Plan: | Westelijke binnenstad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1102BPSTD-VG01 |
Zoals hierboven opgemerkt zijn er vijf deelgebieden aan te wijzen, elk met specifieke kenmerken. Deze worden per samenhangend deelgebied hieronder behandeld. In onderstaande tekeningen worden de deelgebieden en de hoofdkenmerken in het kort benoemd.
Vier deelgebieden en een supergeponeerd systeem:
De smalle strook stadsuitbreiding van 1585-1586 tussen Singel en Herengracht (donkerbruin)
De hoofdgrachten (rood)
De Jordaan (roze)
De Singelgrachtzone (geel)
Raadhuisstraat/Rozengracht (stippellijn)
Het vijfde deelgebied is in wezen een doorbreking van de andere vier structuren, de doorbraak van de Raadhuisstraat van 1895 (een zogenoemd supergeponeerd systeem). Deze doorbraak werd nodig geacht om het moeilijk bereikbare centrum voor het toegenomen verkeer eenvoudiger bereikbaar te maken. Deze vroege Cityvorming – de Tweede Gouden Eeuw van Amsterdam - ging gepaard met diverse nieuwe gebouwtypes, als Post- en Telegraafkantoren, banken, verzekeringskantoren en hotels. De hausse aan nieuwbouw ging gepaard met schaalvergroting, waarbij de architectuur aanvankelijk geïnspireerd bleef op het verleden.
De stadsuitbreiding van 1585 -1586 is te karakteriseren als een nieuwe schil om de gehele bestaande stad. Deze schil - gefaseerd aangelegd - is van ongelijke dikte: breed aan de oostzijde van de stad en smal aan de westzijde. Het gebied aan de westzijde was in tegenstelling tot de Lastage aan de oostzijde, meteen bij de aanvangsfase ommuurd en de bouwblokken verkaveld volgens de toenmalig bekende rationele principes. Vanwege de geringe dikte van de strook in het an de parallelstraat was bijzonder en had niet zozeer de verkeerscirculatie als doel, maar de ontsluiting van zoveel mogelijk woningen aan de openbare weg. De keuze voor twee onwesten hadden de bouwblokken geen binnenterrein en liepen de kavels door van rooilijn tot rooilijn. Alleen daar waar de strook breder was, werd een parallelstraat gecreëerd. De verkaveling v diepe bouwblokken, gescheiden door een straat in de lengterichting, in plaats van één diep bouwblok met inpandige bebouwing, betekende ook een nieuw soort sociale differentiatie tussen hoofd- en achterstraat. Voorheen was bij stadsuitbreidingen de straat aan de buitengracht de sociaal mindere straat, nu werd dat de parallelle tussenstraat. De Langestraat is daarmee op te vatten als een stedenbouwkundige noviteit, die verder uitgewerkt zou worden werd in de Vierde Uitleg (Kerkstraat).
Voorafgaand aan de Langestraat ging de Oude Nieuwstraat, waar eveneens geëxperimenteerd werd met een nieuwe verkaveling. In tegenstelling tot de Langestraat werd hier echter ingegrepen in bestaand stedelijk weefsel. De Kerkstraat was een perfectionering mede omdat de Kerkstraat behalve een ontsluitingsfunctie ook de functie van doorlopende verkeersader had en bovendien de kavels als dienend erf ten opzichte van de hoofdgracht konden fungeren. Deze parallelstraten dienen niet verward te worden met de oudste parallelverbinding van Amsterdam, de Annendwarsstraat, die een heel andere functie had.
Een ander opmerkzaam feit betreft de verkavelingsrichting, net als de voorgaande middeleeuwse uitbreiding, geknikt ten opzichte van de vroegste bouwblokken aan de Nieuwendijk, die in aanleg het patroon van de poldersloten volgen (daarmee was de verkavelingsrichting maatgevend voor de oriëntatie van de bouwblokken aan de latere grachtengordel). Nota bene, de oneven bebouwing aan de Herengracht maakt dus geen deel uit van de Derde Uitleg, maar zou een generatie later naadloos worden opgenomen in de nieuwe systematiek.
De hiërarchie in de verkaveling van de bouwblokken rond de parallelstraat is glashelder. De Singel was op stand, lange diepe kavels van rooilijn tot rooilijn, voorname huizen met een tuin aan de Langestraat. Mogelijk waren ook vanaf de latere Herengracht de kavels van rooilijn tot rooilijn uitgezet, maar hier zijn de afsplitsingen aan de achterstraat iets ruimer bemeten. Wel is ook hier een onderscheid in diepte tussen de gracht en de achterstraat. In bebouwingstypologie wordt deze verkaveling vertaald in de aanwezigheid van een achterhuis, een extraatje dat de panden in de Langestraat in de meeste gevallen moeten ontberen. De dwarsstraten worden eveneens ingenomen door kleinere kavels, overwegend bestemd voor ambachten en kleine neringdoenden, net als in de middeleeuwse binnenstad en de latere grachtengordel. Opvallend zijn de bebouwingswanden van deze bouwblokken aan de dwarse Brouwersgracht en de Blauwburgwal, wel aan de gracht, maar geen tuin. Dus ook deze panden waren niet op stand.
Tuinmuur aan de Langestraat, de achterzijde van een doorlopend kavel aan het Singel.
Ook de andere bouwblokken uit de uitbreiding van 1585 -1586 zijn zo glashelder verkaveld, echter simpeler omdat hier de parallelstraat ontbreekt. De dwarsstraten (of zelfs -grachten) zijn uitgezet in combinatie met een brug (route) of met een knik (gunstige verkaveling). Omdat de uitleg minder strak mathematisch geordend was dan in de latere grachtengordel zijn de hoofdvormen van de bouwblokken meer onregelmatig, wat gevolgen heeft voor de verkaveling, maar de principes zijn wezenlijk hetzelfde. Als de bouwblokken diep genoeg zijn, zijn zowel aan de Herengracht als aan het Singel diepe kavels met achterhuizen, maar in de ondiepe bouwblokken zijn deze alleen aan het Singel. De kavels aan de dwarsstraten en -grachten zijn smal en ondiep.
Het gebied dat in 1585-1586 bij de stad getrokken is op de stadsplattegrond van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625.
Aanvankelijk werd uitgegaan van slechts twee concentrische grachten, niet van drie. Daarbij gold al vroeg de differentiatie tussen de stadskant en de Jordaankant. De stadskant was een exclusief woonmilieu voor de allerrijksten, terwijl de Prinsengracht een meer gemengd karakter met wonen en werken kende. De keuze voor een derde gracht betekende dus een tussengracht, omdat aan het standsverschil tussen de binnenste en de buitenste gracht niet getornd werd. De bouwblokken tussen Keizersgracht en Prinsengracht zijn dan ook aanzienlijk minder diep en behoren niet tot de keurblokken. Binnen de keurblokken golden de tuinen als het meest prestigieus, ze dienden vrij van bebouwing te blijven. De grachtengordel bestaat uit ruim opgezette bouwblokken met een regelmatige hoofdvorm - gebaseerd op de rechthoek - en perceelsstructuur. De vingeroefeningen uit de eerdere bouwblokverkavelingen zijn uitgegroeid tot een volwaardige compositie. De grachtengordel maakt in de stadsuitleg eigenlijk maar één knik en scherpe hoeken komen in de bouwblokken niet voor, uit oogpunt van efficiëntie. De knik is ter hoogte van de Prinsengracht opgevangen in het uitgespaarde plein van de Westermarkt, met daarbij de Westerkerk als stedenbouwkundige baken voor de hele nieuwe uitleg. De uitgiftebreedte van de percelen aan de hoofdgrachten was 30 voet (8,5 meter, 1 voet = 28,3 cm), de diepte 190 voet, terwijl de kavels aan de dwarsstraten én grachten (winkels, neringdoenden) minder breed (20 voet, 5,56 meter) en vooral ook veel minder diep waren (60 voet, dus de breedte van twee kavels aan de gracht). De breedte van de dwarsstraat was bepaald op de breedte van één grachtenkavel, dus 30 voet. Kavels werden bij de uitgifte vaak twee aan twee verkocht waardoor dikwijls de eerste bebouwing al afweek van de ijzeren regelmaat. Twee kavels van 30 voet konden bijvoorbeeld ook bebouwd worden met drie panden van 20 voet. Met name aan de Prinsengracht, werkgracht, waren veel onderbrekingen van het regelmatig patroon. Door meer kavels te verwerven, konden kopers stegen en gangen uitsparen naar inpandige achtererfbebouwing, bedrijven en huurwoninkjes. Ondanks de verwatering én verloedering, die al meteen plaatsvond, zijn de gronduitgiftekavels nog goed herkenbaar in de bouwblokken.
De woonhuizen aan de beide lange zijden van de bouwblokken hebben achterhuizen, de panden aan de dwarsstraten niet. Op de achtererfgrenzen zijn tuinhuizen, de enig toegestane bouwwerken in de keurtuinen. De bebouwingstypologie volgt het regelmatig patroon van de verkaveling, voornamelijk woonhuizen van gelijke breedte aan de Herengracht, tegenover pakhuizen, brede en smalle, als ook zeer bescheiden woonhuizen aan de zijde van de Prinsengracht.
Regelmatige verkaveling van het grachtenblok, een keurblok (tussen Herengracht en Keizersgracht).
De hoofdvorm is een H. Het bouwblok van 1585 heeft geen binnentuin en is (mede daardoor) veel kleiner, ondanks dezelfde
verkavelinghiërarchie.
De Jordaan sluit qua oriëntatie en maatvoering niet, maar qua verkaveling en organisatie van het bouwblok wel aan op de uitleg van de grachtengordel. De bestaande slotenverkaveling met de reeds aanwezige bebouwing vormde het uitgangspunt en daarmee de draairichting ten opzichte van het tekentafelontwerp van de grachtengordel. De poldersloten werden eenvoudigweg uitgebaggerd en verbreed, de weilanden (weren) opgehoogd en bebouwd. De ruimte tussen de Jordaangrachten was ongeveer gelijk aan die van de grachtengordel, maar superblokken ontbraken. Bestaande paden werden geïntegreerd in het stratenplan en nu systematisch ontwikkeld tot (parallel)straten (bijvoorbeeld Pottebackerspad vernoemd naar de brandgevaarlijke pottenbakkerijen en het Margrietepad (Elandsstraat) naar de eigenaar het Margrietenklooster). Daarbij ontstonden ook parallelstraten tussen de grachten. Sterker nog, er werden meer parallelstraten dan grachten aangelegd, dus de omgekeerde situatie in vergelijking met de hoofdgrachten. In plaats van enkele grote bouwblokken met binnentuinen ontstonden aldus vele, kleinere, ondiepe bouwblokken, waarbij de toch al spaarzame binnenruimte langzaam opgesoupeerd zou worden, dan wel reeds gevuld was met prestelijke bebouwing. Verondersteld wordt dat de reeds aanwezige bebouwing ook de reden is dat de Goudsbloemgracht, de latere Willemsstraat, de nogal krappe breedtemaat kreeg. Aanvankelijk liep het overigens niet storm in de Jordaan en bleven de bestaande tuinen gewoon groen en de bestaande bebouwing werd geïncorporeerd in de nieuw uitgelegde bouwblokken. Een bijzondere ruimte in de stedenbouwkundige uitleg betreft het voormalige Karthuizerklooster, hier vanaf de middeleeuwen gevestigd. Dit reusachtige terrein werd na de alteratie van 1578, verwoesting en verwaarlozing, ten dele bestemd als begraafplaats, ten dele bebouwd met een hofbebouwing. De open ruimte van de speeltuin is nog een herinnering aan de grootte van het terrein.
De knik – samenhangend met de gedraaide oriëntatie - die de Jordaan maakt met de grachtengordel betekent een botsing van de systemen, welke in de verkaveling in zijn geheel wordt opgevangen in de Jordaan. Het draaien van de bouwblokken ten opzichte van de regelmatige grachtengordel betekent dat op het punt van de aansluiting ten aanzien van de rechthoekige uitgangspositie van het bouwblok concessies moeten worden gedaan (zie afbeelding bouwblokanalyse; ter vergelijking de aansluiting van het Plan Kalff op het Plan Van Niftrik in de Pijp).
De ongunstige scherpe hoeken van het bouwblok zijn knap verkaveld, maar vanuit stedenbouwkundig oogpunt is het verre van ideaal. Op één plek zijn de scherpe hoeken achterwege gebleven, het plein van de Noorderkerk (de plaatsing tussen twee bruggen duidt erop dat de parochianen voornamelijk uit de Jordaan afkomstig waren). Uit de aard van de systematiek vloeit voort dat niet alleen aan de grachtkant de bouwblokken afgeschuind zijn, maar ook aan de kant van de bolwerken. De grachten en paden bepaalden de langsrichting van de bouwblokken. De kopse kanten worden gedefinieerd door lange dwarsstraten, die echter nooit deel uitmaken van een langere route, maar altijd gestuit worden. Wel zijn in het verlengde van de dwarsstraten over de grachten bruggen geslagen. Dwarsgrachten zijn in de Jordaan nooit aangelegd.
De verkavelingsprincipes van de Jordaan verschillen niet van die van de grachtengordel of meer specifiek van de verkaveling rond de Langestraat. De parallelstraten en vele dwarsstraten garandeerden een maximale versnippering in relatief smalle (20 voet), ondiepe kavels. De versnippering bleek alras onvoldoende. De stegen- en gangenstructuur, binnen de grachtengordel voornamelijk aan de Prinsengracht waarneembaar, werd in de Jordaan tot principe verheven: sloppen en gangen met bijzonder kleine woonhuizen, maar ook hofjes. Gangen werden soms (volstrekt legitiem) afgenomen zonder dat kavels waren samengevoegd, hetgeen zeer ondiepe woonhuizen tot resultaat had. De gangen mochten wel overbouwd, maar niet dichtgebouwd worden. De minimale breedte was gerelateerd aan de breedte van de turfmand. Aldus ontstond langzamerhand dezelfde mikrokosmos op bouwblokniveau als in de middeleeuwse binnenstad, echter binnen veel nauwere buitengrenzen. Het aanvankelijk groene beeld van de Jordaan – veel open plekken met boomgaarden, sier- en moestuinen – maakte daarbij plaats voor een donkere, dichtbebouwde stedelijke structuur.
Een bijzondere verkaveling betreft de hofjesstructuur, in wezen zelfstandige substructuur binnen het bouwblok, waarbij de regelmatige aannleg in de loop der eeuwen nauwelijks is aangetast.
'
t Huys Zitten Weduwen Hoff, ook wel Karthuizershof genaamd, op de plaats van het gesloopte middeleeuwse klooster, 1693.
SAA.
De kleine korrel wordt afgewisseld met juist grotere percelen van fabrieken en bedrijven, die er al waren en nieuwe (onveilige) bedrijven die moesten wijken voor de aanleg van de grachtengordel. De omstandigheden waren ideaal, een omgeving die al bedrijvigheid kende, vooralsnog weinig (vermogende) omwonenden en water (brandbluswater en afvoer) in overvloed. De aard van de bedrijven was divers: zeepziederijen, pottenbakkers, leerlooiers, textielweverijen, verffabriekjes, suikerfabrieken (Amsterdam was suikerstad nr 1 in Europa in de 17e eeuw), majolica en beschuit. De suiker concentreerde zich in de zuidelijke Jordaan, de kleine ambachten in het noordelijk deel. De werknemers woonden in de directe omgeving, de fabrikant in veel gevallen ook, maar dan op de gracht.
Typische Jordaanverkaveling veroorzaakt door de sociale structuur en de geringe diepte van het bouwblok. De Prinsengracht
(onder) met geknikte steeg, heeft de kavels wel haaks op de rooilijn, maar ondiep, zonder tuin en naar de hoeken toe met de
meest bizarre oplossingen. De botsing der systemen wordt in het kavel opgelost (vandaar ook de knik). Van de 21 kavels op de
kop hebben drie een buitenruimte (verkregen door sloop van het achterhuis). De percelen aan de Anjeliersgracht zijn niet dieper
of breder dan de kavels in de achterstraat. Stegen en sloppen zijn zowel aan de gracht en als aan de achterstraat. Aan de
dwarsstraat (niet op de afbeelding) is eenzelfde patroon te zien.
Waar aanvankelijk de Jordaan nog redelijk open was, daar zette in de 18e eeuw de tendens in de ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. De hogere bebouwingsdichtheid zou echter geen gelijke tred houden met het voorzieningenniveau (water, sanitair, riolering). De verloedering die overbebouwing en -bewoning, armoede, krotbewoning en de stinkende, vervuilende en ongezonde bedrijvigheid met zich meebracht leidde tot een reactie. Al in de tweede helft van de negentiende eeuw voorzagen de op Engelse leest geschoeide woningbouwverenigingen in nieuwe woningtypes, op eenvormige plattegronden, in de meeste gevallen ten koste van de bestaande parcellering, echter nog wel kleinschalig. Bekende voorbeelden zijn De Vereeniging ten behoeve der Arbeidersklasse te Amsterdam, opgericht in 1852 en Bouwmaatschappij Concordia in 1864. De Jordaan staat daarmee aan de bakermat van de geschiedenis van de sociale woningbouw in Nederland. In zekere zin is de sociale woningbouw te vergelijken met de oudere instellingen van de hofjes, echter nog meer op institutionele basis. Ingrijpende maatregelen volgden van overheidswege na de invoering van de Woningwet van 1901. Grachten werden gedempt en complete bouwblokken werden gesaneerd.
Met name in eerste decennia van de twintigste eeuw, maar ook na de Tweede Wereldoorlog, in de jaren 1970 – 1980, heeft de stadsvernieuwing een stevige stempel gedrukt op de structuur van de Jordaan. In de eerste periode werd de inpandige bebouwing bijna compleet weggevaagd, terwijl in de periode van de stadsvernieuwing ook vele meters gevelwand aan de straat een complete transformatie ondergingen. In ongeveer een enkele eeuw werd het aantal woningen gehalveerd en het aantal bewoners gedeeld door 5,5! Ondanks deze vernieuwingsdrift getuigden open gaten en onderstukken nog heel lang van de armoedeval van de Jordaan. Bedrijven lieten eenlaags, halfsteens loodsen en andere onbestemde bebouwing achter, vaak tot diep in het kavel. Een stalling voor een paar bromfietsen was vaak lucratiever dan sloop en nieuwbouw. Af en toe is er zelfs een plukje groen, als vage echo van de eerste jaren van het bestaan van de Jordaan. De waardering is begrijpelijk omdat de binnenterreinen weliswaar ontdaan zijn van de vele krotten, maar de krappe binnenruimte is daarmee niet groter geworden.
In bebouwingstypologie is de Jordaan gevarieerder dan de grachtengordel, niet in het minst vanwege de diverse experimentele vormen van sociale woningbouw. De gesloten rechte gevelwand in baksteen, met staande vensters en afgesloten door een kap wordt afgewisseld met meer open gevelwanden in moderne bouwmaterialen met de verplichte buitenruimte, balkons, loggia’s en voorzien van platte daken. De bedrijvigheid vertoont eveneens verscheidenheid van kleinschalige werkplaatsen tot grote en zeer grote inpandige zelfstandige gebouwen. Deze variatie, in typologie en parcellering, biedt ook nu nog ruimte aan zeer diverse bestemmingen. De diversiteit, van oudsher al groter dan op de grachtengordel, is met name in de twintigste eeuw toegenomen door de dynamiek van sloop en nieuwbouw. Niet voor niets laat de Ordewaarderingskaart in de Jordaan heel veel Orde 3 en nieuwbouw (na 1970) zien, tegenover heel veel Orde 2 en monumenten in de grachtengordel.
De dropfabriek Klene was het laatste restant van de suikerindustrie in de Jordaan. De fabriek en het naastliggende pakhuis
tonen een beeld van grootschalige inpassing in een oorspronkelijk kleinschalige structuur.
De vestingwerken werden gebouwd volgens de principes van het oud-Nederlandse fortificatiestelsel, dat aan het eind van de zestiende eeuw ontwikkeld werd en in de zeventiende eeuw verder geperfectioneerd. De basis is een veelpuntige ster, de punten gevormd door bastions, de onderlinge afstand bepaald door de vuurkracht van het geschut, de rechte stukken (courtines) op de uitgaande routes doorbroken door stadspoorten. In Amsterdam is de omwalling, vanwege de ligging aan het IJ, nooit rondom geweest, maar de bastions, met daarbovenop de industriële molens (betere windvang), ontbraken niet. Buiten de wal liep een verdedigingsgracht, daarbinnen een smallere vestinggracht (Lijnbaansgracht). Buiten de vesting lag een schootsveld, de zogeheten honderd gaarden, waarin niet mocht worden gebouwd. Achter de poorten waren pleinen uitgespaard, wagenpleinen, waar de paarden uitgespannen werden.
De wallen en de buitengracht werden in de negentiende eeuw zoals ook elders in Nederland afgegraven en genormaliseerd (rechtgetrokken). En ook als elders kregen delen van de voormalige omwalling een groenfunctie (in Amsterdam zelfs al rond 1800, Muiderpoort). De eind negentiende-eeuwse transformatie en exploitatie van het gebied heeft een interessante mix van structuren en gebouwen opgeleverd. Allereerst zijn in het plangebied nog twee bastions te herkennen, het (Marnix)plantsoentje (tevens exemplarisch als groengebied) en de locatie van de brandweerkazerne aan de Rozengracht. De kazerne zelf is weer exemplarisch voor de aard van de bebouwing op de voormalige bolwerken: bijzondere gebouwen voor bijzondere functies, die bij voorkeur wel in de stad, maar niet tussen de woonhuisbebouwing gewenst werden. Tussen de bolwerken heeft de genormaliseerde Singelgracht geleid tot een van de langste rechte straten van Amsterdam, de Marnixstraat en parallel daarachter de Lijnbaansgracht. De bebouwing aan de Marnixstraat bestaat uit negentiende-eeuwse seriematige woningbouw, zowel sociaal als particulier, over het algemeen van degelijke kwaliteit. De oneven zijde grenst met de achtergevel aan de Lijnbaansgracht, hetgeen een zeldzaam achterkantenbeeld oplevert. Tussen de Rozengracht en de Leidsegracht heeft de Marnixstraat alleen een even kant en wordt de woonhuisbebouwing – eveneens seriematig - onderbroken door een lange strook met afwijkende typologieën (parkeergarage, elektriciteitscentrale, politiebureau, huisvesting alleenstaanden en een verpleegtehuis). Aan de overzijde van de Lijnbaansgracht is het zicht op de kopse kanten van de bouwblokken van de Jordaan. De Marnixstraat is met name in het noordelijk deel te smal en te weinig groen om de allure van een stadsboulevard te kunnen uitstralen, wel maakt de Marnixstraat als geheel integraal deel uit van de concentrische verbindingsroute aan de binnenring uit Plan Kalff (1877).
De doorbraak van de Raadhuisstraat heeft relatief weinig schade aangericht binnen de uitbreiding van 1585-1586, omdat de bestaande (gedempte) Warmoesgracht breed genoeg was. Wel is de korrelgrootte aan de zuidkant, als gevolg van de Cityvorming, tamelijk fors, echter niet van de maat en schaal als de latere Vijzelstraat.
In de grachtengordel was de doorbraak van de Raadhuisstraat daarentegen een majeure ingreep, waarbij met name de bocht geleid heeft tot een nieuwe stedenbouwkundige ruimte. De schade is echter minder groot dan de doorbraak van de Vijzelstraat in de zuidelijke grachtengordel, welke tot een onbevredigende oplossing heeft geleid. Ook markering van de Munt heeft niet de impact van die van de Westertoren. De zichtlijn op de Westertoren komt door de bocht die de tram moet maken volledig tot zijn recht, begeleid door de vloeiende lijn van de galerij van Van Gendt, net als veel andere bouwwerken aan de Raadhuisstraat een nieuw gebouwtype.
Het eerdere plan van Van Gendt uit 1879 voorzag ook in een doorbraak en een demping van de Warmoesgracht. De optie van
een beursgebouw mist de elegantie van de latere curve van de galerij en de zichtlijn op de Westertoren.
De uitgevoerde doorbraak. Het nieuwe hoofdpostkantoor aan het Singel maakt deel uit van de Cityvorming, hoewel de breedte
van de gedempte Warmoesgracht sloop niet noodzakelijk maakte. Het ging hier om een bewuste keuze. Het geknikte superblok
tussen Herengracht en Keizersgracht is in tweëen verdeeld.
Oneven en even zijde van de Herengracht, het verschil tussen een keurblok (groen) en een laat middeleeuws bouwblok
(dichtgebouwd). Het keurblok wordt doorsneden door de bocht van de Raadhuisstraat, maar heeft niets aan het groene
karakter ingeboet (de woningen aan de Raadhuisstraat hebben in ieder geval aan de achterzijde nog uitzicht op het groen). Het
andere bouwblok is in rooilijn onaangetast, maar is met het dempen van de Warmoesgracht het uitzicht op het water kwijt
geraakt. De zuidkant wordt ingenomen door grotere bouwwerken waaronder het voormalige Hoofdpostkantoor.
In het verlengde van de Raadhuisstraat is in de Jordaan de Rozengracht gedempt, maar werd geen bebouwing gesloopt. De route is parallel aan de verkavelingsrichting van de Jordaan. Binnen de Singelgrachtzone gaat de route van de Raadhuisstraat/Rozengracht dwars door een voormalig bolwerk.