direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Bestuurlijk stelsel gemeente Amsterdam

De gemeenteraad van Amsterdam is sinds 19 maart 2014 het bevoegde gezag om bestemmingsplannen voor het stadsdeel Centrum vast te stellen. De stadsdeelraad van het stadsdeel Centrum is op deze datum opgehouden te bestaan. Het nieuwe bestuurlijk stelsel van de gemeente Amsterdam dat op 19 maart 2014 is aangevangen brengt dit met zich mee. Ook ten aanzien van toepassing van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden en het stellen van nadere eisen brengt het nieuwe stelsel verschuivingen met zich mee. Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen om telkens de term 'bevoegd gezag' te gebruiken als verwijzing naar het orgaan dat een op dit plan gebaseerd besluit kan nemen. Daar waar in toelichting sprake is van 'het dagelijks bestuur' of 'de (stads)deelraad', verwijst dit naar deze bestuursorganen van het stadsdeel Centrum zoals deze voor 19 maart 2014 bestonden.

1.2 Ligging en grenzen van het plangebied

Het plangebied omvat de Haarlemmerbuurt en de Westelijke eilanden, inclusief het Westerdokseiland (deel tussen de Westerdoksdijk en het Westerdok). Het plangebied wordt aan de westzijde globaal begrensd door het Westerkanaal en aan de noordzijde door de Zoutkeetsgracht. Aan de oostzijde door het Singel en de Westerdoksdijk en in het zuiden door de Brouwersgracht. Behoudens een klein deel van het Singel zijn het water en de bruggen in de Haarlemmerbuurt en de Westelijke eilanden buiten het plangebied gehouden. Hiervoor heeft de stadsdeelraad op 26 juni 2012 het bestemmingsplan 'Water' vastgesteld. Ook is het perceel met het adres Haarlemmerplein 48 (voormalige brandweerkazerne) buiten het plangebied gelaten. Op 18 februari 2014 heeft de stadsdeelraad hiervoor het bestemmingsplan Haarlemmerplein 48 vastgesteld.

1.3 Aanleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld vanwege de actualiseringsplicht die sinds 1 juli 2008 is verankerd in de Wet ruimtelijke ordening. Bestemmingsplannen dienen elke tien jaar te worden geactualiseerd, waarbij voor de oudere plannen in het kader van het overgangsrecht van de de Wet ruimtelijke ordening een verlengde termijn geldt. Het bestemmingsplan vervangt vier plannen:

  • Westerdokseiland (2001);
  • Haarlemmerbuurt (2003);
  • Westelijke eilanden (2004);
  • Haarlemmerplein (2008).

Deze plannen zijn gezien hun leeftijd aan vervanging toe, maar zijn wat betreft opzet en inhoud niet wezenlijk anders dan het nu voorliggende bestemmingsplan. De plangebieden zijn samengevoegd omdat grotere plangebieden de voortgang van de actualiseringscyclus bevorderen. Het onderscheid tussen de verschillende gebieden komt tot uitdrukking in de ruimtelijke en functionele uitgangspunten, die weer zijn vertaald in de verbeelding (plankaart) en de regels.

1.4 Doel

Het nieuwe bestemmingsplan voor de Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden richt zich voornamelijk op het beheer van de bestaande situatie en het behoud van de ruimtelijke en functionele structuur. Wat betreft de ruimtelijke structuur en de bebouwing zetten de regels in op het behoud en herstel van de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarden. Wat betreft het gebruik wordt in de regels uitgegaan van flexibiliteit, behalve voor overlastgevende functies, zodat recht wordt gedaan aan de dynamiek die de binnenstad eigen is.

In het plan zijn de wijzigingen in het beleid en de wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt.

1.5 Beschermd stadsgezicht

In januari 1999 is de binnenstad aangewezen als beschermd stadsgezicht. Sinds januari 2003 is de aanwijzing onherroepelijk. Binnen het bestemmingsplangebied liggen de Planciusbuurt en het Westerdokseiland buiten het beschermd stadsgezicht.

De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.

Voor het bestemmingsplangebied is een (orde) waarderingskaart gemaakt. Deze kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op de waarderingskaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De waardering is in de vorm van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen, in de regels zijn nadere bouwregels toegevoegd.

1.6 UNESCO Werelderfgoed

In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het ver- sterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt het kerngebied (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. Binnen het plangebied is dat het gebied tussen de Droogbak/Haarlemmer Houttuinen en de Brouwersgracht en tussen Singel en Binnen Oranjestraat/Buiten Oranjestraat.

Het overige deel van het plangebied, met uitzondering van de Planciusbuurt en het Westerdokseiland maakt deel uit van de voor een Werelderfgoed vereiste aan te wijzen bufferzone.

Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.

1.7 Digitalisering bestemmingsplannen

Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtin- gen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestem- mingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term ana- loge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale infor- matie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van de oude plannen voor dit gebied. De bestem- mingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in het stadsdeel de eerste plannen die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld, gevolgd door het bestemmings- plan Zuidelijke binnenstad, Westelijke binnenstad en Postcodegebied 1012. Met het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden wordt aansluiting gezocht bij deze bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.

1.8 Opzet

De toelichting op het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader geschetst. Hierin zijn zowel de relevante beleidsnota's van het rijk en de provincie, als die van de gemeente Amsterdam en het stadsdeel opgenomen.

De betekenis en gevolgen van de plaatsing van de grachtengordel op de Lijst van het werelderfgoed van Unesco voor het bestemmingsplan worden beschreven in hoofdstuk 3. De beschrijving van de historische ontwikkeling van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de bestaande ruimtelijke situatie beschreven en geanalyseerd. Ook wordt aangegeven welke ontwikkelingen zich voordoen in het plangebied. Het onderzoek naar de historische ontwikkeling en de bestaande ruimtelijke situatie leiden tot ruimtelijke uitgangspunten die ook in dit hoofdstuk worden beschreven.

Hoofdstuk 6 bevat een beschrijving en analyse van de functionele structuur van het plan- gebied en het beleid ten aanzien van de diverse functies. Ook worden functionele ontwik- kelingen beschreven, zowel in het algemeen als specifiek voor het plangebied, en worden de functionele uitgangspunten benoemd. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 8 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 9, 10, 11 en 12 worden achtereen- volgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 13 en 14. De rapportage als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is opgenomen in hoofdstuk 15.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Stadsdeel Centrum

Voor dit bestemmingsplan is het volgende beleid voor stadsdeel van belang:

  • a. Beleidsplan Binnenstad, 1993;
  • b. Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad, 2002;
  • c. Bestemmingsplan Water, 2012;
  • d. Woonvisie stadsdeel Centrum tot 2012;
  • e. Beleidsnotitie short stay, Gemeente Amsterdam 2014;
  • f. Uitvoeringsnotitie Horeca 2014;
  • g. Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015;
  • h. Nota Bereikbare Binnenstad 2013.

Hieronder volgt een korte toelichting op deze beleidsnota's. In de volgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op deze nota's, voor zover relevant. Het voorliggende bestemmings- plan is in overeenstemming met het in dit hoofdstuk genoemde beleid.

Beleidsplan Binnenstad

De binnenstad is door de eeuwen heen het centrum geweest van economische activiteiten. Het feit dat er ongeveer evenveel mensen in de binnenstad wonen als er werken, is uniek en draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Amsterdam. In 1993 is het beleid voor de binnenstad uiteengezet in het Beleidsplan Binnenstad. De belangrijkste hoofddoelstelling is toen geformuleerd als:

  • het versterken van de centrumpositie en het handhaven van de functiemenging.

Deze hoofddoelstelling is nog steeds actueel, evenals de andere hoofddoelstellingen. Dit zijn:

  • behoud van de kwaliteit van het historisch stadsbeeld;
  • verbeteren van de veiligheid en de leefbaarheid;
  • verbeteren van de bereikbaarheid.

Met de vaststelling van het Meerjarenperspectief Binnenstad in 1999 is een vijfde hoofddoelstelling toegevoegd:

  • zorgen voor een adequaat activiteiten- en voorzieningenniveau voor bewoners.

Het vinden van de juiste balans tussen wonen, werken en vrijetijdsbesteding en tussen de verschillende economische functies onderling is de voortdurende opdracht voor bestuurders, ondernemers en bewoners van de binnenstad.

Strategische Visie Amsterdamse Binnenstad

In de Stratgische Visie uit 2002 zijn de vijf (hoofd)doelstellingen uit het Beleidsplan Binnenstad herbevestigd. Voor het zeker stellen van deze doelstellingen zijn onder meer de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • waarborgen dat de binnenstad als woonplek toegankelijk blijft voor alle inkomensgroepen;
  • waarborgen dat binnen de functiemenging diversiteit en kwaliteit kenmerkend blijven;
  • waarborgen dat de binnenstad een plek blijft voor innovatieve experimenten;
  • waarborgen dat de drukte die de centrumpositie met zich meebrengt beheerst wordt en overlast beperkt wordt.

Bestemmingsplan Water

Voor het gehele binnenwater (inclusief de bruggen), dat onder de bevoegdheid van stads- deel Centrum valt, is een apart bestemmingsplan opgesteld. Met een bestemmingsplan voor het water wordt de stadsdeelbrede visie op het water van de binnenstad juridisch- planologisch verankerd en worden alle bestaande, vaak uiteenlopende bestemmingsplan- regelingen voor het water in de binnenstad vervangen door één eenduidige regeling.
Behoudens een klein deel van het Singel zijn het water en de bruggen in de Haarlemmer- buurt en de Westelijke eilanden daarom niet in het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/ Westelijke eilanden opgenomen. Dit houdt in dat de regeling die geldt voor het water in de binnenstad verwoord is in het bestemmingsplan Water. Het bestemmingsplan is op 26 juni 2012 door de deelraad vastgesteld.

Woonvisie

De Woonvisie voor stadsdeel Centrum (tot 2012) is op 30 oktober 2008 vastgesteld door de stadsdeelraad. Met haar unieke woon- en leefklimaat neemt stadsdeel Centrum een sterke plaats in binnen de regionale woningmarkt. De invloed van het stadsdeel op de woning- markt is echter zeer beperkt, niet alleen door de regionale schaal van de markt, maar ook omdat veel beleid en afspraken niet onder de bevoegdheid van het stadsdeel vallen. Dit geldt voor de kaders van de woonruimteverdeling, nieuwbouwbeleid, afspraken over ver- kopen en aanbiedingsafspraken over vrijkomende huurwoningen met corporaties en derge- lijke. Ten aanzien van het huurniveau van woningen gelden de landelijke regels. In de woonvisie wordt speciale aandacht gevraagd voor de woonbehoefte van ouderen en middeninkomensgroepen.

Beleid Short Stay

Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid was tegemoet te komen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van internationale bedrijven.
Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning zijn voor- waarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.

Huidig beleid (2014)
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld, waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14 januari 2014 is.

Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).

In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.

Uitvoeringsnotitie Horeca 2014

De Uitvoeringsnotitie Horeca 2014 is vastgesteld door het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum. In de Uitvoeringsnotitie is aangegeven in welke gebieden verruiming van de mogelijkheden voor horeca mogelijk is. Het gaat dan om:

  • verruiming van sluitingstijden;
  • uitbreiding van het aantal horecazaken in straten die een horeca-impuls kunnen gebruiken;
  • ruimere horecamogelijkheden voor culturele instellingen;
  • horecacategorieën in bestemmingsplannen.

Voor het westelijk deel van de binnenstad en de Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden in het bijzonder is het volgende opgenomen. De ruimte voor nachtzaken in dit deel van de binnenstad is beperkt, omdat op zeer veel plaatsen wordt gewoond en de kans op overlast daarmee groot is. Binnen het plangebied zijn alleen in de Korte Marnixstraat en de Rozengracht omzetting mogelijk, hier treedt relatief weinig overlast op als gevolg van omzetting, omdat het mogelijke lawaai van laat vertrekkende bezoekers weinig toevoegt aan het al aanwezige lawaai (en de bewoners daarom al relatief goede geluidsisolatie hebben). Bovendien komen er diverse nachtbussen door deze straten. In alle andere, vooral smalle, straten is omzetting niet mogelijk omdat daar de kans op overlast voor bewoners te groot is.

Hotelbeleid

In de stedelijke Nota Hotelbeleid 2007-2010 is aangegeven dat er tot 2015 behoefte is aan 9.000 nieuwe hotelkamers in Amsterdam. Op 30 maart 2011 heeft de raadscommissie Economische zaken, Bedrijven, Personeel en Organisatie van de centrale stad besloten dat het beleid en de ambities tot aan 2015 worden voortgezet. Voor de binnenstad is sinds 2008 specifiek beleid vastgesteld door de deelraad. Dit beleid valt binnen de kaders van het centraal-stedelijke beleid.

Het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 is op 20 april 2012 in werking getreden, als vervolg op het Hotelbeleid Binnenstad 2008-2011. Deel I, Beleidskader is op 27 maart 2012 door de deelraad vastgesteld. De deelraad heeft daarnaast ingestemd met de inhoud van deel II Beleidsregels. Dit deel is op 10 april 2012 vastgesteld door het dagelijks bestuur.

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 wordt nog meer dan in het vorige hotelbeleid ingezet op spreiding in het verlengde van het centraal stedelijk hotelbeleid en de Structuur- visie van de centrale stad en in aansluiting op het belang van de juiste balans tussen wonen, werken en recreëren in de binnenstad; de functiemenging.

In het hotelbeleid is opgenomen dat het bevoegd gezag niet zal meewerken aan hotelontwikkeling in de Haarlemmerbuurt en Westelijke eilanden, net als in de oude binnenstad, de Jordaan, de grachtengordel, de Leidsebuurt, de Weteringbuurt en Uilenburg.

Inmiddels is het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015 begin 2014 aangescherpt. De beperkte mogelijkheden die het vigerende hotelbeleid biedt om reguliere hotels te vestigen in stads- deel Centrum leidt tot een aanhoudende stroom van initiatieven om deze mogelijkheden maximaal te benutten. Het betreft hier vooral de verkeersradialen. De interesse om panden om te zetten van vooral nieuwbouwwoningen en kantoren naar hotel dreigen de functie- menging in veel gebieden onevenwichtiger dan gewenst te maken.

Ook de acceptatie van nieuwe hotels in de binnenstad door de bewoners en ondernemers neemt af. Daaraan gekoppeld worden de signalen dat de toeristische druk op veel ge- bieden als negatiever wordt ervaren sterker. Een van de instrumenten die het bevoegd gezag heeft om deze druk te reguleren is het hotelbeleid.

Na deze aanscherping is in de binnenstad alleen in gebied Oost nog ruimte voor hotelontwikkeling. Een uitzondering wordt gemaakt voor het realiseren van een hotel in het topsegement in het voormalig Paleis van Justitie aan de Prinsengracht.

Grote hotels zullen onder voorwaarden een zelfstandige horeca 4 (restaurant, lunchroom) mogen exploiteren.

Alle inititatieven zullen worden getoetst aan de in de nota vastgelegde algemene beleidsregelels. Deze beleidsregels hebben betrekking op:

  • de functiemenging;
  • woon- en leefklimaat;
  • kwaliteitsimpuls;
  • verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte;
  • parcellering en architectonische kwaliteit;
  • bescherming woonfunctie.

Nota Bereikbare Binnenstad 2013

Stadsdeel Centrum heeft op 26 maart 2013 de Nota Bereikbare Binnenstad vastgesteld, waarin de visie van het bestuur is verwoord op de manier waarop het verkeer en vervoer in de toekomst door het centrum moet worden geleid. Belangrijke voorstellen uit de nota zijn: meer ruimte geven aan voetgangers en fietsers, meer aandacht voor doorgaande fietsroutes, veiliger fietsroutes en voorrang voor fietsers, meer stallingen en mogelijkheden voor kort parkeren van fietsers, meer overstappunten voor het openbaar vervoer (bij stations) en liever trams dan (streek)bussen door het centrum en het weren van doorgaand autoverkeer in de binnenstad. Andere onderwerpen die in deze nota aan de orde komen zijn: vermindering van parkeerplaatsen voor touringcars in de binnenstad (en spreiding over de stad), spreiden van taxi 's en kleinere taxistandplaatsen, laden en lossen, alternatief vervoer en minder parkeerplaatsen op straat. De nota bevat ook een wensbeeld met de ideale situatie voor de binnenstad in 2025, waar stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt. Bij de belangrijkste openbaar vervoersknooppunten en grote publiekstrekkers moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. In maart 2013 zijn twee uitwerkingen van de Nota Bereikbare Binnenstad door het dagelijks bestuur vastgesteld, de notities 'Autoparkeren in Centrum' en de 'Fietsparkeervisie Stadsdeel Centrum 2013-2016'.

2.2 Gemeente Amsterdam

2.2.1 Structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam

Algemeen

Op 16 februari 2011 is de structuurvisie Amsterdam 2040, economisch sterk en duurzaam vastgesteld door de gemeenteraad. De centrale ambitie van de structuurvisie is: Amster- dam ontwikkelt zich verder als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool.

Daarom slaat Amsterdam de volgende richting in:

  • Intensiever gebruik bestaande stad, openhouden van landschap;
  • Systeemsprong regionaal openbaar vervoer;
  • Hoogwaardiger inrichting openbare ruimte;
  • Investeren in recreatief gebruik groen en water;
  • Amsterdam maakt zich op voor het postfossiele brandstoftijdperk;
  • Olympische Spelen Amsterdam 2028.

De Structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch-planologische plannen en stedenbouwkundige plannen van stad en stadsdelen worden getoetst aan de structuurvisie.

Stadsdeel Centrum

Het hoogstedelijke centrumgebied wordt steeds intensiever gebruikt en breidt zich uit, zelfs tot over de Ringweg A10 en het IJ. Mensen, ondernemingen en instellingen vestigen zich zo mogelijk bij deze bron. Dit wordt de uitrol van het centrum genoemd.

De binnenstad speelt een belangrijke rol bij deze uitrol. Meer nog dan in het verleden vormt het centrum het kerngebied voor de gehele metropoolregio, wat zal leiden tot een verdere stijging van het aantal bezoekers. De projecten bestaan vooral uit investeringen in de publieke ruimte en infrastructuur waarmee het centrumkarakter wordt versterkt en het centrumgebied wordt vergroot zodat er sprake kan zijn van meer spreiding van de bezoekers. Het gaat dan om de ontwikkeling van het Centraal Station en omgeving, de Noord/Zuidlijn, stadsstraten en -pleinen, verbeteren van de binnenring (Marnixstraat - Sarphatistraat) en om de ontwikkeling van de Rode Loper. Deze laatste ontwikkeling is cruciaal op het schaalniveau van de metropool Amsterdam en loopt grotendeels gelijk op met de realisatie van de Noord/Zuidlijn maar heeft ook een sterk verband met het Project 1012. Met dit project wil de gemeente Amsterdam de criminaliteit en verloedering in het hart van de stad terugdringen. Samen met bewoners, ondernemers en investeerders wil de gemeente het unieke karakter van het stadshart versterken en een economische opwaar- dering in gang zetten door meer kwaliteit.

Bij de uitrol van de binnenstad hoort een minder dominante plek van geparkeerde auto's op straat ten gunste van de verblijfsruimte en de ruimte voor voetgangers, fietsers en openbaar vervoer.

Belangrijk voor het centrum zijn: het opstellen van bestemmingsplannen die de versterking van het centrumkarakter mogelijk maken en het faciliteren en activeren van de partijen die vorm geven aan die ontwikkeling. Kenmerken van de binnenstad zijn de historische waarde en de grote hoeveelheid en diversiteit aan (kleinschalige) particuliere initiatieven. Het eerste vergt vooral bescherming, terwijl het tweede element om flexibliteit vraagt. Optimale flexibiliteit binnen de grenzen van de historische waarde dus.

2.2.2 Wonen in de metropool, woonvisie Amsterdam tot 2020

De stedelijke woonvisie is in 2008 vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie bevat een aantal thema's die enerzijds de bestaande stad Amsterdam schetsen en anderzijds de ambities verwoorden. De ambitie is gericht op zowel een attractieve stad met nadruk op de economische kracht als een ongedeelde stad, gericht op het voorkomen van sociale segregatie en ruimtelijke tweedeling. In de woonvisie zijn zeven thema's met speerpunten voor de toekomst beschreven:

  • Emancipatiestad: nieuwkomers en jongeren moeten zich kunnen blijven vestigen, bewoners moeten wooncarrière kunnen maken;
  • Ongedeelde stad: binnen de ring A10 bescherming van de onderkant van de woningmarkt, elke buurt blijft toegankelijk voor mensen met lagere inkomens, meer verscheidenheid in woonmilieus, meer aanbod voor gezinnen, ruimte voor verschillen, streven naar gemengdheid;
  • Betaalbare stad: woningen voor lage inkomensgroepen en lage middeninkomensgroepen en middeninkomens;
  • Vernieuwde stad: wijkaanpak en transformatie bij wijken waar leefbaarheid onder druk staat;
  • Topstad: kwaliteit van woningen en voorzieningen bieden om mensen en talent aan te trekken en te behouden, verruiming (tijdelijke) vestigingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers;
  • Zorgzame stad: woonservicewijken realiseren, aanpasbaar bouwen, huisvesting dak- en thuislozen;
  • Duurzame stad: energiebesparing in de bestaande woningvoorraad, duurzaam en flexibel bouwen, beperken watergebruik.

Stadsdeel Centrum valt in de centraal stedelijke zone, het centrum van de Metropool Amsterdam. Uitwerking van de zeven thema's levert de volgende specifieke speerpunten op:

  • behoud van een groot deel van de kleine oude woningen;
  • behoud van gemengdheid;
  • aanbod creëren in het middensegment, ook voor (kleine)gezinnen;
  • hoogstedelijk woonmilieu is uitgangspunt voor nieuwbouw;
  • benutten van locaties voor topsegment;
  • oases behouden en creëren;
  • toevoegen ouderenwoningen, zowel in nieuwbouw als bestaande bouw;
  • meer mogelijkheden voor short stay;
  • illegale hotels en woonfraude bestrijden.

2.3 Provincie Noord-Holland

Op 21 juni 2010 heeft Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" vastgesteld. Er is gekozen voor drie hoofdbelangen:

  • klimaatbestendigheid;
  • duurzaam ruimtegebruik;
  • ruimtelijke kwaliteit.

De structuurvisie legt het zwaartepunt op de huidige kracht van Noord-Holland: een sterke internationale concurrentiepositie en veel afwisselende, prachtige landschappen. Dit betekent versterking van de metropoolregio Amsterdam en van de metropolitane landschappen, ruimte voor landbouw en opwekking van duurzame energie. In de structuurvisie is daarom veel aandacht voor de relatie tussen de steden en dorpen en het landschap waar ze in liggen.

In de structuurvisie is een uitvoeringsprogramma opgenomen waarin wordt aangegeven welke acties de provincie zelf onderneemt om uitvoering te geven aan de visie. De provincie richt zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die spelen en/of gevolgen hebben op regionale en bovenregionale schaal.

Ook is een Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld waarin regels zijn opgenomen voor de doorwerking van provinciale belangen in het gemeentelijk beleid.

2.4 Rijksoverheid

Nota Ruimte

De Nota Ruimte bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. Deze zijn versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platte- land, borging en ontwikkeling van ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. De Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal hebben ingestemd met de nota op respectievelijk 17 mei 2005 en 17 januari 2006. Op 27 februari 2006 is de Nota Ruimte formeel in werking getreden.

Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is een uitwerking van de Nota Ruimte en is gepresenteerd in september 2005. De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Centraal staat dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor het personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid zijn essentieel om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Deze Nota Mobiliteit geeft aan op welke wijze het kabinet dit wil doen.

Nationaal Waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het beleid van het Nationaal Waterplan is gericht op:

  • 1. een goede bescherming tegen overstroming;
  • 2. het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • 3. het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • 4. het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam. In hoofdstuk 9 van het bestemmings- plan wordt hieraan uitgebreid aandacht besteed. Het beheer van het water in de Amster- damse binnenstad is in handen van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap, alsmede voor de gemeente Amsterdam.

Hoofdstuk 3 Unesco Werelderfgoed

3.1 Algemeen

3.1.1 Amsterdam Werelderfgoed

De zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam is op 1 augustus 2010 geplaatst op de werelderfgoedlijst van UNESCO. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit 400 jaar oude waardevolle culturele, architectonische en stedenbouwkundige erfgoed. Tevens is dit een erkenning dat Amsterdam (gemeente en stadsdeel, maar ook eigenaren, ondernemers en bewoners) de grachtengordel op een goede manier in stand houdt en beschermt.

3.1.2 Kern- en bufferzone

De zeventiende-eeuwse grachtengordel vormt de zogenoemde kernzone (de 'property'), het gebied dat is geplaatst. De overige delen van de historische binnenstad binnen de Singelgracht vormen de bufferzone. De bufferzone is aangewezen als een extra beschermingsgebied om de kernzone. De kern- en bufferzone liggen beide in het beschermd stadsgezicht van de binnenstad van Amsterdam. De grenzen van de bufferzone komen overeen met de grenzen van het beschermde stadsgezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0001.jpg"

Grachtengordel Amsterdam UNESCO Werelderfgoed: kern- en bufferzone

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0002.jpg"

Uitsnede van het plangebied

3.2 Waardering van de grachtengordel als Werelderfgoed

3.2.1 Uitzonderlijke universele waarden

Als het Werelderfgoed Comité (World Heritage Committee) besluit een erfgoed toe te voegen aan de Lijst van het Werelderfgoed, stelt het Comité, hiertoe geadviseerd door Niet Gouvernementele Organistaties (NGO's), een “Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde” vast.

'Uitzonderlijke universele waarde' houdt in, dat de culturele of natuurlijke betekenis van wat als het erfgoed wordt gezien zo uitzonderlijk is, dat deze het nationale belang overstijgt en van algemeen belang is voor huidige en toekomstige generaties van de gehele mensheid.

De verklaring bestaat uit een korte samenvattende beschouwing (synthesis), een beschrijving van de criteria waaraan het erfgoed voldoet, een beschrijving van de manier waarop het erfgoed voldoet aan de voorwaarden (wegingsfactoren) van integriteit (integrity) en echtheid (authenticity) en tenslotte een beoordeling van het systeem waarmee het erfgoed wordt beheerd en beschermd.

3.2.2 Criteria

Een cultureel of natuurlijk erfgoed moet, om als Werelderfgoed te kunnen worden toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed, voldoen aan tenminste één van de tien criteria, die - naast de wegingsfactoren authenticiteit en integriteit – zijn vastgelegd in de leidraad van de 'World Heritage Convention', de 'Operational Guidelines'. De criteria zijn opgesteld om te kunnen beoordelen en vaststellen of er voor een nominatie sprake is van 'Uitzonderlijke universele waarde'.

De 'zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam binnen de Singelgracht' is toegevoegd aan de Lijst van het Werelderfgoed op basis van de algemene criteria (i), (ii), en (iv), die hierna worden toegelicht.

(i) – 'represent a masterpiece of human creative genius' – het erfgoed vertegenwoordigt een meesterwerk van menselijk scheppend talent;

(ii) – 'exhibit an important interchange of human values, over a span of time or within a cultural area of the world, on developments in architecture or technology, monumental arts, town-planning or landscape design' – het erfgoed is het toonbeeld van een belangrijke uitwisseling van menselijke waarden, over een tijdspanne of binnen een cultureel gebied van de wereld, met betrekking tot ontwikkelingen in architectuur of technologie, monumentale kunsten, stedenbouw of landschapsontwerp;

(iv) – 'be an outstanding example of a type of building, architectural or technological ensemble or landscape which illustrates (a) significant stage(s) in human history' – het erfgoed is een uitzonderlijk voorbeeld van een bepaald type bouwwerk, architectonisch of technisch ensemble of cultuurlandschap, dat als zodanig een belangwekkende fase in de menselijke geschiedenis illustreert.

3.2.3 Authenticiteit en integriteit

In 2008 heeft het Werelderfgoed Comité uitgesproken, dat authenticiteit en integriteit een onlosmakelijk onderdeel vormen van de voor een Werelderfgoed geldende 'Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde'.

Authenticiteit beoordeelt de geloofwaardigheid en echtheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde'. De mogelijkheid om de waarden die worden toegekend aan het erfgoed te begrijpen, is afhankelijk van de mate waarin informatiebronnen met betrekking tot de waarden worden beschouwd als geloofwaardig of eerlijk. Uitgebreide reconstructie en herstructurering worden bijvoorbeeld gezien als een risico voor instandhouding van de authenticiteit.

Integriteit beoordeelt de volledigheid en gaafheid van de 'Uitzonderlijke universele waarde' van een erfgoed. Integriteit is de mate waarin het natuurlijk en/of culturele erfgoed en wat daartoe behoort als één geheel (en niet verstoord) bewaard is gebleven.

De 'Operational Guidelines' geven richtlijnen voor het vaststellen en beschrijven van de authenticiteit en integriteit van het erfgoed.

3.3 Verklaring van uitzonderlijke universele waarde

Het Werelderfgoed Comité heeft bij de aanwijzing tot werelderfgoed in 2010 voor de grachtengordel de volgende Verklaring van Uitzonderlijke universele waarde vastgesteld.

Korte synthese 
De Amsterdamse grachtengordel illustreert op navolgenswaardige wijze grootschalige water- en stedenbouwkundige planning door de volledig kunstmatige vormgeving van een grootschalige havenstad.
De topgevels zijn kenmerkend voor het burgerlijke milieu, en de woonhuizen getuigen van zowel de verrijking van de stad door middel van maritieme handel, als de ontwikkeling van een humanistische en tolerante cultuur gekoppeld aan de Calvinistische Reformatie. In de zeventiende en achttiende eeuw werd Amsterdam gezien als de verwerkelijking van de ideale stad, die model stond voor tal van projecten voor nieuwe steden over de gehele wereld.

Criterium (i): De Amsterdamse grachtengordel is een nieuwe en geheel kunstmatige 'havenstad', ontworpen aan het eind van de zestiende eeuw en gebouwd in de zeventiende eeuw.
Het is een water- en stedenbouwkundig meesterwerk en een weldoordacht programma
van constructie en burgerlijke architectuur. Het is een uniek en innovatief, grootschalig, maar homogeen stedenbouwkundig ensemble.

Criterium (ii): De Amsterdamse grachtengordel getuigt van een uitwisseling van grote invloeden gedurende bijna twee eeuwen, niet alleen op het gebied van civiele techniek, stedenbouw en architectuur, maar ook op een aantal technische, maritieme en culturele terreinen.
In de zeventiende eeuw was Amsterdam een belangrijk centrum voor internationale, commerciële handel en intellectuele uitwisseling, voor de vorming en de verspreiding van het humanistisch gedachtegoed. Amsterdam was in die tijd de hoofdstad van de wereldeconomie.

Criterium (iv): De Amsterdamse grachtengordel vormt een uitstekend voorbeeld van een gebouwd, stedelijk ensemble dat expertise in waterbouw, civiele techniek, stedenbouw, en constructieve en bouwkundige vakkundigheid vereist en illustreert. In de zeventiende eeuw stond de grachtengordel model voor de geheel kunstmatige 'havenstad', maar ook voor de typologie van het Nederlandse woonhuis met zijn variëteit aan gevels (façades) en topgevels. De stad getuigt, op het hoogste niveau, van een belangrijke periode in de geschiedenis van de moderne wereld.

Integriteit en authenticiteit
Het netwerk van grachten in de concentrische bogen van een cirkel dat, samen met de radiale waterwegen en straten, de basis vormt van het stedenbouwkundig plan, is in zijn geheel behouden gebleven, inclusief zijn oude kades en historische gevelrooilijnen.

Het merendeel van de huizen, gebouwd in de zeventiende en achttiende eeuw, is nog steeds aanwezig en in een goede staat van onderhoud. Dat is een wezenlijk gezonde uitgangssituatie voor een nog altijd levendig en werkend stedelijk ensemble. Niettemin zijn straten soms verbreed, met name de huidige verkeersader de Weesperstraat, en de gevelwoningen herbouwd. De oude civieltechnische en waterbouwkundige structuren zijn over het algemeen vervangen. Hoge, moderne gebouwen tasten sommige zichtlijnen aan, vooral in het noorden van het erfgoed, en agressieve reclame bederft het aanzicht van het erfgoed.

Eisen aan de bescherming en het beheer
Een zeer groot aantal gebouwen en structuren is beschermd door de nationale en gemeentelijke monumentenlijsten. De situatie met betrekking tot de bescherming lijkt, in het kader van de bedrijfsvoering van stadsdeel Centrum complex te zijn, maar de procedures die de bescherming regelen, worden nageleefd. Een beter inzicht bij de verantwoordelijke instanties betekent dat de excessen van stedelijke groei, die in de recente verleden soms moeilijk te beheersen waren, steeds beter in de hand gehouden lijken te worden. Met name reclame in de kernzone en de visuele impact van hoge gebouwen op het stedelijk landschap van het erfgoed.

Alle beheersmaatregelen samen vormen een effectief en samenhangend systeem, onder verantwoordelijkheid van stadsdeel Centrum en met de garantie van het Bureau Monumenten en Archeologie. Ten behoeve van het beheer van en het toezicht op het erfgoed is het Bureau Werelderfgoed ingesteld.

3.4 Betekenis van de aanwijzing

3.4.1 Algemeen

De grachtengordel is op de werelderfgoedlijst geplaatst vanwege de Uitzonderlijke univer- sele waarde en omdat de regels en de verbeelding van de bestemmingsplannen voor de binnenstad voldoende waarborg zijn voor de instandhouding van de door UNESCO ge- signaleerde Outstanding Universal Value. Plaatsing op de Werelderfgoedlijst brengt dus geen nieuwe regels met zich mee.

3.4.2 Nieuwbouw

Nieuwbouw is in de binnenstad vaak onderwerp van discussie. Het huidige welstandsbeleid ziet er voldoende op toe dat nieuwbouwplannen passen in de context van het beschermde stadsgezicht. Met de aanwijzing van de grachtengordel als Werelderfgoed behoren ook de Uitzonderlijke universele waarde en de authenciteit en integriteit tot de 'context' waarin nieuwbouwplannen moeten worden ingepast.

UNESCO heeft specifieke aandachtspunten voor eigentijdse architectuur in het Vienna Memorandum en het Charter van Venetië (ICOMOS, UNESCO) geformuleerd. Voor UNESCO is de afleesbaarheid van de stad essentieel, hetgeen ook aansluit bij het eerdergenoemd criterium authenciteit. Eigentijdse architectuur dient in principe als zodanig herkenbaar te zijn. Artikel 21 van het Vienna Memorandum luidt namelijk:

'Met inachtneming van de uitgangspunten (volgens artikel 7 van dit Memorandum), moeten stedenbouw, hedendaagse architectuur en het behoud van de historische stedelijke land- schap alle vormen van pseudo-historisch ontwerp voorkomen, omdat dit een ontkenning vormt van zowel het historische als het hedendaagse. Een historische blik moet niet de andere verdringen, omdat de geschiedenis leesbaar moet blijven, terwijl het bereiken van samenhang van de cultuur door kwalitatieve interventies het ultieme doel is.'

3.4.3 Visual impact en hoogbouwbeleid

Voor UNESCO is het aspect 'visual impact' (visueel effect) van belang. Hedendaagse stedelijke ontwikkelingen, zoals hoogbouw en eigentijdse architectuur, kunnen van invloed zijn op stadssilhouetten, het daklandschap, zichtlijnen of doorzichten en de authenticiteit en integriteit van het historische stedelijke landschap bedreigen. Van deze ontwikkelingen kan vooral hoogbouw een groot visueel effect op de grachtengordel hebben.

Daarom heeft de gemeente Amsterdam, in het kader van de Structuurvisie 2010-2040, hoogbouwbeleid ontwikkeld en vastgesteld (gemeenteraadsbesluit van 16 februari 2011).

Dit hoogbouwbeleid gaat uit van de internationaal voor het Werelderfgoed geldende charters en verdragen, waaronder het Charter van Washington en het Vienna Memorandum. Ook de inhoud van meer recente papers van het Werelderfgoed Comité en diens adviesorgaan ICOMOS over de maatschappelijke en culturele betekenis van het historische stedelijke landschap in relatie tot hedendaagse ontwikkelingen in stedenbouw en architectonisch ontwerp zijn hierin verwerkt.

Hoogbouw mag alleen wanneer de Uitzonderlijke universele waarde en de authenticiteit en integriteit niet in het geding komen. Concreet gaat het om de bescherming en instandhouding van bestaande zichtassen/doorzichten, stadssilhouetten en het daklandschap van de kernzone en de omringende bufferzone. De hoogbouwvisie, de regels en de verbeelding in de bestemmingsplannen voorzien in deze bescherming en instandhouding.

Hoofdstuk 4 Historische ontwikkeling

4.1 Ligging van het plangebied


afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0003.png"

De opeenvolgende stadsuitbreidingen van Amsterdam, binnen de blauwe contour het bestemmingsplan, in donkergeel de Derde Uitleg. De kleur oranje binnen het bestemmingsplangebied geeft de stadsuitbreiding van 1585-1586 weer (eerste uitleg).

De stedenbouwkundige structuur van het bestemmingsplangebied valt vrijwel geheel binnen de zogenoemde Derde uitleg van 1610-1613. De Derde Uitleg is het eerst ontwikkelde deel van de grachtengordel, tussen Brouwersgracht en Leidsegracht. Bij de Derde Uitleg hoort ook de volkse Jordaan en het industriële havengebied van de westelijke eilanden. De Haarlemmerbuurt is het deel van de volksbuurt binnen de grachtengordel tussen de Jordaan en de westelijke eilanden en vervult in die zin een brugfunctie tussen de beide gebieden. Het noordelijke, oorspronkelijk buitendijkse gedeelte van de Haarlemmerbuurt is industrieel aangelegd (de Haarlemmerhouttuinen), terwijl het binnendijkse deel verkaveld is ten behoeve van de (eenvoudige) woon-werkfunctie. Het kleine deelgebied tussen Singel en Herenmarkt behoort tot een eerdere stadsuitbreiding, de zogenoemde Eerste Uitleg van 1585-1586. Het plangebied als geheel valt daarmee als geheel binnen de contouren van de historische stadsuitbreidingen, maar is ingebouwd en doorsneden door laat 19de en vroeg 20ste-eeuwse infrastructurele werken, de spoordijk en de aanplempingen in het IJ.

Het bestemmingsplangebied is op basis van stedenbouwkundige karakteristieken, die zijn terug te voeren op de ontstaansgeschiedenis, onder te verdelen in drie deelgebieden: de Eerste en de Derde uitleg en de infrastructurele ingrepen van de meer recente periode. Binnen deze hoofdindeling is de Derde uitleg op basis van de bouwblokverkavelingen nog nader onder te verdelen:

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0004.jpg"

  • 1. De laat-middeleeuwse binnenstad: De Eerste uitleg
  • 2. Derde uitleg:Scharnierpunt (a) Vinkenstraat en Haarlemmerstraat (b) De haveneilanden en de houttuinen (c)
  • 3. Infrastructuur/Westerdokseiland

4.2 De historische hoofdstructuur van de grachtengordel

Het onderscheid tussen de diverse standen binnen de zeventiende-eeuwse stadsuitbreiding komt nergens zo goed tot uitdrukking als in de westelijke grachtengordel. De concentrisch aangelegde grachtengordel werd het exclusieve woonmilieu voor de hogere standen, terwijl de polderverkavelde Jordaan het domein van de ambachtslieden en arbeiders werd. De segregratie is daarmee herkenbaar in de botsende stedenbouwkundige structuren. De Haarlemmerbuurt als volksbuurt vormt een uitzondering op dit herkenbare onderscheid. Net als de westelijke eilanden zelf, volledig uitontwikkelde werkeilanden, is genoemde buurt uiterst regelmatig verkaveld, binnen een structuur die de polderslotenverkaveling volledig negeert. De bestaande eigendomsgrenzen die de richting van de poldersloten (de weren) volgden werden daarbij uitgevaagd. Dit kon enerzijds eenvoudig omdat weinig bebouwing aanwezig was, anderzijds in het geheel niet eenvoudig omdat deze grondposities onderwerp waren van een van de grootste speculatieschandalen van de gouden eeuw.

In het kort kwam het er op neer, dat enige bestuurders met voorkennis goedkope weidegrond hadden opgekocht in het te ontwikkelen havengebied en voor veel geld gecompenseerd wilden worden op het moment dat de haveneilanden daadwerkelijk werden aangelegd. De patstelling die het gevolg was van de opstelling van de speculanten zou maar liefst tien jaar duren. Uiteindelijk zou knarsetandend een compromis worden gesloten (zie ook de kaart van Jacob van Deventer, aan het einde van dit hoofdstuk), waarbij de speculanten niet helemaal het onderste uit de kan kregen, maar wel bijna het onderste.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0005.jpg"
In de Derde Uitleg knikken de dwarsstraten op de grachten ten opzichte van de straten in de Jordaan en de straten die schuin aflopen op de Nieuwendijk in het Middeleeuwse stadshart. In de Vierde Uitleg lopen de radialen door en is de aansluiting op de oude stad beter georganiseerd. De Haarlemmerbuurt vormt een uitzondering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0006.jpg"

Een uitvergroting van de vorige afbeelding laat de uitzondering van de Haarlemmerbuurt goed zien. De grachtengordel (elite) toont een structuur van rechthoekige bouwblokken, in lengterichting georiënteerd op het noorden. De Jordaan (werkende stand) is uitgelegd binnen de structuur van de schuin aflopende poldersloten. De Haarlemmerbuurt (ook werkende stand) is weer opgebouwd uit rechthoekige bouwblokken, georiënteerd op het noordnoordwesten.

4.3 De historische hoofdstructuur van de stadsuitbreidingen

De hoofdstructuur van de Eerste uitleg tussen Singel en Herengracht, is aan de westelijke zijde te kenschetsen als een tamelijk smalle gordel om de oude binnenstad. De bouwblokken zijn ondiep en er is weinig open ruimte. De verkaveling van de bouwblokken is gestructureerd en hiërarchisch geordend. Hetzelfde geldt voor de Derde uitleg, met dien verstande dat de bouwblokken hier veel ruimer en groener zijn opgezet. De bouwblokken binnen de aan de rand van de stad gelegen volksbuurten zijn ook hiërarchisch geordend, maar hier zijn de bouwblokken weer ondiep en in het geval van de Jordaan veel minder gestructureerd. De verkaveling van de bouwblokken is hier net als in de Haarlemmerbuurt hiërarchisch én gestructureerd, bovendien aangepast aan de maritieme functie.

4.4 De structuur en verkaveling van de deelgebieden

Zoals hierboven opgemerkt zijn drie deelgebieden aan te wijzen, elk met specifieke kenmerken. Deze worden per samenhangend deelgebied hieronder meer uitgebreid behandeld.

4.4.1 De laat middeleeuwse binnenstad: Eerste uitleg

De stadsuitbreiding van 1585-1586 tussen Singel en Herengracht is te karakteriseren als een nieuwe schil om de gehele bestaande stad. Deze schil – gefaseerd aangelegd - is van ongelijke dikte: breed aan de oostzijde van de stad en smal aan de westzijde. Het gebied aan de westzijde was in tegenstelling tot de Lastage – waar al veel bedrijvigheid plaatsvond - als een woonbuurt ontwikkeld. De verkaveling van de bouwblokken was volgens de toenmalig bekende rationele principes. Vanwege de smalle strook in het westen hadden de bouwblokken geen binnenterrein en liepen de kavels door van rooilijn tot rooilijn. Alleen daar waar de strook breder was, werd een parallelstraat gecreëerd. Het laatmiddeleeuwse deel van deze uitbreiding binnen het plangebied bestaat uit de bouwblokken tussen Haarlemmerstraat, Singel, Brouwersgracht en Herenmarkt (op de plaats van het voormalige bolwerk). Het betreft een groter en een kleiner bouwblok en aan de haven een enkele bebouwingsstrook.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0007.jpg"
Het gebied dat in 1585-1586 bij de stad getrokken is op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625.

De Eerste uitleg wijkt in uitgangsprincipes en in verkavelingschema's niet sterk af van de latere grachtengordel en ook niet van de eerdere middeleeuwse verkavelingen. De schaal van de uitbreiding is wel van een heel andere orde.

Bestudering van de kaart van Jacob van Deventer - voor het plangebied een uitermate leerzame kaart - wijst uit dat de Eerste uitleg juist aan de westzijde de bestaande eigendomsgrenzen volledig op zijn kop zette. Het tekentafelontwerp ging dwars over de bestaande structuur van poldersloten heen. Sterker nog, de bestaande bebouwing aan de poldersloten buiten de muren werd geheel weggevaagd en overschreven door de nieuwe structuur van twee gesloten bouwblokken tussen het Singel, de nieuw gegraven Brouwersgracht, de nieuwe bolwerken en de voormalige zeewering (Haarlemmerdijk). Drie molens verdwenen of werden verplaatst, ruim twintig huizen werden gesloopt, een braak gedempt en een straat opgeheven. Bovendien werd buitendijks een nieuwe laad- en loskade aangelegd, met enkelvoudige strookbebouwing, de latere houtwallen (zie ook de kaart van Jacob van Deventer, aan het einde van paragraaf 4.4.2).

De verkaveling lijkt hiërarchisch te zijn georganiseerd, waarbij de diepe (duurdere kavels, verkoopfunctie) aan de Haarlemmerdijk kwamen en de ondiepe kavels (opslag, arbeid) aan de Brouwersgracht. De nieuwe dwarsstraat en het Singel werden ook gekenmerkt door ondiepe, smalle kavels. De sociale hiërarchie, zo kenmerkend voor de grachtengordel is ook in deze blokken rudimentair aanwezig. Het kleine bouwblok wordt opvallend genoeg ingenomen door rug-aan-rugkavels (net als ten zuiden van de Brouwersgracht, de Langestraat). Dit was niet nodig, omdat de nieuwe Binnen Visserstraat best in het verlengde van de Langestraat had kunnen komen te liggen. Evenzeer opvallend is dat ook het grote bouwblok geen groen binnenterrein had. Sloppen en stegen vanaf de (in status mindere) Brouwersgracht leidden naar pakhuizen en woonhuisjes, waardoor het binnenterrein vrijwel geheel was volgebouwd. Met andere woorden, het hele blok werd economisch benut, maar binnen deze functies was er wel onderscheid in status.

Opvallend aan de verkaveling van de buitendijkse strook is dat deze percelen niet vanaf de dijk zijn uitgemeten, maar vanaf de kade. De duurste huizen aan de binnendijkse kant keken dus uit op de achterkanten van de buitendijkse bebouwing. De buitendijkse bebouwing is door de spoorbundel in het meer recente verleden losgesneden van het open water (zie verder 4.4.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0008.jpg"

4.4.2 De Derde uitleg

Tot de uitleg van 1613 behoren de chique hoofdgrachten (een tekentafelontwerp), de volkse Jordaan (organisch bebouwd langs de bestaande poldersloten), de bijna even volkse Haarlemmerbuurt (tekentafelontwerp) en de vergraven haveneilanden (tekentafel). Deze deelgebieden scharnieren als het ware rondom de meest complexe bouwblokken van het plangebied, tussen Brouwersgracht, Prinsengracht, Haarlemmer Houttuinen en Singel.

De bouwblokken volgen daarmee in rooilijn de tekentafelsystematiek van de hoofdgrachten, maar in verkaveling spelen veel meer factoren een rol.

Scharnierpunt

Ongeveer ter plaatse van het laat zestiende-eeuws bolwerk werd een plein geprojecteerd, de Herenmarkt. De kavels aan het plein zijn diep, behalve aan de noordzijde van het plein, omdat hier de lange kavels ook in de uitbreiding georiënteerd blijven op de houthavens. De drie nieuwe bouwblokken rond het plein zijn op zich zelf ondiep en passen meer bij de laat zestiende-eeuwse blokken. De andere twee bouwblokken (westelijk) echter zijn in de hoofdstructuur van de verkaveling veel meer passend bij de systematiek van de grachten- gordel. Ook hier heeft het noordelijke blok de diepe kavels georiënteerd op de haven (hout- tuinen). Het grootste bouwblok binnen dit gebied heeft de diepe kavels niet louter op de dijk georiënteerd, maar ook op de Brouwersgracht, terwijl de blokken aan het plein juist de ondiepe kavels op de Brouwersgracht georiënteerd hebben. Opvallend is het dat de kavels van het grote blok aan de dijk gesmaldeeld zijn (winkelfunctie) en aan de Brouwersgracht- kant niet. Diepe pakhuizen en woonhuizen met diepe erven stonden hier gebroederlijk naast elkaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0009.jpg"

De bouwblokken van het scharnierpunt: de twee noordelijke (de onderste op de afbeelding) half-open gericht op het open water, de Herenmarkt als het ware uiteengevallen in een open ruimte en kleinere bouwblokken daaromheen en het bouwblok aan de Brouwersgracht, dat zich in proporties kan meten met de superblokken van de grachtengordel.

Vinkenstraat en Haarlemmerstraat

Dezelfde organisatie van het bouwblok is te herkennen in de Haarlemmerbuurt. De bouwblokken zijn volstrekt regelmatig uitgelegd, waarbij de Vinkenstraat als extra achter- straat (meer kavels) is ingebracht. De breedste en diepste kavels zijn ook hier aan de Brouwersgracht en de Houthavens, waarbij de diepe kavels aan de Brouwersgracht nu vrijwel alleen door pakhuizen worden ingenomen. Deze kavels zijn dus aan de haven ge- relateerd, maar ruim bemeten en daarmee aantrekkelijk. De noordelijke kavels waren net als in het scharnierpunt bestemd tot houttuinen. De kavels aan de Haarlemmerstraat waren minder diep, maar economisch net zo aantrekkelijk vanwege de ligging aan de winkelstraat (uitgaande route). De kavels aan de dwars- en achterstraten tenslotte waren het kleinst en het minst gewaardeerd.

Dat de Haarlemmerbuurt dus beschouwd kan worden als een van westelijke eilanden wordt inzichtelijk gemaakt door de kaart van Buurt UU uit de Atlas van Loman: nog steeds wordt de buitenschil ingenomen door diepe pakhuiskavels en aan de noordkant ook door een industriële waterkant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0010.jpg"

Buurtkaart UU uit de Atlas van Loman (1876)

Maar de Haarlemmerbuurt is ook een stedelijke buurt met kenmerken die weer niet passen bij de werkeilanden. Een bijzondere ruimte is het Haarlemmerplein, een wagenplein, lawaaiig, maar commercieel interessant, dus ook hier waren de kavels ruim bemeten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0011.jpg"
De halfopen bouwblokken zijn de houttuinen (handel/opslag), diepe kavels met veelal achtererfbebouwing en 'tuinen' aan de havenkant. Door deze bouwblokstructuur behoorde de noordkant van de Haarlemmerdijk eigenlijk tot het maritieme gebied van de westelijke eilanden, meer dan tot de woonbuurt Haarlemmerbuurt. De winkel-woonhuizen aan de noordkant van de Haarlemmerstraat keken dus uit op maritiem-industriële 'achterkanten'. Deze manier van verkavelen was al bekend vanaf de Tweede uitleg.

Bijzonderheid is de verlegging van de Haarlemmerdijk. Van oorsprong had de dijk een diepe knik. Door de dijk te schuiven in noordelijke richting is de diepe knik verdwenen en zijn meer kavels binnendijks komen te liggen, waardoor de Haarlemmerbuurt als geheel beter uitgemeten kon worden. Bij de eerste verkaveling was de loop van het oude dijklichaam nog herkenbaar aan een paar huisjes die waren blijven staan. Zie ook de kaart van Visscher, waarbij de verkaveling overigens erg schematisch is uitgezet (niet zoals uitgevoerd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0012.jpg"
De dijkhuisjes aan de noordkant van de oude verbinding tussen zomer- en kadijk bleven nog lang staan. Claes Jansz Visscher 1625.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0013.jpg"
Op deze kaart is de oude dijk met knik en bebouwing nog te zien, terwijl ook al de nieuwe loop van de Haarlemmerdijk is ingetekend. De Derde uitleg is verder blanco gelaten. Alleen het Karthuizer kloosterterrein met de omringende sloten is aangegeven. Verder valt op dat op deze kaart nog sprake is van twee haveneilanden in plaats van drie. Op de volgende kaart is de verlegging van de dijk ingemonteerd. De gele stippellijn volgt de loop van het oude dijklichaam. De doorgetrokken gele lijn de nieuwe rechtgetrokken dijk. Het witte lijntje toont de verbinding tussen de voormalige zomer- en kadijk. Deze verbindingsdijk is ook te zien op de kaart van Claes Jansz Visscher 1625 (gele lijn).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0014.jpg"

Haveneilanden en houttuinen

Op de beide bovenstaande kaarten, maar bovenal ook op de kaart van Jacob van Deventer (aan het einde van deze paragraaf) is goed te zien dat de westelijke eilanden zijn vergraven en niet aangelegd of aangeplempt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0015.jpg"

Door nieuwe grachten te graven worden de drie haveneilanden gecreëerd. De bebouwde driehoek achter de nieuw gegraven vestinggracht (1) behoort duidelijk ook tot de haven. Deze bebouwing op de bolwerken (Houtmankade) vormt tezamen met de (latere) bebouwing aan de Zoutkeetsgracht (2) een soort schiereiland dat integraal onderdeel was van het havengebied. Hetzelfde geldt voor de noordkant van de blokken aan de Haarlemmerstraat (3). Deze maritieme buitenrand is slechts met moeite in de huidige situatie herkenbaar.

De verkaveling van de haveneilanden is zeer regelmatig en is op te vatten als een variant op de eerder aangelegde haveneilanden Marken, Rapenburg en Valkenburg (Tweede uitleg). Hier was al geëxperimenteerd met een op het water georiënteerde 'maritieme' verkaveling. De nieuwe grachten werden over de bestaande poldersloten geprojecteerd, daar waar speculerende bestuurders strategische grondposities hadden ingenomen. De ontwikkeling stagneerde door de onderhandelingen, maar uiteindelijk ontstond hier een havengebied, met een nieuw type verkaveling, huizen, pakhuizen en scheepswerven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0016.jpg"
Dezelfde openheid en halfopenheid als de buitendijkse Haarlemmerdijk. Let op Prinseneiland, de kruisende lange straat (geel) is komen te vervallen, dus twee in plaats van vier bouwblokken. Het aantal kavels wordt minder, de erven groter (pakhuizen, schaalvergroting en minder kosten openbare ruimte in plaats van meeropbrengst per vierkante meter); voor de locatie van de bruggen maakt het het niet veel uit (geel-oranje kruislingse routing). Bij de Vinkenstraat is juist gekozen voor meer kavels en een hogere opbrengst per vierkante meter (net als in de 19de eeuw bij de Frans Halsbuurt, Plan van Niftrik). De smalle bebouwingsstrook direct achter de bolwerken wordt ingenomen door lijnbanen (touwslagerijen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0017.jpg"
Balthasar Florisz van Berckenrode 1625, 'de cost gaat voor de baet uit'. Werven, nog meer houttuinen en andere maritieme functies zijn in vol bedrijf, terwijl de huiskavels nog nauwelijks bebouwd zijn. Bickerseiland is nog niet ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0018.jpg"
Rond 1650 is ook het Bickerseiland volgebouwd en in vol bedrijf. Claes Jansz. Visscher.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0019.jpg"
De langgerekte bouwkavels en de bruggen maken in één oogopslag duidelijk dat het havengebied is op te vatten als een havenkom met daarbinnen drie eilanden, aan de buitenkant afgeschut door de vestinggracht. In rood de hoofdverbindingen en bruggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0020.jpg"
Jacob van Deventer geprojecteerd over het huidige kaartbeeld. Het is goed te zien hoe de westelijke eilanden vergraven zijn, uit de polder gesneden en aangeplempt. Het Karthuizerklooster is een oriëntatiepunt. Ook blijkt uit deze kaart hoezeer het buitenstedelijk (molen)buurtje door de nieuwe structuur is overschreven en dat de prestedelijke bebouwing aan de latere Vinkenstraat aan de zomerdijk lag, de verbinding tussen de twee dijklichamen (geel). Tenslotte is in deze kaart de verkaveling ingetekend die leidde tot de speculatieperikelen (particulier aangekochte eigendom in de polder vlak voordat de eilanden vergraven zouden worden, gearceerd). De verkavelingsrichting tussen de beide dijken (blauw) is gelijk aan de binnendijkse verkaveling, bewaard gebleven in de Jordaan, maar overschreven in de grachtengordel, de Haarlemmerbuurt en de Westelijke eilanden.

4.4.3 Infrastructuur/Westerdokseiland

Het spoor, een ontwikkeling vanaf 1869, heeft het maritieme deel aan de Haarlemmerstraat inclusief de houttuinen losgesneden van de Westelijke eilanden. Hierdoor is het voormalige westelijk havengebied van de Derde uitleg in twee stukken geknipt. De structuur van havengerelateerde bouwblokken (de achterzijde van de Haarlemmerstraat) en een laagbouwstrook aan het water werd behalve door de spoordijk ook door de aanleg van een snelweg en de bouw van stadsvernieuwingsprojecten doorbroken. Ook de aanplemping van het stationseiland deed de herkenbaarheid van de oorspronkelijke structuur geen goed. De grootschalige bebouwing op het eveneens aangeplempte Westerdokseiland is een voorlopig sluitstuk in het isoleren van de Westelijke eilanden.

De zogenoemde Nieuwe IJdijk werd gebouwd op instigatie van ingenieur J. Blanken (1808) om het verder dichtslibben van het havengebied een halt toe te roepen. De bebouwing van het Westerdokseiland, aan de binnenkant van de Westerdoksdijk bestaat uit hoogbouw, grootstedelijk in hoge woningdichtheden. Het vrije zicht vanuit de oude haven op het open water op het IJ is hiermee verdwenen. Aan de Droogbak werd eind 19de eeuw tussen het spoor en de historische bebouwing van de Haarlemmerbuurt het kantoorgebouw van de HIJSM opgericht, inmiddels ook een monument. In de jaren '80 van de 20ste eeuw kwam daar het woningbouwproject van Rudy Uytenhaak bij. De geluidswallen van dit project versterken het beeld dat de Haarlemmer Houttuinen zijn afgesloten van het IJ, hoewel de hogergelegen woningen wel uitzicht hebben over het IJ.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0021.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0022.jpg"
De Houttuinen ter hoogte van de laat-Middeleeuwse binnenstad, geheel afgesneden van het water door het aangeplempte stationseiland.

De voormalige bolwerken vormden al een natuurlijke barrière met het buitengebied, waardoor de latere invullingen (Houtmankade en Zeeheldenbuurt) minder zijn te beschouwen als een inbreuk op de oorspronkelijke Derde uitleg.

Deze kleine gebieden volgen de stedenbouwkundige systematiek van de Singelgrachtzone, 19de-eeuwse particuliere en volkswoningbouw alsook grotere functionele bouwwerken (veempakhuizen), i.c. met nog steeds een maritieme functie.

Concluderend kan gesteld worden dat de 19de-eeuwse nieuwe infrastructurele werken nieuwe bedrijvigheid en daarmee voorspoed aan de westelijke eilanden brachten, maar tegelijkertijd de ruimtelijke werking en beleving van de westelijke eilanden uit de Gouden Eeuw teniet deden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0023.jpg"
De Westelijke eilanden afgesneden van het IJ en van de Haarlemmerbuurt. De bouwblokken van het scharnierpunt en de Eerste uitleg grenzen niet direct aan de spoorbundel maar aan de de nieuwe grootschalige invullingen van de 19de en 20ste eeuw (Droogbak). De spoordijk vormt een lineaire barriere, terwijl de ovale en driehoekige vlakken aanplempingen en dempingen binnen het havengebied betreffen. In blauw een laatste restje Eilandsgracht aan de stadskant van de spoordijk.

4.5 Stadsvernieuwing

De geschiedenis van de stadsvernieuwing in de Haarlemmerbuurt en op de Westelijke eilanden hangt nauw samen met het denken over de stad in de naoorlogse periode. De verpauperde binnenstad diende gesaneerd te worden, waarbij voorrang werd gegeven aan kantoren en verkeerswegen. In 1953 was het plan ter plaatse van de te slopen Haarlemmer Houttuinen een vier rijbanen brede verkeersweg te ontwikkelen, linea recta het centrum in. Op het Bickerseiland, waar veel particuliere eigendom was, zouden 50 woonflats ontwikkeld worden en verder kantoorkolossen. In 1964 werd de eerste in een geplande reeks van vier gebouwd, de Walvis. In 1970 volgde de Narwal (gesloopt in 2003). De protesten tegen de bouw van de Narwal waren tevergeefs, maar leidden er wel toe dat de actievoerders zich beter gingen organiseren en als gesprekspartner van de gemeente een stem kregen.

De gemeente zelf stimuleerde een andere aanpak door in 1972 een nieuw bestemmings- plan op te stellen dat meer inzette op woningbouw dan op kantoren. De buurt werd bijgestaan door afstuderende architecten van de Academie van Bouwkunst, Paul de Ley en Jouke van den Bout. Deze architecten zouden met de woningbouwvereniging Lieven de Key, tot dan eigenlijk alleen verhuurder van monumentale oudbouw, op het Bickerseiland de eerste stadsvernieuwingsprojecten realiseren. Voorlopig betrof het kleinschalige invullingen, maar met de ontwikkeling van de Haarlemmer Houttuinen werd ingezet op een heel nieuw verkavelingsschema. De geplande vierbaans snelweg werd in 1973 versmald tot twee rijbanen, waarbij de drie achterliggende bouwblokken van de Haarlemmerstraat als geheel één stadsvernieuwingsgebied werden. Alleen de bebouwingswand aan de Haarlemmerstraat zelf bleef intact, waarbij drie poorten naar de nieuwbouw werden gecreëerd. Ook het bouwblok aan de andere kant van de Korte Prinsengracht werd gesaneerd, maar hier minder rigoureus en binnen de rooilijnen.

De Haarlemmer Houttuinen was schijnbaar één samenhangend gebied, maar in werkelijk- heid was het verdeeld over drie woningbouwverenigingen met alle drie een eigen architect. Ook de buurtarchitecten De Ley en van der Bout, inmiddels versterkt met de nieuwe lichting architecten Van Herk en Nagelkerke, speelden een rol in het stedenbouwkundig plan en in de bebouwing. Uiteindelijk (1978) was het plan een combinatie van elementen van de buurtarchitecten, Herman Herzberger en EGM in één jasje gestoken door de Dienst Stadsontwikkeling. Het resultaat was een structuur van drie opengebroken bouwblokken met een gesloten buitenschil aan de kant van de Haarlemmer Houttuinen, waardoor de suggestie wordt gewekt van gesloten bouwblokken met een binnenstraat. De dubbel- zinnigheid van het stedenbouwkundig plan wordt versterkt door in de buitenste schil een plein uit te sparen met als beeldbepalend element een hoge woontoren. Ook de vele uitbouwen, balkons en uitsparingen (loggia's) versterken het hybride karakter van de ruimtelijke omgeving. Andere bijzondere kenmerken van het plan waren de gestuukte woningen van Van Herk en Nagelkerke.

Nu, met enige historische afstand, kan kritischer gekeken worden naar deze fase van de stadsvernieuwing. De architectuur is op veel punten armoedig in detaillering (mede door bezuinigingen tijdens de bouw) en vertoont in de gevelwand een onrustig beeld, met veel erkers, aan- en uitbouwen. De gestuukte woningen van Van Herk en Nagelkerke waren de eerste van hun soort in Amsterdam, maar deze – ook weer armoedig uitgevoerde – variant van het modernisme doet niets met de omgeving of met de omringende bebouwing. Het stedenbouwkundig plan landt keihard op de verkeersweg, hoewel slechts tweebaans, toch een onaangename locatie in de stad. Het plein met de toren is evenzeer een verlaten ruimte waarbij geen enkele relatie is met het Jonkerplein aan de andere kant van het viaduct, hetgeen wel degelijk de bedoeling was. Actievoerders van toen betreuren het tegenwoordig dat de Narwal alweer is gesloopt en vervangen door woningen.

Desalniettemin betekende het buurtprotest tegen de nieuwbouw een omslag in het denken over de stad en de stedelijke functies en zijn de stadsvernieuwingsprojecten op Bickers- eiland en de Haarlemmer Houttuinen nadrukkelijk onderdeel van de Amsterdamse na- oorlogse ontwikkelingsgeschiedenis. Na de Haarlemmer Houttuinen volgden Realeneiland en de Planciusbuurt, waarbij ook hier Lieven de Key de belangrijkste opdrachtgever was.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0024.jpg"

De Haarlemmer Houttuinen in de oorspronkelijke toestand met woon- en pakhuizen aan de straat en aan de overzijde de bedrijfsmatige bebouwing aan de Eilandsgracht. Voorheen lagen hier de onoverdekte houtstapels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0025.jpg"

1872, aanleg van het spoorwegviaduct in de Eilandsgracht. Aan de kappen is de diepte van de percelen van de woon- en pakhuizen goed afleesbaar. Land en water worden gescheiden.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0026.jpg"

Tot aan de Buiten Oranjestraat is tussen het spoor en de Houttuinen nog een stukje open Eilandsgracht, later gedempt ten behoeve van de spoorbundel (rangeren).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0027.jpg"

Dezelfde locatie, maar dan vanaf Bickerseiland. De connectie tussen Houttuinen en eilanden is ter plaatse van het viaduct nog sterk beleefbaar: coulissenstedenbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0028.jpg"

Hetzelfde stukje open water vanaf het zuidoosten. De meeste bedrijfsmatige bebouwing is door de barriere van de spoordijk in onbruik geraakt en vervangen door 19de eeuwse stapelwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0029.jpg"

Haarlemmer Houttuinen 106-104 vanaf het Teerplein, circa 1930. Vanaf deze zijde is het spoor niet visueel van invloed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0030.jpg"

De andere kant op bezien geeft een heel ander beeld. Omdat zowel de loodsjes als de 17de – en 18de –eeuwse pakhuizen vervangen zijn door 19de eeuwse stapelbouw, is het profiel symmetrisch geworden en is het oorspronkelijk karakter – voorafgaand aan vergaande verpaupering en sloop – nauwelijks meer herkenbaar

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0031.jpg"

De laatste restanten houthandel tussen de 19de eeuwse bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0032.jpg"

Rond 1970 wordt het laatste restje Eilandsgracht aan de kant van de Houttuinen gedempt en worden de huizen gesloopt. De vier panden tot aan de rode lijn (het bouwblok aan de Haarlemmerstraat) zijn behouden gebleven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0033.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0034.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0035.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0036.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0037.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0038.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0039.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0040.jpg"

Wat voor de Houttuinen geldt, geldt ook voor het Realeneiland dat goeddeels wordt ingenomen door stadsvernieuwingsarchitectuur. De oorspronkelijke bebouwing is verdwenen, maar ook de structuur van een binnenrand met woon- en pakhuisbebouwing en een buitenrand met maritieme activiteiten. Sporadisch is de oude verkaveling nog herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0041.jpg"

De Zoutkeetskracht tegenover het Realeneiland. Drie historische pakhuizen zijn overgebleven, tussen de grootschalige stadsvernieuwingsprojecten.

Hoofdstuk 5 Ruimtelijke beschrijving en uitgangspunten

5.1 Beschrijving van de bestaande situatie

5.1.1 Hoofdopzet

In dit hoofdstuk worden de stedenbouwkundige structuur en de bestaande ruimtelijke karakteristieken van het plangebied beschreven. Ruimtelijk zijn de volgende deelgebieden te onderscheiden, elk met hun eigen structuur, karakter en gebruik:

1.de laatmiddeleeuwse binnenstad, eerste stadsuitbreiding van 1585 -1586 tussen Singel en Herengracht;
2.de Haarlemmerbuurt;
3.de Westelijke Eilanden en de Singelgrachtzone;
4.de aanplempingen in het IJ: het Westerdok en Droogbak

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0042.jpg"

Het plangebied ligt aan de noordwestelijke rand van de binnenstad en wordt begrensd door het Singel, de Brouwersgracht, de Singelgracht, de Zoutkeetsgracht en het IJ. De blokken van de eerste uitbreiding vanaf 1585 liggen in de smalle gordel rondom de middeleeuwse binnenstad tussen het Singel en de Herengracht en zijn ondiep. De Haarlemmerbuurt is regelmatig verkaveld en bestaat uit twee delen: het oorspronkelijke binnendijkse deel en het buitendijkse deel, de huidige Haarlemmerhouttuinen. De Westelijke Eilanden, bestaande uit het Bickerseiland, het Realeneiland en het Prinseneiland, hebben een geïsoleerde ligging en zijn regelmatig verkaveld. De Planciusbuurt vormt een aparte ruimtelijke structuur als onderdeel van de Singelgrachtzone. Tenslotte zijn het Westerdok en de Droogbak later aangeplempt en hebben een afwijkende structuur met grootschalige bouwblokken. Het plangebied wordt doorsneden door de spoordijk, die niet binnen het bestemmingsplan opgenomen is. De spoordijk vormt een ruimtelijke barrière in het plangebied.

5.1.2 De deelgebieden
5.1.2.1 De laatmiddeleeuwse binnenstad, stadsuitbreiding van 1585 -1586 tussen Singel en Herengracht

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0043.jpg"

Hoofdstructuur 

Tussen het Singel en de Herenmarkt liggen vier ondiepe regelmatig verkavelde bouw- blokken. De Binnen Visserstraat ligt weliswaar niet in het verlengde van de Langestraat aan de overkant van de Brouwersgracht, maar heeft als tussenstraat niettemin een ver- gelijkbare functie. De blokken tussen de Haarlemmerstraat en de Brouwersgracht vormen de oorspronkelijke binnendijkse bebouwing, de buitendijkse strook wordt begrensd door de Droogbak, oorspronkelijk open water. De Haarlemmerstraat knikt ter hoogte van de Binnen- en Buiten Wieringerstraat, tevens de grens van de eerste uitbreiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0044.jpg"

Hoek Haarlemmerstraat-Singel Binnen Wieringerstraat

Bouwblokken en verkaveling

De smalle bouwblokken zijn over het algemeen zeer dicht bebouwd. De verkaveling van de binnendijkse blokken is vanuit de Haarlemmerstraat georganiseerd, zodat diepe kavels aan de Haarlemmerstraat en ondiepe aan de Brouwersgracht gelegen zijn. In het buitendijkse deel is de situatie precies andersom waar de blokken vanaf de kade oorspronkelijk ver- kaveld waren. Hier liggen de ondiepe kavels aan de Haarlemmerstraat. Met name in het grote blok tussen het Singel en de Binnen Vissersstraat liggen stegen, waarvan sommige nog dienen als ontsluiting van zelfstandige bebouwing op het binnenterrein. De smalle blokken hebben nagenoeg geen tuinen. De breedte van de kavels varieert rond de vijf meter. Op enkele plekken zijn de kavels samengevoegd, een deel daarvan is ingevuld met recente nieuwbouw. De bebouwing is overwegend vier lagen hoog met een kap. De percelen aan de dwarsstraten zijn minder diep dan die aan de grachten en de bebouwing is kleinschaliger (overwegend drie bouwlagen met kap). De oorspronkelijke structuur van het gebied met de kleinschalige verkaveling is nog grotendeels aanwezig.

5.1.2.2 De Haarlemmerbuurt

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0045.jpg"

Hoofdstructuur

De structuur van de Haarlemmerbuurt is regelmatig en eenvoudig. De verkaveling is oost- west georiënteerd, evenwijdig aan de Haarlemmerstraat en Haarlemmerdijk en haaks op de verkaveling van de Westelijke Grachtengordel. De Haarlemmerstraat en de Haarlemmerdijk vormen de ruimtelijke structuurdrager van dit gebied. De Haarlemmerstraat knikt op twee plekken: ter hoogte van de grens van de eerste uitbreiding en de Binnen- en Buiten Brouwersstraat. Haaks op de Haarlemmerstraat bevindt zich een aantal smallere dwars- straten. Vanaf de laatste knik is de verkaveling zeer regelmatig. Dit patroon wordt schuin doorsneden door de Korte Prinsengracht die een verbinding vormt met het Westerdok. In het deelgebied ten oosten van de Korte Prinsengracht bestaat het verkavelingspatroon uit vijf bouwblokken die zowel in lengte als in diepte veel variëren in maat. De Herenmarkt vormt een uitzondering in deze structuur waar open ruimte is ontstaan ter zuiden van het West-Indisch huis.

In het deelgebied ten westen van de Korte Prinsengracht is het verkavelingspatroon regel- matiger en bestaat uit zeventien bouwblokken. Het patroon bestaat uit een dijk, een langs- straat evenwijdig aan de dijk en een aantal dwarsstraten en stegen. Bijzonder in de struc- tuur van dit deel is het Haarlemmerplein met de oude, monumentale Haarlemmerpoort.

Ook de recente uit 1970-1980 daterende woonbebouwing aan de Haarlemmer Houttuinen wijkt af van de gesloten bouwblokstructuur: binnen het bouwblok is openbare ruimte gecreëerd, die via poorten vanaf de Haarlemmerdijk of de dwarsstraten toegankelijk is. De brede Brouwersgracht, de Korte Prinsengracht en de Binnen Wieringerstraat (in het verlengde van de Herengracht) geven vanuit de buurt lange zichtlijnen naar de Jordaan en de grachtengordel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0046.jpg"

Haarlemmerdijk richting Haarlemmerplen

Bouwblokken

De Haarlemmerbuurt behoort tot de derde uitbreiding uit 1613 en volgt de systematiek van de Westelijke grachtengordel. Oorspronkelijk waren de blokken ten noorden van de Haar- lemmerstraat en Haarlemmerdijk georiënteerd op de haven, waardoor de percelen aan de kant van de huidige Haarlemmer Houttuinen dieper zijn. De bebouwing bestond uit werk- plaatsen en pakhuizen waarmee de Westelijke Eilanden en de Haarlemmerbuurt sterk met elkaar verbonden waren. Ten westen van de Nieuwe Prinsengracht is de originele ver- kaveling door de stadsvernieuwing aan de kant van de Haarlemmer Houttuinen niet meer waarneembaar. In het grootste bouwblok ten oosten van de Nieuwe Prinsengracht zijn de kavels georiënteerd op de Brouwersgracht, evenals ten westen van de Nieuwe Prinsen- gracht, zij het dat daar tussen de Haarlemmerdijk en de Brouwersgracht de Vinkenstraat ligt, waardoor een strook langgerekte ondiepe bouwblokken ontstaat. De kavels rondom de Herenmarkt hebben een pleinoriëntatie, aan de noordkant van het plein staat een groot monumentaal gebouw, het West-Indisch huis. De kavels aan de Haarlemmerdijk zijn minder diep dan aan de Brouwersgracht, de Vinkenstraat met ondiepe kavels is als een achterstraat aangelegd. De binnenterreinen zijn voor een deel volgebouwd, alleen bij het grote bouwblok ten oosten van de Nieuwe Prinsengracht is het binnenterrein nog redelijk open gebleven.

Het plangebied bestaat grotendeels uit gesloten bouwblokken. Bij de stadsvernieuwing aan de Haarlemmer Houttuinen is deze traditionele verkavelingstructuur echter doorbroken. Tussen de Haarlemmerdijk en de Haarlemmer Houttuinen is een nieuwe straat ontstaan, de Nieuwe Houttuinen. Hiermee is een openbaar gebied binnen een gesloten bouwblok ont- staan.De kavels aan de dwarsstraten zijn nog ondieper dan aan de Vinkenstraat.

Verkaveling

Door een relatief smalle perceelsbreedte heeft de bebouwing een kleinschalig karakter. In het algemeen is de hiërarchie in het stratenpatroon afleesbaar aan de perceelbreedte en de bouwhoogte. De perceelsbreedte in de Haarlemmerstraat en Haarlemmerdijk varieert tus- sen de 4 en de 6 meter. Hier stonden duurdere woonhuizen en winkels. De percelen aan de Brouwersgracht zijn breder, tussen de 5 en 6 meter. Hier bevonden zich pakhuizen en bedrijven. Op enkele plekken komt een dubbele perceelsbreedte voor. De perceelsbreedte in de stegen is 3,5 – 4 meter. Dit geldt ook voor de Vinkenstraat, een achterstraat met voormalige arbeidershuisjes, waar sommige percelen zijn gesmaldeeld.

De bouwhoogte in de winkelstraten zoals de Haarlemmerstraat en de Haarlemmerdijk varieert tussen de drie en vier bouwlagen met een kap. De voormalige pakhuizen aan de Brouwersgracht, getransformeerd tot woningen, zijn in de meeste gevallen vijf tot zes bouwlagen hoog met een kap. In de Vinkenstraat is de oorspronkelijke bebouwing drie- vier lagen hoog met een kap. Zo heeft de bebouwing aan de Brouwersgracht de hoogste bouwhoogte, in de Baanbrugsteeg en de Mouthaansteeg komen de smalste panden en de laagste bouwhoogtes voor.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0047.jpg"

Brouwersgracht Vinkenstraat

Op enkele plekken is de vroegste bebouwing vervangen door nieuwbouw die meerdere percelen in beslag neemt, zoals bijvoorbeeld aan weerszijden van de hoek Nieuwe Prinsengracht/Haarlemmerstraat, waar grote appartementencomplexen neergezet zijn met winkels daaronder. Ook het gebouw van het verzorgingshuis de Rietvinck heeft een groot deel van het bouwblok tussen de Vinkenstraat en de Brouwersgracht in beslag genomen. De Posthoornkerk en het West-Indisch huis vormen de uitzonderingen in de oorspronkelijke verkaveling. Voor de Posthoornkerk geldt ook dat deze niet in de rooilijn staat, maar terug- springt zodat een pleintje voor de ingang ontstaat. Het West-Indisch huis neemt een apart bouwblok in beslag.

Grootschalige stadsvernieuwing bevindt zich aan de noordrand van de buurt tussen de Nieuwe Prinsengracht en het Haarlemmerplein. Behalve in schaal en stijl wijkt deze bebouwing ook in typologie af van de overige bebouwing. De stedenbouwkundige structuur bestaat uit drie onderdelen:

  • de Haarlemmer Houttuinen aan de kant van het spoor;
  • de aansluiting op de oorspronkelijke bebouwing achter de Haarlemmerdijk;
  • de binnenstraat, die door meerdere poorten zowel vanaf de Haarlemmerdijk als vanaf het Haarlemmerplein ontsloten wordt.

Dit gebied wordt onderverdeeld in twee deelgebieden: tussen de Buiten Oranjestraat en de Nieuwe Prinsengracht, waarbij het Jacob Oliepad de binnenstraat vormt, en het gebied tussen de Buiten Oranjestraat en het Haarlemmerplein, waarbij de Nieuwe Houttuinen de binnenstraat vormen. De woningen zijn via de binnenstraten ontsloten. Ter hoogte van de Buiten Oranjestraat springt de voorgevelrooilijn terug zodat er een pleintje ontstaat. De oorspronkelijke bedoeling van het plan was om een ruimtelijke aansluiting te maken op het pleintje aan de overkant van het spoorviaduct op het Bickerseiland. Door de brede autoweg en het spoorviaduct is er geen samenhangende ruimte ontstaan. Het pleintje wordt gemarkeerd door een voor deze buurt uitzonderlijk hoge toren van tien verdiepingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0048.jpg"

Nieuwe Houttuinen 

Haarlemmerplein

Het Haarlemmerplein is gelegen aan de noordwestelijke rand van de binnenstad. Het Haarlemmerplein werd aangelegd als onderdeel van de grote westelijke stadsuitbreiding van Amsterdam, die plaatsvond vanaf 1610. Het plein ligt aan weerszijden van de Haarlemmer- dijk. Tot de jaren zeventig was het Haarlemmerplein een duidelijk begrensde ruimte met drie gesloten gevelwanden en één open zijde, waarin de karakteristieke poort staat. Met het slopen van de bebouwing aan de noordzijde heeft het plein deze karakteristieke U-vormige begrenzing verloren en had het plein het karakter van een braakliggende restruimte aan de rand van de stad. Met de bouw van het appartementencomplex in 2012 zijn de originele stedenbouwkundige vorm en maat van het plein grotendeels teruggebracht. Het plein heeft haar gesloten karakter teruggekregen. Drie binnenhoven snijden in de structuur van het bouwblok. Een van de hoven vormt de entree tot de appartementen en creëert een doorgangsroute tussen het plein en de woningen. Onder het bouwblok is een parkeergarage gesitueerd.

De 19e eeuwse Willemspoort, met zijn fraaie en monumentale architectuur, domineert nog altijd het plein. Gelegen aan de Singelgracht en in de as van de Haarlemmerstraat en -dijk blijft de poort een markant herkenningspunt in de stad. De bouwblokken rond het plein zijn opgebouwd uit panden met een vrijwel gelijke breedte, te weten 5 à 6 meter. Deze maat komt overeen met de oorspronkelijke perceelsbreedte van 20 voet, zoals deze ooit bij de gronduitgifte is vastgelegd. De gevelwanden van de bouwblokken aan de Haarlemmerdijk- zijde hebben een zeer gevarieerde opbouw, zowel in hoogte als in architectuur. De gevel- wand aan de zuidzijde van het plein geeft een homogener beeld. De meeste panden in deze bouwblokken hebben een opbouw van vier bouwlagen en een kap. De bouwblokken aan weerszijden van de poort zijn typisch 19e eeuwse bouwblokken die in series of in ensembles zijn gebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0049.jpg"

Haarlemmerpoort

Droogbak

Binnen de ruimtelijke systematiek van de Haarlemmerbuurt vormt het gebied rondom de Droogbak een uitzondering. Het deelgebied is ontstaan als een aanplemping in het IJ en is ingevuld door twee grootschalige bouwvolumes, te weten het voormalige gebouw van het HIJSM (Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij), gebouwd in 1884 door C.B. Posthumus Meyjes en het woningbouwproject van Rudy Uytenhaak uit 1989. Het gebouw van het HIJSM staat als een alzijdig gebouw in de ruimte. Het woongebouw is grotendeels binnen de contouren van de Buiten Brouwersstraat en de Buiten Wieringerstraat opgericht en is licht gebogen langs de Nieuwe Westerdoksstraat gezet. Het gebouw functioneert als een geluidswal aan de buitenkant, aan de binnenkant ligt een pleintje met een speeltuin en een speeltuingebouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0050.jpg"

Woongebouw Droogbak Voormalig gebouw HIJSM

5.1.2.3 Westelijke eilanden

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0051.jpg"

Hoofdstructuur

Het gebied ligt ten noorden van de spoorlijn Amsterdam CS - Sloterdijk en heeft daardoor een geïsoleerde positie ten opzichte van de stad. Het bestaat uit de Planciusbuurt en drie haveneilanden: Prinseneiland, Bickerseiland, Realeneiland. Het ontbreken van doorgaand autoverkeer op de eilanden draagt bij aan het bijzondere karakter van het gebied. De Westelijke eilanden zijn van oorsprong havengebied, hetgeen de ruimtelijke structuur heeft bepaald. Het contrast tussen de smalle straten en het open water draagt bij aan het bijzondere ruimtelijke karakter. Een optimale bereikbaarheid over water was vereist. Daarom zijn de grachten breder dan in de 17de eeuwse grachtengordel, waardoor echte eilanden zijn ontstaan. Daarnaast moesten de werven niet alleen vanaf het water, maar ook vanaf het land bereikbaar zijn. Om die reden lagen de kavels tussen straat en gracht in.

De 19e eeuwse Planciusbuurt heeft een afwijkende opzet omdat het een 19e eeuwse woon- buurt was. Het westelijke deel van dit schiereiland vormt een onderdeel van de Singel- grachtzone, de vroegere begrenzing van de stad. Deze smalle strook ligt in het verlengde van de Marnixstraatzone en is sterk noord-zuid georiënteerd.

In de stedenbouwkundige structuur van de eilanden is een aantal verkavelingstypologieën te herkennen. Ten eerste is een verkaveling van de vroegere scheepswerven te onderscheiden, die tussen straat en water gesitueerd waren. De oevers zijn privéterrein. Het tweede type bestaat uit een verkaveling van woon- en pakhuizen in gesloten bouwblokken met een openbare kade. Het derde type is een verkaveling van woon- en pakhuizen aan een straat, met langs het water terreinen die bij de pakhuizen behoorden en werden gebruikt als houtopslag.

De eilanden hebben in de afgelopen eeuw een functionele ontwikkeling doorgemaakt van havengebied naar woongebied. Dit heeft de relatie tussen land en water en het gebruik van water en de (voormalige) werfterreinen sterk veranderd. In de loop van de tijd is een steeds groter deel van de eilanden openbare ruimte geworden. In de negentiende eeuw werden kades aangelegd ten behoeve van de industrie. In het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw werd de industriebestemming verlaten en kwam de nadruk te liggen op stadsvernieuwing met een woonbestemming voor de buurt. Dit heeft op het Bickerseiland en op het Realeneiland geleid tot een verdere aantasting van de structuur waarbij bouwblokken, met openbare of gemeenschappelijke binnenterreinen, worden gesitueerd aan openbare kades. Ook werden werfterreinen als (semi)openbare groenvoorziening ingericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0052.jpg"

Prinseneilandsgracht tussen de Planciusbuurt en het Prinseneiland

Planciusbuurt

Bouwblokken

De Planciusbuurt vormt een combinatie van de oorspronkelijke eilandbebouwing en de voormalige bolwerken. Ter plaatse van de voormalige bolwerken zijn twee smalle lang- gerekte stroken gesitueerd in nood-zuidrichting. Het blok aan de westkant van de Plancius straat, een voormalige woonkazerne is oorspronkelijk gebouwd als rug-aan-rug-woningen. Tussen deze twee stroken ligt de Houtmanstraat. Deze autoluwe straat grenst aan de achtertuinen van de woningen aan de Houtmankade en ontsluit deels de woningen van het blok gelegen aan de Planciusstraat. Deze twee stroken worden aan de zuidkant onder- broken door de Eerste Breeuwersstraat. Ten oosten van de Planciusstraat ligt een drie- hoekig gebied dat eerst binnen de stadswallen lag. Dit gebied bestaat uit vier gesloten bouwblokken. De kades aan de zuidkant zijn openbaar, aan de noordkant worden de bouwblokken smaller en grenst de bebouwing met de achterkant direct aan het water. Via een brug in het verlengde van de Sloterdijkstraat is het gebied verbonden met het Prinsen- eiland. Aan de noordkant sluit de Planciusstraat via een brug aan op het Zoutkeetsplein. De Houtmankade ligt aan het Westerkanaal, een brede doorgaande vaarroute. Aan de zuidkant grenst het gebied aan de spoordijk. Tussen de Eerste en de Tweede Breeuwersstraat is het hele blok ingevuld door een stadsvernieuwingscomplex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0053.jpg"

Planciusstraat

Verkaveling

De oorspronkelijke verkavelingsstructuur is vooral aan de zuidkant van dit gebied nog waarneembaar. De kavels aan de oostkant zijn gemiddeld vijf meter breed en sluiten schuin aan op de Planciusstraat. De meer naar het noorden gelegen blokken hebben een grotere korrelgrootte, en zijn deels negentiende eeuws en deels recente nieuwbouw. De bouw- hoogte is vijf-zes bouwlagen. De kavels in de voormalige Singelgrachtzone zijn ondiep en variëren tussen de vijf en zes meter in de breedte.

Prinseneiland

Bouwblokken

Op het Prinseneiland is de oorspronkelijke structuur het meest behouden. Het eiland bestaat uit een dichtbebouwde kern, twee gesloten bouwblokken met veel hoge, diepe pakhuizen op smalle kavels en kleine binnenterreinen met daaromheen een ringweg. Tussen de ringweg en het water liggen de voormalige werfterreinen. Ze lopen schuin af naar het water en behoorden oorspronkelijk bij de percelen in het middendeel. Hier wordt lage bebouwing afgewisseld met open ruimte. Tegenover het formele karakter van de kern heeft de walkant een informeler karakter dankzij de minder monumentale bebouwing en het verspringen van de rooilijn waardoor de straatbreedte varieert. Bebouwing op de werf- terreinen was vroeger niet toegestaan en was lange tijd van weinig permanente aard. Van de oorspronkelijke werfterreinen zijn er nog twee als zodanig in gebruik: de kleine werf Hoyte en de Walvis. Het eiland is door drie bruggen verbonden met de omgeving. Het eiland is van de spoordijk gescheiden door de Eilandsgracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0054.jpg"

Bebouwing Prinseneiland

Verkaveling

De oorspronkelijke perceelsbreedte van de pakhuizen varieert tussen de 5 en 6 m. De kavels zijn veelal volgebouwd. Bij de transformatie van de pakhuizen tot woningen zijn de gebouwen uitgekernd om daglichttoetreding voor de woningen te optimaliseren. De percelen aan de kopse kanten zijn ondieper en de kavelbreedte is smaller. Dit geldt ook voor de Galgenstraat, waar de allereerste verkaveling deels verdwenen is door schaalvergroting. De vernieuwing heeft vooral plaats gevonden langs de randen van het eiland, waar de voormalige werfterreinen deels volgebouwd zijn door loodsachtige woon- en werkgebouwen. De kavels zijn minder diep dan die van de pakhuizen en breder door de samenvoeging van de oorspronkelijke percelen.

De bouwhoogte van de pakhuizen varieert van vier tot zes bouwlagen. In de randen is vooral een- en tweelaagse bebouwing te vinden. Het merendeel van de voormalige werfterreinen op het Prinseneiland is privégebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0055.jpg"

Zicht op het Prinseneiland vanaf het Realeneiland

Realeneiland

Bouwblokken

De originele structuur van het Realeneiland bestaat uit een middenweg waarlangs de bebouwing lag met achtererven tot aan het water. De middenweg werd niet centraal op het eiland aangelegd, maar iets meer naar het noorden, om zo aan de zuidzijde kavels voor grotere werven te maken. Toen de scheepswerven slechter gingen draaien werden de gronden aan het water plaatselijk gebruikt voor de bouw van pakhuizen. Hiermee veranderde de werfstructuur langzaamaan naar een structuur met gesloten bouwblokken en openbare kades. Deze kades werden gebruikt voor overslag van goederen.

De middenweg (Vierwindenstraat) en de Taanstraat liggen niet in elkaars verlengde maar sluiten in een hoek (bajonetvorm) op elkaar aan. Dit geldt ook voor de Taandwarsstraat, die twee andere aansluitingen van deze hoek vormen. In de huidige situatie heeft het Realen- eiland met name aan de oostkant, aan de brede Zandhoek, en aan de westzijde een uitgesproken monumentaal karakter, door de oorspronkelijke woon- en pakhuisbebouwing. Het eiland is met een brug verbonden met het Prinseneiland. De Vierwindenstraat ligt in het verlengde van deze brug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0056.jpg"

Taandwarsstraat richting Zoutkeetsgracht

Verkaveling

Op het eiland kunnen twee delen worden onderscheiden. In het westelijk deel, dat ca.een derde van het eiland beslaat, zijn fragmenten van de oorspronkelijke wervenstructuur behouden met lage bebouwing op privé erven tot aan het water. Op de kleinschalige percelen tussen Vierwindenstraat 12 en 4b is de bouwhoogte aan de straat voornamelijk twee bouwlagen (ca. 8 meter) en op de erven erachter staat verspreide, eenlaagse be- bouwing. Hier is nog één scheepswerf actief. Aan de zuidkant heeft recent een nieuw- bouwontwikkeling plaats gevonden op het Touwenterrein. Het plan sluit aan op het authentieke karakter van het eiland: de bebouwing aan de straat heeft een hogere bouw- hoogte dan de werfbebouwing en is vier lagen hoog. De bebouwing op het middenterrein is lager, twee lagen hoog en volgt de systematiek van de bebouwing op de werfterreinen. Onder de bebouwing op het werfterrein is een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0057.jpg"

Touwenterrein vanaf Realengracht

Voor het overige deel geldt dat de vroege verkaveling grotendeels is verdwenen en is ver- vangen door grootschalige stadsvernieuwing. De bebouwing bestaat uit gesloten bouw- blokken, variërend van drie tot vijf bouwlagen hoog. Een deel van de oorspronkelijke pak- huisbebouwing is getransformeerd tot woningen. De werfterreinen zijn verdwenen en de kades zijn openbaar. In het verlengde van de Taanstraat ligt het Jan Mensplein, een openbaar groen terrein met een speeltuin. Alleen aan de kant van de Zandhoek is de authentieke verkaveling overeind gebleven, de kavels zijn ca. 5 m breed, de bebouwings- hoogte is drie lagen met een kap.

Bickerseiland

Bouwblokken

Het Bickerseiland heeft vanaf de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, met name aan de oostzijde, grote veranderingen ondergaan. De historische opbouw van het eiland in drie delen is echter nog altijd aanwezig. Oorspronkelijk bestond het eiland uit twee loswallen en een dichtbebouwd middendeel. In het westelijk deel is de oorspronkelijke structuur behouden. De verkaveling is noord-zuid georiënteerd. De bouwblokken tussen de Bickersstraat en de Grote Bickersstraat zijn ondiep, de blokken tussen deze twee straten zijn vrijwel volgebouwd. Aan de westkant ligt een smalle strook voormalige werfterreinen. Het eiland grenst aan de zuidkant aan de spoordijk en heeft twee brugverbindingen naar het Prinseneiland en het Realeneiland. Aan de oostkant ligt het Westerdok, een brede waterweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0058.jpg"

Bebouwing aan de noordkant van het Bickerseiland

Aan de diepe oostwal is de bedrijfsbebouwing vervangen door grootschalige onderwijs- en kantoorpanden en door woningbouw in twee bouwblokken aan een openbare kade. Ze hebben binnenterreinen die deels als privétuinen, deels aIs openbare groen- en speel- voorzieningen zijn ingericht. Een deel van de grootschalige kantoorbebouwing heeft vervolgens in 2003 plaatsgemaakt voor woningbouw door in twee bouwblokken die tot aan het Westerdok zijn gebouwd, met afgesloten binnenterreinen op parkeergarages. Met een openbare voetgangersroute in het verlengde van de Galgenstraat en de Kleine Bickersstraat (die vroeger zicht bood op de galgen aan de overzijde van het IJ) wordt aangesloten op een steiger in het verlengde van de Hollandse Tuin. Door te bouwen in de originele rooilijn van de Grote Bickersstraat en met de hoogte van de nieuwbouw is aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing. Ten noorden van de bouwblokken staat een vrijliggend gebouw waarin een basisschool en woningen zijn gecombineerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0059.jpg"

Bouwblokken aan de zuidkant van het Bickerseiland

Aan de zuidkant van het Bickerseiland is door Paul de Ley in 1980 een plan bestaande uit twee gesloten bouwblokken begrensd door twee stroken binnen aangrenzende bouw- blokken gerealiseerd. Ertussen lopen drie straten haaks op de Grote Bickersstraat. Beide blokken hebben een semiopenbaar binnenterrein met een speeltuin. Het Hendrik Jonkerplein ligt tegen de spoordijk aan.

Aan de zuidwest kant van het eiland werd in een houten loods een kerk ingericht, die in 1734 werd vervangen door een stenen gebouw. Langs de Bickersgracht werd de kade ten behoeve van het nieuwe kerkgebouw aangeplempt. Deze Eilandskerk is in 1950 afge- broken. De huidige bebouwing, in de volksmond de Berghoefloods, is daarvoor in de plaats gekomen. Voor deze locatie is een nieuwbouwplan ontwikkeld met een hotelbestemming.

Verkaveling

Op het Bickerseiland bestaat een groot contrast tussen de west- en de oostwal in dichtheid en schaal van de bebouwing. Op de westwal staan enkele eenlaagse bedrijfs- gebouwen, als losse "paviljoens" in de open, groene ruimte. De bouwhoogte varieert hier van vier tot zeven meter. Op het middendeel varieert de bouwhoogte van drie tot vijf bouwlagen. De kavelbreedte hier is van 4 tot 6 meter. Op de oostwal is de variatie in bouwhoogte het grootst, van drie tot zeven bouwlagen (11 tot 22 meter).

De hoogste bouwhoogtes komen voor aan het Westerdok aan de noordkant van het eiland. De kantoortoren de Walvis aan de Grote Bickersstraat 74 t/m 78 uit de jaren 70 is met zijn hoogte van 22 meter een restant van de grootschalige bebouwing. Het gebouw wordt om- geven door parkeerplaatsen en heeft geen enkele relatie met de bebouwing in de omgeving. Aan de zuidkant van het eiland zijn de woningen vijf lagen hoog aan het water, drie lagen hoog aan de zuidzijde en vier lagen aan de noord- en straatzijde.

5.1.2.4 Westerdok

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0060.jpg"

Hoofdstructuur

Het Westerdokseiland maakt deel uit van de ontwikkeling van de IJ-oevers, de groot- schalige transformatie van het voormalige havengebied van Amsterdam. Om de barrière tussen de stad en het IJ te slechten en de stedelijke functie in het gebied te brengen, heeft de gemeente Amsterdam al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw plannen ontwikkeld voor de zuidelijke IJ-oevers. In 1996 is de Nota 'Ankers in het IJ' bestuurlijk goedgekeurd, waarin de ontwikkelingsstrategie voor de IJ-oevers werd vastgelegd. Het stedenbouwkundig concept gaat uit van verschillende verbindingen vanuit de binnenstad naar het IJ. De zuidelijke IJ-oever is verdeeld in eilanden, die ieder een eigen karakter hebben. Alle eilanden zijn onafhankelijk van elkaar ontwikkeld en hebben een relatie met het achter- liggende gebied. De verbindingen worden geaccentueerd met markante gebouwen (ankers). Het water vormt een bindend element.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0061.jpg"

Blokken Westerdokseiland

Het Westerdokseiland is zowel een uitbreiding van de binnenstad, als een deel van de grootschalige IJ-oevers met de voormalige graansilo's en panoramische vergezichten. Door de ligging van het eiland achter de spoordijk en de breedte van het Westerdok is het gebied geïsoleerd van de omgeving en heeft het een autonoom karakter.

Bouwblokken en verkaveling

Het plandeel tussen Westerdoksdijk en Westerdokskade is een twintigste-eeuwse versie van de Europese dichtbebouwde stad. De in het plangebied geïntroduceerde 'cours' vormen een nieuw element in het binnenstedelijk woonmilieu. De dwarsstraten vormen de verbinding tussen het IJ en het Westerdok. Het eiland is verdeeld in vier bouwblokken: Westerkaap I en II, VOC Cour en Grand Cour. De bebouwing heeft twee verschillende zijden. Langs de Westerdoksdijk heeft de bebouwing de hoogte van zeven lagen. Aan de kant van de Westerdok is de bebouwing drie tot zeven lagen hoog. Met deze hoogte wordt aansluiting gezocht met de Westelijke eilanden. Incidenteel is de bebouwing elf lage hoog, zoals op de punt van het laatste blok aan de noordkant. Deze voor Amsterdamse begrippen hoge bebouwingsdichtheid is de kracht, maar tegelijkertijd ook de kwetsbaarheid van het gebied. De enorme uitkragende bouwvolumes van de Grand Cour zijn zeer opvallend.

De bebouwing is op de maximaal toegestane bouwhoogte naar buiten geklapt, waardoor de zogenaamde periscopen zijn ontstaan. Deze maken gelijk gebruik van de hoofdkwaliteit van dit gebied: het uitzicht over het IJ. Op straatniveau worden alle blokken ervaren als gesloten hoven, zij vormen de collectieve ruimte voor de bewoners. Elk hof heeft zijn eigen sfeer, ver- sterkt door de inrichting van de hoven als een dorpsplein, een houten kade en een grote groene tuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0062.jpg"
Periscoop gebouw op het Westerdokseiland

5.1.3 Bebouwing

De architectuurtypologie wordt niet ingeperkt door de gebiedsgrenzen en zal daarom categorisch besproken worden.

5.1.3.1 Typologie

De kleinschalige parcellering bepaalt niet alleen de stedenbouwkundige structuur maar vormt tegelijk de basis voor de gebouwtypologie, het Amsterdamse woonhuis opgetrokken over drie tot vier bouwlagen, twee tot drie vensterassen breed onder een (zadel)dak. Het dubbelbrede pand komt in het plangebied vrijwel niet voor. De kenmerkende elementen van het zeventiende-eeuwse woonhuis, souterrain en bel-etage met stoep en de voor- en achterhuisconstructie verdwijnt typologisch in de negentiende eeuw en ook bestaande panden worden verbouwd, waarbij zijgevels, kap en soms ook de achtergevel behouden blijven. Aan de Haarlemmerdijk worden in de late negentiende en de vroege twintigste eeuw stelselmatig alle winkelpuien verbouwd. Ondanks deze verschuivingen is het beeld in aanzicht nog steeds authentiek te noemen. Daar draagt ook een ander hier veel voor- komend type aan bij: het pakhuis. Het pakhuis is gemiddeld hoger, maar even breed als het woonhuis, de middelste van de drie vensterassen als hijsvensters uitgevoerd. Dubbelbrede pakhuizen komen wel voor. Woonhuizen en pakhuizen bepalen in hoge mate het beeld van de Eerste Uitbreiding, de Haarlemmerbuurt en Prinseneiland. Het beschreven type – dat teruggaat tot de periode van de eerste uitleg – is het meest voorkomende type binnen deze deelgebieden. Met name binnen de Haarlemmerbuurt is sprake van aan- tastingen, die het incident overstijgen. De Haarlemmer Houttuinen is de meest groot- schalige ontwikkeling geweest, maar ook de Vinkenstraat wordt door een reeks van op- eenvolgende nieuwbouwprojecten in beeld bepaald door de 20ste-eeuwse gebouwtypo- logieën. Binnen het complex van de Houttuinen is een fel bekritiseerde hoge woontoren opgenomen. Meer op zich zelf staande incidenten zijn het verzorgingshuis de Rietvinck, de recente nieuwbouw op het Haarlemmerplein en die aan de kop naar de Eenhoornsluis. Het is bij dezelfde sluis dat ook de uitzonderingen op de regel binnen de Eerste Uitleg zijn te vinden, het winkelwooncomplex van Auke Komter en de ingrepen van rond 1900 nabij de Posthoorn.

De typologie op Bickerseiland en Realeneiland wordt voor circa de helft bepaald door sociale woningbouwcomplexen uit de latere 20ste eeuw, terwijl in de Planciusbuurt ook oudere sociale woningbouw voorkomt. Op dit (schier)eiland is de typologie tamelijk divers met pakhuizen, grotere bedrijfsgebouwen van rond 1900 en particuliere woningbouw van eind 19de eeuw en van rond 1930. Spaarzame restanten van de oorspronkelijke bebouwingstypologie zijn te vinden op de andere helft van Bickerseiland, Realeneiland (Zandhoek) en op dezelfde eilanden – meer functioneel dan historisch - in de bedrijfsmatige loodsen aan het water. De bebouwingstypologie op het Westerdokseiland, appartementen- complexen, is een volgende en voorlopig laatste schaalsprong.

5.1.3.2 Architectuur

Kenmerkend voor de gevel van het traditionele Amsterdamse woonhuis is behalve de verticale, ook een horizontale driedeling: plint of basement, een opbouw in verdiepingen en een beëindiging in de vorm van een lijst. Het basement is vaak letterlijk een basement, het souterrain met daarboven de vaak zeer hoge bel-etage en de opvolgende verdiepingen, naar boven toe verjongend. De beëindiging is een geveltop met beeldhouwwerk, een rechte kroonlijst of in de meest sobere vorm een dekplaat boven de punt- of tuitgevel. Alle bekende geveltypes uit de 17de en 18de eeuw komen voor in het gebied. De kap is in dwarsrichting. Daar waar in de loop der eeuwen werd opgehoogd of gewoon in het geval van een veranderend modebeeld, werd dikwijls de voorgevel integraal vernieuwd. Vanaf de negentiende eeuw kwam het ook vaak voor dat alleen de pui en de geveltop (meestal niet tegelijkertijd) plaatsmaakten voor een sobere lijst en een rijk bewerkte winkelpui. In het geval dat de constructie souterrain met bel-etage nog aanwezig is, is soms sprake van een buitenstoep in de openbare ruimte, met name in het laatmiddeleeuws woongebied en de gespaard gebleven huizenrij aan Zandhoek (hier lage rechte stoepjes). Omdat het meer pak- dan woonhuizen zijn, die zijn blijven staan, is sprake van relatief weinig stoepen. Voor wat betreft de dwarsstraten, hier zijn de stoepen eveneens dun gezaaid, als gevolg van de laat 19de-eeuwse vernieuwingsdrang, het verwinkelen en sloop-nieuwbouw tijdens de stadsvernieuwing. In de laatmiddeleeuwse binnenstad zijn in de dwarsstraten iets meer stoepjes waarneembaar. De grotere stoepen met een bordes zijn vrijwel volledig geconcentreerd aan de Brouwersgracht (wat meer stand).

Winkelwoonhuizen in de Haarlemmerstraat

Wat betreft de Haarlemmerdijk het volgende. Deze radiaal is als alle andere radialen in de grachtengordel een winkelstraat en juist in de winkelstraten zijn de winkelvloeren uitgevlakt naar maaiveldniveau, hoewel van oudsher ook hier vaak een souterrain aanwezig was. De kelder werd gewoon een lage kelder in die gevallen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0063.jpg"
Winkelwoonhuizen aan de Haarlemmerdijk, 18de eeuw. NB: een separate ontsluiting van de bovenwoningen! De winkelier was dus niet de bewoner.

Het plaatje daarnaast toont een 'Winkelkamer' op maaiveldniveau, een trapje naar de gang (het oude bel-etageniveau) en de kelder verlaagd. Het is herbouw, met een nieuwe fundering, maar overigens – voor zover mogelijk - binnen de typologie van het Amsterdamse woonhuis, zelfs met een opkamer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0064.jpg"

Rond 1860 begon de opmars van de moderne winkelpui en het moderne winkelen. De vloeren werden genivelleerd en brede, dubbele glasdeuren deden hun intrede, waardoor het publiek niet alleen beter kon zien wat er binnen te koop was, maar tevens als het ware naar binnen werd gezogen. Ook de grote, niet door roedes onderverdeelde etalageruiten boden beter zicht op de aangeboden waren. In bovenstaand geval is er geen separate ontsluiting meer van de bovenwoning of het souterrain. Meestal betrof de verbouwing alleen de winkel, maar in voorkomende gevallen werd behalve de pui, ook de hele gevel vernieuwd (te behandelen onder de 19de-eeuwse woonhuisarchitectuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0065.jpg"

Naast het Amsterdamse woonhuis is ook het pakhuis een architectuurtype uit de periode van de eerste uitleg. Pakhuizen hebben geen stoep, geen basement en zelden een rijke gevelbeëindiging. De middelste vensters zijn hijsramen, geflankeerd door kleine licht- vensters. De verdiepingen verjongen niet naar boven toe, er is geen achterhuis en geen plattegrondindeling. Aan de Brouwersgracht komen ook dubbelbrede pakhuizen voor, met i lichtvensters aan weerszijden van de hijsluiken.

19de eeuwse woonhuizen

Ook de (woonhuis)architectuur van de 19de eeuw is in grote trekken niet wezenlijk anders dan in de rest van de stad. Daarbij is een onderscheid te maken tussen de ensembles en de enkele panden. De ensembles zijn onder te verdelen in sociale en in particuliere woning- bouw. De typologie van het 19de-eeuwse enkele pand sluit in verticale en horizontale drie- deling aan bij het Amsterdamse stadshuis. Er zijn ook duidelijke verschillen. Juist in de ten opzichte van de grachtengordel wat armere Haarlemmerbuurt is sprake van één woning per bouwlaag. Er is geen achterhuis, maar een uitgebouwd toilet. De verdiepingen en ramen zijn van gelijke hoogte in plaats van naar boven toe verjongend. De geveltop is vaak niet meer dan een dakkapel met vleugelstukken. Ook de dakvorm zelf en de ontsluitings- typologie zijn anders. De panden hebben een zadeldak, een mansardekap of zijn plat afgedekt met een schuin dakvlak aan de straatzijde (na 1880). De ontsluiting – soms in de rooilijn, soms in een portiek - is tweeledig: de benedenwoning of de winkel en de bovenwoningen. In het geval van de woonwinkelhuizen is een van de twee deuren de winkel- deur. Ook in sommige gevallen van algehele nieuwbouw komt nog wel de constructie van een souterrain voor, maar vaker is de ontsluiting op maaiveldniveau. In beide gevallen is sprake van een dubbele (een enkele keer driedubbele) ontsluiting. In het geval van een winkelpand is eveneens sprake van een dubbel ontsluiting en is bovendien de pui architec- tonisch verbijzonderd. In het geval van meer bovenwoningen is de individuele woning op- gelost in het ontwerp van de voorgevel als geheel. In later tijden is de zelfstandige ont- sluiting naar de woningen boven de winkels dikwijls komen te vervallen. Het materiaal en de detaillering sluiten aan op de historische bouwwijze en –stijlen, maar meer machinaal dan ambachtelijk. Met name op de uitzichtlocaties krijgen de wat betere woningen een balkon of erker aan de gevel, een trendbreuk ten opzichte van de oudere bebouwing (en mogelijk gemaakt door stalen I-liggers). Op andere locaties is de gevelwand vlak. Het ontwerp is minder van architecten dan van bouwkundigen, 'makelaars' en metselaars.

De particuliere ensembles zijn geschakelde huizen, twee of meer, identiek of in een bijzondere compositie zoals de paleisfaçade met midden- en zijrisalieten. Horizontale lijnen (dorpels, strekken, sierbanden, kroonlijsten etcetera) lopen door over meer panden, terwijl de verticale belijningen het traditionele perceel inkaderen. Bij de ensembles van de sociale woningbouw, waar vaker sprake is van meer woningen per etage, is sprake van een portiek- ontsluiting met symmetrisch aan weerszijden de woningen gegroepeerd. Detaillering en materiaal zijn vergelijkbaar met de particuliere woningbouw, maar soberder en onder architectuur ontworpen (P.J. Hamer 1854). In alle gevallen van ensemblebouw is de individuele woning in de gevelwand opgelost.

De (particuliere) woningbouw van de jaren '30 wordt gekenmerkt door sobere architec- tonische vormgeving, ornamentloze etagewoningen met alternerend doorgetrokken erkers, onder een plat dak. De begane grond is ongeveer even hoog als de bovenliggende verdiepingen.

De naoorlogse woningbouw is voornamelijk stadsvernieuwingsarchitectuur, beïnvloed door de vormentaal van het modernisme, waarbij de rooilijnen niet meer strak getrokken worden. Erkers, loggia's en andere in- en uitspringingen zijn beslist geen uitzondering meer. Het gaat nog steeds om portiekontsluitingen, dan wel een centrale hal (hoogbouw). In detail- lering en materialisering is sprake van een beduidend mindere kwaliteit (en andere soorten) ten opzichte van de vooroorlogse woningen, maar in plattegrond en gebruikscomfort zijn de nieuwe woningen weer beter georganiseerd.

De jongste architectuur is op het Westerdokseiland, superblokken, over het algemeen zorgvuldig gedetailleerd en met oog voor de inrichting van de openbare ruimte.

In de buurt zijn enkele bijzondere gebouwtypes, die wel specifiek gebonden zijn aan de maritieme geschiedenis. Het gaat om de eenlaags bebouwing aan het water, ter vervanging van de oudere, verdwenen kleinere scheepswerven en maritieme bedrijven en de groot- schaliger pakhuizen en andere structuren zoals aan de Planciusstraat (Hellingmans) en het Hendrik Jonkerplein. Veel van de diversiteit is echter verloren gegaan doordat de stads- vernieuwing een dergelijk onderscheid niet maakte. Als een van de betere voorbeelden geldt het wooncomplex van A. Komter uit begin jaren vijftig op de hoek van de Haarlemmer- straat/Nieuwe Prinsengracht, waarbij een compromis is bereikt tussen de traditionele architectuur en het modernisme. De neogotische Posthoornkerk is de eerste kerk in Amsterdam van P.J.H. Cuypers. De twee karakteristieke hoge torens vormen verticale accenten te midden van lagere bebouwing en zijn van een grote afstand zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0066.jpg"
Verdwenen typologie arbeiderswoningen, Nieuwe Wagenstraat.

5.1.4 Openbare ruimte
5.1.4.1 Haarlemmerbuurt

De Haarlemmerdijk en Haarlemmerstraat vormen zowel ruimtelijk als functioneel het hart van de Haarlemmerbuurt. Deze winkelstraat, die vooral voor langzaam verkeer een belangrijke verbindingsroute is tussen het centrum en het westen van de stad, is jaren geleden volledig opnieuw ingericht met o.a. hoge natuurstenen stoepbanden en rode klinkers. Het Haarlemmerplein, de Herenmarkt en de Droogbak zijn bijzondere openbare verblijfsruimten in de Haarlemmerbuurt. Bij de vernieuwing van de Droogbak in 2000 is een fontein aangelegd. De Herenmarkt is een lommerrijk plein omzoomd door paardenkastanjes en voorzien van een speelgelegenheid. In 2012 is gestart met de uitvoering van de her- inrichting van het Haarlemmerplein. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond. Het plein moet een verblijf- en ontmoetingsplek zijn. Op het plein is recent een fontein gerealiseerd. Achter de nieuwbouw van de Droogbak bevinden zich sport- en speelvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0067.jpg"

Nieuw fontein op het Haarlemmerplein

Ook de Haarlemmersluis en de Eenhoomsluis, respectievelijk gelegen in het Singel en de Korte Prinsengracht, vormen vanwege hun maat uitzonderingen in de ruimtelijke structuur van de buurt.

Behalve deze grotere, openbare ruimten is op een aantal plekken aan de randen van bouwblokken openbare ruimte ontstaan of gecreëerd. Een voorbeeld hiervan is het voorplein bij de Posthoornkerk. Andere voorbeelden betreffen onbebouwde percelen die ooit bebouwd zijn geweest en, na de sloop van een (aantal) pand(en), vervolgens als speelruimte of groenplek aan de openbare ruimte zijn toegevoegd. Deze plekken hebben een bijzondere betekenis als een verblijfsgebied voor de buurt gekregen. De hoek Vinkenstraat- Mouthaansteeg is hiervan een voorbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0068.jpg"

Droogbak

De randen van de Haarlemmerbuurt worden omzoomd door bomen. Langs de Brouwers- gracht, in de Korte Prinsengracht en langs de Haarlemmer Houttuinen staan iepen. In de Haarlemmerstraat en –dijk en in de Vinkenstraat zijn geen bomen aanwezig. De ruimte tussen de stadsvernieuwingsblokken aan de Haarlemmer Houttuinen is als verblijfsgebied ingericht en is voorzien van enkele speelgelegenheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0069.jpg"

5.1.4.2 Westelijke Eilanden

Door het eilandkarakter maken plaatselijk onverwachte doorkijken zicht op het water mogelijk. Met name de open hoeken van de eilanden dragen bij aan de grote ruimtelijke beleving vanaf het water. Aan de zuidkant van het Bickerseiland ligt het Hendrik Jonker- plein. Het plein ligt tegen het spoortalud aan en grenst aan de westkant het water. Binnenterreinen van stadsvernieuwingsblokken zijn als verblijfsgebieden ingericht met groen en speelgelegenheid. Ten oosten van deze blokken zijn de kades openbaar en voorzien van trappen naar het water toe waar een verblijfsruimte gemaakt is. Aan de westkant van het Bickerseiland ligt een kinderboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0070.jpg"

Groen op de hoek van het Prinseneiland

De percelen van de voormalige werfterreinen langs de randen zijn vaak afgeschermd door hekken en kleine bouwsels, die afbreuk doen aan het open karakter van de randen. Langs de randen liggen verspreid verrassende groene plekken die als openbaar groen gebruikt worden. Delen van voormalige werfterreinen langs de randen worden gebruikt als parkeerplaatsen. Het zijn zowel verharde als halfverharde terreinen.

De Planciusstraat is breder dan de overige straten in het plangebied en ligt in het verlengde van de korte Marnixstraat. Het karakter van deze straat wordt bepaald door de aanwezig- heid van de tramrails en de doorgaande verkeersfunctie. Het gebied tussen de bouwblokken ten westen van de Planciusstraat is als verblijfsgebied ingericht met enkele groene stroken.

5.1.4.3 Westerdok

Voor het hele plangebied is een Plan Openbare Ruimte opgesteld dat de kwaliteit van de IJ-oevers verder moet verhogen. Het water vormt een aantrekkelijk en typerend element in de openbare ruimte. De dwarsstraten vormen tevens de toegang tot de ondergrondse par- keervoorzieningen. Bezoekersparkeren is beperkt gehouden en is op straat opgelost. De grootste openbare ruimte op het eiland is het Westerdoksplein, het sluitstuk van het eiland. Het plein is neutraal ingericht zodat er verschillende activiteiten plaats kunnen vinden. Het plein biedt toegang naar het café Open.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0071.jpg"

Speelboot Westerdokseiland

De openbare ruimte aan de stadszijde is autoluw ingericht volgens het 'grachtenprofiel' met bakstenen klinkers en natuurstenen trottoirbanden. Aan deze kant liggen woonschepen aan dwarssteigers; deze boten lagen eerder al grotendeels in het gebied en zijn herschikt. In het Westerdok is een speelboot gelegd, uniek in Nederland. Deze speelboot bestaat uit drie dekschuiten, waarvan twee zijn ingericht als speelplaats en één met tafels en banken. De weg op de Westerdoksdijk zal worden heringericht, evenals de lager gelegen kade die wordt doorgetrokken tot het IJdok. Een fietsbrug zorgt voor de verbinding met de Haarlemmerbuurt. Met de Westelijke eilanden bestaat geen directe verbinding.

5.1.4.4 Water

De Amsterdamse binnenstad heeft zijn ruimtelijke kwaliteit voor een groot deel te danken aan de bijzondere relatie met water. De stedenbouwkundige structuur is gebaseerd op de loop van de grachten en de karakteristiek van de stedelijke ruimte wordt in belangrijke mate bepaald door het aanwezige oppervlaktewater in zijn verschillende vormen. Vooral in de Westelijke Eilanden speelt het water een belangrijke rol in de beleving van de ruimte. De waterlopen zijn breder dan in de grachtengordel omdat in het verleden ook zeeschepen moesten kunnen aanmeren in het havengebied.

Aan de westkant vormt het Westerkanaal in het verlengde van de Singelgracht de grens van de binnenstad. Als voormalige vestinggracht wijkt de Singelgracht in karakteristiek duidelijk af van de andere grachten. Ter hoogte van de Planciusbuurt draagt de breedte van het Westerkanaal bij aan de weidsheid van de beleving van de kade.

In de Haarlemmerbuurt vormen de Brouwersgracht en de Korte Prinsengracht de belangrijk- ste waterlopen. Zowel de Brouwersgracht als de Korte Prinsengracht waren vanaf het begin een belangrijke aan- en afvoerroute voor de stad.

5.1.5 Verkeer

De hoofdroutes langs en door de Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden zijn voor snel- en langzaam verkeer verschillend. De Korte Marnixstraat, de Planciusstraat, de Haarlemmer Houttuinen en de Westerdoksdijk zijn onderdeel van hoofdnet auto. Met de herinrichting van het Haarlemmerplein en aanliggende straten wordt de verkeerscirculatie rondom het plein aangepast voor een betere verkeersafwikkeling. Voor het langzaam verkeer zijn de Haarlemmerdijk en Haarlemmerstraat de belangrijkste ontsluitingswegen. De overige straten en grachten hebben meer een verblijfsfunctie, een functie voor het bestemmings- verkeer en zijn van belang als voet- en fietsroute. Het plangebied wordt, via de Haarlemmer Houttuinen ontsloten door diverse stedelijke en regionale buslijnen. De Haarlemmer Houttuinen en de Westerdoksdijk vormen onderdeel van hoofdnet bus.

De Westelijke Eilanden zijn matig ontsloten per openbaar vervoer. De Planciusstraat en de Houtmankade zijn met een tramlus onderdeel van hoofdnet rail.

De spoordijk richting het Centraat Station doorsnijdt het plangebied.

5.1.6 Parkeren

De parkeerdruk is in het plangebied evenals elders in de binnenstad, groot. Het parkeren vindt grotendeels op straat plaatst, in de meeste straten zijn langsparkeerplaatsen te vinden. Haaks- en schuinparkeren is vooral langs de randen van de Westelijke Eilanden aanwezig, ter hoogte van de stadsvernieuwingsblokken. Op de Westelijke Eilanden, en vooral op het Prinseneiland zijn veel voormalige werfterreinen ingericht als parkeerplaatsen. Meeste van deze terreinen zijn in particulier eigendom. Een voormalig werfterrein op het Prinseneiland wordt eveneens als een parkeerterrein gebruikt. Het terrein rondom het kantoorgebouw de Walvis op het Bickerseiland wordt als een parkeerterrein gebruikt. Ten noorden van de loods op het Bickerseiland is ene klein parkeerterrein aanwezig. Dit parkeerterrein wordt in de toekomst gebruikt voor het hotel, dat ter plaatse van de loods gepland is.

Onder de nieuwbouw op het Haarlemmerplein is een ondergrondse, meerlaagse parkeer- garage Willemspoort met 203 openbare parkeerplaatsen opgenomen met de inrit aan de Haarlemmer Houttuinen. In de Vinkenstraat is een inpandige parkeergarage aanwezig onder het complex woningen en winkels op de hoek van de Korte Prinsengracht. In de randen van de Westelijke Eilanden, en vooral op het Prinseneiland, zijn de meeste kleinschalige inpandige parkeergarages in bedrijfsgebouwen te vinden. Onder de nieuwbouw op het Touwenterrein is een inpandige parkeergarage gerealiseerd met de inrit vanaf de Vierwindenstraat.

Het parkeren op het Westerdokseiland is grotendeels in ondergrondse parkeergarages opgelost, in de straten zijn langsparkeerplaatsen aanwezig.

5.2 Ruimtelijke uitgangspunten

5.2.1 Stratenpatroon

Het stratenpatroon en de bouwblokverkaveling gaan terug op de 16e, 17e en 19e eeuw en zijn sindsdien grotendeels ongewijzigd. Zij vormen de basis van de stedenbouwkundige structuur en hun behoud is in cultuurhistorisch opzicht van groot belang. In het plangebied wordt dan ook de stedenbouwkundige verkaveling in het huidige patroon gehandhaafd. Medebepalend voor het straatbeeld zijn de rechte voorgevelrooilijnen die eraan bijdragen dat de individueel vormgegeven gebouwen toch één geheel vormen. Om deze reden mag de bebouwing uitsluitend in de (bestaande) voorgevelrooilijn gesitueerd worden.

De binnen de bouwblokken gelegen stegen zijn een belangrijk onderdeel van de steden- bouwkundige structuur en worden beschermd. Ze zijn in de meeste gevallen privé-gebied en niet openbaar toegankelijk en hebben de bestemming ‘Tuin - 2'. Stegen met een openbaar karakter hebben de bestemming ‘Verkeer’.

5.2.2 Parcelleringsstructuur

De bouwblokken zijn onderverdeeld in een fijnmazige structuur van individuele percelen. De meeste percelen zijn afzonderlijk ontwikkeld, waarbij pand en gevel van oudsher een eenheid vormen. Resultaat is het kenmerkende beeld van zelfstandige panden. De panden hebben een ontsluiting met individuele voordeuren met als gevolg een diversiteit van kleinschalige functies en met een positieve invloed op de leefbaarheid van straten. De parcelleringsstructuur is dus niet alleen bepalend voor het gevelbeeld. Hoewel in de loop van de tijd op een aantal plekken percelen zijn samengevoegd vormt dit weefsel – naast het stratenpatroon – nog steeds de basis van de stedenbouwkundige structuur van de binnenstad (zie afbeelding 'actuele kadastrale kaart'). Om deze waardevolle structuur te behouden is het samenvoegen van gebouwen – dit betekent het fysiek koppelen van twee of meerdere gebouwen – en het vergroten van al aanwezige doorbraken niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0072.jpg"

Actuele kadastrale kaart

Een uitzondering op dit verbod wordt gemaakt voor de 19e- en 20ste-eeuwse ensembles. In de 19e- en in de 20-eeuw is de oorspronkelijke structuur van individuele percelen in voorkomende gevallen overschreven door de zogenoemde ensemble- en seriebouw. Het gaat daarbij om grotere architectuureenheden, die over het algemeen wel regelmatig verkaveld zijn, maar vaak niet volgens de oorspronkelijke parcellering. Het betreft een bijzonder type (woonhuis)bouw: huurkazernes of sociale woningbouw. In de architectuur van de gevels van dit type gebouwen is zowel het individuele pand als de individuele woning herkenbaar. Tegelijkertijd maakt het individuele pand ook onderdeel uit van een groter geheel: de compositie van de gevelwand van een deel van een bouwblok, of soms zelfs van een geheel bouwblok. Een reeks identieke panden wordt een serie genoemd, een reeks panden die behoort tot één gevelcompositie is een ensemble. Deze compositie kan sober zijn, maar ook gecompliceerd en stedenbouwkundig verbijzonderd. Niet het individuele woonhuis op het eigen perceel is de norm, maar het grotere geheel van de gevelwand. Series en ensembles komen ook wel eerder voor, maar deze oudere series, die hier verder buiten beschouwing blijven, bestaan overwegend uit individueel bewoonde panden (één huis per perceel). De 19e- en 20e-eeuwse series en ensembles zijn gerealiseerd binnen de contouren van het bouwblok uit de periode van de eerste uitleg en op locaties waar tijdens deze periode andere functies werden uitgeoefend, bijvoorbeeld de bolwerken (defensie) of voormalige industriële terreinen. Ook in deze genoemde gevallen wordt niet gesproken over de oorspronkelijke parcellering, ook al is het strikt genomen wel de eerste woonhuisverkaveling ter plaatse.

Vanwege het hierboven uiteengezette onderscheid wordt voor het 19e-eeuwse ensemble in de Planciusbuurt een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van het verbod op samen- voeging. De aanleiding hiervoor is dat de hele en halve etagewoningen uit dit complex dikwijls klein tot zeer klein zijn. Hierdoor voldoen deze over het algemeen niet aan de hedendaagse eisen van wooncomfort en zijn evenmin levensloopbestendig. Voor de duidelijkheid: in de zin van dit bestemmingsplan gaat het hier alleen om het horizontaal samenvoegen van gebouwen. Verticaal samenvoegen binnen een gebouw is volgens dit bestemmingsplan zonder meer toegestaan. Daarnaast moet, indien van toepassing, ook aan de regels voor woningonttrekking worden voldaan.

Dat zeer kleine woningen niet meer voldoen aan de moderne wooneisen is evident, ander- zijds is de kleinschaligheid van de bouwblokverkaveling een kwaliteit die positief gewaar- deerd wordt. Om die reden kan het samenvoegen alleen onder voorwaarden. Ten eerste wordt het samenvoegen alleen toegestaan in één bouwblok aan de westkant van de Planciusstraat, tussen de Eerste Breeuwersstrat en de Houtmanstraat, Verder mag de samenvoeging ten hoogste twee percelen per bouwlaag behelzen. Dit betekent bijvoorbeeld dat binnen een grotere architectuureenheid van tien gebouwen, met op elke bouwlaag één woning, steeds twee aan twee op elke bouwlaag woningen horizontaal mogen worden samengevoegd. Zo ontstaan in de grotere architectuureenheid dan per bouwlaag vijf woningen. Samenvoegen is alleen toegestaan voor woningen. Per pand moet één (functionele) entree/toegang worden gehandhaafd ten behoeve van de leesbaarheid van de structuur.

5.2.3 Bouwdiepte

De bouwdiepte van de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Centrum’ en 'Maatschappelijk' is bepaald op de gemiddelde bouwdiepte van de bestaande hoofdbebouwing. Hierbij is het uitgangs- punt het handhaven van de openheid, zowel binnen de bouwblokken als achter de strokenbouw, zodat een "stille" zijde wordt behouden en het groene karakter van de binnen- terreinen en de tuinen beschermd wordt. Waar in de huidige situatie de hoofdbebouwing duidelijk dieper is dan de gemiddelde bouwdiepte of waar monumentale achterhuizen aanwezig zijn, is de bouwdiepte overeenkomstig de huidige situatie vastgelegd.

Onbebouwde gronden aan de achterzijde van bebouwing, gelegen binnen de bestemmingen ‘Gemengd’, ‘Centrum’ en 'Maatschappelijk' mogen worden bebouwd onder de voorwaarde dat de diepte van de uitbreiding maximaal 2,50 meter bedraagt, gemeten vanaf de achter- gevel van de minst diepe belending. Deze regel geldt voor iedere bouwlaag. Voor de uit- breiding geldt een maximale bouw- en goothoogte die gelijk is aan de bestaande bouw- en goothoogte van de hoofdbebouwing aan de straatzijde. Afwijking van de regel over uit- breiding is mogelijk voor zover de lichttoetreding in de belendende bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien tezamen met de buren een omgevingsvergunning voor uitbreiding wordt aangevraagd. Uitbreiding van bebouwing in hoeken van bouwblokken is niet toegestaan en daar waar de tot 'Gemengd' bestemde gronden grenzen aan de bestemming 'Groen', 'Water' of 'Verkeer'.

5.2.4 Binnenterreinen en tuinen

In de Haarlemmerbuurt en Westelijke Eilanden is het gesloten bouwblok de meest voor- komende typologie. De binnenterreinen in deze bouwblokken zijn bestemd tot 'Tuin - 1'. Met name op de Westelijke Eilanden komen behalve bouwblokken ook gebouwen voor waar de tuin direct grenst aan het water of, zoals bijvoorbeeld in de Houtmankade waarbij de tuinen grenzen aan de openbare ruimte. Deze tuinen hebben de bestemming 'Tuin - 2'. De stadsvernieuwingsblokken hebben een bijzondere typologie, waarbij de tuinen grenzen aan groen op het binnenterrein. Ook deze binnenhoven hebben de bestemming ‘Tuin - 2’. Voor beide bestemmingen geldt als uitgangspunt dat de bestaande openheid gehandhaafd moet blijven. Voor de binnenterreinen binnen de gesloten bouwblokken met ‘Tuin - 1’ is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het realiseren van schuurtjes. In de tot 'Tuin - 2' bestemde tuinen – de tuinen die grenzen aan de openbare ruimte en de binnenhoven van de hofjes – gaat verdichting ten koste van de beleving van de open ruimte en de kwaliteit van het openbaar gebied. Om het open karakter te behouden is het oprichten van gebouwen niet toegestaan.

De bestaande (bij)gebouwen op binnenterreinen en tuinen zijn bestemd tot 'Tuin - 3'. Deze bebouwing mag worden gehandhaafd en geheel worden vernieuwd, maar niet worden vergroot. Bij sloop/nieuwbouw van de hoofdbebouwing dient de bebouwing op gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel ook te worden gesloopt en mag deze niet worden teruggebouwd. Bebouwing in tuinen die bestemd is tot 'Tuin - 3' mag niet zelfstandig worden gebruikt. De (onbebouwde) tuinen mogen niet bedrijfsmatig worden gebruikt.

Op gronden met de bestemming 'Tuin - 1' en 'Tuin - 2' mag niet worden geparkeerd. Bij een beperkt aantal gebouwen zijn op de erven/achterterreinen parkeerplekken aanwezig, waarvoor een garagevergunning is verleend (Vierwindenstraat, Prinseneiland). Voor deze terreinen is parkeren wel toegestaan.

Verder is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de bouw van schuurtjes met een maximale bouwhoogte van 2,50 meter en een maximale oppervlakte van 6 m².

De bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening, waarbij het criterium 'in het belang van handhaving van natuur-, landschaps- of stadsschoon' bij een aanvraag om een omgevingsvergunning inzake het kappen van een boom zeer strikt wordt toegepast.

5.2.5 Bouw- en goothoogte

De gevariëerde bouw- en goothoogte van de individuele panden is kenmerkend voor het plangebied. Doel van het bestemmingsplan is om deze karakteristiek te beschermen. Voor alle panden met de ordewaardering orde 1 of orde 2 (zie hoofdstuk 5.5) is de bestaande bouw- en goothoogte de maximaal toegestane bouwhoogte.

Voor de panden met de waardering orde 3, voor panden zonder ordewaardering - dit is de bebouwing van ná 1970 - en voor de open terreinen en onderstukken aan de straat zijn de maximale bouw- en goothoogte aangegeven op de verbeelding. Deze hoogte is gebaseerd op de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte binnen de betreffende gevelwand. Voor orde 3-panden en de gebouwen zonder ordewaardering met een bestaande grotere goot- en bouwhoogte dan aangegeven op de verbeelding, geldt dat deze bestaande grotere goot- en bouwhoogte kan worden gehandhaafd.

Ingeval van ingrijpende verbouw of nieuwbouw van een orde 3-pand worden de resultaten van de zogenaamde 'kwaliteitstoets' bij de beoordeling betrokken (zie hoofdstuk 5.4.4).

Bij orde 1- en orde 2-panden bestaat de mogelijkheid om aan de achterzijde van de bouw- hoogte af te wijken tot de bestaande goothoogte die het desbetreffende pand aan de straatzijde heeft. Van deze afwijking kan bijvoorbeeld gebruikt gemaakt worden om (bestaande uitbouwen of andere) lagere bouwdelen te verhogen of om het gebouw (binnen het bestemmingsvlak) in de diepte te vergroten.

Met de hoogtekaart wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde bestaande bouw- en goothoogte van de bebouwing in het plangebied. De kaart is als bijlage bij de toelichting gevoegd.

Kapvorm

Naast de gevarieerde bouw- en goothoogte draagt de beëindiging, waaronder de kapvorm, van de gebouwen bij aan het individuele karakter van de panden. Dit is niet alleen van invloed op de gevelwand – een pand met een langskap oogt in de straat anders dan een pand met een dwarskap – maar heeft ook grote betekenis voor het daklandschap. Doel van het bestemmingsplan is om deze waardevolle karakteristiek te bewaren. De orde 1-panden zijn beschermd op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoed- verordening. De kappen van orde 2- en orde 3-panden zijn beschermd via de bepalingen van de dubbelbestemming 'waarde cultuurhistorie'. Voor orde 2-panden geldt dat de kap (en de gevel) behouden dient te worden.

In geval van verbouwing van orde 3-panden geldt dat voor zover de oorspronkelijke kapvorm van het pand nog aanwezig is deze gehandhaafd dient te worden. Het ophogen van een orde 3-pand kan uitsluitend als de kapvorm behouden blijft.

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing, met inbegrip van het aantal bouwlagen en de kapconstructie. Toetsingscriteria hierbij zijn het behoud, herstel en versterking van het stadsbeeld en de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.

5.2.6 Minimale bouwhoogten

Gebouwen dienen aan de straatzijde een minimale bouwhoogte te hebben van 9 meter. Omdat behoud en herstel van de gebouwen met een ordewaardering 1, 2 en 3 uitgangspunt is, is deze regel vooral van toepassing voor de categorie “te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten” (zie 5.4 Ordewaardering van gebouwen). Mogelijkheid tot afwijken van deze bepaling bestaat indien hierdoor – met het oog op de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving – een betere aansluiting op de belendingen wordt bereikt.

Als op de verbeelding een lagere bouwhoogte dan 9 meter is aangegeven en ter plaatse van orde 1- en 2 panden met een bouwhoogte lager dan 9 meter dan geldt deze lagere bouwhoogte.

5.2.7 Straatwand en gevelopbouw

Met betrekking tot de straatwand, de gevelopbouw en de aansluiting op belendingen zijn in het bestemmingsplan onderstaande regels opgenomen om de ruimtelijke structuur van het plangebied te handhaven dan wel te versterken.

Plinthoogte/functie

Kenmerkend voor de (oude) bebouwing binnen het plangebied is de driedeling in het gevelvlak, te weten plint (eerste bouwlaag), gevelvlak en beëindiging, waarbij de eerste bouwlaag hoog is. Dit is een van de factoren die de gevelwanden een zekere statigheid verleent. Verder maakt deze ruime maat een flexibel gebruik van de begane grond mogelijk. De bebouwing uit de stadsvernieuwingsperiode toont dat als de plint te sterk van deze hoogte afwijkt een visuele breuk in de gevelwand ontstaat en vestiging van bepaalde functies op de begane grond niet meer mogelijk is. Om deze redenen schrijft het bestem- mingsplan voor dat de eerste bouwlaag een minimale hoogte van 3,50 meter moet hebben, gemeten vanaf het aangrenzende maaiveld (i.v.m. het straatbeeld). In verband met de uitwisselbaarheid van functies dient de hoogte van de eerste bouwlaag (vanaf de bovenkant begane grondvloer tot de bovenkant van de vloer van tweede bouwlaag) eveneens minimaal 3,50 meter te zijn. Deze maat geldt minimaal in de eerste vijf meter vanaf de voorgevel ten behoeve van goed toegankelijke verblijfs- en/of publieksruimten aan de straat. In de planregels is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken indien een lagere eerste bouwlaag beter aansluit bij de karakteristiek van de gevelwand.

De eerste bouwlaag van een gebouw heeft grote invloed op de beleving van de openbare ruimte. Niet alleen het gebruik van de begane grond maar ook transparantie en openheid van de gevel zijn hierbij bepalend. Gesloten gevels verstoren de gewenste openheid en hebben tevens een negatieve invloed op de sociale veiligheid. Om deze reden zijn op de eerste bouwlaag bergingen aan de straatzijde niet toegestaan.

5.2.8 Gevelverkoop en open-puiverkoop

Onder gevelverkoop wordt verstaan het vanuit de gevel van een gebouw – gelegen aan de openbare ruimte – verkopen van goederen of eetwaren. Open-puiverkoop betreft het exploi- teren van een winkel of horecabedrijf, waarvan de voorgevel, op straatniveau geheel of grotendeels ontbreekt, dan wel geheel of grotendeels bestaat uit een afsluiting die tijdens de openingsuren kan worden geopend. Deze verkoopvormen hebben negatieve gevolgen, zoals hinder voor het overig gebruik van de openbare ruimte, vervuiling op straat, aantasting van de openbare orde en van het uiterlijk aanzien van het stadsbeeld. Daarom zijn gevelverkoop en open-puiverkoop niet toegestaan.

5.2.9 Gevelvlak

De oudere bebouwing in het plangebied dateert overwegend uit de 16e en 17e eeuw en veel bebouwing in de Singelgrachtzone uit de 19e eeuw. Hoewel door de eeuwen heen vele gevels vervangen of gewijzigd zijn is het straatbeeld zeer homogeen. Naast materialisatie en gevelbreedte is de vlakheid van de gevelwand een belangrijke samenbindende factor. Erkers en kleine balkons komen bijna alleen voor in bebouwing uit de 19e en begin 20e eeuw, in de oudere bebouwing slechts incidenteel.

Om de karakteristiek van de vlakke gevelwanden te behouden is het niet toegestaan erkers of balkons (met uitzondering van de zgn. Franse balkons, die tot maximaal 20 cm buiten de voorgevel uitsteken) aan de voorgevel te construeren.

Uitzondering op deze regel wordt gemaakt voor straten met 19e eeuwse bebouwing waar balkons en erkers een (beeldbepalende) karakteristiek van de gevelwand vormen. Binnen het plangebied geldt dit alleen voor een deel van de Houtmankade tussen de Eerste Breeuwersstraat en de Korte Zoutkeetsgracht, uigezonderd huisnummers 87-91, de Korte Marnixkade en de gehele bebouwing op de noordwestelijke hoek van Haarlemmerplein/ Planciusstraat. Voor deze straten is het mogelijk om voor erkers en balkons af te wijken van het bestemmingsplan.

Voor de achtergevel bestaat de mogelijkheid om, ingeval van overschrijding van de bestem- mingsgrens, van de regels af te wijken voor balkons tot maximaal 2 meter diep, mits het balkon binnen een hoek van 45 graden vanaf de zijgevels van het desbetreffende perceel wordt gebouwd. Bij de afweging worden ook de gevolgen voor de belendende panden betrokken.

5.2.10 Beëindiging van gebouwen

Voor orde 3 panden en voor gronden/gebouwen zonder ordewaardering (de nieuwbouw van na 1970 en de open terreinen en onderstukken), waarbij de maximale bouw- en goothoogte op de verbeelding is aangegeven, dient boven de maximale goothoogte binnen een hellingshoek van maximaal 60 graden te worden gebouwd. Als ervoor gekozen wordt om een gebouw plat af te dekken dan geldt dat de maximale goothoogte ook de maximale bouwhoogte vormt. Het bestemmingsplan kent een afwijkingsbevoegdheid om de maximale goothoogte met 1 meter te overschrijden. Voorwaarde is dat een overschrijding geen negatieve gevolgen heeft voor het straatbeeld.

Dakopbouwen – ten behoeve van onder andere liften, trappenhuizen en centrale ver- warmingsinstallaties – en schoorstenen, afvoerkanalen e.d. kunnen het silhouet van het stadsbeeld verstoren. Ook antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie kunnen het straatbeeld en het daklandschap ernstig verstoren. Om de kwaliteit van het stadsbeeld te waarborgen dient met de plaatsing van antennes zorgvuldig te worden omgegaan.

Installaties dienen zoveel mogelijk binnen het pand te worden aangebracht. Installaties op het dak, zoals koelinstallaties, nieuwe dakopbouwen, antennes, afvoerkanalen, conden- satoren en ventilatie-inrichtingen zijn dan ook slechts met een afwijking van het bestem- mingsplan mogelijk.

5.2.11 Dakterrassen

De binnenstad wordt gekenmerkt door een duidelijke scheiding tussen het openbaar gebruik van de openbare ruimte en het privé-gebruik, dat zich achter de voorgevel en op het binnenterrein afspeelt. Ook op binnenterreinen kunnen dakterrassen een uitbreiding van de privésfeer zijn die ten koste gaan van rust en privacy van omwonenden. Om deze redenen zijn dakterrassen niet zonder meer toegestaan.

In het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regels voor het maken van een dakterras. Voorwaarden zijn dat het dakterras gelegen is aan de achterzijde van het hoofdgebouw of dat het dakterras op een aanbouw of een bijgebouw wordt gerealiseerd. Door het dakterras mogen het daklandschap en de kapvorm niet worden aangetast. Verder wordt bij de belangenafweging gekeken of door het dakterras de privacy van de omwonenden onevenredig in het geding komt. Uit ervaring is gebleken dat bedrijfsmatig gebruik meer overlast veroorzaakt. Daarom kan alleen van de afwijkings- bevoegdheid gebruik gemaakt worden voor dakterrassen ten behoeve van de woonfunctie.

5.2.12 Openbare ruimte

De openbare ruimte is bestemd tot 'Verkeer' of 'Groen'.

Alle straten, openbare stegen en pleinen hebben de bestemming 'Verkeer'. De grote plantsoenen met een groen karakter aan de Haarlemmer Houttuinen, Prinseneiland en Bickersgracht en de vele kleine buurtparkjes in de Haarlemmerbuurt zijn tot 'Groen' bestemd. Anders dan de gronden met de bestemming ‘Verkeer’ mag de bestemming 'Groen' niet gebruikt worden voor parkeerplaatsen en voor rijwegen voor autoverkeer.

Op gronden met genoemde bestemmingen mag niet worden gebouwd. Een uitzondering geldt voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.

Vooral langs de grachten komen stoepen en pothuizen voor, en met name bij monumenten. Bestaande stoepen en pothuizen mogen vernieuwd worden, maar niet vergroot. Nieuwe stoepen en pothuizen zijn niet toegestaan. De mogelijkheid is opgenomen om bij een omgevingsvergunning af te wijken van het verbod te bouwen op gronden met de bestemming ‘Verkeer’, ten behoeve van stoepen en toegangen voor souterrains.

Het bestemmingsplan spreekt zich niet uit over de inrichting van de openbare ruimte maar uitsluitend over het gebruik van de gronden. Behoud en versterking van de waardevolle groenstructuur, alsmede kwaliteitsverbetering van de openbare ruimte worden onder meer uitgewerkt binnen het kader van het Handboek Inrichting Openbare Ruimte.

5.2.13 Verkeer en parkeren

Verlichting van de parkeerdruk wordt niet gezocht in uitbreiding van parkeerplaatsen. Het gemeentelijk beleid is gericht op het verminderen van het aantal parkeerplaatsen in de openbare ruimte, het verminderen van het autogebruik en het verbeteren van het openbaar vervoer.

Om gevels met een gesloten karakter te voorkomen zijn inpandige parkeergarages op de begane grond niet toegestaan en geldt voor ondergrondse parkeergarages dat deze alleen onder gebruikmaking van een in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid zijn toegestaan. Hierbij dient voldaan te worden aan een aantal in de planregels genoemde voorwaarden. Om aantasting van het waardevolle stadsbeeld te voorkomen is één van de voorwaarden dat nieuwe parkeergarages aan grachten, waarvoor een nieuwe entree aan de gracht moet worden gemaakt, niet zijn toegestaan. Ook in de winkelstraten is uitbreiding van inpandig parkeren niet toegestaan. De wijzigingsbevoegdheid is niet van toepassing voor keurtuinen.

Om de druk op de openbare ruimte te verminderen zijn in de bebouwing fietsenstallingen op de eerste bouwlaag en in de daaronder gelegen bouwlaag zonder meer toegestaan, met uitzondering van de winkelstraten waar panden de bestemming 'Centrum - 2' hebben. Verwezen wordt naar hoofdstuk 6 voor aanvullend beleid en uitgangspunten ten aanzien van parkeervoorzieningen, waaronder inpandige fietsenstallingen.

5.2.14 Water

Omdat het water bijdraagt aan het typisch Amsterdamse karakter van het plangebied dient de waterstructuur beschermd te worden. Daarvoor zijn regels opgenomen in het bestemmingsplan Water.

In hoofdstuk 10 wordt ingegaan op andere belangrijke aspecten met betrekking tot het water.

5.3 Waardering van gebouwen

5.3.1 Algemeen

Het overgrote deel van het plangebied ligt binnen het gebied dat in 1999 is aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Om die reden is het hele plangebied voorzien van de dubbel- bestemming 'Waarde-cultuurhistorie'. Met deze bestemming wordt ingezet op het behoud, herstel en versterking van de met het beschermde stadsgezicht verbonden cultuur- historische en architectonische waarden. De waardering van gebouwen is op de verbeelding aangeduid met specifieke bouwaanduidingen. De waardering is een actualisering van de waarderingskaart die voor de hele binnenstad is gemaakt en in 2000 is vastgesteld (zie 'Waarderingskaart', bijlage 1 bij de toelichting). Dit past ook in de wens van de deelraad om de bestaande waarderingskaart te actualiseren, verwoord in de raadsnotitie "Naar een nieuwe Waarderingskaart Beschermd Stadsgezicht".

De actualisering betekent dat de sinds 2000 aangewezen rijks- en gemeentelijke monumenten als orde 1 zijn aangeduid. De monumentaanwijzing gebeurde vaak in het kader van een project zoals het Gemeentelijk Monumenten Project en de inventarisatie Joods Cultureel Erfgoed. Sommige panden die (om onduidelijke reden) eerder niet gewaardeerd waren hebben nu wel een waardering gekregen.

Voorts zijn de panden gebouwd tussen 1940-1970 binnen de historische binnenstad, de zogeheten wederopbouwperiode, gewaardeerd. Een overzicht van deze panden met hun waardering is opgenomen in een bijlage bij de toelichting. De bouwkunst uit deze periode heeft inmiddels een leeftijd bereikt van 40 tot 70 jaar. Hierdoor bestaat er voldoende afstand voor beoordeling. Tevens sluit het stadsdeel hiermee aan op de recente waardering van de Top 100 rijksmonumenten van de wederopbouwperiode door het Rijk en van de Top 100 gemeentelijke monumenten in Amsterdam. De wederopbouwperiode heeft zijn sporen achtergelaten en maakt nadrukkelijk deel uit van het historisch verhaal van de binnenstad en van de kenmerkende gelaagdheid van de stad. De waardering van de wederopbouwpanden berust op dezelfde criteria, die ook bij de aanwijzing van gemeentelijke monumenten worden gebruikt: stedenbouw, architectuur, cultuurhistorie, zeldzaamheid en/of gaafheid. In de praktijk wordt een visuele opname ter plaatse door een team van experts (architectuurhistorici van Bureau Monumenten & Archeologie en architectuurhistoricus en stedenbouwkundigen van stadsdeel Centrum) gedaan, aangevuld met historisch onderzoek in het gemeentelijk pandenarchief. Bij de opname en het archiefonderzoek worden de criteria per pand in ogenschouw genomen. Een pand dat bijvoorbeeld qua architectuur, bouwtechniek, situering zelden voorkomt en nog grotendeels gaaf is, krijgt een hogere waardering dan een pand dat door de tijd heen ingrijpend is verbouwd en een meer doorsnee uiterlijk heeft.

Eén pand uit de lijst met panden uit de periode 1940-1970 is een beoogd gemeentelijk monument, dit pand heeft vooralsnog een orde 2 gekregen. Ook dit is terug te vinden in de bijlage.

Het doel van de waardering is het aangeven van de onaantastbare onderdelen van het stadsbeeld in het kader van het beschermd stadsgezicht. De opgave die hier door de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht wordt gesteld is het behoud van deze gebouwen en de straatwanden waar ze in staan. De grote variatie in architectuur en gebouwtype en de diversiteit van de stedelijke structuur is karakteristiek voor dit gebied. De volgende categorieën zijn gehanteerd.

5.3.2 Orde 1

Dit zijn gebouwen die beschermd zijn als monument op grond van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke Erfgoedverordening.

5.3.3 Orde 2

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die op grond van hun hoge architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumentwaarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het bevoegd gezag de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten.

De gebouwen die zijn aangemerkt als orde 2 zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Een vergunning hiervoor wordt in beginsel geweigerd. Alleen in uitzonderingsgevallen (bijvoorbeeld bij aantoonbare ernstige bouwvalligheid) kan sloop/herbouw van deze gebouwen aan de orde zijn, waarbij de straatgevels en kap teruggebouwd worden. Daarbij vraagt het stadsdeel aan de aanvrager om een bankgarantie.

Dit zal in de praktijk betekenen dat gevelwanden, met name aan de grachten, hun huidige aanzien (vrijwel) geheel zullen behouden.

5.3.4 Orde 3

Dit zijn gebouwen van voor 1970, die voor wat schaal en detaillering betreft passen in de gevelwand waarvan ze deel uitmaken, maar geen architectonische of stedenbouwkundige meerwaarde hebben. Uitgangspunt is behoud. Bij verbouwing is behoud en herstel van de oorspronkelijke gevelelementen uitgangspunt. Hierbij zijn veranderingen in materiaal, maatvoering en detaillering toegestaan, mits deze de oorspronkelijke karakteristiek van het gebouw niet verstoren. In de regels van het bestemmingsplan, in het artikel Waarde Cultuurhistorie, zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het volume moet voldoen.

Binnen de categorie orde 3 panden is sprake van grote kwaliteitsverschillen. Bij sloop of ingrijpende verbouwing achter de gevel wordt door Bureau Monumenten en Archeologie een bouwhistorische verkenning opgesteld, waarbij wordt aangegeven of het gebouw monumententale waarde heeft. Afhankelijk van de uitkomst van de bouwhistorische verkenning kan het bevoegd gezag de procedure tot aanwijzing tot gemeentelijk monument starten. Wanneer het gebouw geen monumentale waarde heeft, wordt bij een sloop/nieuwbouwplan en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging voor een orde 3 pand vervolgens door het stadsdeel een kwaliteitstoets uitgevoerd. Op basis van deze kwaliteitstoets wordt bepaald of sprake is van panden met cultuurhistorische, bouw- historische, architectuurhistorische en/of stedenbouwkundige waarden. Wanneer dat het geval is, is behoud uitgangspunt. Het kwaliteitsniveau van deze genoemde waarden bepaalt of sprake kan zijn van sloop/nieuwbouw en/of ingrijpende verbouwing en/of ophoging.

5.3.5 Nieuwbouw

Bebouwing van na 1970 is niet gewaardeerd. Het uitspreken van een afgewogen oordeel over deze bebouwing is vanwege de jonge leeftijd ervan vaak buitengewoon lastig; de benodigde historische afstand, en dus het overzicht dat nodig is voor een kwalitatief oordeel, ontbreekt. Voor deze gebouwen zijn in het kader van de waarderingskaart geen bijzondere regels opgenomen.

5.3.6 Te vervangen gebouwen en te bebouwen gaten

Dit zijn gebouwen die in architectonische zin op geen enkele wijze bijdragen aan het stadsbeeld en niet passen in de gevelwand waarin ze staan. Vaak gaat het om gebouwen waarvan grote delen zijn verdwenen (zoals onderstukken). Wanneer onbebouwde open plekken de continuïteit van de gevelwand op storende wijze onderbreken, dienen deze te worden bebouwd.

5.3.7 Ensembles en seriebouw

Al sinds de zeventiende eeuw worden in Amsterdam meerdere panden in één bouwstroom neergezet. Als in de vormgeving van de verschillende panden de suggestie wordt gewekt dat het om een groter gebouw gaat, bijvoorbeeld door een symmetrie die over verschillende gevels loopt, noemen we dat een ensemble. Een aantal panden naast elkaar die in dezelfde architectuur zijn uitgevoerd, noemen we seriebouw.

In geval van verbouwing van ensembles en seriebouw gelden dezelfde uitgangspunten. Daarom is op de verbeelding geen onderscheid gemaakt tussen ensembles en seriebouw en zijn ze aangegeven met dezelfde bouwaanduiding 'Specifieke bouwaanduiding- ensembles'. Voor ensembles én seriebouw geldt dat de samenhang tussen de verschil- lende panden niet mag worden verstoord. Daarom moet een bouwkundige ingreep worden afgestemd met de overige panden.

5.4 Architectuur- en bouwhistorische waardenkaart

Van de architectuur- en bouwhistorische waarden is een deel vaak verborgen in monu- menten. Die verborgen waarden blijken vaak ouder te zijn dan de voorgevel van een gebouw doet vermoeden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar de historische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is als bijlage 9 bij de toelichting op het bestemmingsplan opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Hierdoor kunnen resultaten van architectuur- en bouwhistorisch onderzoek worden verwerkt in de planvorming en kunnen de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.

Er is voor gekozen geen bouwregels aan de kaart te koppelen. De regeling van het bestemmingsplan zit al zodanig in elkaar, dat veel van de bouwhistorische waarden beschermd zijn. Denk hierbij aan de regeling voor orde 1-, orde 2- en orde 3-panden en het verbod op het samenvoegen van percelen. Het is verstandig de (eventueel onbekende) waarden vooraf inzichtelijk te maken ten behoeve van een soepele planbeoordeling, zodat het planproces niet onnodig vertraagd wordt.

De kaart maakt onderscheid tussen panden met:

  • vastgestelde architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vermoede architectuur- en bouwhistorische waarden
  • vooralsnog indifferente architectuur- en bouwhistorische waarden.

De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kan eerder worden gezien als een beleidskaart dan als een onderzoekskaart. De waardestelling is gebaseerd op de documentatie en de pandsdossiers van het Bureau Monumenten en Archeologie, op de uitkomsten van de stedenbouwkundige analyse en op een visuele inspectie, waarbij de voorgevel niet doorslaggevend was.

Er wordt een onderscheid gemaakt in de hardheid van de bouwhistorische waarden. Zo zijn harde, vastgestelde bouwhistorische waarden aangegeven, maar ook vermoedelijke waar- den. Een deel van de bebouwing heeft op grond van de stedenbouwkundige analyse cultuurhistorische waarde. Deze waarden zijn tot zover nu bekend mee genomen in de toekenningen. Bij twijfel en in het geval van ontoegankelijke binnenterreinen hebben recente luchtfoto's soms een rol gespeeld in de uiteindelijke waardetoekenning. In een aantal gevallen kon waardetoekenning aan binnenterreinbebouwing nog niet plaatsvinden. De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart kent geen periodisering of einddatum. De waardenkaart moet niet worden gezien als een statische vaststelling van waarden. De kaart zal na de verwerving van nieuwe cultuurhistorische gegevens en inzichten geactualiseerd moeten worden. Die aanpassing zal bij de volgende actualisering van het bestemmingsplan kunnen worden doorgevoerd. Ondertussen verworven gegevens kunnen indicatief zijn bij planbeoordeling tijdens een vigerend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Functionele beschrijving en uitgangspunten

6.1 Algemeen

6.1.1 Beschrijving van het plangebied

Binnenstad

In de binnenstad is een zeer dichte menging van functies en activiteiten. Wonen, werken, uitgaan, naar school gaan, studeren, recreëren en vervoeren, alles vindt er op een beperkt oppervlak plaats. Dat is de grote aantrekkingskracht van de binnenstad. De verhouding tussen wonen en werken is in de binnenstad ongeveer één op één; tegenover elke bewoner staat één arbeidsplaats (48% tegen 52%). In de meeste binnensteden neemt het wonen een ondergeschikte positie in. De bijzondere verhouding tussen wonen en werken maakt de binnenstad uniek. Daarnaast is de verhouding tussen het productiegericht werken (kantoren, bedrijven) en het consumptieve werken (horeca en in mindere mate detailhandel en voorzieningen) belangrijk.

Haarlemmerbuurt en Westelijke eilanden

Het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden bestaat uit twee gebieden; de Haarlemmerbuurt en de Westelijke eilanden. De twee gebieden komen vrijwel geheel overeen met de buurtcombinatie “Haarlemmerbuurt” (A05) zoals O+S deze hanteert. Deze buurtcombinaties zijn een geografische indeling binnen een stadsdeel voor statistische informatie. Stadsdeel Centrum bestaat uit tien buurtcombinaties.
De buurtcombinatie “Haarlemmerbuurt” en het het bestemmingsplan verschillen in die zin dat het gedeelte tussen de Nieuwe Westerdokstraat, de Westerdokskade, de De Ruijter- kade en de Droogbak behoort tot het “grootstedelijk gebied”. Het gebied van de buurt- combinatie is dus iets groter dan het bestemmingsplan, waardoor kleine verschillen ontstaan.

Het cijfermateriaal in dit hoofdstuk is voornamelijk ontleent aan het Trendrapport Amster- damse binnenstad 2010/2011. De voornaamste bronnen daarvan zijn het Activiteiten Register Regio Amsterdam (ARRA) en de gegevens van de Dienst Onderzoek en Statistiek (O+S). Verder zijn een aantal functies binnen het plangebied geïnventariseerd. Het gaat om de functies horeca, winkels aan de gracht, minisupermarkten, massagesalons, seks- inrichtingen, belwinkels, geldwisselkantoren, head/smartshops, seedshops en souvenir- winkels. Deze functies worden in het bestemmingsplan nader geregeld. Dit houdt in dat bestaande functies worden aangeduid en mogen blijven bestaan. Nieuwe functies zijn niet toegestaan (alleen voor uitbreiding van horeca zijn enkele mogelijkheden opgenomen op en rond het Haarlemmerplein).

6.1.2 Bestemmingen

Het algemene beleid voor de functies is gericht op het behouden en waar mogelijk ver- sterken van de functiemenging. Het gebruik van gebouwen is zo flexibel mogelijk. In dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van vier soorten bestemmingen voor de bebouwing:

  • Gemengd
  • Centrum
  • Maatschappelijk

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn in principe alle soorten gebruik toegestaan. Bepaalde functies kunnen echter een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat leggen. Dit geldt bijvoorbeeld voor horeca en hotels. Alleen bestaande horeca en hotels zijn daarom toegestaan. Deze functies zijn expliciet aangegeven op de digitale verbeelding van het bestemmingsplan (de kaart). Horeca en hotels zijn alleen mogelijk binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' als daarbij is aangegeven welke categorie horeca is toegestaan (zie voor een beschrijving van de verschillende categorieën het vervolg van deze pragraaf).

In het plangebied is een aantal winkelstraten aangewezen als winkelstraat. In deze straten krijgen panden de bestemming “Centrum". Binnen deze bestemming is de functie 'wonen' op de begane grond en in het souterrain, niet toegestaan. Met het uitsluiten van de woon- functie op de begane grond (daar waar nu geen woningen zijn) blijft het lint van winkels en andere (publieks)functies langs deze doorgaande routes zoveel mogelijk in stand.

Binnen de bestemmingen Gemengd en Centrum wordt onderscheid gemaakt naar categorieën en subcategorieën, waarbinnen verschillende functies zijn toegestaan.

Bestemming Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd- 1' zijn op de begane grond en in het souterrain / de kelder de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, voorzieningen en detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening. Op de verdiepingen zijn de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven en voorzieningen.

Binnen de bestemming 'Gemengd- 1.1' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 1 (fastfood) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd- 1.2' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 2 (discotheek) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd- 1.3' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 3 (cafés) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd- 1.4' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 4 (restaurant) op de begane grond en souterrain/kelder.

Binnen de bestemming 'Gemengd- 1.5' zijn dezelfde functies toegestaan plus horeca 5 (hotels) in alle bouwlagen.

Voor gebouwen met een groter brutovloeroppervlak dan 1000 m² en voor gebouwen die in gebruik zijn ten behoeve van bedrijven (bijvoorbeeld gebouwen ten behoeve van scheepswerven) is de bestemming 'Gemengd- 2' van toepassing: wonen is hier niet toegestaan. Ook hier geldt dezelfde systematiek: zo is bij de bestemming 'Gemengd- 2.1' horeca 1 toegestaan op de begane grond en souterrain/kelder.

Voor de nieuwbouw op het Westerdokseiland geldt de bestemming 'Gemengd- 3'. Daarbinnen zijn op de begane grond en souterrain/kelder en de tweede bouwlaag toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, voorzieningen en detailhandel en consument- verzorgende dienstverlening. Vanaf de derde bouwlaag zijn de volgende functies toegestaan: wonen, kantoren, bedrijven, voorzieningen, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, met uitzondering van showrooms. Voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening geldt een maximum van 300 vierkante meter.
Uitbreiding van horeca is binnen de categorieën 1 (alcoholvrije en fastfood), 3 (café) of 4 (lunchroom, restaurant) is mogelijk tot een maximaal bruto vloeroppervlak van 150 vierkante meter, met uitzondering van twee grotere horecavestigingen tot een maximaal bruto vloeroppervlak van 450 vierkante meter, mits het woon-en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en de uitbreiding geen overmatige verkeersaantrekkende werking heeft.

Voor de nieuwbouw op het Haarlemmerplein geldt de bestemming 'Gemengd- 4'. Voor dit gebouw zijn specifieke regels opgenomen over het aantal vierkante meters aan detailhandel en horeca. Op de bovenliggende verdiepingen zijn de functies wonen, kantoren, bedrijven en voorzieningen toegestaan.

Bestemming Centrum

In dit plangebied komt alleen de bestemming 'Centrum- 2' voor, in de Haarlemmerstraat en op de Haarlemmerdijk. De bestemming 'Centrum- 1' komt in dit bestemmingsplan niet voor omdat deze bestemming wordt gehanteerd voor het kern-winkelgebied zoals de Nieuwen- dijk, Kalverstraat en Leidsestraat. Binnen de bestemming 'Centrum- 1' zijn winkels ook op de bovenliggende bouwlagen mogelijk. Dat past niet binnen het kleinschalige karakter van de Haarlemmerstraat en Haarlemmerdijk. Op de begane grond en in het souterrain / de kelder zijn binnen de bestemming 'Centrum- 2' alleen de functies detailhandel, consument- verzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie toegestaan. Op de verdiepingen zijn kantoren, bedrijven, voorzieningen en wonen toegestaan.

Bestemming Maatschappelijk

Het enige pand met de bestemming 'Maatschappelijk' is Montessorischool de Eilanden. Panden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn bestemd voor onderwijsvoorzieningen.

Bestemming Bedrijfserven
In het plangebied zijn een aantal scheepswerven aanwezig. Deze liggen allemaal op de Westelijke Eilanden. Deze werven hebben de bestemming “Bedrijfserven” gekregen.

Alle bestemmingen
In onderstaand schema zijn alle voorkomende bestemmingen binnen het plangebied opgenomen met daarbij aangegeven welke functies zijn toegestaan. Deze zijn uitgesplitst naar begane grond / kelder en de bovenliggende verdiepingen.

soort bebouwing en gebied   bestemming   functies begane grond/kelder   functies verdiepingen  
bebouwing <1000m2   Gemengd- 1   wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening (cd)
 
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing <1000m2 plus horeca 1   Gemengd- 1.1   wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 1  
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing <1000m2 plus horeca 3   Gemengd- 1.3   wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 3  
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing <1000m2 plus horeca 4   Gemengd- 1.4   wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 4  
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing <1000m2 plus horeca 5 (hotel)   Gemengd- 1.5   wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 5  
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
horeca 5  
bebouwing > 1000m2   Gemengd- 2   kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd  
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing > 1000m2 plus horeca 3   Gemengd- 2.3   kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd
horeca 3  
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing Westerdokseiland   Gemengd- 3   wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
detailhandel en cd  
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen
 
bebouwing Haarlemmerplein   Gemengd- 4   kantoren (niet aan de zijde van het Haarlemmerplein)
bedrijven (niet aan de zijde van het Haarlemmerplein)
voorzieningen
detailhandel en cd
2 horecavestigingen in de de categorie 3 en/of 4 (m.u.v. de kelder)
 
wonen
kantoren
bedrijven
voorzieningen  
bebouwing in winkelstraten   Centrum - 2   detailhandel plus cd
kantoren met baliefunctie  
kantoren
bedrijven
voorzieningen
wonen  
bebouwing voor onderwijs-
voorzieningen  
Maatschappelijk   onderwijs (plus eventueel
bijbhorende kinderopvang)  
onderwijs (plus eventueel bijbehorende kinderopvang)  

6.2 Wonen

6.2.1 Algemeen

In het plangebied wonen 8.704 Amsterdammers, dit is ongeveer 11% van het aantal bewoners van stadsdeel Centrum (ruim 82.000). Het aantal bewoners in het plangebied is sinds 2008 toegenomen met ruim 1.600 mensen. Dit heeft grotendeels te maken met de oplevering van de nieuwbouw op het Westerdokseiland, een nieuwbouwcomplex met veel woningen.

In het plangebied staan 5.108 woningen. Dit is ongeveer 18% van de woningvoorraad in het stadsdeel (49.410 woningen). Het aantal woningen in het plangebied is sinds 2008 met ruim 1.000 woningen toegenomen. Deze toename hangt ook samen met de oplevering van de nieuwbouw op het Westerdokseiland. In het plangebied als geheel is de woonfunctie sterk vertegenwoordigd: de verhouding bewoners/werkzame personen is ruim 60% bewoners tegen iets minder dan 40% werkzame personen. Het plangebied is te onder- scheiden in twee delen: de Westelijke eilanden (met daarbij het Westerdokseiland) en de Haarlemmerbuurt. Als dieper wordt ingezoomd op de afzonderlijke delen, wordt duidelijk dat de Westelijke eilanden een nog sterkere woonfunctie kennen, meer dan 70%. De Haarlemmerbuurt kent een meer gemengd karakter.

In het plangebied bedraagt het aantal woningen in particulier koop en huurwoningen meer dan de helft (57%) van de woningvoorraad. De overige woningen (43%) vallen binnen de sociale huursector. Een groot deel van de sociale huurwoningen is te vinden in de nieuwbouw op het Westerdokseiland.
De woningen in het plangebieden zijn, in vergelijking met de rest van de binnenstad, groot. Ruim de helft van de woningen is groter dan 50 vierkante meter en 20% is zelfs groter dan 90 vierkante meter. Deze grotere woningen zijn vooral aanwezig op de eilanden. In de nieuwbouw op het Westerdokseiland zijn veel grote appartementen gebouwd en op de overige eilanden zijn de daar aanwezige pakhuizen vaak verbouwd tot grote woningen. In het deel van het plangebied rondom de Haarlemmerstraat zijn juist weer veel kleine woningen aanwezig.
De gemiddelde huurprijs voor een huis in de vrije sector bedroeg in 2009 519 euro (2007: 482 euro) en voor een sociale huurwoning in 2009, 375 euro (2007: 347 euro).

Het percentage alleenstaanden in het plangebied is hoog. Gemiddeld 60% van de huishoudens valtbinnen deze categorie. Het aantal tweepersoonshuishoudens bedraagt ongeveer 20% evenals het aantal huishoudens met kinderen. Deze percentages zijn relatief hoog vergeleken met de rest van het Centrum. De woningen in de Haarlemmerbuurt wisselen snel van bewoner. Hier wonen veel mensen die aan het begin van hun maatschappelijke carrière staan. Op het Westerdokseiland zijn relatief grote woningen gebouwd, die voor meerpersoonshuishoudens geschikt zijn.

De bewoners van het plangebied zijn voornamelijk jong. Ruim 53% valt binnen de categorie 20-49. De categorieën 50-64 en 65+ zijn sinds 2008 nauwelijks gewijzigd. Dit is opmerkelijk, aangezien het aantal ouderenwoningen en leeftijdsbestendige woningen in het gebied is toegenomen.
In het plangebied is circa 63% van de bewoners van orgineel Nederlandse afkomst. 37% is van niet-Nederlandse afkomst, waarbij de groep van Surinaamse afkomst met 11% de grootste groep vormt. Het aandeel westerse allochtonen (Europse Unie) in de bevolking bedraagt 21%. Dit laatste is iets lager dan in de rest van het stadsdeel (23%).
Hoogopgeleiden zijn in het plangebied sterk vertegenwoordigd. Dit percentage ligt op 53%, even hoog als het gemiddelde van het stadsdeel. Het gemiddeld inkomen ligt op € 2.366, dit ligt onder het gemiddelde van het stadsdeel (€ 2.458). Dit lagere percentage zal waarschijnlijk te maken hebben met het relatief hoge aantal eenpersoonshuishoudens in dit gebied.

De gemiddelde woonduur in het plangebiedbedraagt 7,3 jaar. Dit wijkt niet veel af van het gemiddelde in het stadsdeel waar de gemiddelde woonduur 7,8 jaar bedraagt. Wel wijkt de woonduur in het plangebied aanzienlijk af van de binnenstad, waar de gemiddelde woonduur 11 jaar bedraagt. Dit heeft ook weer te maken met het feit, dat er relatief veel mensen wonen in de lagere leeftijdscategorieën. Deze zijn meer geneigd om nog te verhuizen.
De bewoners van de buurtcombinatie Haarlemmerbuurt geven hun buurt gemiddeld een 8,5. Deze buurt is daarmee de op één na hoogst gewaardeerde buurtcombinatie. Voor de gehele binnestad ligt het gemiddelde waarderingscijfer op een 8,1 (2007: 8,0), voor heel Amsterdam ligt het gemiddelde op een 7,3 (2007: 7,1).
Het is prettig wonen in het plangebied, er zijn veel voorzieningen in de buurt en ook zijn er weinig veiligheidsproblemen. Als we beide gebieden apart bekijken, zien we dat in het gebied rond de Haarlemmerhouttuinen sprake is van sociale onveiligheid. Dit wordt in samenwerking met de woningbouwcorporaties, de bewoners en het stadsdeel aangepakt.

6.2.2 Ontwikkeling

Het inwonertal van de gemeente Amsterdam is tussen 2008 en 2011 met 4,5% gegroeid. In dezelfde periode bedroeg de groei in stadsdeel Centrum 3,3%. De verwachting is dat het aantal inwoners de komende jaren gelijk blijft. In de binnenstad als geheel wordt een daling verwacht van ruim 82.000 naar ruim 78.000 bewoners in 2020. Dit is onder andere het gevolg van huishoudenverdunning (meer, maar kleinere huishoudens) en de vergrijzing.

Het gegeven dat er in de binnenstad van Amsterdam gewerkt en gewoond wordt, maakt de stad uniek en aantrekkelijk. Bewoners zorgen voor levendigheid, samenhang en draagvlak voor de (buurt)voorzieningen. Aangezien in de Haarlemmerbuurt en op de Westelijke eilanden veel gewoond wordt, geldt dat in mindere mate voor dit plangebied. Om de functies meer in balans te brengen, is het op het Westerdokseiland toegestaan om winkels te ontwikkelen. Ook wordt in de winkelstraten bevorderd dat er boven de winkels gewoond kan worden. Op het Haarlemmerplein is nieuwbouw gekomen, bestaande uit woningen en onderliggende ruimte voor detailhandel en horeca.

Woonvisie
In de Woonvisie van stadsdeel Centrum zijn voor de Haarlemmerbuurt de thema's 'zorgzame stad', 'ongedeelde stad' en 'topstad' benoemd. Een zorgzame stad biedr ruimte aan ouderen en kwetsbare groepen om zoveel mogelijk zelfstandig te kunnen wonen en aan de samenleving deel te kunnen nemen. Bij een 'ongedeelde stad' zijn de gemengde wijken van arm en rijk, jong en oude en meer verscheidenheid in woonmilieus het uitgangspunt. Bij het thema 'topstad' tenslotte, wordt ingezet op goede voorzieningen om talent aan te trekken en te behouden. Dit betekent ondermeer het verruimen van (tijdelijke) huisvestingsmogelijkheden voor expats, buitenlandse studenten, kunstenaars en startende ondernemers.

6.2.3 Uitgangspunten

Binnen (alle subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd- 1' is wonen overal toegestaan. In straten binnen het plangebied die zijn aangewezen als winkelgebied krijgen panden de bestemming 'Centrum- 2' (zie paragraafDetailhandel en publieksverzorgende dienstver- lening). Wonen op de begane grond en in het souterrain is binnen deze bestemming niet toegestaan (dit geldt overigens niet voor de al bestaande woningen op de begane grond en in de souterrains).
Met het uitsluiten van de woonfunctie op de begane grond, daar waar nu geen woningen zijn, blijft het lint van winkels en andere functies langs deze routes zoveel mogelijk in stand.
Vooral om het wonen boven winkels te bevorderen, moeten de bestaande ontsluitingen naar hoger gelegen verdiepingen behouden blijven.

Binnen de bestemmingscategorie 'Gemengd- 2', die geldt voor panden die groter zijn dan 1000 m² is wonen niet toegestaan. Door de woonfunctie uit te sluiten worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. Ook binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is wonen niet toegestaan. Op het Bickerseiland is een school gevestigd, waarboven woningen ontwikkeld zijn. Voor dit pand wordt bij de bestemming 'Maatschappelijk' apart aangegeven dat wonen boven de school toch is toegestaan. De bestemming 'Maatschappelijk' voor het schoolgebouw wordt hiermee niet aangetast.

Bij het omzetten van woningen naar andere functies geldt dat de woningvoorraad in de binnenstad wordt beschermd door de Huisvestingswet en de Regionale Huisvestings- verordening Stadsregio Amsterdam. Alle woonruimte is beschermd, ongeacht de huur- of koopprijs. Om het algemeen belang van behoud of samenstelling van de woonruimte- voorraad te kunnen afwegen tegen de veelal individuele belangen bij de onttrekking van woonruimte aan de woningvoorraad, zijn beleidsregels vastgesteld. Hierin is een onder- scheid gemaakt tussen woonruimte onder en boven de individuele huursubsidiegrens en de koopprijsgrens. Het beleid over het onttrekken van woningen onder deze grenzen is zeer streng vanwege het belang dat is gediend met het behoud van goedkope woningen in de binnenstad.

Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen woningen en bedrijfswoningen. Bedrijfswoningen (dienstwoningen) zijn woningen in of bij een gebouw of een terrein, die dienen ter huisvesting van een persoon (en diens gezin) van wie huisvesting ter plaatse, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

Short stay

Voorgaand beleid (2012)
Op 12 juli 2012 heeft de gemeenteraad shortstaybeleid vastgesteld. Doel van dit beleid was tegemoet te komen aan de behoefte aan tijdelijke woonruimte voor werknemers van internationale bedrijven.
Shortstay is het structureel aanbieden van een zelfstandige woning voor tijdelijke bewoning voor een aaneengesloten periode van tenminste zeven nachten en maximaal zes maanden. Voor shortstay is een tijdelijke woningonttrekking vereist. Aan deze vergunning zijn voor- waarden verbonden. Bij verhuur voor shortstay van zelfstandige woningen met een huur boven de huurprijsgrens kon tot 14 januari 2014 een vergunning voor woningonttrekking voor een periode van maximaal tien jaar worden aangevraagd. Voor stadsdeel Centrum gold daarbij een quotum van 485 woningen. De al verleende vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014). Shortstay die op basis van een woningonttrekkingsvergunning onherroepelijk is toegestaan, is vervolgens door middel van een omgevingsvergunning buitenplans ook planologisch gelegaliseerd.

Huidig beleid (2014)
Het in 2012 vastgestelde short staybeleid is geëvalueerd. Op grond van deze evaluatie heeft de gemeenteraad op 12 februari 2014 de Beleidsnotitie short stay 2014 vastgesteld, waarbij bepaald is dat de ingangsdatum van dit beleid met terugwerkende kracht 14 januari 2014 is.

Besloten is om een pas op de plaats te maken. Redenen hiervoor zijn: het belang van het behoud en de samenstelling van de woningvoorraad en de leefbaarheid. Dit betekent dat met ingang van 14 januari 2014 geen nieuwe short stayvergunningen worden verleend. De al verleende short stay vergunningen lopen door op grond van de voorwaarden uit het voorgaande short staybeleid van 2012 (dat gold tot 14 januari 2014).

In het bestemmingsplan is, overeenkomstig het huidige short staybeleid, gebruik ten behoeve van short stay niet toegestaan. Het onder het short staybeleid van 2012 planologisch gelegaliseerde gebruik ten behoeve van short stay is daarmee onder de overgangsbepalingen geplaatst.

6.3 Kantoren

6.3.1 Algemeen

In de binnenstad bevindt zich ongeveer 13% van de totale kantoorruimte in de metropool- regio Amsterdam (36 gemeenten rondom Amsterdam). Van alle kantoorruimte in Amster- dam bevindt zich 23% in de binnenstad. De kantorensector bestaat uit: financiële dienst- verlening (beursgerelateerde bedrijven, banken en verzekeringswezen), zakelijke dienst- verlening (advocatenkantoren, reclamebureaus, ICT en dergelijke) en overige ((semi-) overheid, non profit, uitgeverijen en makelaars). In de binnenstad werken 37.844 personen in kantoren, wat neerkomt op ruim 41% van de werkgelegenheid in het gehele stadsdeel. Binnen de kantorensector wordt de zakelijke dienstverlening met ruim 20.000 het meest vertegenwoordigd (dit is ruim 51% van het totaal aantal werkzame personen in de kantorensector.

In de buurtcombinatie Haarlemmerbuurt werkt meer dan de helft van alle werkzame personen op kantoor. Er werken 2.756 personen in 712 kantoren. Het gaat om relatief kleine kantoren met gemiddeld vier werknemers per kantoor.

Sector   Werkzame personen   vestiging  
Zakelijke dienstverlening   2157   525  
Financiële dienstverlening   66   45  
Overige dienstverlening   533   142  
Totaal   2756   712  

Er is geen grote concentratie van kantoren in het plangebied. De kantoren liggen gespreid over het plangebied. Het grootste kantoor in het plangebied is het advocatenkantoor Clifford Change aan de Droogbak.

Naast de eerdere genoemde hoofdfuncties in de kantorensector (zakelijke-, financiële- en overige dienstverlening) is de creatieve industrie een belangrijke factor in de Amsterdamse economie. Onder de creatieve industrie vallen:

  • Kunsten (podiumkunsten, scheppende kunsten, dienstverlening voor kunstbeoefening, musea en galerieën);
  • Media & entertainment (uitgeverijen, journalistiek, fotografie, filmindustrie, radio en televisie);
  • Creatieve zakelijke diensten (reclame, interieur- en modeontwerp, architectuur en stedenbouw).

De creatieve industrie is niet in te delen bij één van de hoofdfuncties. Behalve de creatieve kantoorwerkgelegenheid gaat het om de werkgelegenheid bij de culturele instellingen en bij bedrijven. Zelfs detailhandel en horeca hebben raakvlakken met de creatieve sector. De 'media & entertainment' neemt overigens de belangrijkste plek in.

De stadsdelen Centrum (met 15.410 werkzame personen) en Zuid (met 10.004 personen) vormen in absolute aantallen het hart van de creatieve industrie in Amsterdam. Kenmerken als een fijnmazige bebouwingsstructuur, de vele functies en ontmoetingsplekken, een ruim aanbod aan culturele voorzieningen en een tolerante sfeer dragen bij aan een goede voedingsbodem voor creatieve bedrijven. Van het totaal aantal creatieve vestiging in de binnenstad (circa 6.201) bevindt zich ongeveer 8% in de Haarlemmerbuurt. Voor het overgrote deel gaat het om scheppende kunst, musea, galerieën, podiumkunsten en dienstverlening voor kunstbeoefening.

Voor de binnenstad geldt het beleid dat werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloer- oppervlak, waar op dit moment geen zelfstandige woning aanwezig is, wonen niet is toegestaan. Bij het omzetten van kantoren in woonappartementen is doorgaans sprake van splitsing en verkoop aan meerdere eigenaren. Bij grote panden is meestal ook sprake van horizontale splitsing in een aantal eenheden. Dit heeft meerdere eigenaren op één vloer en een groot aantal eigenaren in het hele pand, tot gevolg. Vestiging op termijn van een andere grootschalige werkfunctie wordt hiermee vrijwel onmogelijk gemaakt. Met het uitsluiten van de woonfunctie worden deze panden behouden voor grootschaliger werkfuncties en andere functies die baat hebben bij vestiging in een relatief groot pand. In 2005 heeft de stads- deelraad ingestemd met een aanvulling op de regeling. De aanvulling houdt in dat omzetting naar wonen kan worden toegestaan als:

  • i. Het bruto vloeroppervlak van het resterende pand of de resterende combinatie van panden niet onder de 1000m2 komt;
  • j. de samenvoeging met de panden die voor 'Gemengd – 2.2' bestemd blijven, ongedaan wordt gemaakt;
  • k. de architectonische eenheid van de combinatie niet wordt aangetast.
6.3.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 is de werkgelegenheid in de kantorensector in de binnenstad langzaam toe- genomen van 36.000 arbeidsplaatsen tot 37.400 in 2008. De cijfers voor 2010 laten een groei zien naar 38.900 arbeidsplaatsen. De (voorlopige)percentages voor 2011 geven aan dat het aantal vestigingen met 6,5% is toegenomen (van circa 7.900 in 2010 naar circa 8.400 in 2011). Het aantal werkzame personen is daarentegen met 2,8% afgenomen (van circa 38.900 in 2010 naar circa 37.400 in 2011). Binnen de kantorensector laten 'zakelijke dienstverlening' en 'overige kantoren' een groei zien van zowel het aantal vestigingen als werkzame personen.
De 'financiële dienstverlening' (beursgerelateerd, banken, verzekeringen) laat ten opzichte van 2008, een daling zien van het aantal vestigingen met 8% en van het aantal werkzame personen met 6%. In de creatieve sector in de binnenstad is het aantal werkzame per- sonen sinds 2006 gestegen met 7,3 %. (Voor heel Amsterdam ging het om een groei van 9,5 %.) De grootste groei zit in de creatieve zakelijke dienstverlening.

Een nieuwe ontwikkeling is het realiseren van kantoorverzamelgebouwen voor de verhuur van vaste of tijdelijke werkplekken. De achterliggende gedachte is dat bedrijven / free- lancers die bij elkaar in de buurt zijn gehuisvest, elkaar kunnen inspireren en onderling kunnen profiteren van elkaars expertise, arbeid en netwerk. De vraag naar deze vorm van kantoorruimte waarbij gebruik kan worden gemaakt van allerlei faciliteiten, is de afgelopen jaren sterk toegenomen.

De leegstand in kantoren in Amsterdam en de regio is toegenomen als gevolg van de omvangrijke oplevering van nieuwe kantoorruimte en gedaald kantoorgebruik (vooral door de economische crisis). De totale voorraad kantoorruimte in de binnenstad is per 1 januari 2011 1,7 miljoen m2. In heel Amsterdam is de voorraad 7,5 miljoen m2, in de metropool- regio 13,8 miljoen m². Het aandeel van de binnenstad binnen de regionale voorraad kantoorruimte ligt daarmee met 12,5%, iets lager dan 2 jaar geleden (13,3%). Het percentage leegstand van kantoren ligt per 1 juli 2013 in Amsterdam op 16,6%. Een half jaar eerder was dat nog 17,5%Behalve de economische crisis en de herontwikkeling van een aantal grote panden heeft het 'nieuwe werken' invloed op de vraag naar kantoorruimte. Onder het nieuwe werken wordt verstaan: flexibele werkplekken, thuis, onderweg en op andere locaties werken. De ruimtevraag daalt aanzienlijk door deze manier van werken. In 2002 werd gerekend met ca. 27 m2 per werknemer, in 2010 met 20 m2 en nu wordt gedacht dat de vraag teruggaat naar 15 m2 of zelfs 10 m2.

In 2010 telt Amsterdam 41.790 vestigingen met één werkzame persoon: de eenmanszaak. Uitgaande van deze benadering van het fenomeen 'zelfstandige zonder personeel' (zzp-er), worden negen van de 100 vestigingen in Amsterdam geleid door een zzp-er. Uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking heeft Amsterdam 11% zzp-ers (Nederland 9%). De laatste drie jaar is het aantal zzp-ers verdubbeld. De stijging is voor een belangrijk deel het gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister die sinds 1 juli 2008 van kracht is. De wet bepaalt dat groepen die dat voorheen niet hoefden: zzp-ers, beoefenaars van vrije beroepen (artsen, notarissen, consultants, fysiotherapeuten, kunstenaars et cetera) en publiekrechtelijke rechtspersonen, met ingang van 1 januari 2010 geregistreerd moeten zijn. Hierdoor is het Handelsregister uitgebreid met circa 15% meer ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen. Het gevolg is dat het totaal aantal vestigingen en werkzame personen veel hoger uitgevallen dan op basis van de reguliere groei was te verwachten.

De sterkste groei door de wetswijziging vond plaats in de zakelijke dienstverlening, waaronder advocaten, adviseurs en onderzoekers. Het aantal vestigingen voor zakelijke dienstverlening steeg tussen 2008 en 2010 met 1.328, het aantal werkzame personen met 1.727.

In Amsterdam zijn de creatieve industrie, de zakelijke dienstverlening en ICT -sectoren, waarin traditioneel veel zzp-ers werken- oververtegenwoordigd. In absolute aantallen is er een oververtegenwoordiging in de stadsdelen West, Zuid en Centrum. Op 1 januari 2010 telt de binnenstad 8.131 eenmanszaken; 19% van het aantal eenmanszaken in Amsterdam. De meeste zijn werkzaam in advisering en onderzoek (2.564), cultuur, sport en recreatie (1.524) en informatie en communicatie (935). De voorlopige cijfers voor 2011 geven een groei van ruim 15% aan, van 8.131 naar 9.402 vestigingen. De groei van zzp-ers duidt voor een deel op verborgen werkloosheid. In tijden van hoogconjunctuur zijn ze flexibel inzetbaar en omdat ze zich in slechtere tijden niet massaal als werkzoekende melden, loopt de werkloosheid minder op. Tijdens de recessie zag een aanzienlijk deel van de zzp-ers hun omzet teruglopen.

6.3.3 Uitgangspunten

Kantoren zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming 'Gemengd- 1', 'Gemengd- 2' en 'Gemengd- 3'. Binnen de bestemming 'Gemengd- 4' zijn kantoren niet toegestaan aan de zijde van het Haarlemmerplein. In de panden in de winkelstraten met de bestemming 'Centrum- 2' zijn op de begane grond alleen kantoren met baliefunctie toegestaan. Op de hogere bouwlagen zijn kantoren wel toegestaan.

In het plangebied geldt dat individuele werkpanden groter dan 1000 m2 brutovloeroppervlak niet mogen worden omgezet naar wonen. Het gaat daarbij om panden met een kantoor- functie, maar ook om panden met een andere niet-woonfunctie, waarin geen zelfstandige woonruimte is gevestigd. Het omzetten naar wonen van individuele panden in een com- binatie van panden (samengevoegde panden met een totaal brutovloeroppervlak groter dan 1000 m2), is mogelijk via de wijzigingsbevoegheid. Voorwaarde is dat een brutovloer- oppervlak groter dan 1000 m2 overblijft en dat de parcellering (tussen de panden) wordt hersteld (zie ook 6.3.1).

6.4 Voorzieningen

6.4.1 Algemeen

Onder voorzieningen vallen onderwijs, gezondheidszorg, sport en recreatie, cultuur, politie/ brandweer en welzijn. Onderwijs, politie en brandweer, gezondheidszorg en welzijn worden openbare voorzieningen genoemd, omdat zij voorzien in een basisbehoefte. Culturele, recreatieve en sportvoorzieningen worden bijzondere vorzieningen genoemd. Voorzieningen kunnen zowel commercieel als niet-commercieel zijn.

Op schaalniveau wordt onderscheid gemaakt tussen kleinschalige- en grootschalige voorzieningen. Kleinschalig zijn voorzieningen op buurt-, wijk- of stadsdeelniveau. Hieronder vallen: huisartsen, gezondheidscentra, kinderopvang, buurt- en wijkcentra, basisonderwijs en voortgezet onderwijs, buurttheaters of kerkgenootschappen. Grootschalig zijn voor- zieningen op stadsdeeloverschrijdend niveau, stedelijk en regionaal niveau. Dit zijn bijvoorbeeld midderlbaar en hoger onderwijs, een hoofdbureau van politie, ziekenhuizen, theaters, musea, bioscopen en sporthallen.

De voorzieningensector verschaft na de kantorensector de meeste werkgelegenheid in de binnenstad. Ongeveer 22% van alle werkzame personen in de binnenstad werkt binnen deze sector. In totaal telt de binnenstad ruim 3.000 vestigingen die binnen de sector voorzieningen voor werkgelegenheid zorgen.

De buurtcombinatie “Haarlemmerbuurt” heeft met 621 personen (8,8%), het laagste aantal werkzame personen binnen de sector voorzieningen van de binnenstad. De voorzieningen zijn ondergebracht in 304 verschillende vestigingen.

Het plangebied kent een aantal culturele instellingen zoals het John Adams Institute (in het West-Indisch huis) en de Posthoornkerk.

6.4.2 Ontwikkeling

In de periode 2008-2010 is het aantal voorzieningen in de binnenstad, sterk gestegen. In 2008 telde de binnenstad ongeveer 1.500 vestigingen binnen deze sector, in 2010 ongeveer 3.000. De stijging is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de registratie van zelf- standigen zonder personeel (zzp-ers) als gevolg van de nieuwe Wet op het Handelsregister (zie paragraaf 6.3.2).

Binnen de culturele sector cultuur is de toename met bijna 1000 zzp-ers het hoogst. In 2008 telde de binnenstad 659 vestigingen op cultureel gebied, in 2010 bedroeg dit aantal 1.705. De gezondheidszorg laat een verdubbeling van het aantal vestigingen zien. Van 277 in 2008 naar 605 in 2010. Het aantal onderwijsvestigingen steeg van 290 in 2008 naar bijna 400 in 2010.

6.4.3 Uitgangspunten

Voorzieningen zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming
'Gemengd- 1', 'Gemengd- 2' en 'Gemengd- 3'. Binnen de bestemming 'Gemengd- 4' zijn voorzieningen eveneens toegestaan. Echter, aan de zijde van het Haarlemmerplein mag de gevelbreedte van een voorziening maximaal 6 meter bedragen.

In de panden in winkelstraten met de bestemming 'Centrum- 2' zijn voorzieningen op de begane grond niet toegestaan. De bestemming 'Centrum- 2' laat voorzieningen wel toe op de verdiepingen. Bij de bestemming 'Centrum- 2' gaat het om panden in straten met overwegend winkels. (zie ook paragraaf 6.6, Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening).

Voor voorzieningen geldt binnen de bestemmingen 'Gemengd- 1' en 'Gemengd- 2' een maximum brutovloeroppervlak van 1000 m2. Bestaande voorzieningen met een groter vloeroppervlak mogen blijven bestaan. Voorzieningen groter dan 1000 m2 zijn alleen toegestaan nadat een omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan is verleend. Deze afwijking wordt alleen verleend wanneer het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast en de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.

De Montesorrischool aan de Grote Bickersstraat krijgt de bestemming “Maatschappelijk”.

Kinder(dag)opvang
Het bestemmingsplan maakt onderscheid tussen kinderopvang en kinderdagopvang. Onder kinderopvang wordt alle opvang verstaan, dat wil zeggen voor- en naschoolse opvang alsmede kinderdagopvang. Onder kinderdagopvang wordt opvang van kinderen voor de gehele dag verstaan.

Voor kinderopvang, met uitzondering van kinderdagopvang, geldt dat deze binnen alle bestemmingen is toegestaan, met uitzondering van de eerste bouwlaag van bebouwing van panden met de bestemming 'Centrum- 2'.
Voor kinderdagopvang geldt dat binnen de (subcategorieën van de) panden met de bestemming 'Gemengd- 1', en 'Gemengd- 2' per bouwblok één kinderdagopvangvoorziening gerealiseerd mag worden.
Met de beperking van het aantal toegestane kinderdagopvangvoorzieningen tot één per bouwblok, wordt de mogelijke geluidsoverlast voor de woningen in dat bouwblok grenzend aan hetzelfde binnenterrein beperkt.

De gronden met de bestemming 'Tuin- 1,- 2 en - 3' mogen als buitenruimte voor kinderopvang of scholen worden gebruikt, wanneer zij op hetzelfde perceel liggen waar de kinderopvang, kinderdagopvang of school is gevestigd.

6.5 Galeries

6.5.1 Algemeen

Op de westelijke eilanden en ook in de Haarlemmerbuurt is een aantal galeries gevestigd. Deze zijn voornamelijk te vinden op het Bickerseiland, Westerdokseiland en langs de Brouwersgracht. Echt sprake van concentratie is er niet.

Van de 1.700 vestigingen met een cultureel karakter in de binnenstad telt het plangebied er ongeveer 190 (11%). Dit zijn voornamelijk kleine kunstgaleries en expositieruimten.

6.5.2 Uitgangspunten

Het culturele klimaat van Amsterdam is één van de belangrijkste toeristische trekkers van de stad. Galeries zijn onderdeel van dit culturele klimaat. Galeries zijn in het algemeen kleinschalig, hebben nauwelijks verkeersaantrekkende werking, zeer beperkte reclame- uitingen en over het algemeen een positieve uitstraling. Galeries zijn daarom overal in het plangebied toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum'.

6.6 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening

6.6.1 Algemeen

Van de bijna 2.200 winkels in de binnenstad zijn er ruim 150 gevestigd in het plangebied. In de winkels binnen het plangebied zijn bijna 429 personen werkzaam (in de binnenstad in totaal ongeveer 9.000 personen).

De belangrijkste winkelstraat in het gebied is de Haarlemmerstraat / Haarlemmerdijk. De straat werd in 2012 nog verkozen tot beste winkelstraat van Nederland. Onder meer de divesiteit in het winkelaanbod de sfeer en de uitstraling van de straat speelden daarin een rol.

Consumentverzorgende dienstverlening
In het bestemmingsplan is detailhandel samen met consumentverzorgende dienstverlening één functiecategorie. Bij consumentverzorgende dienstverlening worden geen goederen verkocht, maar worden diensten rechtstreeks aan de consument verleend. Voorbeelden zijn een kapperszaak, een tattoo/piercingshop, een schoonheidssalon, een stomerij/wasserij, een kleermaker, een schoenmaker, een goudsmid, een internetgelegenheid, kopieerwinkels en gereedschapsverhuur. Deze functies hebben vaak de uitstraling van een winkel en zijn meestal in dezelfde straten gevestigd waar veel winkels voorkomen.

6.6.2 Ontwikkeling

Bij de detailhandel is voor de hele binnenstad een lichte daling van het aantal vestigingen en een lichte stijging van het aantal werkzame personen waarneembaar. Het aantal vestigingen is tussen 2008 en 2010 met 0,9% afgenomen. De verhouding tussen vestigingen 'food' en 'non food' is ongeveer gelijk gebleven.

6.6.3 Uitgangspunten

Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening binnen de bestemming Gemengd
Detailhandel en overige consumentverzorgende dienstverlening zijn binnen de bestemming 'Gemengd' toegestaan op de begane grond en in de kelder/het souterrain, met uitzondering van de grachten.

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening binnen de bestemming Centrum
Het plangebied kent een aantal duidelijk herkenbare winkelstraten. In deze winkelstraten krijgen panden de bestemming 'Centrum'. Om het lint van winkels en andere (publieks)functies langs deze doorgaande routes zoveel mogelijk in stand te houden, is wonen op de begane grond en in het souterrain binnen de bestemming 'Centrum' niet toegestaan. Dit betekent dat nieuwe woningen niet zijn toegestaan, bestaande woningen kunnen blijven.

In het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt en Westelijke Eilanden wordt gebruik gemaakt van de bestemming 'Centrum -2'. De bestemmingen 'Centrum -1', 'Centrum -3' en 'Centrum -4' komen in dit bestemmingsplan niet voor. 'Centrum -1' wordt gebruikt voor het kern- winkelgebied. Hieronder vallen: de Nieuwendijk, de Kalverstraat, de Heiligeweg, het Koningsplein en de Leidestraat. De bestemming 'Centrum -3' wordt gebruikt voor winkel- straten met een gemengd karakter waarin ook veel andere functies zijn gevestigd. Binnen deze bestemming zijn meer functies op de begane grond toegestaan, zoals kantoren, bedrijven en voorzieningen. “Centrum -4' wordt alleen gebruikt voor grote warenhuizen zoals bijvoorbeeld De Bijenkorf. Binnen deze bestemming is in het hele pand detailhandel is toegestaan.

Bestemming 'Centrum -2'
De bestemmingen 'Centrum -2' is gereserveerd voor de straten met overwegend winkels. In het plangebied zijn dit:

  • Haarlemmerstraat
  • Haarlemmerdijk

Binnen de bestemming 'Centrum -2' zijn de volgende functies toegestaan op de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder:

  • winkels
  • consumentverzorgende dienstverlening
  • kantoren met baliefunctie

Kantoren met baliefunctie zijn bijvoorbeeld reisbureaus, makelaarskantoren en uitzend- bureaus. De uitstraling komt overeen met die van consumentverzorgende dienstverlening (bijvoorbeeld een kapper of een kleermaker). Vandaar dat ze gewenst zijn in de 'straten met overwegend winkels'. Kantoren en voorzieningen zonder baliefunctie onderbreken in deze straten teveel de doorgaande winkelroute.

Binnen de bestemming 'Centrum -2' zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag en in het souterrain/de kelder:

  • wonen
  • inpandig parkeren
  • kantoren en bedrijven
  • voorzieningen (incl.kinderopvang)

Maximum vloeroppervlak
Voor detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening geldt binnen de bestemming 'Gemengd- 1', 'Gemengd- 2', 'Gemengd- 3' en 'Centrum- 2' een maximum maat van 300 m2. Voor detailhandel of consumentverzorgende dienstverlening met een groter vloeroppervlak kan een afwijking worden verleend. De afwijking kan alleen worden verleend indien de vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft en het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast.
De aanwezige detailhandel en consumentverzorgende diensten met een groter vloeropper- vlak dan de maximaal toegestane maat, mogen worden gehandhaafd.
Binnen de bestemming 'Gemengd- 4' zijn winkels toegestaan tot een maximum van 200 m² met een vrijstellingsmogelijkheid voor winkels tot maximaal 400 m². Er is een uitzondering gemaakt voor de vestiging van een supermarkt tot maximaal 1000 m². Voorwaarde daarbij is dat de supermarkt alleen aan de zijde van de Haarlemmerhouttuinen mag worden ge- realiseerd. De entree mag wel aan het Haarlemmerplein gesitueerd worden waarbij de plint niet breder dan 6 meter mag zijn.

Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening langs de gracht niet toegestaan
Om het eigen rustige karakter van de grachten te behouden, is vestiging van detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening langs de gracht niet toegestaan. Deze regel geldt niet voor de al bestaande detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening langs de gracht en voor panden op hoeken van grachten. Bestaande vestigingen zijn met een aanduiding aangegeven op de verbeelding.

Mengformules
Van een mengformule is sprake wanneer in detailhandel of in consumentverzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt voor gebruik ter plaatse, in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft. Mengformules kunnen een bijdrage leveren aan het vestigingsklimaat voor ondernemers. Van een mengformule is sprake als wordt voldaan aan de onderstaande voorwaarden:

  • De openingstijden van de mengformule dienen overeen te komen met de openingstijden van de hoofdactiviteit.
  • Het deel van het netto verkoopvloeroppervlak dat in gebruik is bij de mengformule mag ten hoogste 20% van dat netto verkoopvloeroppervlak zijn, met een absoluut maximum van 20 m² netto verkoopvloeroppervlak. Dit absolute maximum brengt met zich mee dat in mengformules het schenken van alcohol is uitgesloten.
  • De mengformule mag niet worden geplaatst aan de gevel waar de ingang van de hoofdactiviteit zit.
  • De mengformule dient te passen binnen de categorie koffie- en theeschenkerij, lunchroom, ijssalon en dergelijke.
  • De mengformule mag geen eigen ingang aan de straat hebben en mag geen terras exploiteren.
  • Voor de mengformule mag geen reclame worden gemaakt.

Als aan één of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, dan is geen sprake van een mengformule, maar van zelfstandige horeca als hoofdactiviteit.

Op dit moment wordt een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) door de centrale stad voorbereid. Na vaststelling van de wijziging van de APV door de gemeenteraad is geen exploitatievergunning meer vereist voor mengformules. In het bestemmingsplan zijn mengformules toegestaan in detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening.

6.7 Horeca

6.7.1 Algemeen

In het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/ Westelijke eilanden wordt onderscheid gemaakt tussen: zelfstandige horeca, additionele horeca en mengformules. Tot zelfstandige horeca worden gerekend: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur, hotels en horeca in culturele instellingen. Additionele horeca is een vorm van horeca die ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdfunctie. Een voorbeeld van additionele horeca is een museumcafé. Van een 'mengformule' is sprake wanneer in detailhandel of in consument- verzorgende dienstverlening tegen betaling etenswaren en/of dranken worden verstrekt. Deze consumpties worden ter plaatse gebruikt in een zaak die geen horeca als hoofdbestemming heeft.

Mengformules worden beschreven in paragraaf 6.6. Hotels en horeca in culturele instel- lingen worden in respectievelijk paragraaf 6.8 en 6.9 behandeld. De overige vormen van horeca: restaurants, cafés, fastfood, discotheken/zaalverhuur en additionele horeca worden in deze paragraaf beschreven.

6.7.2 Ontwikkeling

In het plangebied bevinden zich 68 van de ruim 1.700 horecavestigingen in de binnenstad. Dat komt neer op 4%. Het plangebied telt 24 restaurants, 22 cafés, 1 zaalverhuurder. Er zijn 8 coffeeshops, 6 fastfoodzaken, 4 lunchrooms en 3 koffiehuizen. Per 395 inwoners is er in het plangebied één café. Voor de hele binnenstad is dat 1 café per 141 inwoners.

6.7.3 Uitgangspunten

Aan de verschillende vormen van horeca zijn categorieën toegekend. Het bestemmingsplan onderscheidt de volgende horecacategorieën: horeca 1, horeca 2, horeca 3, horeca 4, horeca 5. Horeca 1 t/m 4 worden hieronder toegelicht. Horeca 5, de bestemming voor hotels, wordt toegelicht in paragraaf 6.8.

Horeca 1
Fastfoodbedrijven, zijnde horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het in hoofdzaak voor consumptie ter plaatse verstrekken van vooral op gemaksvoeding gerichte, eenvoudige en snel bereide etenswaren, met als nevenactiviteiten het voor consumptie ter plaatse ver- strekken van zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder fastfoodbedrijven worden in elk geval begrepen automatieken, snackbars en fastfoodrestaurants.

Horeca 2
Horecabedrijven, al dan niet met een besloten karakter, die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken, waarbij het gelegenheid bieden tot dansen op en tot het beluisteren van overwegend mechanische muziek een wezenlijk onderdeel vormt. Horeca 2 bedrijven zijn in elk geval discotheken en sociëteiten.

Horeca 3
Horecabedrijven, die tot doel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van dranken en (kleine) etenswaren en/of maaltijden, waarbij het accent ligt op het verstrekken van dranken. Onder horeca 3 bedrijven worden in elk geval begrepen: cafés en eetcafés.

Horeca 4
Horecabedrijven die tot hoofddoel hebben het voor consumptie ter plaatse verstrekken van in hoofdzaak ter plaatse bereide maaltijden en van in hoofdzaak ter plaatse bereide etens- waren, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische, zwak- en niet-alcoholische dranken. Onder horeca 4 worden in elk geval begrepen restaurants, lunchrooms, koffie- huizen en ijssalons.

Binnen de horecaregeling is het mogelijk om een potentieel meer overlastgevend vorm van horeca om te zetten in een minder overlastgevende: een horeca 1 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4, een horeca 2 vestiging mag worden omgezet in een horeca 3 of 4 en een horeca 3 vestiging in een horeca 4 vestiging.

Additionele horeca
Naast zelfstandige horeca bestaat additionele horeca. Dit zijn horeca-activiteiten die ondergeschikt en ondersteunend zijn aan de hoofdfunctie. Voorbeelden zijn een museum- café, een theaterfoyer of een kantine in een sporthal. De horeca-activiteiten worden juridisch-planologisch niet als afzonderlijke functie 'horeca' gezien, maar gerekend tot de bestemming van de hoofdfunctie.

Voor ondersteunende horeca in winkels geldt in de binnenstad van Amsterdam het Mengformulebeleid (zie paragraaf 6.6.3).

Bestemmingen: bestaande horeca
Bestaande horeca is expliciet aangegeven op de digitale verbeelding van het bestemmings- plan (de kaart). Horeca en hotels zijn alleen mogelijk binnen de bestemming 'Gemengd' en 'Centrum' als daarbij is aangegeven welke categorie horeca is toegestaan (zie ook pragraaf 6.1.2).

Horeca op de begane grond en in de kelder/het souterrain is toegestaan binnen:

  • de bestemming 'Gemengd- 1.1', Gemengd- 1.3' en 'Gemengd- 1.4' voor panden kleiner dan 1000 m2 (voor wat betreft de genoemde horecacategoriën);
  • de bestemming 'Gemengd- 2.3' voor panden groter dan 1000 m2 (voor wat betreft de genoemde horecacategorie).

Wanneer ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan horeca op een andere bouw- laag voorkomt (anders dan de begane grond en het souterrain), dan is deze bouwlaag voorzien van een aanduiding, waarmee de betreffende horecacategorie is toegestaan. Bestaande horecavestigingen hebben deze bestemmingen of aanduidingen.

In de panden in winkelstraten, op de verbeelding aangeduid met de bestemming 'Centrum - 2' zijn bestaande horecavestigingen nooit met een bestemming, maar altijd met een aanduiding aangegeven (dus ook als de horecavestiging op de begane grond en/of kelder/souterrain is gevestigd).

Uitbreiding horeca
Haarlemmerplein
Op en rond het Haarlemmerplein zijn een aantal locaties waar uitbreiding van horeca bespreekbaar is. Het gaat daarbij onder andere om de nieuwbouw op het Haarlemmerplein. In het bestemmingsplan is opgenomen dat daar twee horecavestigingen bij mogen komen. Voorwaarden daarbij zijn dat de maximale maat per vestiging 200 m² is met een vrijstellingsmogelijkheid tot maximaal 400 m², dat alleen horeca binnen de categorieën 3 en 4 zijn toegestaan en dat de horeca aan de zijde van het Haarlemmerplein gesitueerd moet zijn.

In de Haarlemmerpoort is horeca mogelijk als onderdeel van een totaal ontwikkelings- en renovatieplan. De aanvraag omgevingsvergunning is bij besluit van het dagelijks bestuur buiten behandeling gesteld, omdat voor de beoordeling van het plan onvoldoende technische gegevens waren ingediend. Vanuit ruimtelijk oogpunt zijn een horeca 3-vestiging aan de zuidzijde en een horeca 4-vestiging aan de noordzijde in de eerste bouwlaag van de Haarlemmerpoort gewenst, respectievelijk van 247 en 195 vierkante meter.

Op het adres Haarlemmerplein 11 is horeca 3 ten behoeve van de Roode Bioscoop mogelijk.

Daarnaast is uitbreiding van horeca mogelijk bij een eventueel te realiseren woonconcept op de Paardenwei.

Westerdokseiland
De nieuwbouw op het Westerdokseiland is sinds 1 januari 2010 overgedragen aan het stadsdeel. In het bestemmingsplan is de bestaande horecavestiging opgenomen met een aanduiding. Nieuwe horecavestigingen in de categorieën 1(alcoholvrij en fastfood), 3 (café) en 4 (lunchroom, restaurant) tot een maximum bruto vloeroppervlak van 150 vierkante meter, kunnen mogelijk worden gemaakt door middel van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan. Daarnaast kan een omgevingsvergunning worden verleend voor twee grotere horecavestigingen, tot een maximaal bruto vloeroppervlak van 450 vierkante meter. Aan uitbreiding van nieuwe horecavestigingen wordt alleen meegewerkt als het woon- en leefklimaat niet in het geding is en dit geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft.

Horeca in hotels
Grote hotels (met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer) komen in aanmerking voor zelfstandige horeca 4 met een maximum brutovloeroppervlak en onder bepaalde voorwaarden (zie paragraaf 6.8.3).

6.8 Hotels

6.8.1 Algemeen

Aantal hotels
De binnenstad telt circa 245 hotels waar ongeveer 3.700 mensen werken. In het plangebied Haarlemmerbuurt en Westelijke Eilanden zijn 5 hotels gevestigd. Dit komt neer op ongeveer 2% van alle hotels in de binnenstad. Alle hotels bevinden zich op of in de directe omgeving van de Haarlemmerstraat/Haarlemmerdijk.
In de hotels in het plangebied werken circa 9 mensen wat overeenkomt met ongeveer 0,2% van de werkgelegenheid in hotels in de binnenstad.
Hotels plangebied:

  • Quentin Arrive Hotel 3 sterren
  • The Regal Hotel 1 ster
  • Art Hotel Dulac 4 sterren
  • Hotel Schroder 1 ster
  • Hotel Ramenas City Centre

Hotelbeleid

In het Hotelbeleid Binnenstad 2012 - 2015 wordt nog meer dan in het vorige hotelbeleid ingezet op spreiding. In dit nieuwe hotelbeleid is aangegeven in welke gebieden wel kan worden meegewerkt aan hotelontwikkeling en in welke gebieden dat niet kan. In de grachtengordel zal het bevoegd gezag, net als in de oude binnenstad en de Leidsebuurt, niet meewerken vanwege het grote aantal hotels en publieksaantrekkende functies, dat hier is gevestigd. Het woon- en leefklimaat staat onder druk door grote aantallen bezoekers. Ook in de Haarlemmerbuurt en de Westelijke eilanden, zal het bevoegd gezag net als in de Jordaan, Weteringbuurt en Uilenburg, niet meewerken aan hotelontwikkeling. Het gaat hier om dichtbevolkte gebieden met een karakteristiek van veel kleine, smalle panden en smalle straten, die minder goed ontsloten zijn. Daardoor zijn zij minder geschikt voor hotelontwikkeling. Hotelontwikkeling kan snel tot overlast leiden en tot aantasting van het woon- en leefklimaat.

Aanscherping hotelbeleid

De beperkte mogelijkheden die het vigerende hotelbeleid biedt om reguliere hotels te vestigen in stadsdeel Centrum leidt tot een aanhoudende stroom van initiatieven om deze mogelijkheden maximaal te benutten. Het betreft hier vooral de verkeersradialen. De interesse om panden om te zetten van vooral nieuwbouwwoningen en kantoren naar hotel dreigen de functiemenging in veel gebieden onevenwichtiger dan gewenst te maken.

Ook de acceptatie van nieuwe hotels in de binnenstad door de bewoners en ondernemers neemt af. Daaraan gekoppeld worden de signalen dat de toeristische druk op veel gebieden als negatiever wordt ervaren sterker. Een van de instrumenten die het bevoegd gezag heeft om deze druk te reguleren is het hotelbeleid. Daarom heeft een nadere aanscherping van het hotelbeleid plaatsgevonden.

Dit betekent dat het hotelbeleid begin 2014 op drie punten is aangescherpt:

  • Geen medewerking aan nieuwe hotelinitiatieven.
    Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor hotelinitiatieven in Centrum Oost die een evidente positieve bijdrage leveren aan de gebiedsontwikkeling en die tevens passen in het vigerende beleid.
  • Het begrip “uniek hotelconcept” wordt gepreciseerd.
  • Beperking van de medewerking aan initiatieven voor nieuwe tophotels in stadsdeel Centrum tot één, te weten een eventuele ontwikkeling van het voormalige Paleis van Justitie aan de Prinsengracht, met een precisering van het begrip tophotel.

Tophotel

Tophotels zijn hotels in het allerhoogste segment van de hotelmarkt. Enkele voorbeelden van brands die op dit moment op dit niveau opereren zijn onder andere Four Seasons, Jumeirah, Mandarin Oriental, Park Hyatt, Ritz Carlton, Taj Oberoi en Waldorf Astoria.

Amsterdam wil graag een kwalitatief hoogwaardig aanbod hebben in alle hotelsegmenten. Wat Amsterdam nog mist ten opzichte van Europese steden als Londen, Parijs, Rome en Wenen is voldoende hotelaanbod in het absolute topsegment, hotels die uitstijgen boven het huidige vijf sterrenniveau. Vanuit de markt wordt aangegeven dat er een potentiële vraag is naar hotels in dit topsegment in Amsterdam. Stadsdeel Centrum biedt graag ruimte aan maximaal twee hotels in dit topsegment, met een maximum van circa 150 kamers per hotel.
Een tophotel (The Amsterdam Waldorf Astoria Hotel) wordt gerealiseerd aan de Herengracht 542-556 en de Keizersgracht 679-689 (gebouw De Heren en de Keizer). Dit betekent dat ruimte is voor nog een tophotel, te realiseren in het voormalige Paleis van Justitie.

Stadsdeel Centrum zet daarbij in op een hotel dat een bijzondere bijdrage levert aan de diversiteit van het luxieuze hotelaanbod en aan het internationale zakenklimaat in Amsterdam. Een voorkeur gaat uit naar een hotel die een nieuwe en groeiende zakelijke en toeristische doelgroep bedient en een bijdrage levert aan de groei en diversiteit van het aantal internationale bedrijven in de regio. Dit tophotel sluit aan bij het doel van de Amsterdam Economic Board: Amsterdam in de top 5 van sterke Europese vestigings- regio's. De leidraad daarbij is de 'wensenmatrix voor internationaal zakenklimaat' die te vinden is op de Wiki van de hotelloods van de gemeente Amsterdam.

6.8.2 Ontwikkeling

Sinds 2006 nemen het aantal hotels en de werkgelegenheid in hotels toe. Algemene trend is schaalvergroting, ketenvorming en professionalisering (onderzoek Grontmij 2008 in opdracht van Stadsregio Amsterdam, Gids tot verblijf 'Wakker worden in de Metropool'). Er komen meer grotere hotels en meer dan de helft van alle hotels in Nederland heeft tegen- woordig een of andere vorm van ketenbinding. De behoefte aan kwaliteit in faciliteiten (culinair en Wellness, maar ook internet) en dienstverlening stijgt. Ook in de lagere segmenten is sprake van professionalisering en ketenvorming gekoppeld aan vernieuwing en design. Andere trend is een diversificatie in hotelformules door toetreding van nieuwe ketens, vergaande individualisering van de gast en de vermenging van hotels met andere functies. Voorbeelden van dit laatste zijn zorghotels (niet gekoppeld aan een zorginstel- ling), extended stay (appartementen), congreshotels en lifestyle- en designhotels.

In en buiten Europa hebben steeds meer hotels een 'green key', het milieubewuste keurmerk voor bedrijven in de toerisme- en recreatiebranche. Doel is het sparen van het milieu door minder gas, water en elektra te gebruiken en minder afval te produceren. Hiervoor moet (verplicht) een aantal milieumaatregelen worden genomen. Dit alles zonder dat dit ten koste gaat van het comfort en de kwaliteit. Opleiding van personeel is hierbij belangrijk. Voor het behalen van een green key moet naast de verplichte maatregelen ook een aantal keuzemaatregelen worden doorgevoerd. Deze bepalen het niveau van de green key: brons, zilver of goud.

6.8.3 Uitgangspunten

Bestaande hotels

Hotels zijn toegestaan binnen de bestemming 'Gemengd- 1.5'. Wanneer het gaat om panden groter dan 1.000 m² brutovloeroppervlak is sprake van de bestemming 'Gemengd- 2.5'. Bestaande hotels hebben één van deze twee bestemmingen.

Nieuwe hotelvestiging of uitbreiding van bestaande hotels

Alle hotelinitiatieven moeten voldoen aan de algemene beleidsregels uit het Hotelbeleid Binnenstad 2012-2015, Deel II Beleidsregels. Het gaat om de volgende beleidsregels:

  • Functiemenging: extern: gekeken wordt of de balans tussen wonen, werken en recreëren niet verslechtert. Daarbij wordt gekeken naar het aantal bestaande hotels en horeca en de grootte van deze functies in een straal van 250 m. Bij hotelinitiatieven groter dan 1.000 m2 wordt ook naar de functiemenging in het pand gekeken.
  • Woon- en leefklimaat: de druk op het woon- en leefklimaat wordt meegewogen. Het gaat over alle aspecten die (onevenredige) overlast kunnen veroorzaken (zoals geluidsoverlast, verkeer, parkeren, zwerfvuil etc). Daarbij wordt gekeken naar de grootte van het hotel, de grootte van het bouwblok, de breedte en gebruik van de straat, de ontsluiting van het gebied, de druk die functies in de omringende panden leggen op het woon- en leefklimaat.
  • Kwaliteitsimpuls: het initiatief dient een aantoonbare kwaliteitsimpuls op te leveren voor de omgeving. Te denken valt aan: een kwalitatief hoogwaardig hotelconcept, het ver- beteren van de bouwkundige staat (en het zoveel mogelijk verwijderen van de tech- nische installaties van het dakvlak), het herstellen van de oorspronkelijke (monu- mentale) elementen en bouwkundige structuur, verbetering van de plint (straatbeeld) door de uitstraling naar de straat te verbeteren, verbeteren van de sociale veiligheid, een duurzaam hotelconcept.
  • Verkeersaantrekkende werking, verkeersveiligheid en gebruik van de openbare ruimte: tot 30 kamers wordt geen significante verkeersaantrekkende werking verwacht. Bij 30 tot 50 kamers moet de initiatiefnemer aangeven welke soorten verkeer en hoeveel verkeer verwacht kan worden evenals de parkeerbehoefte en hoe deze wordt opge- vangen. Bij meer dan 50 kamers moet de initiatiefnemer een verkeersonderzoek laten uitvoeren, waarbij ingegaan wordt op de aspecten verkeersintensiteiten, verkeers- veiligheid, parkeerbehoefte en oplossingen.
  • Parcellering en architectonische kwaliteit: in geval van sloop-nieuwbouw dient de bebouwing te passen binnen de parcellering van de te slopen panden. Panden mogen niet worden samengevoegd. Dit betekent dat geen doorbraken mogen worden gemaakt in de muren die de panden van elkaar scheiden, tenzij het gaat om het verplaatsen van doorbraken. De nieuwe doorbraak mag in dat geval niet breder worden dan noodzakelijk en in ieder geval niet breder dan de bestaande doorbraak. Daar komt bij dat de bestaande doorbraak moet worden dichtgezet. Grootschalige herontwikkeling is daarom alleen mogelijk in grote panden of in het verleden samengevoegde panden. Voor in het verleden samengevoegde panden geldt dat het individuele karakter van de verschillende panden wordt hersteld. Dat wil zeggen dat wordt uitgegaan van af- zonderlijke ontsluitingen van de panden en dat de structuur van de afzonderlijke panden zoveel mogelijk wordt hersteld. Er mogen dus wel inpandig tussen de verschillende panden verbindingen blijven, maar deze mogen zich alleen bevinden in bouwmuren waar dat noodzakelijk is voor het functioneren van het hotel. In omvang worden zij zo klein als mogelijk uitgevoerd.


Zelfstandige horeca in grote hotels

Hotels met een bruto vloeroppervlak van 1.000 m² of meer komen in aanmerking voor zelf- standige horeca 4 (een restaurant dat ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is), het restaurant is toegestaan op alle bouwlagen en het maximum bedrijfsvloeroppervlak mag 150 m² bedragen of maximaal 10% van het bruto vloeroppervlak (bij panden groter dan 1500m²). De installaties ten behoeve van de horeca dienen inpandig te worden aangebracht tenzij dat om uitsluitend technische redenen niet mogelijk is. Om zelfstandige horeca in reeds bestaande hotels te kunnen toestaan dient een procedure 'afwijking bij omgevings- vergunning' te worden gevolgd.

Voor nieuwe hotels kan de zelfstandige horeca integraal met het hotelplan meegenomen worden in de procedure 'afwijking bij omgevingsvergunning' voor het hotel. In de beleids- regels zijn de voorwaarden geformuleerd waaronder het bevoegd gezag van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik kan maken. Deze voorwaarden hebben betrekking op ruimtelijke afwegingen omtrent de druk op het woon- en leefklimaat en de verkeersaantrekkende werking die het initiatief genereert. Daarnaast verzoekt het bevoegd gezag initiatiefnemers uitdrukkelijk om een rookruimte te realiseren ter voorkoming van overlast in de buurt.

Procedure

De ontwikkeling van nieuwe of uitbreiding van bestaande hotels en vestiging van een zelfstandige horeca 4 gelegenheid is -vrijwel altijd- in strijd met dit bestemmingsplan, en is alleen mogelijk als aan de geldende beleidsregels wordt voldaan. Een hotel en een horeca 4 gelegenheid die aan de beleidsregels uit het hotelbeleid voldoen, komen in aanmerking voor een omgevingsvergunning, die tevens de toestemming inhoudt om af te mogen wijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik als hotel en horeca 4. De toestem- ming om af te wijken geldt wettelijk gezien eenmalig en is uitsluitend gekoppeld aan het desbetreffende bouwplan. Wanneer de omgevingsvergunning onherroepelijk is en het bouwplan is uitgevoerd kan het bevoegd gezag met gebruikmaking van de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheid het bestemmingsplan aanpassen. Daarmee worden het hotel en/of de horeca 4 opgenomen op de verbeelding.

Onderscheid zelfstandige en additionele horeca.

Bij horeca in hotels wordt in de regelgeving van het stadsdeel een onderscheid gemaakt tussen additionele (aanvullende) horeca en zelfstandige horeca.

Onder additionele horeca bij hotels wordt verstaan een bar die, en/of een restaurant dat, uitsluitend toegankelijk is voor hotelgasten. Deze vorm van horeca is bij alle hotels toe- gestaan. Indien er drank wordt geschonken is een Drank & Horecavergunning verplicht. Een exploitaitievergunning is niet verplicht en het pand behoeft evenmin een horeca-aanduiding in het bestemmingsplan te hebben. Voor deze vorm van horeca mag van buitenaf geen reclame worden gemaakt en wordt geen terras toegestaan.

Onder een zelfstandige horeca 4 (restaurant of alcoholvrije horeca) wordt een horeca verstaan die ook voor niet-hotelgasten toegankelijk is.

Een zelfstandige horecagelegenheid dient een aanduiding op de verbeelding te hebben. Naast een Drank & Horecavergunning is een exploitatievergunning vereist. Voor een zelf- standige horeca mag vanaf de straat reclame zichtbaar zijn en kan een terrasvergunning worden aangevraagd voor de openbare ruimte. Deze aanvraag zal worden getoetst aan het Terrassenbeleid van het stadsdeel. Het gebruik van de binnenterreinen als terras wordt gezien als bedrijfsmatig gebruik dat verboden is gesteld.

Bed & Breakfast

Bed & Breakfast- accommodaties worden niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het gaat hier om het aanbieden van overnachting voor ten hoogste vier personen in een zelf- standige woning, die wordt bewoond door de hoofdbewoner. Als aan deze (en aan andere) aan B&B verbonden voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van bewoning. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, is er sprake van een hotel.

6.9 Culturele horeca (horeca 6)

6.9.1 Algemeen

Op 28 januari 2010 heeft de stadsdeelraad de beleidsnota Horeca in culturele instellingen en musea vastgesteld. De aanleiding is dat bij culturele instellingen en musea in sommige gevallen de grens tussen additionele horeca (horeca die ondergeschikt is aan de hoofd- functie) en zelfstandige horeca, onder druk staat. Het gaat om culturele functies waarbij de cultuuruiting een duidelijke horecacomponent heeft (bijvoorbeeld de Melkweg en Paradiso) of om culturele instellingen die beschikken over een pand of ruimte die verhuurd wordt voor bijeenkomsten of feesten.

Voor deze instellingen is 'horeca 6' in het bestemmingsplan opgenomen. Horeca 6 is een zelfstandige vorm van horeca, gekoppeld aan een culturele functie. Als de culturele functie uit het pand vertrekt en niet door een zelfde functie wordt vervangen, verdwijnt ook de horecabestemming van het pand. Op die manier kunnen deze panden niet worden omgezet in reguliere horecabestemmingen.

In het plangebied komt alleen de Posthoornkerk in aanmerking voor horeca 6 (culturele horeca)

6.9.2 Ontwikkeling

Horeca 6 is een nieuwe horecacategorie in het plangebied.

6.9.3 Uitgangspunten

Culturele horeca, aangeduid als 'horeca 6', is niet (zoals wel het geval voor horeca 1 t/m 5) als een 'zelfstandige bestemming ' in dit bestemmingsplan opgenomen.

De culturele instellingen, waarvan op basis van hun programmering bekend is of veronder- steld kan worden dat zij in aanmerking komen voor 'horeca 6', kunnen gebruik maken van de afwijkingsbevoegdheid. Deze instellingen hebben op de verbeelding de algemene gebiedsaanduiding “wro-zone-ontheffingsgebied” gekregen. Om in aanmerking te komen voor de afwijking van het bestemmingsplan, moeten de instellingen een omgevingsgvergunning aanvragen.

Het bevoegd gezag kan de afwijking voor het gebruik van een gebouw of een gedeelte ervan voor 'horeca 6' doeleinden verlenen, indien:

  • het gaat om een gebouw waarin culturele of museale activiteiten plaatsvinden;
  • de exploitatie van het gebouw gebeurt door een instelling met een culturele of museale doelstelling;
  • de afwijking bijdraagt aan een mix van verschillende activiteiten binnen het gebouw, waarbij de horecacomponent ondergeschikt is en blijft aan de culturele activiteiten;
  • het woon- en leefklimaat in de omgeving van het gebouw niet onevenredig wordt aangetast.

Aan de afwijking kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden, bijvoorbeeld over de wijze van exploitatie en het treffen van maatregelen om overlast te verminderen. Het exploiteren van een terras of het gebruik van (keur)tuinen is niet toegestaan. Locaties met een afwijking voor 'horeca 6' moeten jaarlijks hun programmering kunnen overleggen aan het stadsdeel.

6.10 Bedrijven

6.10.1 Algemeen

In het plangebied zijn in totaal 279 bedrijven gevestigd waar 1.271 mensen werken. De bedrijvensector bestaat uit:

  • Industrie/bouw
  • Onderhoud/reparatie
  • Handel
  • Vervoer/opslag
  • Media/filmproduktie

Opvallend is dat in het plangebied een beperkt aantal bedrijven zit. Van de 2.702 bedrijven in het stadsdeel zijn er 279 in het plangebied gevestigd. Dit is 10% van het geheel.

Van oudsher waren in het plangebied, vooral op de westelijke eilanden, scheepsbouwbedrijfjes gevestigd. Ook vervoer/opslag was een belangrijke sector op de eilanden, waar de resterende pakhuizen nog een overblijfsel van zijn.

In het plangebied springt de sector handel er duidelijk uit als bepalende sector (67%), gevolgd door industrie/bouw (27%). Wat betreft werkzame personen voert de sector vervoer/opslag met 663 personen de boventoon.

De uitgangspunten voor het vestigen van nieuwe bedrijven in het plangebied worden bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een lijst met een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5. Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmid- dellijk naast woonbebouwing. Voorbeeld: een meubelmakerij met een vloeroppervlak tot 150m² is categorie 1, heeft hetzelfde bedrijf een oppervlak tussen de 150 m² en 300m² dan valt het in categorie 2. Heeft de meubelmakerij een vloeroppervlak van groter dan 300m² dan valt het in categorie 3. Categorie 3 tot en met 5 betreft kleine tot (middel) grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

6.10.2 Ontwikkeling

Het is algemeen beleid om startende ondernemers (startersmilieus) en broedplaatsen te stimuleren in de binnenstad.
Bedrijven met een lage geluidsbelasting in het plangebied kunnen bijdragen aan de (kleinschalige) functiemenging.

6.10.3 Uitgangspunten

Bedrijven zijn overal toegestaan binnen (de subcategorieën van) de bestemming “Gemengd 1”, “Gemengd 2” en 'Gemengd- 3'. Binnen 'Gemengd- 4' zijn bedrijven eveneens toegestaan, behalve aan de Haarlemmerpleinzijde van de begane grond. Binnen de panden in winkel- straten met de bestemming “Centrum- 2” zijn op de begane grond geen bedrijven toe- gestaan. Op de verdiepingen zijn bedrijven wel toegestaan. Voor het vestigen van nieuwe bedrijven gelden de maximaal toegestane milieuhindercategorieën 1 of 2. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhindercategorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan.

Door middel van een algemene afwijking wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is een afwijking mogelijk voor bedrijfs- soorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van de afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvullende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

6.11 Inpandige fietsenstallingen en parkeervoorzieningen

6.11.1 Algemeen

In 2012 is de nota bereikbare binnenstad vastgesteld door de deelraad Centrum. Hierin is het beleid rondom het verkeer voor stadsdeel Centrum tot het jaar 2025 vastgelegd. De unieke kwaliteit van de Amsterdamse binnenstad is dat alles te voet bereikbaar is. Deze aantrekkelijke eigenschap wil het stadsdeel behouden en versterken. Daarom ligt de prioriteit bij de voetganger – meer dan bij andere vormen van verkeer of vervoer. Door meer ruimte te winnen voor de fiets en het OV, wordt de bereikbaarheid van de binnenstad voor bezoekers en inwoners verbeterd. Zo verenigt het stadsdeel de ambities bereikbaar en aantrekkelijk. De binnenstad blijft bereikbaar voor alle verkeer. In het Eindbeeld 2025 wordt de wens om de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer (OV) optimaal te faciliteren verenigd met een efficiëntere en hoogwaardiger inrichting van straten en pleinen. Door een wijziging in de routering van het autoverkeer wordt de druk op de ruimte in de binnenstad verminderd. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om verschillende drukke verkeersknopen in het centrum overzichtelijk, begrijpelijk en mooi in te richten. Tevens wordt het eenvoudiger om drukke straten te herprofileren, met voldoende ruimte voor bestemmingsverkeer van bewoners, bedrijven en bevoorradings- en bouwverkeer. In straten met een smal profiel wordt onderzocht of auto en fiets veilig kunnen worden gemengd. In dit kader is het belangrijk dat de intensiteit van het gemotoriseerde verkeer wordt teruggebracht naar een aanvaardbaar niveau. Op deze manier wordt de fietscapaciteit van deze wegen aanzienlijk vergroot en komt er meer ruimte voor voetgangers. Deze visie draagt ook bij aan verbetering van de luchtkwaliteit en verminderen van het aantal verkeersongevallen.

Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is tevens vastgelegd in de Nota Parkeernormen Centrum 2013, vastgesteld op 29 oktober 2013. In de nota is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor een A-locaties (zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer), bedrijven en woningen.

In maart 2013 heeft het dagelijks bestuur de Fietsparkeervisie 2013-2016 vastgesteld. Daarin wordt aangegeven dat een netwerk van ondergrondse en inpandige fietsenstallingen kan bijdragen aan het oplossen van het tekort aan parkeervoorzieningen in de openbare ruimte. Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen.

6.11.2 Ontwikkeling

Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen tot 85%. In 2008 is het aantal fietsen voor het eerst groter dan het aantal auto's. In 2011 is sprake van een verdubbeling van het aantal fietsers ten opzichte van 1991.
De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestem- mingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fiets- parkeervoorzieningen zijn voor bewoners, zoals de dichtbevolkte Jordaan. In totaal zijn er bijna 8000 plekken in fietsenstallingen in de binnenstad. Bij het Centraal station zijn nog circa 2.700 plekken buiten de stallingen. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.

6.11.3 Uitgangspunten

Uitgangspunten inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan, met uitzondering van de panden in winkelstraten die bestemd zijn als 'Centrum- 2'. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.

Uitgangspunten ondergrondse fietsenstalling
Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen', 'Water' of 'Tuin' kan alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Voor het realiseren van dergelijke ondergrondse fietsenstallingen geldt als voorwaarde dat het woon- een leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast.

Voor het realiseren van fietsenstallingen onder de bestemming 'Tuin' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de stalling ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze wijze wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.

Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet worden gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geo- hydrologisch onderzoek. Dit onderzoek wordt ter toetsing voorgelegd aan Waternet.

Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.

Uitgangspunten parkeervoorzieningen
In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Nieuwe garages kunnen alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Het bevoegd gezag kan de (subcategorieen van de) bestemmingen 'Gemengd 1 en 2' en 'Maatschappelijk' wijzigen, om in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren. In de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de toegang naar de parkeergarage worden gerealiseerd.
In de regels van het bestemmingsplan zijn stedenbouwkundige- en verkeerstechnische criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Bij nieuwe inpandige parkeervoorzieningen moet altijd worden getoetst of het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Zo dient bijvoorbeeld te worden voorkomen dat het straatbeeld een gesloten karakter krijgt. Nieuwe inpandige parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan langs grachten en waterwegen. Binnen het beschermd stadsgezicht is het niet gewenst dat langs grachten en waterwegen het straatbeeld (verder) wordt aangetast.

Voor het realiseren van een parkeervoorziening onder de bestemming 'Tuin-1, -2 en -3' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de parkeervoorziening ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze manier wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd. Ook wordt getoetst of de garage voldoet aan het algemene parkeerbeleid, zoals vastgelegd in de Nota Bereik- baarheid Binnenstad en in de Nota Parkeernormen Centrum 2013.In de Nota Parkeer- normen Centrum 2013 is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor A-locaties (zeer goed bereikbaar met het openbaar vervoer, bedrijven en woningen. Voor bedrijven is de norm één parkeerplaats per 250 m2, voor woningen is de norm 0,5 parkeerplaats per woning.

Voorafgaand aan de Nota Parkeernormen Centrum 2013 was de Garageverordening 2005 van kracht. Met het intrekken van de Garageverordening 2005 is een instrument van het parkeerbeleid komen te vervallen. De verordening regelde door wie en onder welke voor- waarden een garage in het stadsdeel gebruikt mocht worden. Op grond van de verordening kon een vergunning worden afgegeven voor het in gebruik nemen van een garage. Tot het intrekken van de garageverordening was het gebruik van garages vergunningplichtig, met uitzondering van garages van maximaal twee plaatsen en een oppervlakte kleiner dan 40 m2. In de verordening waren parkeernormen opgenomen op grond waarvan de vergunning al dan niet werd afgegeven.
Deze normen zijn nu opgenomen in de Nota Parkeernormen Centrum 2013. In de praktijk komt het erop neer dat deze normen van toepassing zijn bij een nieuwe garage en bij nieuwbouw, verbouw of een functiewijziging. Een aanpassing van een garage of een functiewijziging komt bijna altijd neer op een wijziging van het bestemmingsplan. Bij een functiewijziging die wel past binnen het bestemmingsplan is de norm niet toepasbaar.

In de oude bestemmingsplannen was opgenomen dat als een garagevergunning was verleend, deze in het bestemmingsplan was toegestaan. Deze koppeling is door het intrekken van de garageverordening niet meer actueel aangezien geen garagevergunning meer is vereist.

Na intrekking van de garageverordening is de regeling als volgt:
Bestaande garages, die op het moment van ter inzagelegging van dit bestemmingsplan legaal aanwezig zijn, mogen blijven. In bijlage 3 bij deze toelichting is een adressenlijst opgenomen van in het verleden vergunde garages, met daarbij het aantal vergunde parkeerplaatsen. Deze lijst is niet juridisch bindend gemaakt, omdat deze onvoldoende betrouwbaar is. De lijst is bedoeld als aanknopingspunt van waar de aanwezige garages zich bevinden met daarbij het aantal parkeerplaatsen. Eigenaren/gebruikers van parkeer- garages die niet in deze lijst staan, maar die op het moment van ter inzagelegging wel aanwezig zijn, dienen dit aan te kunnen tonen, inclusief het aantal parkeerplaatsen.

6.12 Overige functies

6.12.1 Algemeen

Onder overige functies valt een aantal soorten 'gebruik' waarmee een ongewenste druk op het woon- en leefklimaat kan ontstaan. Nieuwvestiging of verdere uitbreiding van die functies is niet wenselijk.

Een eerste groep wordt gevormd door prostitutie en seksinrichtingen. Bij seksinrichtingen gaat het om seksclubs, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters en sekswinkels. Een darkroom valt hier niet onder. Een darkroom maakt deel uit van een horecagelegenheid en wordt niet gezien als een zelfstandige functie.
De tweede groep bestaat uit: speelautomatenhallen, telefoon- en/of faxservice, geldwisselkantoren en smartshops.
Tot slot is er een derde groep functies die naar aanleiding van de ontwikkelingen in postcodegebied 1012 ook onder de categorie 'overig' wordt geschaard. Dit zijn: massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels en seed-, head-, en growshops.

De functies uit de eerste groep zijn in het plangebied bijna niet aanwezig. Alleen de besloten Seksclub Jan Bik in de Binnen Wieringenstraat (zijstraat Haarlemmerstraat) is in het plangebied gevestigd.
Uit de tweede groep is een telefoonwinkel in de Planciusstraat gevestigd.
De derde groep functies zijn in het plangebied het meest vertegenwoordigd, een massagesalon in de Planciusstraat, een minisupermarkt in de Haarlemmerdijk, twee souvenirshops in de Haarlemmerstaat en een seed-, head- en growshop aan het Singel.

6.12.2 Ontwikkelingen

Postcodegebied 1012
De gemeente Amsterdam en stadsdeel Centrum werken aan de transformatie van het post- codegebied 1012. De ambitie is om overlastgevende en overdadig aanwezige functies te verminderen, de criminele infrastructuur te doorbreken en het entreegebied van Amsterdam op te waarderen. De aandacht is daarbij gericht op herstel van de sterk verstoorde functie- balans. Met name het aantal massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels is in de afgelopen jaren sterk toegenomen. Bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels worden daarom (conform al vastgestelde wijzigingsplannen voor het post- codegebied 1012) met een aanduiding vastgelegd op de verbeelding (digitale plankaart). Voor deze functies geldt een uitsterfregeling. Dat wil zeggen dat deze functies niet mogen terugkeren indien zij zijn vervangen door een andere functie.
Om verdere uitbreiding te voorkomen wordt in het (vastgesteld maar nog niet onherroepelijk) bestemmingsplan 1012 nieuwvestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels uitgesloten.

Naast de massagesalons, minisupermarkten, souvenirwinkels zijn seed-, head-, en growshops in het plangebied prominent aanwezig. Seedshop zijn winkels waar in het bijzonder zaden van planten met een psychoactieve werking worden verkocht. Vaak bestaat het grootste deel van het assortiment uit cannabiszaden. Een growshop is een winkel waar vooral artikelen ten behoeve van het kweken van cannabis worden verkocht. Headshops zijn winkels waar hoofdzakelijk artikelen worden verkocht voor het gebruik van drugs, maar waar in principe geen psychoactieve stoffen worden verkocht.
Hoewel detailhandelvestigingen bijdragen aan de functiemenging, is een overmaat aan gelijksoortige, eenzijdige functies niet wenselijk. Het woon- en leefklimaat kan hiermee teveel onder druk komen te staan. In het bestemmingsplan 1012 zijn nieuwe seed-, head-, en growshops niet toegestaan. Voor bestaande seed-, head-, en growshops die met een aanduiding zijn opgenomen op de verbeelding, geldt dat exploitatie door kan gaan totdat ze zijn vervangen door een andere toegelaten functie. Ze vallen dus onder de uitsterfregeling.

Plangebied Haarlemmerbuurt en Westelijke Eilanden
Nu vestiging van massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels in het postcode- gebied 1012 niet meer mogelijk is, en ook de groei van het aantal seed- head en grow- shops een halt wordt toegeroepen, is het niet wenselijk dat deze functies uitwaaieren naar de omliggende buurten. Om het uitwaaieren van deze functies te voorkomen, zijn in het plangebied Haarlemmerbuurt en Westelijke Eilanden de bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels voorzien van een aanduiding op de verbeelding. De vestigingen zijn daarmee vastgelegd ('bevroren'). Met deze regeling worden naast de bestaande vestigingen geen nieuwe vestigingen meer mogelijk gemaakt.

In 2012 is een 2e wijziging voor het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt opgenomen waarin souvenirwinkels, minisupermarkten, massagesalons en seed-, head- en growshops zijn vastgelegd waardoor nieuwe vestigingen van deze functies niet mogelijk waren. Deze regeling is nu van kracht binnen het hele plangebied Haarlemmerbuurt en Westelijke eilanden.

6.12.3 Uitgangspunten

Met het oog op het behoud van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat is nieuwvestiging of uitbreiding van functies die een ongewenste druk kunnen geven, niet toegestaan.
Voor het plangebied Haarlemmerbuurt en Westelijke Eilanden betekent dit dat bestaande massagesalons, minisupermarkten en souvenirwinkels een aanduiding hebben gekregen op de verbeelding (plankaart). Met deze aanduiding zijn de vestigingen vastgelegd ('bevroren'). Dit houdt in dat er naast de bestaande vestigingen, geen nieuwe vestigingen bij mogen komen. Bij massagesalons, minisupermarkten, seed-, head- growshops en souvenirwinkels zijn -in tegenstelling tot andere detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening- mengformules niet toegestaan.

Keerklepregeling
In het bestemmingsplan is de 'wijzigingsbevoegdheid toegelaten functies' (keerklepregeling) opgenomen. Wanneer de (functie)balans in een gebied onder druk komt te staan door nieuwe ongewenste functies, kan door toepassing van de keerklepregeling de uitbereiding van deze functies een halt worden toegeroepen.

Toepassing van deze bevoegdheid kan aan de orde zijn wanneer de hoofddoelstellingen van het Beleidsplan Binnenstad (dreigen te) worden aangetast. De hoofddoelstellingen zijn:

  • a. versterking van de centrumpositie en de handhaving van de functiemenging;
  • b. het waarborgen van de kwaliteit van het historische stadsgezicht;
  • c. verbetering van veiligheid en leefbaarheid;
  • d. verbetering van de bereikbaarheid;
  • e. Zorgen voor een adequaat voorzieningenniveau

Hoofdstuk 7 Het bestemmingsplan

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen het bestemmingsplan vormen.

Een van de doelstellingen van de bestemmingsplannen voor stadsdeel Centrum is het opstellen van bestemmingsplannen zonder uitwerkingsplicht. Daarnaast is een uitgangs- punt bij het opstellen van de regels om zo weinig mogelijk weg te bestemmen. Indien en voor zover functies en/of bebouwing als ongewenst zijn aangemerkt, zijn hiervoor speciale regels opgenomen. Het overgrote deel van de functies is ondergebracht in gemengde bestemmingen. Hiermee wordt beoogd de dynamiek van de functies tot uitdrukking te brengen en die dynamiek te waarborgen. In paragraaf 7.4 worden de diverse bestemmingen toegelicht.

7.2 Wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden

Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.

Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangen- afweging.

Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belang- hebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.

Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een bezwaarschrift indienen.

7.3 De verbeelding

Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.

Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

  • Bedrijfserf;
  • Centrum -2;
  • Gemengd - 1, -1.1, -1.2, -1.3, -1.4, -1.5;
  • Gemengd - 2, - 2.2, - 2.4, - 2.5;
  • Gemengd - 3
  • Gemengd - 4
  • Groen;
  • Maatschappelijk;
  • Tuin - 1, -2, -3;
  • Verkeer;
  • Water;
  • Dubbelbestemming Waarde - archeologie - 2, - 9;
  • Dubbelbestemming Waarde - cultuurhistorie;
  • Dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering.

De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.

Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag', hetgeen betekent dat een horeca 4-gelegenheid uitsluitend is toegestaan in de tweede bouwlaag, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.

Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaan- duidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde- cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaan- duidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.

Het bestemmingsplan kent tevens een gebiedsaanduiding 'wetgevingszone- ontheffingsgebied' (voor horeca 6). Horeca 6 staat voor 'de uitoefening van horeca- activiteiten in een gebouw dat primair voor culturele of museale activiteiten wordt gebruikt (culturele horeca)'. Waar op de verbeelding de gebiedsaanduiding voorkomt, kan door middel van een omgevingsvergunning in beginsel worden afgeweken (voorheen ontheffing verleend) van het bestemmingsplan ten behoeve van de vestiging van horeca 6.

7.4 De bestemmingen

7.4.1 Bedrijfserf

Enkele erven behorende bij op de westelijke eilanden gesitueerde bedrijven hebben de bestemming 'Bedrijfserf' gekregen. Op gronden met de bestemming 'bedrijfserf' zijn de volgende functies toegestaan: erven behorende bij aanliggende bedrijven, voor ongebouwde parkeervoorzieningen, uitsluitend daar waar dat is aangeduid en voor voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.

7.4.2 Centrum - 2

De straten die als winkelstraten zijn aangemerkt hebben de bestemming 'Centrum - 2' gekregen. In panden met deze bestemming zijn in de eerste bouwlaag alleen publieks- functies toegestaan. Hieronder vallen winkels, consumentverzorgende dienstverlening en kantoren met baliefunctie. Kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinder- opvang, inpandig parkeren en woningen zijn in de eerste bouwlaag niet toegestaan. In de tweede en hogere bouwlagen zijn kantoren, bedrijven, voorzieningen en wonen toegestaan.

7.4.3 Gemengd - 1, - 1.1, - 1.3, en - 1.4

De meeste bebouwing heeft een gemengde bestemming met een toevoeging die met een
' - 1' begint. Daarvan zijn vier varianten. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: wonen, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kan- toren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en onder- grondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. De bestemming 'Gemengd - 1' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 1.1' is naast de standaard toegelaten functies horeca 1 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan, in de bestemming 'Gemengd - 1.3' is naast de standaard toegelaten functies horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/ souterrain) toegestaan. Ditzelfde geldt voor horeca 4 in de bestemming 'Gemengd - 1.4'.

7.4.4 Gemengd - 2, en - 2.3

Daarnaast zijn er vier varianten van de gemengde bestemming, die met een '- 2' begint. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Wonen is binnen deze varianten uitgesloten. De bestemming 'Gemengd', met een toevoeging die begint met een '- 2' is gegeven aan panden of combinaties van panden met een niet-woonfunctie, waarvan het bruto vloeroppervlak 1000 m2 of meer bedraagt en die geen zelfstandige woningen bevatten.
De bestemming 'Gemengd - 2' is de standaard. In geval van 'Gemengd - 2.3' is naast de standaard toegelaten functies horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan.

7.4.5 Gemengd - 3

Deze bestemming is gegeven aan de bebouwde gronden op het Westerdokseiland. De bebouwing en het gebruik wijken dermate af van het merendeel van de bebouwing in het gebied dat voor dit gebied een andere variant van de bestemming 'Gemengd' gerecht- vaardigd is.

7.4.6 Gemengd - 4

Deze bestemming is gegeven aan de nieuwbouw op het Haarlemmerplein. Hier geldt dat de bebouwing zoals deze is gerealiseerd en gebruikregels als opgenomen in het bestem- mingsplan Haarlemmerplein (2008) zodanig afwijken van het merendeel van de bebouwing in het plangebied dat ook voor deze bebouwing is gekozen voor een variant van de bestem- ming 'Gemengd'.

7.4.7 Groen

Binnen de bestemming 'Groen' zijn de volgende functies toegelaten: plantsoenen, parken, pleinen, speelplaatsen, straatmeubilair en bijbehorende fiets- en voetpaden.

7.4.8 Maatschappelijk

Het in het plangebied aanwezige onderwijspand heeft de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. De ratio van de keuze voor deze aparte bestemming is het behoud van panden in gebruik voor onderwijs. Naast onderwijs is kinderopvang toegelaten binnen de bestemming. Alle overige functies zijn niet toegestaan. Voor het pand met de maatschappelijke bestem- ming geldt in grote lijnen dezelfde bebouwingsregels als voor de gemengde bestemmingen.

7.4.9 Tuin - 1, - 2, - 3

De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 1', 'Tuin - 2' of 'Tuin - 3' bestemd. De onbebouwde delen van tuinen en erven die op binnen- terreinen zijn gelegen hebben de bestemming ' Tuin - 1' gekregen. De bestemming 'Tuin - 1' bevat een bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken voor de bouw van schuurtjes en nieuwe tuinhuizen. De schuurtjes en tuinhuizen zijn aan maximale maten gebonden.
Tuinen die grenzen aan de openbare ruimte, zijn bestemd voor 'Tuin - 2'. Op deze tuinen mogen geen nieuwe gebouwen worden opgericht. Op gronden met de bestemming 'Tuin - 2' is een erfafscheiding met een hoogte van 1 meter toegestaan. De aanwezige erf- afscheidingen met een grotere bouwhoogte mogen worden gehandhaafd.
Op 'Tuin - 2' wordt op diverse locaties geparkeerd. Deze locaties zijn met de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - parkeren' aangegeven op de verbeelding, met daarbij het aantal toegelaten parkeerplaatsen. Daar mag worden geparkeerd in de open lucht. Het is niet toegestaan bouwwerken op te richten ten behoeve van parkeren.

De bestaande bebouwing op binnenterreinen heeft de bestemming 'Tuin - 3' gekregen. Deze bebouwing mag gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden ver- groot. Hierbij dienen de bestaande goot- en bouwhoogtes in acht te worden genomen. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. In geval de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd. Deze regel geldt niet voor tuinhuizen die aan de achterzijde van de tuin zijn gebouwd.

Net als de andere bestemmingen kent ook de tuinbestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen. De bovenkant van het dak dient minimaal een meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken.

7.4.10 Verkeer

Deze bestemming is bedoeld voor het verkeersareaal en de openbare ruimte. Voor de inrichting van de openbare ruimte zijn regels gegeven, zoals de maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde. De regels bevatten ook voor deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid voor ondergronds parkeren en stallen, en een stelsel van nadere eisen.

7.4.11 Water

Voor in de gehele binnenstad is een ontwerpbestemmingsplan 'Water' opgesteld dat door de stadsdeelraad op 26 juni 2012 is vastgesteld. In verband hiermee is het water buiten dit bestemmingsplan gelaten. Echter, gebleken is dat een klein waterperceel niet binnen het plangebied van het bestemmingsplan 'Water' is gesitueerd. Dit perceel heeft de bestem- ming Water gekregen met een eenvoudige bestemmingsregeling en eenvoudige bouw- regels.

7.4.12 Dubbelbestemming Waarde - archeologie 2 en 9

Op basis van de archeologische verwachtingswaarden zijn twee dubbelbestemmingen Waarde-archeologie opgenomen. Waarde - archeologie 2 is gegeven aan gronden met een hoge archeologische verwachting, Waarde - archeologie 9 is gegeven aan gronden die als vaarweg in gebruik zijn of waren en die geen hoge arecheologische verwachtingswaarde hebben. Al naar gelang de verwachtingswaarde, wordt bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken een archeologisch rapport verlangd. Voor de uit- voering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.

Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.

De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.

7.4.13 Dubbelbestemming Waarde- cultuurhistorie

Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van gebouwen is opgenomen in paragraaf 5.3. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze dubbelbestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uit- zondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2 en 9. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.

Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).

7.4.14 Dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering

In het plangebied zijn waterkeringen aanwezig. Zij hebben de dubbelbestemming 'Waterstaat/Waterkering'. Dat betekent dat de bestemming geldt, naast de andere bestemmingen die aan de gronden zijn gegeven. De regels die gelden voor deze dubbelbestemming gaan voor die van de andere bestemmingen, met uitzondering van de regels voor de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 2 en 9, die voorrang hebben op de regels voor 'Waterstaat-Waterkering'. Op en in de tot ' Waterstaat-Waterkering' bestemde gronden mogen uitsluitend waterstaatkundige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht die noodzakelijk zijn in verband met de waterhuishouding.

7.5 De aanduidingen

Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidin- gen. Bijvoorbeeld aanduidingen die aangeven in welke bouwlaag welk type horeca is toe- gestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor onderdoorgangen en voor de architectonische waardering.

7.6 Bouw- en gebruiksregels

Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.

De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofd- stuk 5 toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uit- bouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belang- rijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samen- voegen van gebouwen is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.

Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of ver- sterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoe- treding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouw- blokken kunnen voordoen.

Bij de diverse bestemmingen zijn mogelijkheden van het bevoegd gezag om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.

De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opge- nomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmings- plan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.

7.7 Algemene regels

Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opge- nomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatie- middelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.

In de algemene regels is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.

7.8 Algemeen gebruiksverbod

Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opge- nomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.

In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.

7.9 Overgangsbepalingen

De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.

Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestem- mingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.

De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het bevoegd gezag eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.

De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.

De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Hoofdstuk 8 Milieu-aspecten

8.1 Geluidhinder

8.1.1 Wegverkeer

In en om het plangebied ligt een aantal wegen die op grond van de Wet geluidhinder een zone hebben. Het gaat om wegen waar een maximumsnelheid geldt van 50 km/uur: de Haarlemmer Houttuinen/Nieuwe Westerdokstraat/Prins Hendrikkade, Westerdokskade, Droogbak, de De Ruijterkade/Westerdoksdijk/Van Diemenstraat en de Houtmankade/ Nassaukade. Ook wegen waar een tram rijdt hebben een zone, omdat de tram geen snelheidsbeperking kent. In dit plangebied is dit de route Marnixstraat/Haarlemmerplein/ Planciusstraat. Voor de overige wegen geldt een snelheidsbeperking van 30 km/uur. Wegen met een dergelijke verkeerssnelheid hebben volgend de Wet geluidhinder geen zone. Als een bestemmingsplan nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, in een zone van een weg mogelijk maakt is toetsing aan geluidsnormen van de Wet geluidhinder noodzakelijk.

De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een voorkeursgrenswaarde en een maximale toelaatbare geluidswaarde. Voor wegverkeerslawaai zijn deze 48 resp. 63 dB. Als de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden en geluidsreducerende maatregelen redelijkerwijs niet of onvoldoende mogelijk zijn, kan het bevoegd gezag hogere grenswaarden vaststellen. In het Bouwbesluit is opgenomen dat nieuwe woningen moeten worden geïsoleerd tot een binnenwaarde van 33 dB.

De bebouwing in het plangebied heeft diverse bestemmingen waarbinnen het mogelijk is nieuwe geluidgevoelige functies, waaronder woningen te realiseren. Ten behoeve van de nieuwe geluidgevoelige functies is akoestisch onderzoek verricht ('Akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Bestemmingsplan Westelijke eilanden/Haarlemmerbuurt', DPA/Cauberg- Huygen, 24 december 2013). Het akoestisch onderzoek is als bijlage 7 en 8 bij de plantoelichting opgenomen. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de geluids- belasting ten gevolge van het wegverkeer op de Westerdokskade, Droogbak, de De Ruijterkade/Westerdoksdijk/ Van Diemenstraat en de Houtmankade/Nassaukade de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt, maar niet de maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Om in deze straten nieuwe woningen te kunnen realiseren moeten hogere grenswaarden worden vastgesteld.

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Haarlemmer Houttuinen/Nieuwe Westerdokstraat/Prins Hendrikkade en de Marnixstraat/Haarlemmerplein/Planciusstraat is zelfs hoger dan de maximale ontheffingswaarde. Dit betekent dat hier alleen nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd met toepassing van een dove gevel (gevel zonder te openen delen). Deze voorwaarde is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

Het vaststellen van hogere waarden, dan wel het voorschrijven van een dove gevel, kan alleen als de woningen ook kunnen beschikken over een zogenaamde 'stille' zijde: een zijde van het gebouw waar de geluidsbelasting lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Ook deze voorwaarde is in het bestemmingsplan opgenomen. In een gesloten bouwblok, waar de meeste panden onderdeel van zijn, behoort een stille zijde vrijwel altijd tot de mogelijkheden.

8.1.2 Spoorwegverkeer

Een deel van het plangebied bevindt zich binnen de geluizone van het spoortraject Amsterdam Centraal – Amsterdam Sloterdijk. De normstelling in de Wet geluidhinder bestaat uit een vookeursgrenswaarde en een maximale ontheffingswaarde. Voor rail- verkeerslawaai zijn deze waarden 55 resp. 68 dB. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat zowel de voorkeursgrenswaarde als de maximaal toelaatbare waarde in delen van het plangebied overschreden worden. Daar waar de maximale ontheffingswaarde wordt over- schreden kunnen alleen nieuwe woningen worden gerealiseerd met toepassing van een dove gevel (gevel zonder te openen delen). Deze voorwaarde is in de regels van het bestemmingsplan opgenomen.

8.1.3 Industrie

Ten gevolge van industrielawaai afkomstig van industrieterrein Westpoort vinden over- schrijdingen plaats van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A), maar niet van de maximale ontheffingswaarde. Het betreft een aantal delen van bouwlokken aan de Houtmankade en de Vierwindenstraat.

8.1.4 Gecumuleerde geluidsbelastingen

Omdat delen van het plangebied binnen de zone van meer dan één geluidsbron liggen, is ook onderzoek gedaan naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluids- bronnen. Volgens het gemeentelijk geluidbeleid is sprake van een onaanvaardbare geluidbelasting als de gecumuleerde geluidbelasting meer dan 3 dB hoger is dan de hoogste van de maximaal toelaatbare ontheffingswaarden. Voor enkele locaties in het plangebied geldt dit. Voor deze locaties is op basis van het spoorweglawaai al een dove gevel benodigd.

8.1.5 Conclusie

Om geluidgevoelige functies, zoals woningen mogelijk te maken, is het vaststellen van hogere waarden noodzakelijk. Hiertoe zal een ontwerpbesluit hogere waarden worden opgesteld, dat tegelijk met het ontwerpbestemmingsplan in procedure zal worden gebracht.

8.2 Duurzaam bouwen

Bij duurzaam bouwen gaat het om bovenwettelijke maatregelen op het gebied van energie- besparing, geluidsisolatie ter voorkoming van overlast door verkeer en/of buren en om comfortverhoging.

Een neveneffect kan zijn dat de woonlasten dalen. Het bevoegd gezag voert een stimulerend beleid op het gebied van duurzaamheid bij het ontwerpen, bouwen, onderhoud en slopen van gebouwen. Beleid hierover is onder andere verankerd in het Programakkoord 2007-2010, het Milieubeleidsplan 2007-2010 en de jaarlijkse milieuprogramma's van het stadsdeel Centrum.

Met de Amsterdamse woningcorporaties zijn afspraken gemaakt over duurzaam bouwen in de Basiskwaliteit Woningbouw Amsterdam (BWA). Deze afspraken gelden voor alle nieuw- bouwwoningen, waarbij de Amsterdamse corporaties of onderdelen van de gemeente Amsterdam betrokken zijn, dat wil zeggen alle huur- en koopwoningen die zij afzonderlijk of in een combinatieproject samen met particuliere opdrachtgevers tot stand brengen in heel Amsterdam.

In de BWA zijn onder andere afspraken gemaakt over strengere eisen aan de isolatie- waarden van de buitenschil van woningen, over het gebruik van hout met een duurzaam keurmerk en beperkt gebruik van zink en koper in verband met het uitlogen van deze materialen waardoor het oppervlaktewater ernstig verontreinigd raakt. De afspraken in het kader van de Basiskwaliteit zullen regelmatig aangepast worden, bijvoorbeeld als landelijke regelgeving wordt geactualiseerd.

8.3 Bedrijfshinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het vestigen van nieuwe bedrijven. De uitgangspunten met betrekking tot nieuwe bedrijfsvestigingen worden in dit bestemmings- plan bepaald aan de hand van de Staat van Inrichtingen. De Staat van Inrichtingen is een categorale indeling, waarbij per bedrijfssoort de mate van milieuhygiënische hinderlijkheid (geur, gevaar, geluid, stof ) wordt aangegeven. In de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan zijn vijf milieuhindercategorieën opgenomen: 1 tot en met 5.

Categorie 1 en 2 betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing. Categorie 3 t/m 5 betreft kleine tot (middel)grote industrie. Deze categorieën betreffen bedrijfsactiviteiten die vanwege hun aard slechts toelaatbaar zijn op afstand van woonbebouwing.

Binnen de diverse bestemmingen 'Gemengd' zijn daarom nieuwe bedrijven in de milieu- hindercategorieën 1 of 2 toegestaan. De bedrijfssoorten met bijbehorende milieuhinder- categorie worden genoemd in de Staat van Inrichtingen behorende bij dit bestemmingsplan (zie verder bijlage 1 bij de regels van het plan).

In het plangebied is een aantal bedrijven gevestigd die in milieuhindercategorie 3 of hoger vallen. Deze zijn als zodanig opgenomen in bijlage bij de regels (pm). Bestaande bedrijven die de maximale milieuhindercategorieën overschrijden hebben dus een maatbestemming gekregen, dat wil zeggen dat alleen deze met naam genoemde bedrijven op de genoemde locaties zijn toegestaan.

Door middel van een algemene afwijkingsbevoegdheid wordt de mogelijkheid geboden om bedrijven uit een hogere milieuhindercategorie te vestigen. Ook is het toestaan van een afwijking mogelijk voor bedrijfssoorten die niet op de lijst voorkomen. Voorwaarden voor het verlenen van een afwijking is dat het bedrijf in vergelijking met de bedrijfssoorten die volgens de Staat van Inrichtingen zijn toegestaan, geen blijvende, onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu door hinder en/of gevaar. In samenhang hiermee kan als aanvul- lende eis worden gesteld dat het bedrijf de nodige voorzieningen treft.

8.4 Luchtkwaliteit

8.4.1 Toetsingskader

In de Wet Milieubeheer is het toetsingskader voor luchtkwaliteit vastgelegd. De manier waarop de luchtkwaliteit in acht moet worden genomen bij planvorming is geregeld in lid 1 van artikel 5.16 van de Wet Milieubeheer. Hierin wordt gesteld dat luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor doorgang van een project als:

  • aannemelijk is gemaakt dat grenswaarden niet worden overschreden bij realisatie van het plan, zelfs indien het voorgenomen plan leidt tot een verslechtering van de lucht- kwaliteit;
  • het plan, bij één of meerdere overschrijdingen van grenswaarden, niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide;
  • als gevolg van positieve effecten van het plan en/of als gevolg van met het plan samenhangende maatregelen de kwaliteit van de lucht (elders) zodanig verbetert dat per saldo geen verslechtering optreedt (de zogenaamde saldobenadering), zelfs als bij realisatie van het plan één of meerder overschrijdingen van grenswaarden plaatsvinden en het plan wel in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentraties van fijn stof en stikstofdioxide.

Grenswaarden zijn daarbij gedefinieerd als een niveau dat op basis van wetenschappelijke kennis is vastgesteld teneinde schadelijke gevolgen voor de gezondheid en/of het milieu in zijn geheel te voorkomen, te verhinderen of te verminderen en dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, als het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden.

Met betrekking tot emissies ten gevolge van het verkeer worden in bijlage 2 van de Wet Milieubeheer voorschriften gegeven die grenswaarden bevatten voor zwaveldioxide, stik- stofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes, koolmonoxide, benzeen en benzoapyreen. De grenswaarde voor stikstofoxiden geldt alleen voor vegetatie. Deze grenswaarde geldt voor gebieden die zich op minstens vijf kilometer van wegen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.A1202BPSTD-VG01_0073.png"

Grenswaarden vanaf 2010 voor de diverse stoffen

In de ministeriële regeling “Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit” (2007) zijn algemene regels opgenomen voor de wijze waarop de gevolgen van projecten op de luchtkwaliteit moet worden berekend.

In stedelijke gebieden vormt het verkeer een belangrijke bron van luchtverontreinigende stoffen. Conform de regeling dient langs wegen in een stedelijke omgeving de concentraties van de verschillende stoffen te worden berekend met behulp van standaard rekenmethodes. In de regeling is ook per gemeente vastgelegd met welke getalswaarde de jaargemiddelde concentratie van fijn stof moet worden gecorrigeerd voor de aanwezigheid van zeezout. Voor de gemeente Amsterdam bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Conform de regeling wordt het voor zeezout gecorrigeerde aantal overschrijdingen van de 24 uurgemiddelde concen- tratie fijn stof verkregen door het aantal berekende overschrijdingsdagen met zes dagen te verminderen.

Begrip 'Niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM)

Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) een bijdrage leveren aan de lucht- verontreiniging, hoeven op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer niet individueel getoetst te worden aan de genoemde grenswaarden. Het is in dat geval voldoende om aan te tonen dat een voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate' is. In de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Met de inwerkingtreding van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (tijdelijk) gedefinieerd als 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg /m³ voor beide componenten. Dit betekent dat als aangetoond kan worden dat een voorgenomen ontwikkeling niet meer dan 1,2 µg/m³ bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie van zowel PM10 als NO2, het project niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden en inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit.

8.4.2 Gemeentelijk Actieplan Luchtkwaliteit 2005

In maart 2006 heeft de gemeente Amsterdam het Actieplan Luchtkwaliteit 2005 aan- genomen. Het ambitieniveau van dit Actieplan Luchtkwaliteit 2005 is hoog. Hiervoor is gekozen omdat Amsterdam een compacte stad is in een sterk verstedelijkte regio met hoge achtergrondconcentraties. Het is lastig om overal in de stad binnen de gestelde termijnen te voldoen aan de geldende normen, maar als alle maatregelen uit dit Actieplan worden uitgevoerd kan Amsterdam daar in slagen. Het exacte resultaat van de Amster- damse inspanningen zal mede afhankelijk zijn van de acties die derden nemen. Zo zullen naast gemeentelijk beleid ook op Rijks- en Europees niveau successen geboekt moeten worden. Verwacht wordt dat met een maximale inspanning van iedereen alle normen worden gehaald. Een scherpe monitoring van de successen of tegenvallers in het beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit, meting en berekening van de luchtkwaliteit, zal mede bepalend zijn voor de intensiteit waarmee Amsterdam haar acties moet inzetten.

Het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam kent een duidelijk doel, te weten het oplossen van de bestaande knelpunten ten aanzien van de luchtkwaliteit in de stad. Het Actieplan bevat daartoe concrete maatregelen die erop gericht zijn om deze specifieke knelpunten aan te pakken. Omdat dit met alleen specifieke maatregelen niet lukt, bevat het plan daarnaast ook generieke maatregelen. Daardoor wordt een algemene verbetering van de luchtkwaliteit in de gehele stad bewerkstelligd.

8.4.3 Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.

De belangrijkste functies die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn: woningen, kan- toren, voorzieningen, winkels en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, hotels, horeca en bedrijven. Deze dynamiek wordt echter begrensd door de juridische vertaling van het ruimtelijk beleid (zoals verwoord in hoofdstuk 7 van de toe- lichting) en door andere regelgeving.

Zo geldt voor horeca en hotels (functies die tot extra druk op de woon- en leefomgeving kunnen leiden) dat deze functies als zodanig bestemd zijn en niet, in elk geval niet zomaar, uit mogen breiden. Winkels en consumentverzorgende dienstverlening zijn niet overal toegestaan. Voor winkels en consumentverzorgende dienstverlening geldt dat deze alleen zijn toegestaan op de begane grond en souterrain. Voor voorzieningen geldt een maximum maat van 1.000 m².

In die gevallen dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt voor uitbreiding van deze functies, dan is dat veelal alleen mogelijk door het verlenen van een afwijking of na toe- passing van een wijzigingsbevoegdheid. Eén van de toetsingscriteria in het bestemmings- plan is dan dat geen overmatige verkeersaantrekkende werking mag ontstaan.

Ook nieuwe parkeervoorzieningen zijn, uitsluitend na toepassing van een wijzigings- bevoegdheid mogelijk. Daar het beleid van het stadsdeel is gericht op een autoluwe binnenstad gaat het stadsdeelbestuur terughoudend om met deze bevoegdheid. Bovendien zal elke nieuwe inpandige parkeerplaats leiden tot het verdwijnen van een parkeerplaats op straat. Per saldo zal het verkeer dus niet toenemen, mede gelet op het ervaringsgegevens dat een parkeerplaats op straat vaker wordt gebruikt.

8.5 Externe veiligheid

8.5.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtin- gen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buis- leidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheidsrisico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als recht- streeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbe- schermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

Het plangebied is niet gelegen binnen het invloedsgebied van risicobedrijven, wegtransport en hogedruk aardgasleidingen. Het plangebied ligt wel (voor een deel) binnen het invloeds- gebied van het spoor en het IJ.

8.5.2 Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

Om voor dit bestemmingsplan de consequenties van het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor in beeld te brengen is gebruik gemaakt van het onderzoeksrapport “Externe veiligheid spoor” dat door bureau AVIV voor het bestemmingsplan "Water" van het Stadsdeel Centrum is verricht (rapport AVIV 8 juli 2011, Project: 112046). Voor beide bestemmingsplannen is het spoortraject tussen km 197,5 (ten westen van het Centraal Station) tot 3,5 km (ten oosten van het Centraal Station) relevant. Het betreft hier baanvak 126 gelegen tussen Amsterdam Muiderpoort - Amsterdam Singelgracht.

Voorliggend bestemmingsplan creëert een planologisch regime, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. Ten opzichte van de bestaande situatie worden er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt.

Plaatsgebonden risico spoor

Er is geen contour gevonden voor de grenswaarde van 1.0 10-6 r /jr. Het plaatsgebonden risico vormt daarom geen belemmering voor nieuwbouwplannen langs dit traject. Zoals aangegeven voegt voorliggend bestemmingsplan geen nieuw programma toe. Dat rechtvaardigt de conclusie dat het PR voor dit plangebied geen belemmeringen oplevert.

Groepsrisico spoor

Voor de hoogte van het risiconiveau is het van belang in hoeverre brandbaar gas (categorie A) en brandbare vloeistof (categorie C3) gezamenlijk worden vervoerd (een zogenoemde bonte trein) of dat het vervoer afzonderlijk plaatsvindt (een zogenoemde warme BLEVE vrije trein). Voor het groepsrisico (en dus ook de veiligheid) is het van groot belang dat gereden wordt met zogenoemde warme BLEVE vrije treinen. Bij brief van 24 maart 2011 heeft het ministerie van Infrastuctuur en & Milieu aangegeven dat op voorliggend traject met warme BLEVE vrije treinen gereden zal worden. Dit is ook vastgelegd in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Er kan dus bij de risicobeoordeling worden uitgegaan van warme BLEVE vrije treinen.

Voorliggend bestemmingsplan voegt geen nieuw verblijfsprogramma toe. De bestaande situatie wordt vastgelegd en er worden geen nieuwe ontwikkelingen met verblijfsruimtes mogelijk gemaakt.

Het groepssisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt tengevolge van dit bestemmingsplan niet toe. Dat wil zeggen dat de kans op een ongeval met tien of meer slachtoffers kleiner is dan 1.0 10-9 per jaar. Een verantwoording van het groepsrisico is aldus niet vereist. Dat rechtvaardigt de conclusie dat het groepsrisico voor dit plangebied geen knelpunten geeft.

8.5.3 Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Bij de vaststelling van het Basisnet spoor wordt een plasbrandaandachtsgebied voorgeschreven indien het aantal wagons met gevaarlijke stoffen minimaal 3500 per jaar bedraagt. Het vervoer van brandbare vloeistoffen op dit traject blijft hier in 2010 (40 wagons) en in 2020 (3450 wagons) onder. Ook dit aspect levert geen knelpunten op voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

8.5.4 Transport gevaarlijke stoffen over het IJ

Om voor dit bestemmingsplan de consequenties van het transport van gevaarlijke stoffen over het IJ in beeld te brengen is gebruik gemaakt van het onderzoek “Risicoberekeningen vaarweg het IJ”dat in opdracht van de gemeente Amsterdam is uitgevoerd door bureau AVIV (rapport 1 mei 2013, Project 122209). In het onderzoek is het plaatsgebonden en het groepsrisico berekend.

Plaatsgebonden risico waterweg IJ

De 10-6 plaatsgebonden risicocontour is voor kwetsbare objecten een grenswaarde. Dit houdt in dat binnen de 10-6 contour geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Voor beperkt kwestbare objecten is de 10-6 contour een richtwaarde. Dit houdt in dat beperkt kwetsbare objecten alleen aanwezig mogen zijn mits dit door het bevoegd gezag voloenden is gemotiveerd. De berekeningen voor het IJ hebben niet geleid tot een 10-6 en 10-7 plaatsgebonden risicocontour. Daarmee wordt voldaan aan de grens-en richtwaarde van het plaatsgebonden risico, er is immers geen 10-6 contour.

Groepsrisico waterweg IJ

Het groepsrisico voor het transport van gevaarljke stoffen over het IJ is berekend voor twee situaties:

  • huidige omgeving en huidig vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • huidge omgeving plus realisatie toekomstige ruimtelijke plannen langs het IJ en toekomstige vervoer gevaarlijke stoffen.

De berekeningen voor beide situaties hebben niet geleid tot een groepsrisico. Dat wil zeggen dat de kans op 10 of meer slachtoffers kleiner is dan 10-9 per jaar.

 

8.5.5 Conclusie

Voor het plaatsgebonden risico leiden zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoor als over het water van het IJ niet tot een contour voor de grenswaarde. Ook voor het groeps- risico leiden zowel het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor als over het water van het IJ niet tot een groepsrisico

Gevoegd bij het conserverende karakter van het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/ Westelijke Eilanden leidt dit tot de constatering dat noch het plaatsgebonden risico noch het groepsrisico een belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 9 Archeologie

9.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.

Het Verdrag van Malta is vastgelegd in de Wet op de archeologische monumentenzorg, die sinds 1 september 2007 van kracht is. De wet schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (november 2010) uitgevoerd voor het plangebied Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden. Het onderzoek is als bijlage bij de toelichting gevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

Een samenvatting van het archeologisch bureauonderzoek is in de hierna volgende paragrafen opgenomen. Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar de bijlage.

9.2 Archeologische vindplaatsen

In de rapportage van het archeologisch bureauonderzoek wordt een selectie van vindplaatsen kort toegelicht als illustratie van nog aanwezige archeologische sporen in het plangebied.

Haarlemmer Houttuinen

In 1981 heeft de Archeologische Werkgroep Nederland een opgraving uitgevoerd op de plek waar tot dat toe de drukkerij Fadaggon stond. Behalve twee beerputten en houten funderingen werd ook materiaal van de drukkerij gevonden. Op de plek waar in de 20e eeuw een uitbreiding was gerealiseerd, lagen een aantal steendrukplaten met advertenties en speelkaarten uit de periode 1900–1930. De platen bleken als ophogingmateriaal te zijn gebruikt.

Haarlemmerplein

Aan de noordzijde van het Haarlemmerplein is in 1971 een huizenblok gesloopt. BMA afdeling Archeologie heeft in december 1999, januari 2000 en november/december 2005 op die locatie een deel van het 17e eeuwse huizenblok opgegraven. Er werden 17de-eeuwse bouwsporen en beerputten gedocumenteerd, en een grote stalhouderij en werkplaats. Die laatste elementen houden verband met de oorspronkelijke functie van het Haarlemmerplein als wagenplein, waar koetsen, karren en paarden werden gestald.

Taanstraat 8-15

In december 1984 is in de Taanstraat op het Realeneiland het terrein opgegraven waar vijf woon-huizen uit het begin van de 17e eeuw stonden. Uit de fundering bleek dat de huizen in één keer waren gebouwd. Tot ca. 1675 hadden ze geen beerputten, maar een beerkelder onder het achterste deel. De inhoud hiervan bestond onder meer uit aardewerk, glas, schoenen, Chinees porselein, rookpijpen en lepels.

Haarlemmerstraat/Vinkenstraat en omgeving

In de periode 1978 – 1995 zijn in de Haarlemmerbuurt meer dan dertig beerputten opge- graven met hulp van vrijwilligers van de Archeologische Werkgroep Nederland. Vooral in de Vinkenstraat, Haarlemmerdijk en enkele zijstraten werd op locaties waar nieuwbouw of renovatie plaatsvond, de inhoud van de beerputten geborgen.

9.3 Archeologische verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met het gebruik van dit gebied van de 11e- tot de 20e- eeuw.

Vanwege vroegere (middeleeuwse en latere) bewoning in de Stads- en Godshuispolder kunnen binnen de Haarlemmerbuurt verkavelingsloten of andere overblijfselen, zoals afval en/of bebouwingsstructuren, verwacht worden. In de zone van de westelijke eilanden (Bickerseiland, Prinseneiland en Realeneiland) zijn materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de aanleg en het gebruik van deze eilanden vanaf de 17de tot en met de 19de eeuw als maritieme zone. Door de aanleg van het Westerdokseiland en de bagger- werkzaamheden die hieraan vooraf gingen is sprake van een diepe verstoring en dienen de verwachtingen naar beneden bijgesteld te worden.

Dit leidt tot een verwachtingenkaart van de archeologische materiële neerslag met elf zones. Tien hiervan hebben een archeologische verwachting (zone A t/m I en deels zone J). Zone K heeft een negatieve verwachting. De verwachtingenkaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).

Binnen het plangebied bestaan de volgende archeologische verwachtingszones:

  • A. Singel en stadswal 1585
  • B. Stadswal 1613
  • C. Prestedelijke bebouwing
  • D. Bewoning
  • E. Pakhuizen en bewoning 1613
  • F. Maritieme zone vanaf 1613
  • G. Eilandskerk
  • H. Haarlemmerdijk voor 1610
  • I. Haarlemmerdijk na 1610
  • J. IJ
  • K. Palenrij 1625

9.4 Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het plangebied is bedoeld als een schematisch ruimtelijk overzicht van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemver- storingen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop drie verschillende zones met een bijbehorende specifieke beleidsmaatregel.

Beleidsvariant 2
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder diep dan 0,50 meter onder het maaiveld.

Beleidsvariant 9
Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 2.500 m2 of minder diep dan 2 meter onder het maaiveld.

Beleidsvariant 11

Vanwege de verwachte verstoring geldt voor deze zone uitzondering van archeologisch veld onderzoek bij alle bodemingrepen.

Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.

Het volledige rapport van het archeologisch bureauonderzoek is als bijlage bij de toelichting op het bestemmingsplan gevoegd.

Hoofdstuk 10 Water

10.1 Beleid

Binnen de gemeente Amsterdam is het algemene beleid voor de waterhuishouding, waaronder naast het grondwater ook de verwerking van schoon- en vuilwater wordt begrepen, beschreven in het Waterplan Amsterdam.

Het beheer van het water in de Amsterdamse binnenstad is in handen van Waternet, namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Het plangebied maakt deel uit van de Keur AGV 2011. Zonder ontheffing op de keur zijn werkzaamheden aan/op of in waterstaatkundige werken, watergangen en keringen verboden. De keur AGV is van toepassing op alle wateren, keringen en waterstaatkundige werken. Waternet, waarin de Dienst Waterbeheer en Riolering en het Waterleidingbedrijf zijn samengegaan, is de uitvoerende dienst voor dit Hoogheemraadschap. Voor de gemeente Amsterdam voert Waternet de grondwaterzorgtaak uit, alsmede de afvalwaterinzameling, de drinkwaterlevering en het nautisch toezicht in de Amsterdamse grachten.

10.2 Oppervlaktewater

Behoudens een klein deel van het Singel zijn het water en de grachten in de Haarlem- merbuurt en de Westelijke eilanden niet opgenomen in het bestemmingsplan Haarlem- merbuurt/Westelijke eilanden Ze zijn opgenomen in het bestemmingsplan Water. Hierin zijn het water en de grachten onder meer bestemd voor waterberging, waterwegen, de waterhuishouding en waterstaatsdoeleinden. Ook zijn de ligplaatsen voor woonboten en bedrijfsvaartuigen vastgelegd.

In het plangebied zijn geen grootschalige uitbreidingsmogelijkheden opgenomen voor be- bouwing. Nieuwbouw wordt vaak gerealiseerd nadat de bestaande bebouwing is gesloopt. Het bebouwd oppervlak blijft per saldo vrijwel gelijk. De waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied zullen derhalve niet aan veel veranderingen onderhevig zijn.

10.3 Waterkering

Ten noorden van het plangebied functioneren de Haarlemmerstraat- en -dijk als secundaire, direct verholen waterkering, samen met de Eenhoornsluis in de Korte Prinsengracht. Een heel klein deel van het plangebied, op de hoek van de Brouwergracht en de Prinsengracht, maakt deel uit van deze waterkering. Een primaire kering is een kering die het gebied beschermt tegen buitenwater, zoals vastgelegd in de Waterwet. Secundaire keringen zijn alle overige waterkeringen. De kering is direct omdat hij, achter de primaire waterkering, als tweede bescherming biedt tegen overstroming door aangrenzend water. 'Verholen' houdt in dat de waterkering op het maaiveld niet herkenbaar is als dijklichaam. De waterkering kan tot op zekere hoogte de functie van primaire waterkering overnemen. De waterkering fungeert als operationele hoogwaterkering bij niet calamiteuze omstandigheden.

Het in het plangebied gelegen gedeelte van de secundaire, direct verholen waterkering is op de verbeelding aangegeven en als zodanig bestemd. De waterkerende functie mag niet worden verminderd of tenietgedaan. Werkzaamheden in en om deze kering zijn alleen mogelijk na het toestaan van een afwijking. Bovendien geldt dat alle activiteiten getoetst moeten worden aan de keur en beleidsregels van AGV.

10.4 Grondwater

Het bestemmingsplan maakt ondergronds bouwen mogelijk. In procedures is vastgelegd dat, alvorens met de bouw kan worden begonnen, eerst uitgebreid onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de bouw op de stand, de kwaliteit en de stroming van het grondwater (geohydrologisch onderzoek). In de omgeving van de nieuwbouw mag de grondwaterstand ten opzichte van de huidige situatie niet verslechteren. Ook voor de definitieve nieuwe situatie dient dit door onderzoek inzichtelijk te worden gemaakt. De geohydrologische onderzoeken moeten ter toetsing aan Waternet worden voorgelegd.

Nieuw te realiseren bouwlocaties dienen te voldoen aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam: daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwater- stand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Door middel van een grondwaterstandsberekening dient men aan te tonen dat voldaan wordt aan de grondwaternorm en dat in de omliggende bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechtert. Ondergronds bouwen in de vorm van een parkeergarage of anderszins mag dan ook geen belemmering vormen voor de vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater. Wanneer blijkt dat niet aan de grondwaternorm voldaan kan worden, moeten maatregelen genomen worden, waarbij de voorkeursvolgorde uitgaat naar: aanpassen van het stedenbouwkundig grid, ophogen van het maaiveld, integrale grondverbetering, kruipruimteloos bouwen of ontwatering door nieuw te graven waterlopen. In de Amsterdamse Bouwverordening zijn regelingen opgenomen om te voorkomen dat de grondwaterstand door ondergronds bouwen negatief wordt beïnvloed en voorts is voor dergelijke ondergrondse activiteiten overleg met de waterbeheerder nodig.

10.5 Riolering

In het plangebied bevindt zich een gemengd rioleringsstelsel. Hierbij wordt ál het in het gebied vrijkomende afvalwater, inclusief regenwater, door middel van één type leiding ingezameld en getransporteerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (rwzi). Het beleid van AGV/Waternet is daar waar mogelijk schoon hemelwater te scheiden van de vuilwater- stromen. Hierdoor wordt de rzwi ontlast en het aantal overstorten van vuilwater op het oppervlaktewater verminderd. Voor het duurzaam omgaan met regenwater wordt verwezen naar de betreffende beslisbomen, opgenomen in de beleidsnotitie "Handreiking hemelwater" opgesteld door AGV/Waternet. Bij nieuwbouw of het renoveren van bestaande bebouwing moet rekening worden gehouden met een toekomstig gescheiden rioolstelsel waarbij het hemelwater apart van het vuilwater wordt aangeboden. Mocht die mogelijkheid zich in de toekomst voordoen dan zal hier aandacht aan besteed moeten worden.

Waternet/AGV stimuleert het afkoppelen van verharde oppervlakken. Dit draagt bij aan de doelstellingen zoals die zijn gesteld in het Waterbeheer 21e eeuw (vasthouden - bergen - afvoeren). Voor het afkoppelen van wegen en overig verhard oppervlak geldt de 'handreiking hemelwater' als beleidsuitgangspunt.

10.6 Materiaalkeuze

Voor het afkoppelen van schoon hemelwater van dakoppervlakken en bij (nieuw)- bouwactiviteiten wordt hier gewezen op de uitgangspunten in de Nationale Pakketten Duurzame Stedenbouw en Duurzaam Bouwen. Volgens deze uitgangspunten dient de toepassing van uitloogbare bouwmetalen - zoals koper, zink en lood - voor dakbedekking, gevelbekleding, regenwaterafvoer, drinkwaterleidingen of straatmeubilair te worden voor- komen, zodat minder verontreinigende stoffen in het watersysteem terechtkomen. Bij het gebruik van uitloogbare materialen is het niet toegestaan de oppervlakken waarop deze materialen zijn gebruikt, af te koppelen van het rioleringssysteem. Emissies naar het oppervlaktewater van PAK (teer- en bitumeuze materialen, verduurzaamd hout), lood, zink en koper (via regenwaterafvoer) moeten worden tegengegaan.

Hoofdstuk 11 Flora en fauna

11.1 Wettelijk kader

11.1.1 Natuurbeschermingswet 1998

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet) zijn gebieden aangewezen die deel uit- maken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in, of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren.

11.1.2 Flora- en faunawet 2002

In april 2002 is de Flora- en faunawet (Ffw) van kracht geworden. In 2005 is de wet met een Algemene Maatregel van Bestuur aangepast. In 2009 is, naar aanleiding van uitspraken van de Raad van State de “Uitleg over de aangepaste beoordeling ontheffing ruimtelijke ingrepen Flora- en faunawet” uitgebracht.

Met deze wet wordt onder meer beoogd de soortbeschermingsregeling(en) van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn te implementeren in de Nederlandse rechtsorde. Op grond van de Ffw zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, helen en andere voortplantings-, of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend “Besluit vrijstelling beschermd dier- en plantensoorten” kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten.

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van bouwwerken en/of andere activiteiten zal op grond van de Ffw rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van de te beschermen planten- en diersoorten. Wat betreft de flora is de aandacht onder meer gericht op de flora van de kademuren. Als uit gegevens of onderzoek blijkt dat sprake is van één of meerder beschermde soorten en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen, dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betrokken (bouw)werkzaamheid/activiteit pas kunnen plaatsvinden, nadat ontheffing of vrijstelling is verleend. De ontheffing vindt plaats op grond van de Flora- en faunawet. Bij de beoordeling van een ontheffing of vrijstelling is de Habitatrichtlijn mede het toetsingskader. Op Rode lijsten staan soorten die om verschillende redenen sterk achteruitgaan. De kwetsbaarheid van een soort speelt een rol bij de beoordeling van een ontheffingsaanvraag Ffw. Voor een beschermde soort van de Rode lijst is de afweging diepgaander.

Bomen worden beschermd door de gemeentelijke kapverordening (bomenverordening).

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld. Met het werken volgens deze gedragscode kan het aanvragen van een ontheffing voor een aantal soorten worden voorkomen.

Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan soorten moet worden voorkomen.

11.1.3 Ecologische hoofdstructuur (EHS)

De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk middel om de hoofddoelstelling van het natuurbeleid te bereiken: natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als essentiële bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving. Bij kwanti- tatieve of kwalitatieve aantasting van de EHS, dient volgens de in de Nota Ruimte vast- gelegde regels, gecompenseerd te worden.

In het structuurplan van de gemeente Amsterdam wordt een aantal groengebieden planologisch beschermd.

11.2 Natuurtoets

De Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam heeft in juni 2013 een natuurtoets uitgevoerd. In de natuurtoets is onderzocht of er vanuit de natuurwetgeving consequenties zijn voor het bestemmingsplan. Voor het plangebied Haarlemmerbuurt/ Westelijke Eilanden is vooral de Flora- en faunawet van toepassing.

De volledige tekst van de toets is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting op het bestemmingsplan. Een korte samenvatting is hieronder opgenomen.

In de uitgevoerde natuurtoets wordt geconstateerd dat de natuurwaarden in het plangebied niet hoog zijn. Het plangebied is niet aangesloten op een ecologische structuur. Grondgebonden soorten kunnen het plangebied niet of nauwelijks bereiken. Er komen echter wel door Flora- en faunawet beschermde soorten voor. Voor deze beschermde soorten kunnen ook relatief kleine ingrepen kunnen negatieve effecten hebben. Bij sloop of grote renovatie van gebouwen is dan ook vrijwel altijd nader onderzoek nodig. Ook kunnen in ieder geval in bomen en struikgewas nestelende vogels worden verwacht in het plangebied. Door bij de planning van werkzaamheden aan het groen rekening te houden met het broedseizoen van de aanwezige vogels wordt overtreding van de Flora-en faunawet voorkomen.

Beschermde soorten in het plangebied

Vleermuizen, broedvogels, amfibieën en muurplanten zijn door de Flora- en faunawet beschermde soorten. Voor de kleine watersalamander, bruine kikker en de gewone pad geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Bij werkzaamheden waarbij beschermde muurplanten betrokken zijn, kan volgens de gedragscode van de gemeente Amsterdam worden gewerkt. Ontheffing is dan niet nodig. Voor de meeste broedvogels geldt dat er geen problemen met de Flora- en faunawet zijn als de broedperiode bij werkzaamheden wordt vermeden. Voor vleermuizen is een ontheffing nodig als verbodsartikelen overtreden worden.

Vleermuizen

Gezien de nabijheid van geschikt foerageergebied in de nabijheid is er een kans dat er vleermuizen verblijven in daarvoor geschikte gebouwen. Als een gebouw geschikt is en de voorgenomen ingreep potentiële verblijfsplaatsen zal vernietigen, dan is gespecialiseerd onderzoek naar vleermuizen noodzakelijk. Vleermuizen worden door de Flora- en faunawet zwaar beschermd. Indien na onderzoek blijkt dat er vaste verblijfplaatsen in gebouwen zijn, dan moet volgens de Flora- en faunawet gehandeld worden. In de gedragscode van de gemeente Amsterdam staan hiervoor de richtlijnen.

Broedvogels

Voor de meeste broedvogels geldt dat de nesten gedurende de broedtijd zijn beschermd. Ontheffing voor broedvogels wordt meestal niet verleend, omdat het in de regel goed mogelijk is om verontrusting in het broedseizoen te voorkomen. In de gedragscode van de Gemeente Amsterdam staat voor een aantal vogelsoorten een natuurkalender; hieruit valt af te leiden in welke periode het beste gewerkt kan worden. Broedvogels waarvan het nest ook buiten de broedtijd beschermd is, zijn de huismus (Rode lijst) en de gierzwaluw. In het plangebied zijn langs de westelijke rand van het Bickerseiland huismussen waargenomen. Voor het in stand houden van een kolonie mussen is het van belang dat zowel nestgelegenheid als schuilplaatsen beschermd worden.

Flora

Op een aantal kademuren groeien diverse soorten muurplanten. Van de aanwezige soorten muurplanten zijn tongvaren, zwartsteel en steenbreekvaren beschermd door de Flora-en faunawet. Indien bij werkzaamheden aan de kademuren de gedragscode van de Gemeente Amsterdam gevolgd wordt is een ontheffing van de Flora-en faunawet voor beschermde planten niet nodig.

Zorgplicht

Voor alle diersoorten, ook niet-beschermde, geldt bij voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden altijd de zorgplicht. Dat betekent dat door zorgvuldig te werken zoveel mogelijk schade aan aanwezige plant- en diersoorten moet worden voorkomen. Dit kan door bij de planning en bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te houden met de aanwezige soorten.

Hoofdstuk 12 Luchthavenindelingsbesluit

Op 1 november 2002 zijn de nieuwe milieu- en veiligheidsregels voor het vijfbanenstelsel van de luchthaven Schiphol vastgesteld. De regels zijn opgenomen in het Luchthavenindelings- besluit (LIB), waarin beperkingen worden gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven en in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) dat is gericht op de beheersing van de belasting van het milieu door het luchtverkeer. De regels zijn in werking getreden op 20 februari 2003, tegelijk met de ingebruikneming van de vijfde baan van Schiphol, de Polderbaan. Beide besluiten zijn gebaseerd op de gewijzigde Wet luchtvaart. Deze nieuwe regels moeten in acht worden genomen bij de tot standkoming van bestemmingsplannen, voor gebieden die zijn gelegen binnen de werkingssfeer van de besluiten, en bij de beoordeling van bouw- plannen, van aanvragen voor een aanlegvergunning of van een omgevingsvergunning die alleen kan worden verleend met een afwijking van het bestemmingsplan.

In het Luchthavenindelingsbesluit is het luchthavengebied vastgesteld en is het zgn. beperkingengebied opgenomen. De vaststelling van het luchthavengebied heeft geen consequenties voor het plangebied van de Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden. Binnen het beperkingengebied kan onderscheid worden gemaakt in verschillende regimes. Zo zijn er regimes voor de toelaatbaarheid van gebouwen in verband met de externe veiligheid of geluid-belasting, zo zijn er gronden, de sloopzones, waar voor bepaalde gebouwen geldt, dat ze moeten worden gesloopt en gronden waar nieuwe gebouwen niet zijn toegestaan. Voorts zijn er regels met hoogtebeperkingen en regels met beperkingen voor vogel- aantrekkende bestemmingen. Slechts deze laatste regels, d.w.z. de regels met hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende bestemmingen zijn van belang voor het plangebied. Het plangebied ligt niet binnen het vogelvrijwaringsgebied van Schiphol.

Bestemmingsplannen moeten in overeenstemming zijn (gebracht) met het LIB. Is daarvan geen sprake, dan geldt het LIB als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarbij geldt overigens niet de gelimiteerde werkingsduur van een voorbereidingsbesluit. Het gevolg van het LIB is dan dat alle bouwaanvragen in het plangebied moeten worden aangehouden. Die aanhoudingsplicht kan worden doorbroken met artikel 50.3 (m.b.t. bouwvergunning) van de Woningwet, voorzover de beperkingen van het LIB in acht worden genomen. Voor het gebied van het bestemmingsplan Westelijke binnenstad geldt volgens het LIB een hoogtebeperking van 146 meter. Nergens in het plangebied is een bouwhoogte toegestaan die deze grens overschrijdt. Voorts geldt volgens het LIB een beperking van vogelaantrekkende bestemmingen. Nergens in het plangebied wordt mogelijk gemaakt dat (nieuwe) vogelaantrekkende bestemmingen worden gerealiseerd.

Nu de andere regimes van het LIB niet van toepassing zijn op het plangebied en de hoogtebeperking en beperking van vogelaantrekkende bestemmingen van het LIB in acht worden genomen, kan worden gesteld dat het bestemmingsplan Westelijke binnenstad in overeenstemming is met het LIB en dat derhalve de aanhoudingsplicht van het LIB niet voor het plangebied geldt. Omdat het gehele grondgebied van het stadsdeel Centrum binnen het beperkingengebied is gelegen waarvoor de hoogtebeperking geldt, zoals dit is aangegeven op de bij het LIB behorende kaarten, is het niet mogelijk de contouren van dit gebied aan te geven op de verbeelding van het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden.

Het Luchthavenverkeerbesluit ziet op de milieubelasting door het luchthavenverkeer van Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen voor het vliegverkeer, het milieu en de veilig- heid rond Schiphol. Het Luchthavenverkeerbesluit heeft, anders dan het Luchthaven- indelingsbesluit, geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied Haarlemmerbuurt/Westelijke Eilanden, noch legt dit Luchthavenindelingsbesluit beperkingen op aan die ruimtelijke ontwikkeling.

Hoofdstuk 13 Economische uitvoerbaarheid

De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen. Alleen in die gevallen dat op grond van een bestemmingsplan bouwvergunning had kunnen worden verleend en bij de herziening van dat bestemmingsplan geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, blijft de vaststelling van een exploitatieplan buiten toepassing (Wet van 25 juni 2009 tot wijziging van (onder meer) artikel 9.1.20. van de Invoeringswet ruimtelijke ordening, Staatsblad 2009, nr.297).

De stadsdeelraad kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:

  • het verhaal van kosten anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak waarbinnen de exploitatie moet plaatsvinden of fasering van de bouwplannen niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen of regels aan de inrichting, de kwaliteit van bouwlocaties niet noodzakelijk is.

Aan alle drie de voorwaarden moet worden voldaan.

De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.

Binnen het plangebied van de Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden is vrijwel alleen sprake van particulier bezit. Er is het volgende geïnventariseerd:

  • afwijkingen voorgestelde regeling ten opzichte van de geldende regeling;
  • is sprake van een bouwplan zoals gedefinieerd in artikel 6.2.1.(Bro).

Voor geen van de adressen is hiervan sprake. Dit heeft de volgende oorzaak. Het nieuwe bestemmingsplan biedt voor de bestaande panden slechts beperkt uitbreidingsmogelijkheden. Wat betreft bouwvolume is ongeveer de huidige situatie vastgelegd, zowel in de bouwregels als op de verbeelding. Dit betekent dat geen sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. Bro.

De stadsdeelraad kan besluiten geen exploitatieplan op te stellen.

Hoofdstuk 14 Inspraak

Over het concept-ontwerpbestemmingplan is op 10 december 2013, overeenkomstig de gemeentelijke inspraakverordening, in de Posthoornkerk aan de Haarlemmerstraat een inspraakbijeenkomst gehouden. Voorafgaand aan de inspraakbijeenkomst heeft het plan vanaf 26 november 2013 zes weken ter inzage gelegen. Vanaf dat moment was het plan ook digitaal te raadplegen.

Op de inspraakbijeenkomst waren 43 bewoners en anderen die betrokken zijn bij (delen van) het plangebied. Een aantal aanwezigen heeft op de inspraakbijeenkomst een mondelinge inspraakreactie gegeven. Een reactie op de mondelinge inspraakreacties is te vinden in het verslag. Vervolgens heeft men tot 13 januari 2014 een schriftelijke inspraakreactie kunnen indienen. Een antwoord op de schriftelijke inspraakreacties is opgenomen in dit hoofdstuk. Er zijn 4 schriftelijke reacties op het concept-ontwerpbestemmingsplan ingediend.

Het verslag van de inspraakbijeenkomst is in bijlage 6 bij de plantoelichting opgenomen.

De schriftelijke inspraakreacties hebben voornamelijk betrekking op de volgende onder- werpen:

  • 1. Inpandige parkeerplaatsen

Een van de inspraakreacties betreft de wens van de eigenaar tot het gebruik van de panden aan de Haarlemmerhouttuinen nrs. 503 en 491a ten behoeve van inpandige parkeer- plaatsen.

In het pand Haarlemmerhouttuinen nr. 503 was tot 1 jan. 2014 Bo-Rent gevestigd. Voor het pand Haarlemmerhouttuinen nr. 491a heeft de eigenaar eerder een vergunning voor het gebruik van de begane grond voor stalling van auto's met aanhanger gekregen. .

Reactie: Beide panden hebben de bestemming 'gemengd', en hebben hetzelfde uiterlijk. Voor het adres Haarlemmer Houttuinen 491-a is in het verleden een garagevergunning afgegeven. Op basis van die vergunning is in het ontwerpbestemmingsplan de mogelijkheid voor inpandig parkeren opgenomen. Nieuwe inpandige garages zijn in het ontwerp- bestemmingsplan uitgesloten vanwege de verkeersaantrekkende werking van garages. Door een beperkt aantal parkeerplaatsen toe te staan, wordt voorkomen dat er een vraag wordt gecreëerd en dat mensen die niet per se met de auto hoeven te komen, toch met de auto komen. De nadelen van onnodig autoverkeer voor het centrum van Amsterdam zijn groot, zowel op het gebied van luchtkwaliteit en bereikbaarheid als beslag op de openbare ruimte.

  • 2. Hotels

Een van de inspraakreacties betreft de wens geen nieuwe hotels meer in de buurt toe te staan

Reactie:In het Hotelbeleid 2012-2015, vastgesteld op 27 maart 2012, is voor de westelijke binnenstad, waarbinnen het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt-Westelijke Eilanden ligt, vanwege de druk van hotels en andere horecavoorzieningen in dit gebied, geen mede- werking verleend wordt aan nieuwe hotelinitiatieven.

  • 3. Culturele horeca in de Posthoornkerk

Een van de inspraakreacties betreft de wens om bij de bestemming culturele horeca voor de Posthoornkerk rekening te houden met het woongenot van de buurtbewoners in verband met geluidsoverlast in de avonduren.

Reactie: Met het opnemen van de “Wro-ontheffingszone Horeca 6” voor de Posthoornkerk, wordt bevordert de horeca-activiteiten die daar nu al geëxploiteerd worden, beter te reguleren. Horeca 6 is een nieuwe horecacategorie die culturele instellingen in staat stelt door middel van horeca-activiteiten hun culturele programmering overeind te houden. Voorwaarde daarbij is dat de Posthoornkerk in hoofdfunctie een culturele instelling is en blijft en dat de horeca-activiteiten daar ondergeschikt aan blijven.
Voordat wordt overgegaan tot exploitatie van Horeca 6 moet de Posthoornkerk eerst een omgevingsvergunning aanvragen voor ontheffing van het bestemmingsplan voor Horeca 6. Bij die aanvraag wordt afgewogen of de Posthoornkerk aan alle voorwaarden voor deze horecacategorie voldoet. Daarbij wordt ook getoetst aan de gevolgen voor het woon- en leefklimaat die de exploitatie van deze horecacategorie met zich meebrengt. Indien deze aanvraag vergund wordt, moet een exploitatievergunning voor Horeca 6 worden aange- vraagd. In deze exploitatievergunning worden nadere voorwaarden vastgelegd zoals de sluitingstijd en het aantal horeca-activiteiten per week, maand of jaar.

Tegen zowel de omgevingsvergunning als de exploitatievergunning is bezwaar van belanghebbenden mogelijk.

  • 4. Inpandig fietsparkeren :

Een van de inspraakreactie betreft de wens om inpandig fietsparkeren ook in de eerst bouwlaag van Haarlemmerstraat/dijk toe te staan waarbij gewezen wordt op de passage in de Nota Bereikbare Binnenstad waarin gemeld wordt dat er extra ruimte voor fietsparkeren bijvoorbeeld door inpandige fietsenstallingen bij “grote publiekstrekkers”.

Reactie: Indiener vraagt om voor de Haarlemmerstraat- en dijk toe te staan, dat in deze straten in de eerste bouwlaag inpandig fietsparkeren mag worden gerealiseerd.  De Haarlemmerstraat- en dijk zijn onderdeel van het zogeheten detailhandelslint. In deze straten wordt de detailhandelsfunctie gestimuleerd waarbij het van belang is dat dit lint niet onderbroken wordt door functies die minder toegankelijk zijn zoals ondermeer kantoren, bedrijven en inpandige parkeervoorzieningen. Een aaneengesloten lint van winkels en publieksverzorgende dienstverlening (zoals kappers e.d.) bevorderd de kwaliteit van een winkelstraat.

Het aantal geparkeerde fietsen in de Haarlemmerstraat- en dijk is op sommige momenten erg groot. In combinatie met handhaving op verwaarloosde en achtergelaten fietsen en het creëren van voldoende fietsparkeervoorzieningen op en rond deze twee straten wordt geprobeerd deze druk te verlichten.

  • 5. Samenvoeging woningen ten behoeve van rolstoelgeschikte woningen

Een van de inspraakreactie betreft de wens horizontaal samenvoegen van woningen ten behoeve van rolstoelgeschikte woningen mogelijk te maken.

Reactie: De parcelleringsstructuur is niet alleen bepalend voor het gevelbeeld maar vormt nog steeds de basis van de stedenbouwkundige structuur van de binnenstad. Om deze waardevolle structuur te behouden is het samenvoegen van gebouwen niet toegestaan. Een uitzondering op dit verbod wordt gemaakt voor het 19e eeuwse ensemble in de Plancius- buurt. In de 19e eeuw is de oorspronkelijke structuur van individuele percelen in voor- komende gevallen overschreven door de zogenoemde ensemble- en seriebouw. De etagewoningen uit dergelijke complexen zijn dikwijls klein. Omdat de kleinschaligheid van de bouwblokverkaveling een kwaliteit is die positief gewaardeerd wordt, kan het samenvoegen alleen onder voorwaarden.

  • 6. Uitbreidingsmogelijkheid diepte gebouwen met 2,50 meter.

Een van de inspraakreacties betreft de wens om in de Regels van het bestemmingsplan niet zonder meer een uitbreidingsmogelijkheid voor gebouwen in de diepte van 2,50 meter toe te staan

Reactie: In het bestemmingsplan is opgenomen dat uitbreiding in de diepte van gebouwen binnen de bestemmingen 'Gemengd' en 'Centrum' met 2,50 meter is toegestaan, gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen. In de regels wordt het ruimtelijke kader aange- geven waarin de vergroting mogelijk is. Bij een aanvraag omgevingsvergunning vindt bestemmingsplantoetsing plaats. Daarnaast wordt de aanvraag voorgelegd aan de Commissie voor Welstand en Monumenten en in geval van Rijks- of gemeentemonumenten aan het Bureau Monumenten & Archeologie. Deze twee instanties zorgen ervoor dat historische gebouwen niet worden aangetast.

  • 7. Faciliteren van bouwplan Brouwersgracht 130/134 in de bestemmingsplanregels.

Een van de inspraakreacties betreft de wens om de regels van het nieuwe bestemmings- plan in overeenstemming te brengen met een in voorbereiding zijnde bouwplan voor Brouwersgracht 130/134. Het gaat daarbij om het mogelijk maken/faciliteren in de bestemmingsplanregels van:

  • f. Een goothoogte van 14,5 meter en een bouwhoogte van max. 17 meter aan de voorzijde van Brouwersgracht 130/134 en een bouwhoogte van 16 meter aan de achterzijde, waarbij tevens gerefereerd wordt aan eerdere toezegging van de gemeente na de vaststelling van het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt om mee te werken aan een vrijstelling van het bestemmingsplan tot de bouwhoogte van 17 meter.
  • g. Het toestaan van max. 11 inpandige parkeerplaatsen in een te realiseren mechanische parkeergarage i.p.v. het huidige aantal waarbij gerefereerd wordt aan eerdere toezegging van het stadsdeel dat dit akkoord is mits het past in de nota “Autoparkeren in Centrum”.
  • h. De realisatie van een ondergronds bouwvolume als recht toe te staan voor Brouwersgracht 130/134 in afwachting van de resultaten van een nog lopend geohydrologisch onderzoek naar de effecten hiervan op de grondwatersituatie.
  • i. Dakbeëindiging: een hellingshoek aan de voorzijde 63 graden en aan de achterzijde van 83 graden aan de achterzijde voor Brouwersgracht 130/134 i.p.v. een hellingshoek van ten hoogste 60 graden.

Reactie: De planvorming voor het pand Brouwersgracht 130/134 loopt sinds ca. 2000. In de brief van de gemeente aan de aanvrager d.d. 23 december 2004 is erkend dat bij de vast- stelling van het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt niet stilgestaan is bij het feit dat de benodigde bouwhoogte van 17 meter niet paste binnen de gebruikelijke marges in de bouwhoogte die bij de systematiek van het bestemmingsplan Haarlemmerbuurt van toe- passing was. In de brief is gesteld dat het stadsdeel bereid is positief te adviseren voor het voeren van een vrijstellingsprocedure en dat de definitieve toetsing plaats zal vinden bij de beoordeling van de betreffende bouwaanvraag. Deze toezegging is gebaseerd op het plan dat destijds was ingediend.

Op 15 december 2009 is het pand Brouwersgracht 130-134 aangewezen als een Gemeentelijk monument.

Op 6 juni 2011 is de aanvrager per brief door het stadsdeel verzocht om de aanvraag uit 2008 in te trekken en een nieuw aanvraag in te dienen gezien de ingrijpende wijzigingen in het plan. Door het stadsdeel is toegezegd medewerking te willen verlenen aan de renovatie van het pand.

De inspreker heeft op 19 april 2012 een aanvraag vooroverleg omgevingsvergunning inge- diend voor het vernieuwen van de gebouwen Brouwersgracht 130-134 met behoud van bestemming daarvan tot wonen, parkeren en bedrijfsruimte. De aanvraag is beoordeeld als strijdig met bestemmingsplan Haarlemmerbuurt e.o. wat betreft de maximale bouwhoogte. In tegenstelling tot hetgeen de inspreker beweert is in reactie op de aanvraag vooroverleg, brief d.d. 24 juli 2013, aangegeven dat het plan op een aantal punten nader onderzocht dient te worden. Er bestond twijfel over de licht- en luchttoetreding van belendende bebouwing als gevolg van de vergroting van de bouwhoogte.

Omdat op het moment van het indienen van de inspraakreactie nog steeds geen consensus bestaat over het definitieve bouwvolume van met name de bebouwing aan de achterzijde van het perceel is het te voorbarig om de gevraagde bouwhoogte en afwijkende hellingshoeken vast te leggen in het bestemmingsplan. Daarnaast voorziet de regeling voor Orde 1 panden niet in het vastleggen van de bestemmingshoogte op de verbeelding. In de regels wordt gesteld dat de maximale goot- en bouwhoogte van Orde 1 panden ten hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande goot- en bouwhoogte bedraagt. Als het bestuur kan instemmen met het plan kan daarvoor een omgevingsvergunning worden verleend die tevens toestemming geeft om af te wijken van de nu voorgestelde regeling inclusief het aantal parkeerplaatsen.

De verleende garagevergunning wordt conform de methodiek van het bestemmingsplan vastgelegd in de bijlage 2 Inpandige parkeergarages.

De inspraakreactie leidt niet tot de aanpassing van het bestemmingsplan.

 

Hoofdstuk 15 Rapportage overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Hierna is opgenomen een lijst van instanties die het concept-ontwerpbestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden toegestuurd hebben gekregen. Onder deze lijst is aangegeven welke instanties een reactie hebben ingediend.

Het concept van het ontwerpbestemmingsplan Haarlemmerbuurt/Westelijke eilanden is toegezonden aan:

  • 1. Prorail, afdeling Grondverwerving en Juridische Zaken;
  • 2. NV Nederlandse Spoorwegen, afdeling Productontwikkeling;
  • 3. Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen;
  • 4. Rijkswaterstaat Noord-Holland;
  • 5. KPN Telecom, afdeling Straalverbindingen;
  • 6. Liander Assetmanagement, Regio Randstad;
  • 7. NV Nederlandse Gasunie;
  • 8. Kamer van Koophandel Amsterdam;
  • 9. Gemeente Amsterdam, stadsdeel West;
  • 10. Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening;
  • 11. Dienst Vastgoed Defensie, Directie West;
  • 12. Brandweer Amsterdam-Amstelland, sector Expertisis en Regie;
  • 13. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 14. Provincie Noord-Holland.

De onder 7 en 10 genoemde partners hebben schriftelijk gereageerd met de mededeling dat de inhoud van het concept-ontwerpbestemmingsplan voor hen geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.Van de onder 1 t/m 6, 8, 9 en 11 t/m 14 genoemde partners is geen reactie ontvangen.