bomen worden niet beschermd door de Flora- en faunawet, maar door de bomenverordening van stadsdeel Centrum.
De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft in maart 2014 een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is onderzocht of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het bestemmingsplan Nieuwmarkt. Dit plangebied valt niet binnen de invloedssfeer van de Natuurbeschermingswet 1998. In dat kader is het plangebied ook niet gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur en de Ecologische structuur en Hoofdgroenstructuur van Amsterdam. Op het plangebied is vooral de Flora- en faunawet van toepassing.
De volledige tekst van dit natuurwaardenonderzoek is opgenomen als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan. Een korte samenvatting is hierna opgenomen.
In het uitgevoerde onderzoek wordt geconcludeerd dat de natuurwaarden in het plangebied beperkt zijn. Grondgebonden soorten kunnen het plangebied niet of nauwelijks bereiken. Wel komen er door de Flora- en faunawet beschermde soorten voor zoals vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen. Veel gebouwen in het plangebied zijn geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen en vogels. Voor deze beschermde soorten kunnen relatief kleine ingrepen negatieve effecten hebben. Bij sloop of grote renovatie van gebouwen is dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Ook kunnen in bomen en struikgewas nestelende vogels (bijvoorbeeld de houtduif) worden verwacht in het plangebied. Door bij de planning van werkzaamheden aan het groen rekening te houden met het broedseizoen van de aanwezige vogels, wordt overtreding van de Flora-en faunawet voorkomen.
Beschermde soorten in het plangebied
Beschermde soorten in het plangebied zijn vleermuizen, gierzwaluwen en huismussen en muurplanten. Deze soorten dienen beschermd te worden bij werkzaamheden. In bijlage 1 van het natuurwaardenonderzoek staat schematisch beschreven welke gevolgen de Flora- en faunawet heeft op werkzaamheden die betrekking hebben op beheer en gebruik (bijvoorbeeld cyclisch terugkerende activiteiten die de bestaande situatie in stand houden, bijvoorbeeld onderhoud aan gebouwen) en ruimtelijke ontwikkelingen (ingrijpende veranderingen van een bestaande situatie, zoals sloop, verbouwen etc.). Voor de genoemde soorten dient bij 'ruimtelijke ontwikkelingen' ontheffing aangevraagd te worden en zijn mitigerende of compenserende maatregelen verplicht.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen in het plangebied Nieuwnarkt zijn in vrijwel alle gebouwen mogelijk aanwezig. Geschikt foerageergebied bevindt zich alleen langs de grachten. Alle vleermuizen worden door de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Het is dan ook niet eenvoudig om een ontheffing te krijgen. Als een gebouw geschikt is en de voorgenomen ingreep potentiële verblijfsplaatsen zal verstoren of doen verdwijnen, dan dient er een volgens een vastgesteld protocol onderzocht te worden of vleermuizen aanwezig zijn. Indien na onderzoek blijkt dat er vaste verblijfplaatsen in gebouwen zijn, dan moet volgens de Flora- en faunawet gehandeld worden.
Broedvogels
Voor broedvogels in het plangebied geldt dat de nesten gedurende de broedperiode zijn beschermd. In de gedragscode van de Gemeente Amsterdam staat voor een aantal vogelsoorten een natuurkalender; hieruit valt af te leiden in welke periode het beste gewerkt kan worden om het broeden niet te verstoren.
Nesten van gierzwaluwen en huismussen zijn echter het hele jaar beschermd. Als bij sloop of renovatie nesten of vaste verblijfplaatsen in het geding komen, dan moet er een ontheffing van artikel 11 van de Flora- en faunawet worden aangevraagd. Naar verwachting zal deze worden verkregen als er voldoende alternatieven in de directe omgeving geboden worden. Voor gierzwaluwen en huismussen is dat goed mogelijk.
In het plangebied is in 2013 onderzoek gedaan naar de verblijfplaatsen van gierzwaluwen. Deze verblijfplaatsen zijn geregistreerd en voor iedereen digitaal toegankelijk (maps.amsterdam.nl). Zo kan voorkomen worden dat deze verblijfplaatsen door werkzaamheden verdwijnen. Een opvallende huismussenkolonie bevindt zich op de hoek van de Raamgracht en Zwanenburgwal. Hier zitten meer dan twintig mussen in een grote vuurdoornstruik.
Flora
Op een aantal kademuren groeien diverse soorten muurplanten. Van de aanwezige soorten muurplanten zijn de Tongvaren, Zwartsteel en Steenbreekvaren en Gele helmbloem beschermd door de Flora- en faunawet. Indien bij werkzaamheden aan de kademuren de gedragscode van de Gemeente Amsterdam gevolgd wordt, is een ontheffing van de Flora-en faunawet voor deze beschermde planten niet nodig.
Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelingsbesluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouwplannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.
In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van de Westelijke binnenstad. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluidbelasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.
Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Nieuwmarkt geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.
Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Nieuwmarkt in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Nieuwmarkt.
Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veiligheid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthavenindelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Nieuwmarkt, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297).
De gemeenteraad kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan.
De gemeenteraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.
Binnen het plangebied van de Nieuwmarkt is vrijwel alleen sprake van particulier bezit. Er is het volgende geïnventariseerd:
Voor geen van de adressen is hiervan sprake. Dit heeft de volgende oorzaak. Het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de bestaande panden slechts beperkt uitbreidingsmogelijkheden. Wat betreft bouwvolume is ongeveer de huidige situatie vastgelegd, zowel in de bouwregels als op de verbeelding. Dit betekent dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro.
De gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan op te stellen.
Over het concept-ontwerpbestemmingsplan is op 11 juni 2014, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, een inspraakbijeenkomst gehouden in de Zuiderkerk aan het Zuiderkerkhof 72. Voorafgaand aan de inspraakbijeenkomst heeft het bestemmingsplan vanaf 29 mei 2014 ter inzage gelegen. Vanaf dat moment was het bestemmingsplan ook digitaal te raadplegen.
De inspraakbijeenkomst is bezocht door 20 bewoners en anderen die bij het plangebied betrokken zijn. Tijdens het eerste deel van de bijeenkomst hebben de opstellers van het bestemmingsplan aan de hand van plankaarten, vragen van bezoekers beantwoord. Het tweede, plenaire deel van de bijeenkomst begint met een toelichting op de inhoud van het bestemmingplan en een uitleg over de procedure. Na de toelichting zijn vragen gesteld en inspraakreacties gegeven.
De vragen en inpraakreacties hebben betrekking op uiteenlopende onderwerpen. Aan de orde zijn geweest: de functies en de functiemenging in het plangebied, verschillende bouwregels die in het plangebied gelden, de bestemmingsplanprocedure en de regelgeving voor horeca en hotels. Daarbij speelde de vraag in hoeverre uitbreiding van deze functies in het plangebied mogelijk of gewenst is.
Na afloop van de inspraakbijeenkomst is nog tot 21 juli 2014 de gelegenheid geboden om schriftelijk te reageren op het verslag en/of een schriftelijke inspraakreactie in te dienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.
Het verslag van de inspraakbijeenkomst is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.
Hierna is een lijst opgenomen van instanties die het concept-ontwerpbestemmingsplan Nieuwmarkt toegestuurd hebben gekregen. Onder deze lijst is aangegeven welke instanties een reactie hebben ingediend.
Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Nieuwmarkt is toegezonden aan:
De onder 4 en 9 genoemde partners hebben schriftelijke gereageerd met daarin de mededeling dat de inhoud van het concept ontwerpbestemmingsplan voor hen geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.Van de onder 1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 10, 11, 12 en 13 genoemde partners is geen reactie ontvangen.