Plan: | Zuidelijke binnenstad |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1006BPSTD-OH01 |
Stadsdeel Centrum heeft in 2004 de Nota Bereikbaarheid Binnenstad 2004-2009 vastgesteld, waarin het algemene verkeersbeleid is verwoord. De volgende onderwerpen komen onder meer in deze nota aan de orde: bereikbaarheid, mobiliteit, verkeersveiligheid, openbaar vervoer, autoverkeer, parkeren in de openbare ruimte en inpandig parkeren. In de nota wordt ook het toekomstperspectief op de geparkeerde fiets beschreven. Op de belangrijkste fietsparkeerknelpunten moet extra ruimte voor fietsparkeren komen in de vorm van ondergrondse of inpandige fietsenstallingen. Het dagelijks bestuur vindt dat elke mogelijkheid bij nieuwe (en eventueel bestaande) bebouwing benut moet worden om door de publieksaantrekkende bestemmingen zelf inpandig nieuwe fietsvoorzieningen te laten realiseren.
Het beleid op het gebied van inpandig parkeren is ook in de Garageverordening Amsterdam-Centrum 2005 vastgelegd. Voor het inpandig parkeren is in het stadsdeel Centrum een garagevergunning vereist. In de Garageverordening is de parkeernorm vastgelegd die geldt voor A-locaties, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 250 m2en 0,5 parkeerplaats per woning. In de Garageverordening is tevens bepaald dat onder bepaalde voorwaarden de norm ruimer kan worden toegepast, te weten voor bedrijven één parkeerplaats per 125 m2 en één parkeerplaats per woning. Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe bewoners- en bedrijfsgarages.
Voor alle ondergrondse bouwwerken, dus ook voor ondergrondse fietsenstallingen en parkeervoorzieningen, gelden criteria ten aanzien van de grondwaterhuishouding en het waterkerend vermogen van waterkeringen. Het realiseren van ondergrondse fietsenstallingen en ondergrondse parkeervoorzieningen mag niet leiden tot een verslechtering van de huidige grondwatersituatie als het gaat om de stand en kwaliteit van het grondwater. Ook mag het waterkerend vermogen van een aanwezige waterkering niet worden verminderd of teniet gedaan. Toetsing van dit laatste gebeurt door het uitvoeren van een geohydrologisch onderzoek dat ter toetsing aan Waternet wordt voorgelegd.
Voor werkzaamheden gelegen in de binnen- en buitenbeschermingszone dient ontheffing op de keur te worden verkregen van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht.
Het aantal fietsers en fietsen in de binnenstad neemt al jaren in hoog tempo toe. In 1990 bezat 75% van de binnenstadsbewoners een fiets, in 2006 is dit aandeel opgelopen tot 85%. De fiets in een ideaal vervoermiddel in de binnenstad, maar fietsen veroorzaken ook een druk op de openbare ruimte. Dit is het sterkst merkbaar rond publiekstrekkende bestemmingen, bij knooppunten van openbaar vervoer en op plekken waar niet voldoende fietsparkeervoorzieningen zijn voor bewoners. Uit onderzoek blijkt dat bijna tweederde van de fietsers het aantal fietsparkeervoorzieningen in de binnenstad onvoldoende vindt.
Fietsenchaos Leidseplein
Het Leidseplein en omgeving wordt heringericht. De gemeenteraad en de stadsdeelraad hebben in januari en februari 2010 ingestemd met de Nota van Uitgangspunten Openbare Ruimte Leidsebuurt. De voetganger staat hierin centraal. Het Leidseplein, het Kleine-Gartmanplantsoen, een deel van de Marnixstraat en de Leidsebrug worden helemaal autovrij ingericht. Met de herinrichting wordt de huidige taxistandplaats verplaatst naar het Leidsebosje-oost en de tramhalte naar de Leidsebrug bij Hotel Americain. Voor een ondergrondse fietsenstalling wordt gezocht wordt naar een goede locatie onder het plein en/of onder het Kleine-Gartmanplantsoen.
Inpandige fietsenstallingen
Inpandige fietsenstallingen zijn overal in het plangebied toegestaan, met uitzondering van de detailhandelslinten 1 en 2. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is er geen bezwaar tegen inpandige fietsenstallingen, zolang het straatbeeld geen overwegend gesloten karakter verkrijgt. In de eerste bouwlaag van gebouwen en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag of bouwlagen is het toegestaan inpandige fietsenstallingen te realiseren.
Het realiseren van een ondergrondse fietsenstalling op gronden met de bestemming 'Verkeer', 'Groen', 'Water' of 'Tuin' kan alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Voor het realiseren van dergelijke ondergrondse fietsenstallingen geldt als voorwaarde dat het woon- een leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. De ondergrondse parkeergarage onder het Kleine-Gartmanplantsoen is al opgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor het realiseren van fietsenstallingen onder de bestemming 'Tuin' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de stalling ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze wijze wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd.
Uitgangspunten parkeervoorzieningen
In het bestemmingsplan zijn alleen bestaande inpandige garages toegestaan. Nieuwe garages kunnen alleen na wijziging van het bestemmingsplan worden gerealiseerd. Het dagelijks bestuur is bevoegd de (subcategorieen van de) bestemmingen 'Gemengd - 1 en - 2', 'Centrum - 1 t/m - 4' , 'Horeca - 1 en - 2' en 'Maatschappelijk' te wijzigen, om in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren.Op de eerste bouwlaag van gebouwen mag alleen de ingang naar de parkeergarage worden gerealiseerd. In de regels op het bestemmingsplan zijn criteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Dit zijn criteria van stedenbouwkundige en verkeerstechnische aard. Het gaat hierbij om stedenbouwkundige criteria om te voorkomen dat het straatbeeld een overwegend gesloten karakter verkrijgt. Ook moet bij nieuwe inpandige parkeervoorzieningen altijd te worden getoetst of het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast. Voor nieuwe inpandige parkeervoorzieningen gelden daarnaast aanvullende toetsingscriteria en uitgangspunten: binnen het beschermd stadsgezicht is het niet gewenst dat langs grachten en waterwegen het straatbeeld (verder) wordt aangetast. Daarom zijn nieuwe inpandige parkeervoorzieningen langs grachten en waterwegen niet toegestaan.
Voor het realiseren van een parkeervoorziening onder de bestemming 'Tuin -1, - 2 en - 3' geldt als aanvullend criterium dat het dak van de parkeervoorziening ten minste één meter onder het omringende maaiveld geprojecteerd moet zijn. Op deze manier wordt het gebruik van de daarboven gelegen gronden als tuin of groenvoorziening niet verhinderd. Ook wordt getoetst of de garage voldoet aan het algemene parkeerbeleid, zoals dit is vastgelegd in de Nota Bereikbaarheid Binnenstad en in de Garageverordening 2005.