direct naar inhoud van Regels
Plan: Nieuwmarkt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1405BPSTD-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Nieuwmarkt met identificatienummer NL.IMRO.0363.BP00068-0001 van de gemeente Amsterdam, stadsdeel Centrum.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit:

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet publieksaantrekkend zijn en die op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijk uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.4 aanbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 additionele horeca:

horeca-activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie die ter plaatse is toegestaan en welke tot de hoofdfunctie worden gerekend. De horeca-activiteit vindt plaats in het verlengde van en ten behoeve van de hoofdfunctie. De horeca-activiteit mag niet zelfstandig worden uitgeoefend of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. Wanneer de ruimte waarin de horeca-activiteit plaatsvindt is afgescheiden van de hoofdfunctie, mag deze maximaal 20 % van het totale vloeroppervlak bedragen, waarbij toiletruimte, keuken en opslag ten behoeve van horeca niet wordt meegerekend;

1.7 archeologisch rapport:

een rapportage waarin de archeologische waarden van een terrein naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate wordt vastgelegd, en naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoet aan de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA);

1.8 archeologische waarde:

waarde van terreinen wegens daar aanwezige of naar verwachting aanwezige vóór tenminste vijftig jaar vervaardigde zaken welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde;

1.9 automatenhal:

iedere besloten ruimte waarin meer dan drie speelautomaten of andere mechanische toestellen in de zin van artikel 30 van de Wet op de Kansspelen zijn opgesteld ten behoeve van het publiek;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale bruto vloeroppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op het gebruik van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaande bouwhoogte

de daadwerkelijk aanwezige bouwhoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie; een bebouwing heeft over het algemeen meerdere bestaande bouwhoogtes;

1.14 bestaande goothoogte

de daadwerkelijk aanwezige goothoogte van de bebouwing per geografisch meetpunt, meetlocatie;

1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijzondere bouwlaag:

kelders, souterrains en kappen;

1.18 bodemverstoring:

elke vorm van grondverzet;

1.19 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwhoogte:

de hoogte van de bebouwing vanaf het peil;

1.21 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van bijzondere bouwlagen;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25 consumentverzorgende dienstverlening:

een ambachtelijk c.q. dienstverlenend bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, videotheek en dergelijke;

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

1.27 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt worden bergepen;

1.29 dove gevel:

een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A), alsmede
een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidgevoelige ruimte;

1.30 galerie:

een ruimte uitsluitend bestemd voor tentoonstelling en verkoop van kunstwerken;

1.31 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 gebouwd terras:

een zelfstandig gebouw, dat uitsluitend dienst doet als zitgelegenheid voor bezoekers van de aangrenzende horecavestiging;

1.33 geldwisselkantoor:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of één van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig wisselen van geld of waardepapieren;

1.34 geluidsgevoelige functie

a. het gebruik van een geluidsgevoelige ruimte zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet
geluidhinder;
b. het gebruik van een ander geluidsgevoelig gebouw zoals bedoeld in aertikel 1.2
(sub 1 t/m 3) van het Besluit geluidhinder.

1.35 gevelverkoop:

het verkopen van goederen of eetwaren vanuit de gevel van een gebouw gelegen aan de openbare weg;

1.36 goothoogte:

de hoogte vanaf het peil tot de snijlijn tussen het verticaal gevelvlak en het al dan niet hellend dakvlak;

1.37 growshop:

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis. Een growshop verkoopt o.a. verwarmings- en watersystemen, verlichting, kweekpotten, aarde en meststoffen ten behoeve van de kweek van cannabis.

1.38 headshop:

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in artikelen voor het gebruik van drugs, maar waar geen psychoactieve stoffen worden verkocht. Een headshop verkoopt o.a. produkten die gerelateerd zijn aan het roken van cannabis, het gebruik van (water)pijpen en verdampers. .

1.39 horeca 1:

fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het voor consumptie ter plaatse verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

1.40 horeca 2:

horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten;

1.41 horeca 3:

horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafe's en eetcafe's;

1.42 horeca 4:

horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffiehuizen en ijssalons;

1.43 horeca 5:

hotels;

1.44 horeca 6:

de uitoefening van horeca-activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca);

1.45 kantoor met baliefunctie:

een kantoor met een publieksaantrekkende hoofdfunctie, zoals een bank, postkantoor, gemeentehuis, reisbureau en dergelijke, met uitzondering van geldwisselkantoren en telefoneerinrichtingen;

1.46 kantoor:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden alsmede voor congres- en vergaderruimte;

1.47 kelder:

één of meer bijzondere bouwlagen, waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 0,50 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.48 kinderopvang

een voorziening voor opvang van kinderen van 0 tot 12 jaar in bedrijfsmatig georganiseerd verband, waaronder in elk geval begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;

1.49 mengformule

in een detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling verstrekken van etenswaren en/of dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij:

  • 1. de openingstijden van het eet- en /of drinkgedeelte van de mengformule overeenkomen met de openingstijden van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening;
  • 2. de netto verkoopvloeroppervlak van het eet- en/of drinkgedeelte ten hoogste 20% bedraagt, met een maximum van 20 m2. (Dit maximum brengt met zich mee dat het schenken van alcohol is uitgesloten);
  • 3. het eet- en/of drinkgedeelte niet is geplaatst aan de gevel waar de ingang van de detailhandel of vestiging voor consumentverzorgende dienstverlening zich bevindt;
  • 4. het eet- en/of drinkgedeelte past binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom en dergelijke;
  • 5. het eet- en/of drinkgedeelte geen eigen ingang aan de straat heeft;
  • 6. het eet- en/of drinkgedeelte geen terras heeft;
  • 7. het eet- en/of drinkgedeelte op geen enkele wijze een horeca-uitstraling heeft.
1.50 minisupermarkt

een detailhandelsvestiging waar voedingsmiddelen en huishoudelijke artikelen worden verkocht. Een minisupermarkt onderscheidt zich van een supermarkt door het oppervlak. In de binnenstad van Amsterdam spreken we van een minisupermarkt wanneer het bruto bedrijfsvloeroppervlak niet meer dan 400 m2 bedraagt;

1.51 netto verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.52 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de elektronische communicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en ondergrondse afvalcontainers;

1.53 open puiverkoop:

het exploiteren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel op straatniveau geheel of gedeeltelijk ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingstijden kan worden geopend;

1.54 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.55 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die (hoofd)toegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de (hoofd)toegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het gemiddelde aangrenzende terrein ter hoogte van de (hoofd)toegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien op het water wordt gebouwd: het waterpeil.
1.56 perceel:

een kavel al dan niet bebouwd, welke als één geheel is ingeschreven in het Kadaster;

1.57 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.58 prostitutiebedrijf:

een ruimte waar prostitutie wordt bedreven;

1.59 samenvoegen:

het maken, toevoegen of vergroten van enige verbinding door middel van verwijdering van een of meer (delen van) muren tussen twee of meer panden;

1.60 seedshop

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in zaden van planten met een psychoactieve werking. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden;

1.61 seksinrichting:

een gebouw of gedeelte van een gebouw waarin de bedrijfsvoering geheel of voor een aanmerkelijk deel is gericht op handelingen en/of vertoningen van seksuele en/of seksgerelateerde aard dan wel op detailhandel in seksartikelen. Hieronder wordt in ieder geval niet begrepen een darkroom, dat wil zeggen een donkere ontmoetingsruimte die onderdeel uitmaakt van een horecagelegenheid of sauna, waarin uitsluitend op vrijwillige basis en zonder materiële vergoeding seksuele handelingen kunnen plaatsvinden;

1.62 short stay:

het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning aan een huishouden voor een aaneensluitende periode van tenminste een (1) week en maximaal zes (6) maanden. Voor het overige wordt de woning als woonruimte gebruikt;

1.63 smartshop:

een detailhandelsvestiging waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door de handel in produkten die de psychotrope stoffen psilocybine, psilocine of mescaline bevatten;

1.64 souterrain:

een bijzondere bouwlaag waarvan de vloer onder het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen en waarbij de vloer van de bovengelegen bouwlaag maximaal 1,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil is gelegen;

1.65 souvenirwinkel

een detailhandelsvestiging waarin meer dan 25% van het brutovloeroppervlak wordt gebruikt voor de verkoop van massaproducten die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen en/of namen.
Gespecialiseerde winkels die weliswaar producten verkopen die in het teken staan van nationale-, streek- of stadssymbolen worden niet gezien als souvenirwinkels. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan kaaswinkels, winkels gespecialiseerd in Delftsblauw aardewerk of een bloemenzaak/tuinierswinkel die tulpen(bollen) en klompen verkoopt;

1.66 telefoneerinrichting:

een gelegenheid waarin de hoofdactiviteit of een van de activiteiten wordt gevormd door het bedrijfsmatig gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen;

1.67 voorzieningen:

openbare voorzieningen die voorzien in een basisbehoefte zoals onderwijs, gezondheidszorg, politie/brandweer en welzijnsvoorzieningen, en bijzondere voorzieningen zoals sport-, recreatieve en culturele voorzieningen. Voorzieningen kunnen zowel commercieel zijn als niet-commercieel;

1.68 waterkering:

een strook grond die het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie (onder water lopen).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwblok uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de hoogte van een kap:

vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de bruto oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.1 en 3.5.15;
  • b. kantoren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.3;
  • c. kantoren met baliefunctie met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.2;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca: met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.4;
  • e. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.5
  • f. galeries;
  • g. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding nader aangeduid en met inachtneming van artikel 3.5.6 
    -consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 3.5.6;
  • h. horeca 1 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 1 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • i. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • j. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • k. smartshop in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - smartshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.8;
  • l. headshop in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van centrum - headshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.9;
  • m. seedshop in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van centrum - seedshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.10;
  • n. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.11;
  • o. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 3.5.12;
  • p. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.13 en 3.5.13;
  • q. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • r. nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • s. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.5.14;
  • t. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
3.2 Bouwregels

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

3.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

3.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
3.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
3.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
3.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
3.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 4.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 4.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
3.2.7 Geen bouwvolume ondergronds

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

3.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
3.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 3.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

3.2.10 Geen dakterrassen

Dakterassen zijn niet toegestaan.

3.2.11 Onderdoorgang

Op de als 'onderdoorgang' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde verticale ondersteuningsconstructies.

3.2.12 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

3.2.13 Geen gesloten plinten
  • a. Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen en fietsenstallingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a. is in de eerste bouwlaag wel een toegangsvoorziening voor een fietsenstalling toegestaan met een maximale breedte van 1,80 meter.
3.2.14 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

3.2.15 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

3.2.16 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
3.2.17 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 3.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

3.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels.

3.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b.
3.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 3.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

3.4.3 Maximale goot- en bouwhoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 3.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
3.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b en artikel 3.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
3.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 3.2.5 onder b en c en 3.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

3.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 3.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 3.2.5 onder b en c en 3.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover dat uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

3.4.7 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 3.2.3 onder b, artikel 3.2.4 onder b en c, artikel 3.2.5 onder e, 3.2.6 onder d en artikel 3.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

Het dakterras mag op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:

  • a. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
  • b. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

3.4.8 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 3.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal 0,5 meter resteert.

3.4.9 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 3.2.13 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 3.2.13 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren.
3.4.10 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 3.2.14 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 3.2.14 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder.
3.4.11 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 3.2.15 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

3.4.12 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 3.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

3.5.1 Wonen
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 zijn woningen in de eerste bouwlaag niet toegestaan;
  • b. Voor zover woningen in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
3.5.2 Kantoren met baliefunctie

Kantoren met baliefunctie zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) toegestaan.

3.5.3 Kantoren
  • a. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.1 zijn kantoren zonder baliefunctie in de eerste bouwlaag niet toegestaan;
  • b. Voor zover kantoren zonder baliefunctie in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
3.5.4 Voorzieningen
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen;
  • b. In afwijking van het bepaalde in 3.1 zijn voorzieningen in de eerste bouwlaag niet toegestaan;
  • c. Voor zover voorzieningen in de eerste bouwlaag voorkomen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
3.5.5 Kinderopvang
  • a. Kinderopvang is niet toegestaan in de eerste bouwlaag;
  • b. Voor zover kinderopvang in de eerste bouwlaag van bebouwing voorkomt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd;
  • c. Per bouwblok is één kinderopvang met eigen buitenruimte toegestaan;
  • d. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ; 
  • e. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
3.5.6 Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) toegestaan;
  • b. Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 300 m2 bedragen;
  • c. Voor zover detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan een groter bedrijfsvloeroppervlak heeft dan onder b. bepaald, mag dit grotere bedrijfsvloeroppervlak worden gehandhaafd;
3.5.7 Horeca

In bouwlagen waar horeca 1 is toegestaan zijn naast horeca 1- ook horeca 3- en horeca 4-gelegenheden toegestaan. In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan zijn naast horeca 3- ook horeca 4-gelegenheden toegestaan.

3.5.8 Smartshop
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  • b. Een mengformule is niet toegestaan.
  • c. Deze functie is uitsluitend toegestaan waar deze op de verbeelding is aangegeven en mag niet worden hervat nadat deze is beëindigd en een van de overige toegelaten functies binnen de bestemming is gerealiseerd.
3.5.9 Headshop
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  • b. Een mengformule is niet toegestaan.
3.5.10 Seedshop
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  • b. Een mengformule is niet toegestaan.
3.5.11 Souvenirwinkel
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  • b. Een mengformule is niet toegestaan.
3.5.12 Bedrijven
  • a. Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:
    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
  • b. In afwijking van het bepaalde in 3.1 zijn bedrijven in de eerste bouwlaag niet toegestaan;
  • c. Voor zover een bedrijf in de eerste bouwlaag voorkomt ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag deze worden gehandhaafd tot aan het moment dat deze functie is beëindigd en één van de toegestane functies is gerealiseerd.
3.5.13 Fietsenstallingen

Fietsenstallingen zijn in de eerste bouwlaag toegestaan, echter niet aan de straatzijde en alleen gesitueerd achter een aan de straatzijde toegestane functie; de toegestane functie heeft een diepte van minimaal 5 meter. Een toegangsvoorziening is met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.13 aan de straatzijde wel toegestaan.

3.5.14 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Centrum - 2' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Centrum - 2 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' worden de ongebouwde gedeelten gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van artikel 16.

.

3.5.15 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

3.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

3.6.1 Voorzieningen

het bepaalde in artikel 3.5.4 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
3.6.2 Bedrijven
  • a. het bepaalde in artikel 3.5.12 onder a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. het bepaalde in artikel 3.5.12 onder a, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

3.7.1 Horeca 5 (hotel)

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Centrum - 2' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 5 (hotel) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtneming van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwvestiging of uitbreiding van horeca 5 (hotel) onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

3.7.2 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

3.7.3 Headshop, seedshop en souvenirwinkel

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van centrum - headshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en/of 'specifieke vorm van centrum - seedshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en/of 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag' wijzigen in de bestemming 'Centrum - 2' zonder deze aanduiding(en), indien het gebruik overeenkomstig voornoemde aanduiding(en) is gestaakt en een van de overige toegelaten functies binnen de bestemming is gerealiseerd.

3.7.4 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 3.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.

Artikel 4 Gemengd - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.18 en 4.5.9;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde artikel 4.5.1;
  • e. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.2;
  • f. galeries;
  • g. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 4.5.3;
    -consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 4.5.3;
  • h. horeca 4 in de kelder uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de kelder';
  • i. minisupermarkt in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • j. massagesalon in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • k. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.6
  • l. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.2.13;
  • m. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • n. ongebouwde parkeervoorzieningen ten behoeve van kantoren en/of een hotel, uitsluitend op het onbebouwde binnenterrein, gelegen binnen het bouwblok dat wordt omgrensd door de Buiten Bantammerstraat, de Binnenkant en de Prins Hendrikkade, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.7;
  • o. nutsvoorzieningen;
  • p. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.8;
  • q. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
4.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

4.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

4.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
4.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
4.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
4.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
4.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 4.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 4.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
4.2.7 Geen bouwvolume ondergronds

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

4.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
4.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 4.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

4.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

4.2.11 Onderdoorgang

Op de als 'onderdoorgang' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde verticale ondersteuningsconstructies.

4.2.12 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

4.2.13 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

4.2.14 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

4.2.15 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

4.2.16 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
4.2.17 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

4.2.18 Wet geluidhinder - dove gevel (voorwaardelijke verplichting)

De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie van 63 (dB) wordt aan de Kalkmarkt 1, zijgevel Prins Hendrikkade, overschreden. De eerste bouwlaag van het hoekpand aan de Kalkmarkt 1 mag pas in gebruik worden genomen ten behoeve van een geluidsgevoelige functie, nadat de gevel van de eerste bouwlaag aan de zijde aan de Prins Hendrikkade als dove gevel is gerealiseerd. Indien de nieuwe geluidsgevoelige functie wonen is, dient deze woning over minimaal één geluidsluwe zijde te beschikken.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 4.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

4.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen om bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

4.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 4.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.2 onder b.
4.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 4.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

4.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 4.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
4.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b en artikel 4.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
4.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 4.2.5 onder b en c en 4.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

4.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 4.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 4.2.5 onder b en c en 4.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

4.4.7 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 4.2.3 onder b, artikel 4.2.4 onder b en c, artikel 4.2.5 onder e, artikel 4.2.6 onder d en artikel 4.2.10 , voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:

  • a. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert.
  • b. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

4.4.8 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 4.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal 0,5 meter dakvlak resteert.

4.4.9 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 4.2.13 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.13 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
4.4.10 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 4.2.14 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 4.2.14 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
4.4.11 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 4.2.15 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

4.4.12 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 4.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.

4.5.2 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
4.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, en zijn in bebouwing langs grachten en waterwegen niet toegestaan;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten en aan de Recht Boomsloot, de Krom Boomsloot, de Groenburgwal en de Gelderse kade oneven zijde;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a is detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening in bebouwing langs grachten en waterwegen wel toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - detailhandel toegestaan in de eerste bouwlaag'.
4.5.4 Minisupermarkt
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  • b. Een mengformule is niet toegestaan.
4.5.5 Massagesalon
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van deze functie, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
  • b. Een mengformule is niet toegestaan.
4.5.6 Bedrijven
  • a. Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:
    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn, op de van deze regels deel uitmakende Lijst bedrijven categorie III genoemde adressen, de aldaar met name genoemde bedrijven die vallen in een hogere milieucategorie toegestaan.
4.5.7 Gebruik als ongebouwde parkeervoorziening

De gronden die in artikel 4.1 zijn aangewezen voor ongebouwde parkeervoorzieningen mogen worden gebruikt voor maaiveldparkeren en laden en lossen ten behoeve van kantoren en/of hotel.

4.5.8 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 1 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' worden de ongebouwde gedeelten gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van artikel 16.

.

4.5.9 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

4.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

4.6.1 Voorzieningen

het bepaalde in artikel 4.5.1 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
4.6.2 Bedrijven
  • a. het bepaalde in artikel 4.5.6, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. het bepaalde in artikel 4.5.6, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen', valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

4.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
4.7.2 Horeca 5 (hotel)

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 1' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 5 (hotel) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtneming van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwvestiging of uitbreiding van horeca 5 (hotel) onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

4.7.3 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

4.7.4 Minisupermarkt, massagesalon

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag' en/of 'specifieke vorm van gemengd massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag' wijzigen in de bestemming 'Gemengd 1' zonder deze aanduiding(en), indien het gebruik overeenkomstig voornoemde aanduiding(en) is gestaakt en een van de overige toegelaten functies binnen de bestemming is gerealiseerd.

4.7.5 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 4.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.

Artikel 5 Gemengd - 1.1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.7;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinder(dag)opvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.1;
  • e. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.2;
  • f. galeries;
  • g. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 5.5.3, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 5.5.3;
  • h. horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.4;
  • i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikel 5.5.5;
  • j. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2.12;
  • k. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • l. nutsvoorzieningen;
  • m. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.6;
  • n. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

5.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
5.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
5.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
5.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
5.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 5.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 5.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
5.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

5.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
5.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 5.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

5.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

5.2.11 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

5.2.12 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

5.2.13 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

5.2.14 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

5.2.15 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
5.2.16 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 5.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

5.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.2 onder b.
5.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 5.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

5.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 5.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
5.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b en artikel 5.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
5.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 5.2.5 onder b en c en 5.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

5.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 5.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 5.2.5 onder b en c en 5.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

5.4.7 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 5.2.3 onder b, artikel 5.2.4 onder b en c, artikel 5.2.5 onder e, artikel 5.2.6 onder d en artikel 5.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:

  • a. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert.
  • b. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

5.4.8 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 5.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter dakvlak resteert.

5.4.9 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 5.2.12 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.12 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
5.4.10 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 5.2.13 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 5.2.13 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
5.4.11 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 5.2.14 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

5.4.12 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 5.2.15 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

5.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.

5.5.2 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
5.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, en zijn in bebouwing langs grachten en waterwegen niet toegestaan;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten.
5.5.4 Horeca

In de bouwlagen waar horeca 1 is toegestaan zijn naast horeca 1- ook horeca 3- en 4-gelegenheden toegestaan.

5.5.5 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
5.5.6 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1.1' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 1.1 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
5.5.7 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

5.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

5.6.1 Voorzieningen

het bepaalde in artikel 5.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
5.6.2 Bedrijven
  • a. het bepaalde in artikel 5.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. het bepaalde in artikel 5.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

5.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1.1' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
5.7.2 Horeca 5 (hotel)

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 1.1' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 5 (hotel) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtneming van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwvestiging of uitbreiding van horeca 5 (hotel) onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

5.7.3 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

5.7.4 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 5.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.

Artikel 6 Gemengd - 1.3

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.7;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinder(dag)opvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6.5.1;
  • e. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.2;
  • f. galeries;
  • g. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 6.5.3, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van de artikelen 6.5.3;
  • h. horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain), met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.4;
  • i. horeca 5 in de tweede tot vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede tot vijfde bouwlaag' ;
  • j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikel 6.5.5;
  • k. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.2.12;
  • l. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6.5.6;
  • o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
6.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

6.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

6.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
6.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
6.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
6.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
6.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 6.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 6.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
6.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

6.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
6.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 6.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

6.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

6.2.11 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

6.2.12 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

6.2.13 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

6.2.14 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

6.2.15 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
6.2.16 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 6.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

6.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

6.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 6.2.2 onder b.
6.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 6.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

6.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 6.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
6.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b en artikel 6.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast.
6.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 6.2.5 onder b en c en 6.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

6.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 6.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 6.2.5 onder b en c en 6.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

6.4.7 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 6.2.3 onder b, artikel 6.2.4 onder b en c, artikel 6.2.5 onder e, artikel 6.2.6 onder d en artikel 6.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:

  • a. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert.
  • b. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

6.4.8 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 6.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter dakvlak resteert.

6.4.9 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 6.2.12 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 6.2.12 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
6.4.10 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 6.2.13 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 6.2.13 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
6.4.11 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 6.2.14 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

6.4.12 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 6.2.15 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

6.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.

6.5.2 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
6.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, en zijn in bebouwing langs grachten en waterwegen niet toegestaan;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten.
6.5.4 Horeca

In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan zijn naast horeca 3- ook horeca 4-gelegenheden toegestaan.

6.5.5 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
6.5.6 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1.3' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 1.3 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
6.5.7 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

6.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

6.6.1 Voorzieningen

het bepaalde in artikel 6.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
6.6.2 Bedrijven
  • a. het bepaalde in artikel 6.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. het bepaalde in artikel 6.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

6.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1.3' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
6.7.2 Horeca 5 (hotel)

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 1.3' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 5 (hotel) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtneming van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwvestiging of uitbreiding van horeca 5 (hotel) onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

6.7.3 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

6.7.4 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 6.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.

Artikel 7 Gemengd - 1.4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.6;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 7.5.1;
  • e. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.3;
  • f. galeries;
  • g. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 7.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 7.5.2;
  • h. horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder en souterrain);
  • i. horeca 5 in de tweede tot vijfde bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 5 toegestaan in de tweede tot vijfde bouwlaag';
  • j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.4;
  • k. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.2.12;
  • l. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.5.5;
  • o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
7.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

7.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

7.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
7.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
7.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
7.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
7.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 7.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 7.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
7.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

7.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
7.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 7.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

7.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

7.2.11 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

7.2.12 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

7.2.13 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

7.2.14 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

7.2.15 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
7.2.16 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 7.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

7.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

7.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 7.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 7.2.2 onder b.
7.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 7.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

7.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 7.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
7.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 7.2.3 onder b en artikel 7.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast.
7.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 7.2.5 onder b en c en 7.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

7.4.6 Ondergronde bouwlagen

het bepaalde in artikel 7.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 7.2.5 onder b en c en 7.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

7.4.7 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 7.2.3 onder b, artikel 7.2.4 onder b en c, artikel 7.2.5 onder e, artikel 7.2.6 onder d en artikel 7.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:

  • a. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
  • b. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

7.4.8 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 7.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter dakvlak resteert.

7.4.9 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 7.2.12 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 7.2.12 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
7.4.10 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 7.2.13 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 7.2.13 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
7.4.11 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 7.2.14 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

7.4.12 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 7.2.15 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

7.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.

7.5.2 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, en zijn in bebouwing langs grachten en waterwegen niet toegestaan;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten;
7.5.3 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
7.5.4 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
7.5.5 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1.4' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 1.4 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
7.5.6 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

7.6 Afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

7.6.1 Voorzieningen

het bepaalde in artikel 7.5.1 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
7.6.2 Bedrijven
  • a. het bepaalde in artikel 7.5.4, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. het bepaalde in artikel 7.5.4, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

7.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1.4' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
7.7.2 Horeca 5 (hotel)

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 1.4' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 5 (hotel) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtneming van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwvestiging of uitbreiding van horeca 5 (hotel) onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

7.7.3 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

7.7.4 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 7.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.

Artikel 8 Gemengd - 1.5

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 1.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.7;
  • b. kantoren;
  • c. kantoren met baliefunctie;
  • d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 8.5.1;
  • e. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.2;
  • f. galeries;
  • g. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 8.5.3, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 8.5.3;
  • h. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen en bijzondere bouwlagen;
  • i. horeca 3 in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • j. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.5;
  • k. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtnemning van het bepaalde in artikel 8.2.12;
  • l. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.5.6;
  • o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
8.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

8.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

8.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
8.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
8.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
8.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
8.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 8.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 8.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
8.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

8.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
8.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 8.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

8.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

8.2.11 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

8.2.12 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

8.2.13 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

8.2.14 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

8.2.15 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
8.2.16 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 8.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

8.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

8.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 8.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 8.2.2 onder b.
8.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 8.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

8.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 8.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
8.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 8.2.3 onder b en artikel 8.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
8.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 8.2.5 onder b en c en 8.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

8.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 8.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 8.2.5 onder b en c en 8.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder met een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

8.4.7 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 8.2.3 onder b, artikel 8.2.4 onder b en c, artikel 8.2.5 onder e, artikel 8.2.6 onder d en artikel 8.2.10, voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

Het dakterras mag op de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden alleen aan de achterzijde van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot een diepte van maximaal de helft van het gebouw, mits:

  • a. de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert;
  • b. het dakterras niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd mits deze niet zichtbaar is vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte.

8.4.8 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 8.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter dakvlak resteert.

8.4.9 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 8.2.12 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 8.2.12 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
8.4.10 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 8.2.13 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 8.2.13 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
8.4.11 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 8.2.14 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

8.4.12 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 8.2.15 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

8.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.

8.5.2 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
8.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, en zijn in bebouwing langs grachten en waterwegen niet toegestaan;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten;
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening in bebouwing langs grachten en waterwegen wel toegestaan in de kelder ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - detailhandel toegestaan in de kelder', in de eerste bouwlaag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - detailhandel toegestaan de eerste bouwlaag', en in de kelder en de eerste bouwlaag ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - detailhandel toegestaan in de kelder en de eerste bouwlaag.
8.5.4 Horeca

In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan, zijn naast horeca 3- ook horeca 4- gelegenheden toegestaan.

8.5.5 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven behorende tot categorie 1 zijn toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
8.5.6 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1.5' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 1.5 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
8.5.7 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

8.6 Afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

8.6.1 Voorzieningen

het bepaalde in artikel 8.5.1 voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
8.6.2 Bedrijven
  • a. het bepaalde in artikel 8.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. het bepaalde in artikel 8.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
8.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

8.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1.5' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
8.7.2 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

8.7.3 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 8.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.

Artikel 9 Gemengd - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. kantoren met baliefunctie;
  • c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 9.5.1;
  • d. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.3;
  • e. galeries;
  • f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van artikel 9.5.2, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons tenzij op de verbeelding aangeduid, met inachtneming van artikel 9.5.2;
  • g. horeca 4 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in souterrain';
  • h. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • i. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.4;
  • j. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  • k. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.2.13;
  • l. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9.5.5;
  • o. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
9.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

9.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

9.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
9.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte;
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd. .
9.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
9.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
9.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 9.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 9.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
9.2.7 Geen bouwvolume ondergronds

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

9.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
9.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 9.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

9.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

9.2.11 Onderdoorgang

Op de als 'onderdoorgang' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde verticale ondersteuningsconstructies.

9.2.12 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

9.2.13 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesituereerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

9.2.14 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

9.2.15 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

9.2.16 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
9.2.17 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 9.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

9.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het gestelde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

9.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 9.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 9.2.2 onder b.
9.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 9.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

9.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 9.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
9.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 9.2.3 onder b, en artikel 9.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
9.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 9.2.5 onder b en c en 9.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

9.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 9.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 9.2.5 onder b en c en 9.2.6 onder a en b , voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

9.4.7 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 9.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter resteert.

9.4.8 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 9.2.13 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 9.2.13 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren
9.4.9 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 9.2.14 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 9.2.14 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
9.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 9.2.15 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

9.4.11 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 9.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

9.5.1 Voorzieningen
  • a. Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.
  • b. Voorzieningen met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 1000 m2 die aanwezig zijn ten tijde van terinzagelegging van het plan mogen worden gehandhaafd maar niet worden vergroot.
9.5.2 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing toegestaan, met uitzondering van bebouwing langs grachten en waterwegen;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten en aan de Recht Boomsloot, de Krom Boomsloot, de Raamgracht, de Groenburgwal en de Gelderse kade oneven zijde.
9.5.3 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
9.5.4 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven, behorende tot categorie I toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
9.5.5 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 2' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 2 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
9.5.6 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

9.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

9.6.1 Voorzieningen

Het bepaalde in artikel 9.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

Bij omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
9.6.2 Staat van Inrichtingen
  • a. Het bepaalde in artikel 9.5.4, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. Het bepaalde in artikel 9.5.4, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het gestelde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

9.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 2' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit hydrogeologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
9.7.2 Horeca 5 (hotel)

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 2' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 5 (hotel) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtneming van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de nieuwvestiging of uitbreiding van horeca 5 (hotel) onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

9.7.3 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

9.7.4 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 9.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.
9.7.5 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 2' wijzigen in 'Gemengd - 1', opdat wonen mogelijk wordt in een of meer panden met de bestemming 'Gemengd - 2', onder de voorwaarde dat:

  • a. het bruto vloeroppervlak van het resterende pand of de resterende combinatie van panden niet onder de 1000 m2 komt;
  • b. de samenvoeging met de panden die voor 'Gemengd - 2' bestemd blijven ongedaan wordt gemaakt;
  • c. de architectonische eenheid van de combinatie niet wordt aangetast.

Artikel 10 Gemengd - 2.5

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - 2.5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren;
  • b. kantoren met baliefunctie;
  • c. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca:, met uitzondering van kinderopvang en automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.1;
  • d. kinderopvang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.2;
  • e. galeries;
  • f. -detailhandel, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, met inachtneming van artikel 10.5.3, en
    -voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, met inachtneming van artikel 10.5.3;
  • g. horeca 5 (hotel) in alle bouwlagen en bijzondere bouwlagen;
  • h. horeca 4 in het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in souterrain';
  • i. horeca 4 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • j. horeca 4 in de vierde bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de vierde bouwlaag';
  • k. horeca 3 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in de eerste bouwlaag';
  • l. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10.5.5;
  • m. bedrijfswoningen/dienstwoningen;
  • n. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.2.12;
  • o. inpandige en ondergrondse niet-openbare parkeervoorzieningen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, met maximaal het aantal voertuigen zoals ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • p. nutsvoorzieningen;
  • q. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10.5.6;
  • r. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
10.2 Bouwregels

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bepalingen.

10.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

10.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
10.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
10.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
10.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
10.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 10.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 10.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
10.2.7 Geen bouwvolume ondergronds

Het is niet toegestaan om bouwvolume ondergronds uit te breiden of te creëren.

10.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
10.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 10.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

10.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

10.2.11 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

10.2.12 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

10.2.13 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

10.2.14 Ontsluiting van hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

10.2.15 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot.Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
10.2.16 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.

10.2.17 Wet geluidhinder - dove gevel (voorwaardelijke verplichting)

De maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor een nieuwe woning of andere geluidsgevoelige functie van 63 (dB) wordt aan de Prins Hendrikkade 108-114, tweede bouwlaag, overschreden. De tweede bouwlaag van het pand aan de Prins Hendrikkade 108-114 mag pas in gebruik worden genomen ten behoeve van een geluidsgevoelige functie, nadat de gevel van de tweede bouwlaag aan de zijde aan de Prins Hendrikkade als dove gevel is gerealiseerd. Indien de nieuwe geluidsgevoelige functie een dienstwoning/bedrijfswoning is, dient deze woning over minimaal één geluidsluwe zijde te beschikken.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in artikel 10.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

10.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

10.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 10.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 10.2.2 onder b.
10.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 10.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat;

10.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 10.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
10.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 10.2.3 onder b, en artikel 10.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst;
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
10.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 10.2.5 onder b en c en 10.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

10.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 10.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 10.2.5 onder b en c en 10.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

10.4.7 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 10.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter resteert.

10.4.8 Gesloten plinten
  • a. het bepaalde in artikel 10.2.12 ten behoeve van voorzieningen;
  • b. het bepaalde in artikel 10.2.12 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
10.4.9 Loggia's
  • a. het bepaalde in artikel 10.2.13 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;
  • b. het bepaalde in artikel 10.2.13 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op grond van de Wet geluidhinder;
10.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 10.2.14 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

10.4.11 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 10.2.15 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

10.5.1 Voorzieningen

Het bedrijfsvloeroppervlak van voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 1000 m2 bedragen.

10.5.2 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
10.5.3 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
  • a. Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening zijn in de eerste bouwlaag van bebouwing toegestaan, met uitzondering van bebouwing langs grachten en waterwegen;
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a zijn detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening wel toegestaan in de eerste bouwlaag en de daarondergelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) van bebouwing op hoeken van grachten/waterwegen met straten.
10.5.4 Horeca

In de bouwlagen waar horeca 3 is toegestaan, zijn naast horeca 3- ook horeca 4- gelegenheden toegestaan.

10.5.5 Bedrijven

Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' vallen in milieucategorie 1 of 2, met dien verstande dat:

    • 1. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
    • 2. in kelders en souterrains, voorzover deze niet onder bedrijven zijn gelegen, uitsluitend bedrijven, behorende tot categorie I toegestaan;
    • 3. vuurwerkopslag niet is toegestaan.
10.5.6 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 2.5' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Gemengd - 2.5 bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' worden de ongebouwde gedeelten gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van artikel 16.

.

10.5.7 Geen short stay

Short stay is niet toegestaan.

10.6 Bij omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende gebruiksregels:

10.6.1 Voorzieningen

Het bepaalde in artikel 10.5.1, voor vestiging of uitbreiding van een voorziening met een groter vloeroppervlak dan 1000 m2.

De omgevingsvergunning kan alleen worden verleend wanneer:

  • a. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
  • b. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.
10.6.2 Staat van Inrichtingen
  • a. Het bepaalde in artikel 10.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
  • b. Het bepaalde in artikel 10.5.5, voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
10.7 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven aanduidingen op het betreffende bestemmingsvlak aanwezig en worden de daarbijbehorende regels van kracht bij de nieuwe bestemming.

10.7.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 2.5' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit hydrogeologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
10.7.2 Orden

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

10.7.3 Toegelaten functies

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen, opdat nadere regels kunnen worden gesteld aan de in artikel 10.1 genoemde functies.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn indien de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid.
10.7.4 Wonen

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Gemengd - 2.5' wijzigen in 'Gemengd - 1.5', opdat wonen mogelijk wordt in een of meer panden met de bestemming 'Gemengd - 2.5' onder de voorwaarde dat:

  • a. het bruto vloeroppervlak van het resterende pand of de resterende combinatie van panden niet onder de 1000 m2 komt;
  • b. de samenvoeging met de panden die voor 'Gemengd - 2.5' bestemd blijven ongedaan wordt gemaakt;
  • c. de architectonische eenheid van de combinatie niet wordt aangetast.
10.7.5 Horeca 4

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 2.5' wijzigen in die zin dat gebruik als horeca 4 (restaurant) wordt toegestaan.

Van de wijzigingsbevoegdheid kan gebruik worden gemaakt indien en nadat, met inachtnemning van het geldende hotelbeleid, een omgevingsvergunning ten behoeve van de horeca 4 onherroepelijk is verleend en uitgevoerd.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. beplanting
  • b. plantsoenen;
  • c. parken;
  • d. pleinen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. speelplaatsen;
  • g. bijbehorende fiets- en voetpaden;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. water;
  • j. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
11.2 Bouwregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd;

11.2.1 Maximale bouwhoogte bouwwerken geen gebouwen zijnde.

De maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

11.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

11.3.1 Voetbalkooien.

Het bepaalde in 11.2.1 tot een maximale bouwhoogte van 5 meter voor de bouw van nieuwe voetbalkooien.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Groen' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

11.4.1 Evenementen

Het gebruik van de tot 'Groen' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

11.5.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Groen' wijzigen, teneinde ondergrondse parkeervoorzieningen met daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
11.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Groen' wijzigen teneinde ondergrondse fietsenstallingen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 12 Maatschappelijk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. onderwijsvoorzieningen;
  • b. kinderopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.1 ;
  • c. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen met inachtneming van artikel 12.2.12;
  • d. tuin, met inachtneming van het bepaalde in artikel 12.5.2;
  • e. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
12.2 Bouwregels

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels.

12.2.1 Situering bebouwing

De voorgevel van gebouwen mag aan de straatzijde bovengronds uitsluitend op de bestemmingsgrens (voorgevelrooilijn) worden gesitueerd.

12.2.2 Minimale bouwhoogte
  • a. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter gemeten vanaf de vloer van de eerste bouwlaag tot aan de bovenkant van de vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden. Indien de vloer van de eerste bouwlaag onder het aangrenzend straatpeil ligt, bedraagt de bouwhoogte van de eerste bouwlaag minimaal 3,50 meter gemeten vanaf het aangrenzend straatpeil tot aan de bovenkant vloer van de tweede bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te worden.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor aanbouwen en ter plaatse waar op de verbeelding een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
12.2.3 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen orde 1 en 2
  • a. De goothoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.
  • c. Lichthoven die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen niet worden bebouwd.
12.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte overige gebouwen.
  • a. De goothoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goothoogte.
  • b. De bouwhoogte van gebouwen op gronden die op de verbeelding niet zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' bedraagt ten hoogste de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a.en b. is de maximale goot- en bouwhoogte van bebouwing op gronden gelegen achter een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van het gebouw dat is aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande grotere goot- en bouwhoogte.
12.2.5 Uitbreiding in diepte van bebouwing

Uitbreiding van bebouwing, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:

  • a. Onder uitbreiding van bebouwing wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
  • b. De diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen;
  • c. In afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden;
  • d. De maximale goothoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte van dat gebouw;
  • e. De maximale bouwhoogte van de uitbreiding is in geval van een uitbreiding van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', gelijk aan de hoogste goothoogte danwel indien sprake is van verlenging van de bestaande kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw .
12.2.6 Sloop-nieuwbouw
  • a. In geval van sloop-nieuwbouw mag de nieuwbouw tot maximaal 2,50 meter dieper zijn dan de achtergevel van de direct aangrenzende belendingen.
  • b. In afwijking van het voorgaande mag de nieuwbouw in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden niet dieper zijn dan de bebouwing zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan.
  • c. De maximale goothoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 12.2.3 sub a bepaalde goothoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale goothoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw.
  • d. De maximale bouwhoogte in geval van nieuwbouw na sloop van een gebouw dat is aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', is gelijk aan de in artikel 12.2.3 sub b bepaalde bouwhoogte; voorzover de nieuwbouw dieper is dan het te slopen of gesloopte gebouw is de maximale bouwhoogte gelijk aan de hoogste goothoogte van het te slopen of gesloopte gebouw danwel indien sprake is van verlenging van de kap, de hoogste bouwhoogte van dat gebouw.
12.2.7 Geen ondergrondse bouwlagen

Het construeren van ondergrondse bouwlagen is niet toegestaan.

12.2.8 Dakvorm
  • a. De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel, te worden gebouwd.
  • b. In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient, wanneer een kap wordt geconstrueerd, de afstand tussen de goot- en bouwhoogte van het gebouw minimaal 2 meter te bedragen. In geval het gebouw plat wordt afgedekt, geldt de maximale goothoogte als maximale bouwhoogte.
  • c. In afwijking van het gestelde onder a. en b. is de dakvorm bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande dakvorm.
12.2.9 Dakkapellen

Dakkapellen zijn toegestaan, mits:

  • 1. de dakkapellen, dakramen en andere toegevoegde elementen opgeteld, niet meer dan 30 % van de breedte en niet meer dan 30% van de hoogte van de kap in gebruik nemen, met een maximum van 2,00 meter;
  • 2. de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
  • 3. boven de dakkapel minimaal 1 meter dakvlak resteert;
  • 4. de dakkapel ten minste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels (ingeval van een langskap) wordt geplaatst
  • 5. ingeval de grootte van een dak meerdere dakkapellen mogelijk maakt, deze niet boven elkaar worden geplaatst.

In afwijking van artikel 12.2.3 zijn dakkapellen die aan bovenstaande voorwaarden voldoen ook toegestaan bij gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of 'specifieke bouwaanduiding orde - 2' .

12.2.10 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

12.2.11 Geen open gevels

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop dan wel op een dusdanige wijze te construeren of te wijzigen dat -de mogelijkheid tot het maken van- een open gevel ontstaat.

12.2.12 Geen gesloten plinten

Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains en kelders.

12.2.13 Geen loggia's aan de straatzijde

Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.

12.2.14 Ontsluiting hogere bouwlagen

In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.

12.2.15 Samenvoegen niet toegestaan
  • a. Samenvoegen van panden is niet toegestaan.
  • b. In geval van sloop-nieuwbouw dient de pandbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebracht.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a, mogen doorbraken die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan en die tevens onherroepelijk vergund zijn, worden gehandhaafd, maar niet worden vergroot. Indien doorbraken nadien zijn dichtgezet mogen die niet opnieuw worden aangebracht.
12.2.16 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 12.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht, dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

12.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

12.4.1 Minimale bouwhoogte
  • a. het bepaalde in artikel 12.2.2 onder a;
  • b. het bepaalde in artikel 12.2.2 onder b.
12.4.2 Maximale goothoogte

het bepaalde in artikel 12.2.4 onder a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. Bij omgevingsvergunning afwijken is alleen mogelijk voor zover het straatbeeld dit toelaat.

12.4.3 Maximale bouw- en goothoogte orde 1 en 2

het bepaalde in artikel 12.2.3 in geval van gebouwen en gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 2'

  • a. tot ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goothoogte aan de straatzijde ten behoeve van het ophogen van lagere bouwdelen en/of het bebouwen van onbebouwde gronden binnen het bestemmingsvlak, met inachtneming van de overige bouwregels;
  • b. tot aan de bouwhoogte van de oorspronkelijke kap indien uit onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke kap wordt hersteld.
12.4.4 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in artikel 12.2.3 onder b en 12.2.4 onder b en c, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen en ventilatie-afvoerkanalen tot ten hoogste 5 meter;

Bij omgevingsvergunning afwijken voor lift- en trappenhuizen, condensatoren, koel- en luchtbehandeling-installaties en centrale verwarmingsinstallaties is alleen mogelijk indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd en onder de voorwaarde dat:

  • a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
  • b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst en
  • c. het daklandschap niet onevenredig wordt aangetast
12.4.5 Uitbreiding van bebouwing

het bepaalde in de artikelen 12.2.5 onder b en c en 12.2.6 onder a en b voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;

12.4.6 Ondergrondse bouwlagen

het bepaalde in artikel 12.2.7 en, voor zover van toepassing, het bepaalde in de artikelen 12.2.5 onder b en c en 12.2.6 onder a en b, voor de bouw van een kelder tot een maximum van twee bouwlagen, indien en voor zover uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

12.4.7 Dakkapel achtergevel

het bepaalde in artikel 12.2.9 aanhef en onder 3 voor een dakkapel aan de achtergevel van een langskap, met dien verstande dat boven de dakkapel minimaal een 0,5 meter dakvlak resteert.

12.4.8 Gesloten plinten

het bepaalde in artikel 12.2.12 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;

12.4.9 Loggia's

het bepaalde in artikel 12.2.13 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30 meter bedraagt;

12.4.10 Ontsluiting hogere bouwlagen

het bepaalde in artikel 12.2.14 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende gebouw in voldoende mate bereikbaar blijven.

12.4.11 Samenvoegen van panden

het bepaalde in artikel 3.2.16 onder c ten behoeve van het verplaatsen van bestaande - en onherroepelijk vergunde doorbraken, mits de stedenbouwkundige- en/of bouwhistorische structuur niet verslechtert.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

12.5.1 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één kinderopvangvoorziening met eigen buitenruimte toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is kinderopvang met eigen buitenruimte uitsluitend toegestaan indien deze is gelegen direct naast de school en met inachtneming van artikel 13.4.2 ;
  • c. Kinderopvang is niet toegestaan in bebouwing gelegen in een zone van 50 meter gemeten vanaf de rand van de weg van de 50 km p/u wegen in het plangebied.
12.5.2 Gebruik als tuin, verkeer
  • a. De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Maatschappelijk' bestemde gronden worden gebruikt als 'Tuin - 1', met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.
  • b. In afwijking van het gestelde onder a worden de onbebouwd blijvende gedeelten van de tot Maatschappelijk bestemde gronden die aan de bestemming 'Verkeer' grenzen, gebruikt als 'Verkeer', met inachtneming van het bepaalde in artikel 16.
12.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsbeeld in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Voor zover toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een bestemmingswijziging inhoudt, blijven, voor zover van toepassing, aanduidingen op het betreffende perceel aanwezig en worden de daarbijbehorende regels meegenomen naar de nieuwe bestemming.

12.6.1 Inpandige parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Maatschappelijk' wijzigen, met uitzondering van bebouwing aan waterwegen/grachten, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree, teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:

  • a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt, tenzij gebruik kan worden gemaakt van een bestaande entree;
  • b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van de gemeente Amsterdam en de hogere overheden;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
12.6.2 Orden

Burgemeester en wethoudersn kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.

Artikel 13 Tuin - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.4.1;
  • b. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang of school in gebruik is, en met inachtneming van het gestelde in artikel 13.4.2;
  • c. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
13.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

13.2.1 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;

13.2.2 Ondergeschikte delen van van gebouwen

Voorzover balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

13.2.3 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

13.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 13.2, met inachtneming van de volgende regels:

13.3.1 Schuurtjes

De bouw van schuurtjes, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter bedraagt ten opzichte van het gemiddelde maaiveldniveau van het omringende binnenterrein;
  • b. de oppervlakte niet meer dan 6 m2 bedraagt.

13.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 1' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

13.4.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

13.4.2 Kinderopvang
  • a. Per bouwblok is één buitenruimte ten behoeve van kinderopvang toegestaan;
  • b. In bouwblokken waar al een school met buitenruimte aanwezig is, is buitenruimte ten behoeve van kinderopvang niet toegestaan, tenzij de buitenruimte gelegen is direct naast de buitenruimte van de school.
13.4.3 Verharding

Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan tuinen en erven is niet toegestaan.

13.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

13.5.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 1' wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
13.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 1' wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 14 Tuin - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven, met inachtneming van het bepaalde in artikel 14.5.1;
  • b. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en schoolplein, uitsluitend daar waar de bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang of school in gebruik is;
  • c. stegen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
14.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden mogen geen gebouwen en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

14.2.1 Erfafscheidingen

In afwijking van het bepaalde in de aanhef van 14.2 zijn erfafscheidingen toegestaan met een maximum bouwhoogte van 1 meter. Erfafscheidingen met een grotere bouwhoogte die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd.

14.2.2 Ondergeschikte delen van gebouwen

Voor zover balkons, erkers, galerijen, luifels, buitentrappen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen deze geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot.

14.2.3 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in de artikel 14.2 bedoelde bouwwerken, indien dit noodzakelijk is vanwege de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing, dan wel vanwege de kwaliteit van het leefmilieu.

14.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2, met inachtneming van de volgende regels:

14.4.1 Erfafscheidingen

Erfafscheidingen tot een maximum bouwhoogte van 2 meter.

14.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 2' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

14.5.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag is niet toegestaan.

14.5.2 Verharding

Het aanbrengen van verharding ten behoeve van een ander gebruik dan tuinen en erven is niet toegestaan.

14.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

14.6.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 2' wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
14.6.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 2' wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 15 Tuin - 3

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven;
  • b. gebouwen, met inachtneming van het bepaalde in 15.2.1;
  • c. buitenruimte ten behoeve van kinderopvang en schoolplein, uitsluitend daar waar bebouwing op hetzelfde perceel als kinderopvang of school in gebruik is;
  • d. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
15.2 Bouwregels

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, worden opgericht, met inachtneming van de volgende bouwregels.

15.2.1 Gebouwen
  • a. Gebouwen die aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan mogen worden gehandhaafd en in zijn geheel worden vernieuwd, maar mogen niet worden vergroot. Dit betekent ook dat bebouwing niet ondergronds mag worden uitgebreid;
  • b. De bouw- en goothoogte van gebouwen als bedoeld in 15.2.1, onder a, bedragen ten hoogste de bestaande bouw- en goothoogte, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • c. Ingeval van nieuwbouw van de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel mogen de onder a genoemde gebouwen, op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
15.2.2 Geen dakterrassen

Dakterrassen zijn niet toegestaan.

15.2.3 Maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter.

15.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van:

15.3.1 Dakterrassen

het bepaalde in artikel 15.2.2 voor een dakterras met bijbehorende afrastering, waarvan de hoogte ten hoogste 1,20 meter bedraagt ten opzichte van het desbetreffende dak. Het dakterras mag niet zichtbaar zijn vanaf de straat of vanaf de openbare ruimte. De afwijking kan alleen worden verleend voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Tuin - 3' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

15.4.1 Geen bedrijfsmatig gebruik of opslag

Bedrijfsmatig gebruik, waaronder gebruik voor horecadoeleinden, alsmede gebruik voor opslag van onbebouwde gronden is niet toegestaan.

15.4.2 Gebouwen

De gebouwen mogen worden gebruikt ten dienste van een van de toegestane functies in de hoofdbebouwing op hetzelfde bouwperceel, met uitzondering van parkeervoorzieningen. De gebouwen mogen geen zelfstandige functie bevatten. De maximale bedrijfsvloeroppervlakten zoals die zijn bepaald voor genoemde bestemmingen zijn onverkort en van overeenkomstige toepassing.

15.5 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

15.5.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 3' wijzigen, teneinde onder tuinen en erven parkeervoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. de bovenkant van het dak van de parkeervoorziening ten minste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
15.5.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Tuin - 3' wijzigen teneinde onder tuinen en erven fietsenstallingen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de bovenkant van het dak van de fietsenstalling tenminste een meter onder het maaiveld is geprojecteerd;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 16 Verkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijwegen;
  • b. ongebouwde parkeervoorzieningen;
  • c. straatmeubilair;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. pleinen;
  • f. stegen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. beplanting;
  • i. ondergrondse fietsenstallingen, uitsluitend voor zover zij aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden van stoepen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van aansluitingen op nutsvoorzieningen zoals elektricteit, gas en water, alsmede ten behoeve van kabel- en telefonieaansluitingen, een en ander uitsluitend en alleen ten dienste van woonboten;
  • m. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag;
  • n. de bestemmingen als aangegeven in artikel 4.1 uitsluitend ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - overbouwing.
16.2 Bouwregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden opgericht ten dienste van de bestemming, met inachtneming van de volgende bouwregels:

16.2.1 Stoepen

Stoepen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.

16.2.2 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

16.2.3 Ondergeschikte delen van gebouwen

Voor zover balkons,erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, pothuizen of andere ondergeschikte delen van gebouwen aanwezig zijn ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.

16.2.4 Specifieke bouwaanduiding - overbouwing

Ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - overbouwing geldt dat de bebouwing zoals deze aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, in zijn geheel mag worden vernieuwd, doch niet worden vergroot.

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 16.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht.

16.4 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels:

16.4.1 Stoepen en andere ondergeschikte delen van gebouwen

Het bepaalde in de artikelen 16.2.1 en 16.2.3 voor het maken van stoepen, stoeptreden, pothuizen en toegangen tot souterrains en kelders en het vergroten van bordessen en buitentrappen.

16.5 Specifieke gebruiksregels

Op de tot 'Verkeer' bestemde gronden gelden de volgende gebruiksregels.

16.5.1 Ongebouwd terras

Het gebruik als ongebouwd terras van de tot 'Verkeer' bestemde gronden is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

16.5.2 Evenementen

Het gebruik van de tot 'Verkeer' bestemde gronden ten behoeve van evenementen en daarbij behorende noodzakelijke bouwwerken, is, met inachtneming van andere gemeentelijke regelgeving, toegestaan.

16.5.3 Specifieke bouwaanduiding - overbouwing

De bebouwing ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - overbouwing mag gebruikt worden conform de in Gemengd - 1 toegestane functies.

16.6 Wijzigingsbevoegdheid

Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

16.6.1 Ondergrondse parkeervoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Verkeer' wijzigen, teneinde ondergrondse parkeervoorzieningen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren, met dien verstande dat:

  • a. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
  • c. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
16.6.2 Ondergrondse fietsenstallingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Verkeer' wijzigen teneinde ondergrondse fietsenstallingen en daarbij behorende bovengrondse toegangsvoorzieningen te realiseren met dien verstande dat:

  • a. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
  • b. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.

Artikel 17 Waarde - Archeologie 2

17.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming tevens bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden 2 (hoge archeologische verwachting).
  • b. De bestemming 'Waarde - Archeologie 2' is primair ten opzichte van de andere aan deze gronden toegekende bestemmingen.
17.2 Bouwregels
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, en werkzaamheden, niet zijnde bouwwerkzaamheden, uit te voeren, in geval de oppervlakte van het project meer dan 50 m2 betreft en de werken of werkzaamheden dieper dan 0,50 meter onder maaiveld plaatsvinden.
  • b. De aanvrager om een omgevingsvergunning als bedoeld onder a dient een archeologisch rapport te overleggen.
  • c. Aan de omgevingsvergunning als bedoeld onder a kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:
  • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem worden behouden;
  • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geheel of gedeeltelijk kan worden geschrapt indien:

  • a. uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.
17.4 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 17.2 is niet van toepassing op:

  • a. bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die het normale onderhoud betreffen;
  • b. bodemverstorende bouwwerken en bodemverstorende werken, niet zijnde bouwwerken, die al in uitvoering zijn genomen ten tijde van het van kracht worden van het plan.

Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie

18.1 Bestemmingsomschrijving
  • a. De gronden aangewezen voor 'Waarde - Cultuurhistorie' zijn naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemming(en) tevens bestemd voor het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden stedenbouwkundige structuur en cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden.
    De voor het stadsgezicht bepalende bouwwerken zijn op de verbeelding aangeduid met de specifieke bouwaanduidingen orde 1, orde 2 en orde 3.
    Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1', zijn de rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' zijn bouwwerken van vóór 1940 die vanwege hun architectonische kwaliteit, hun plaats in de stedenbouwkundige structuur en/of als toonaangevend element in de gevelwand een belangrijke bijdrage leveren aan het stadsbeeld. Van orde 2 zijn tevens panden van na 1940 maar voor 1970 van zeer bijzondere cultuurhistorische, architectuurhistorische of in zeldzame gevallen stedenbouwkundige betekenis. Bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' zijn bouwwerken van vóór 1940 die wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand, of een voor de tijd kenmerkende detaillering danwel stedenbouwkundige karakteristieken vertonen, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Van orde 3 zijn tevens panden uit de periode tussen 1940 en 1970 die in cultuurhistorisch, architectuurhistorisch of, in zeldzame gevallen, stedenbouwkundig opzicht een positieve bijdrage leveren aan de beeldkwaliteit of op andere wijze een positieve betekenis hebben voor de stad.
  • b. De bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' is primair ten opzichte van de bestemmingen 'Centrum - 2', 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 1.1', 'Gemengd - 1.3', 'Gemengd - 1.4', 'Gemengd - 1.5', 'Gemengd - 2', 'Gemengd - 2.5','Groen', 'Maatschappelijk', ' Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Tuin - 3 en 'Verkeer'.
18.2 Bouwregels
  • a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  • b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van een restauratieve aanpak van de straatgevels en de kap. Oorspronkelijke gevelelementen dienen te worden gehandhaafd en indien nodig te worden hersteld. Hierbij is gebruik van niet-authentieke materialen toegestaan, mits deze visueel volledig overeenkomen met de oorspronkelijke vorm, kleur en detaillering. In afwijking hiervan mag de eerste bouwlaag van straten met de bestemming 'Centrum - 2' afwijkend worden vormgegeven, mits de oorspronkelijke, waardevolle karakteristiek van de winkelpui niet wordt verstoord. Wanneer de bouwkundige staat zo slecht is dat de straatgevels en de kap niet meer kunnen worden gerestaureerd of hersteld, is het toegestaan om onder voorwaarden tot herbouw over te gaan. De straatgevels en de dakvorm moeten dan naar het origineel worden teruggebouwd, waarbij oorspronkelijke gevelelementen zo veel mogelijk dienen te worden hergebruikt en teruggeplaatst. Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden die dienen ter financiële zekerstelling hiervan.
  • c. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde - 3' geldt dat bij verbouwing dient te worden uitgegaan van behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. Indien en voor zover de oorspronkelijke kapvorm nog aanwezig is dient deze te worden behouden danwel te worden teruggebracht.
  • d. In geval van ingrijpende verbouwing van een bouwwerk met de aanduiding 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn:integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. Ingrijpende verbouwing kan slechts worden toegestaan indien uit de toets naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat een omgevingsvergunning voor ingrijpende verbouwing niet hoeft te worden geweigerd.
  • e. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding-ensembles' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble behoren.
  • f. Voor bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met e gelden geen aan de waarde-cultuurhistorie gerelateerde bouwregels.
18.3 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.

Burgemeester en wethouders nemen bij de beoordeling van een aanvraag om omgevingsvergunning het volgende in acht:

  • a. Bouwwerken, die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 1' worden beschermd door de Monumentenwet 1988, respectievelijk de Erfgoedverordening Stadsdeel Centrum. Een aanvullende bescherming vanuit oogpunt van beschermd stadsgezicht is niet noodzakelijk.
  • b. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 2' , is het uitgangspunt behoud.
  • c. In geval van een aanvraag tot sloop voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - orde 3' wordt namens burgemeester en wethouders een bouwhistorische verkenning en een kwaliteitstoets uitgevoerd. Getoetst wordt de mate van bouwhistorische, cultuurhistorische, architectuurhistorische en stedenbouwkundige waarden. Op basis van de bevindingen van de kwaliteitstoets wordt bepaald wat het uitgangspunt dient te zijn:integraal behoud, behoud van bepaalde bouwdelen, behoud van bepaalde waarden -bijvoorbeeld parcellering- of dat sloop mogelijk is gevolgd door nieuwbouw. De vergunning tot sloop wordt slechts verleend indien uit de kwaliteitstoets en de bouwhistorische verkenning naar voren komt dat het kwaliteitsniveau van alle genoemde waarden zodanig laag is dat behoud van het bouwwerk niet te rechtvaardigen is.
  • d. Voor bouwwerken die op de verbeelding zijn aangeduid met 'Specifieke bouwaanduiding - ensembles', geldt dat voor sloop van slechts één tot een ensemble behorend pand in beginsel geen vergunning wordt verleend.
  • e. Bouwwerken die op de verbeelding niet zijn voorzien van een aanduiding als genoemd in a tot en met d, mogen worden vervangen.
18.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de parcellering of andere stedenbouwkundige -, architectuurhistorische -, bouwhistorische - en/of cultuurhistorische waarden, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel of versterking van de met het beschermd stadsgezicht verbonden waarden.

Artikel 19 Waterstaat - Waterkering

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast de op de verbeelding aangegeven andere bestemmingen, tevens bestemd voor:

  • a. primaire en secundaire waterkeringen;
  • b. sluizen;
  • c. sluiswachtershuis;
  • d. overige waterstaatkundige werken;

De dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de andere aan de gronden toegekende bestemmingen, met uitzondering van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Gebouwen

De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezige bouwhoogte.

19.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in de tot dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding. Burgemeester en wethouders winnen daartoe het advies in van Waternet.

19.2.3 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde bedraagt ten hoogste 2 meter. Voor de bestaande bouwwerken geldt de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande bouwhoogte.

19.3 Bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van de volgende bouwregels.

19.3.1 Maximale bouwhoogte

het bepaalde in 19.2.3, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor waterstaatkundige werken, tot ten hoogste 5 meter, indien dat vanuit technische, of waterstaatkundige overwegingen noodzakelijk is en/of vanuit stedenbouwkundige overwegingen gewenst is.

19.4 Wijzigingsbevoegdheid
19.4.1 Verleggen Waterkering

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht de bestemming dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' schrappen en aan gronden met de bestemmingen 'Gemengd - 1' de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toekennen, indien de Keur en/of het bestuur van het Waterschap Amstel, Gooi en Vechtstreek daartoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels

21.1 Toegelaten overschrijdingen

Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen en bebouwingsregels, waaronder begrepen de maximale bouw- en goothoogten, te overschrijden ten behoeve van:

  • 1. funderingen, plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, Franse balkons, wanden van ventilatiekanalen, schoorstenen en dergelijke delen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,20 meter bedraagt;
  • 2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en dergelijke, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1/20 van de breedte van de aangrenzende straat, met een maximum van 1 meter en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 boven een rijweg of boven een strook ter breedte van 0,60 meter langs een rijweg, 2,40 meter boven een rijwielpad en 2,20 meter boven een voetpad, voorzover dit rijwielpad geen deel uitmaakt van de bedoelde strook van 0,60 meter;
  • 3. hijsinrichtingen, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt en deze werken niet lager zijn gelegen dan 4,20 meter boven het gemiddeld aangrenzende straatpeil;
  • 4. overige plaatselijke verhogingen, mits niet breder dan 0,60 meter;
  • 5. topgevels, mits niet breder dan 6 meter;
  • 6. bouwen op vlucht.

Artikel 22 Algemene aanduidingsregels - wetgevingzone

22.1 Aanduidingsregel wetgevingzone

Ter plaatse waar de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - ontheffingsgebied' op de verbeelding is aangegeven, bevinden zich gebouwen met een culturele of museale functie die, met inachtneming van het bepaalde in artikel 22.2 in aanmerking kunnen komen voor het bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6.

22.2 Bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van horeca 6 in gebouwen die op de verbeelding zijn aangeduid met de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - ontheffingsgebied' hebben, indien:

  • a. de exploitatie van het gebouw geschiedt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  • b. de verlening van de omgevingsvergunning bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  • c. het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  • d. de horeca-activiteiten alleen binnen het gebouw mogen plaatsvinden; het exploiteren van een (dak)terras of het gebruik van (keur)tuinen voor horeca-activiteiten is niet toegestaan.

De toestemming om ten behoeve van horeca 6 af te wijken die bij omgevingsvergunning is gegeven, vervalt van rechtswege wanneer de primair culturele of museale activteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd.

Artikel 23 Algemene gebiedsaanduiding ondergronds railtracé

23.1 ondergronds railtracé

Ter plaatse waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé' is aangegeven, is een ondergronds railtracé en een ondergronds stationsgebouw toegestaan, met inbegrip van de daarbij behorende ondergrondse voorzieningen, zoals ondergrondse perrons, voetgangersverbindingen, toegangstrappen en -gangen, toegangsliften, vluchtschachten, winkels met uitzondering van smartshops, voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, horeca 3 en 4, openbare en bijzondere voorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren, galeries, bedrijven, nutsvoorzieningen en andere ondergrondse voorzieningen ten dienste van het railverkeer. Bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het ondergronds railtracé en - stationsgebouw zijn uitsluitend toegestaan met inachtneming van de in dit artikel opgenomen regels.

23.2 bouwregels

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'ondergronds railtracé' mogen bovengronds liftgebouwtjes en daarnaast uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden opgericht ten dienste van het ondergronds railtracé en -stationsgebouw, met inachtnemening van de volgende bepalingen:

23.2.1 Maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximale bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3,5 meter dan wel de ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaande danwel vergunde hogere bouwhoogte.

23.2.2 Toegangsvoorziening ondergronds stationsgebouw

De bouwhoogte voor een toegangsvoorziening voor het ondergronds stationsgebouw bedraagt ten hoogste 3,5 meter.

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van de in artikel 23.2 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het beschermd stadsgezicht.

Artikel 24 Algemene regels bij omgevingsvergunning afwijken

Toepassing van een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit en/of stedenbouwkundige structuur van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan. Hierbij is het bepaalde in artikel 18 onverkort van toepassing.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kunnen burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van regels van dit plan, voor:

24.1 Zelfstandige horeca in hotels groter dan 1000 m2

het vestigen van horeca 4 in hotels met een groter bruto vloeroppervlak dan 1000 m2. De omgevingsvergunning om af te wijken voor zelfstandige horeca zal slechts worden verleend tot een maximale oppervlakte van 150 m² of maximaal 10 % van het bruto vloeroppervlak van het hotel. De vestiging van de horeca 4 mag niet leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat.

24.2 Oprichten gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde voor openbare dienst

gebouwen voor de openbare dienst met een maximale bouwhoogte van 5 meter en een maximale vloeroppervlakte van 15 m2, kiosken en bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vrijstaande muren, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, gedenktekens, plastieken, duikers, bruggen en andere waterbouwkundige constructies.

24.3 Betere situering

geringe afwijkingen in situering die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch betere plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de toestand van het desbetreffende bouwterrein, tot ten hoogste 2 meter.

24.4 Overschrijding van maten met maximaal 10 %

het overschrijden van minimale en maximale hoogte-, breedte-, diepte- en oppervlaktematen voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel zoals omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat niet meer dan 10 % bedraagt, met dien verstande dat geen extra bouwlaag mag worden gerealiseerd en de bestemmingsgrenzen op de verbeelding niet worden overschreden.

24.5 Overschrijding bestemmingsgrenzen voor ondergeschikte delen van bouwwerken

het overschrijden van bestemmingsgrenzen voor balkons, (hoek)erkers, bordessen, galerijen, luifels, buitentrappen, reclame, camera's en uitvalschermen of andere ondergeschikte delen van bouwwerken, met inachtneming van het volgende:

  • a. in het gehele plangebied is het mogelijk bij omgevingsvergunning af te wijken voor een balkon aan de achtergevel met een diepte van 2 meter, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende pand wordt gebouwd. Bij de afweging of bij omgevingsvergunning wordt afgeweken, wordt de relatie tot de belendende panden betrokken;
  • b. de omgevingsvergunning om af te wijken ten behoeve van galerijen wordt slechts verleend indien een andere vorm van ontsluiting niet mogelijk is. De overschrijding van de bestemmingsgrens bedraagt ten hoogste 2 meter. Deze afwijking wordt alleen voor de achterzijde van bebouwing verleend;
  • c. buitentrappen zijn slechts aan de achterzijde van bebouwing toegestaan;
  • d. luifels zijn slechts toegestaan als de samenhang van de onderpui met de hogere bouwlagen niet verloren gaat en mits de overschrijding van de bestemmingsgrens niet meer dan 2 meter bedraagt. Er wordt alleen bij omgevingsvergunning afgeweken voor de functie voorzieningen. Voor luifels aan en/of over gebouwde terrassen wordt niet bij omgevingsvergunning afgeweken;
  • e. erkers, koekoeken en andere ondergeschikte delen van bouwwerken zijn slechts toegestaan als ondergeschikt deel van de gevel. De maximale breedte mag niet meer bedragen dan een derde van de breedte van de gevel; de maximale diepte mag niet meer bedragen dan 0,60 meter. Aan de straatzijde wordt voor erkers slechts bij omgevingsvergunning afgeweken vanaf de tweede bouwlaag en mits de erker past binnen de karakteristiek van het deel van de bestaande gevelwand waarin de erker wordt geplaatst.;
  • f. reclame aan de voorzijde tot ten hoogste 1 meter;
  • g. een uitvalscherm aan de voorzijde tot ten hoogste 2 meter. In uitgeklapte vorm dient er een minimale doorloophoogte van 2.10 meter te zijn.

Bij omgevingsvergunning wordt niet afgeweken ten behoeve van erkers en luifels aan straten en stegen met een breedte van minder dan 6 meter.

24.6 Ondergrondse voorzieningen

bergbezinkbassins.

24.7 Elektronische communicatiemiddelen

elektronische communicatiemiddelen tot een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf de voet, indien onderdelen van de antenne-installatie om aantoonbare redenen niet inpandig kunnen worden gerealiseerd. Deze installaties dienen zo centraal mogelijk op het dak te worden geplaatst, aan of nabij de liftschacht, indien aanwezig. Plaatsing op panden met een ' specifieke bouwaanduiding - orde 1' zal niet worden toegestaan, tenzij de karakteristiek van het monument niet wordt aangetast. Plaatsing op panden met een 'speciefieke bouwaanduiding - orde 2 kan worden toegestaan, tenzij de karakteristiek van het stadsgezicht wordt verstoord.

24.8 Scootmobielstalling

het plaatsen van een scootmobielstalling, uitsluitend ten behoeve van het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De scootmobielstalling mag niet overbemeten zijn. Bij omgevingsvergunning afwijken is mogelijk voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager.

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

25.1 Wijzigingsregel Staat van Inrichtingen

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van deze regels deel uitmakende 'Staat van inrichtingen' wijzigen in die zin dat:

Artikel 26 Algemene procedureregels

26.1 Besluit omtrent exploitatieplan

Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.12.3. van de Wet ruimtelijke ordening, om gelijktijdig met de vaststelling van een wijzigingsplan als bedoeld in dit bestemmingsplan, een met dit besluit samenhangend besluit omtrent een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12.1 of 6.12.2. vaststellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
27.2 Eenmalig afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning eenmalig afwijken van het bepaalde in 27.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 27.1 met maximaal 10%.

27.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Artikel 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

27.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

27.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 27.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

27.6 Onderbroken verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 27.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

27.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Artikel 27.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Nieuwmarkt.