direct naar inhoud van 5.5 Externe veiligheid
Plan: Legmeerpolder
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0362.11-VG02

5.5 Externe veiligheid

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Het doel van het Bevi is om individuele burgers en groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het Bevi (en Revi, de Regeling externe veiligheid inrichtingen) legt veiligheidsafstanden vast tussen bedrijven die risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen verrichten en zogenoemde kwetsbare objecten (zoals huizen, ziekenhuizen, scholen of winkels). Bij bedrijven met risicovolle activiteiten kan worden gedacht aan chemische fabrieken, Lpg-tankstations en – op termijn ook – spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Gemeenten en provincies zijn met de inwerkingtreding van het besluit wettelijk verplicht om bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van bestemmingsplannen rekening te houden met het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)
Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is.

Groepsrisico (GR)
Cumulatieve kansen per jaar dat tenminste 10, 100, 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijk stof betrokken is.

Het Bevi verdeelt de te beschermen objecten in “beperkt kwetsbare” en “kwetsbare objecten”. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van de risicovolle inrichting. Het Bevi verplicht de bevoegde gezagen (voor de Wet Milieubeheer en Wet op de Ruimtelijke Ordening) afstand te creëren tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Risicocontouren en/of veiligheidsafstanden m.b.t. het plaatsgebonden risico zijn op grond daarvan zowel in de ruimtelijke planvorming als bij de milieuvergunning op te nemen, De verankering in het bestemmingsplan kan plaatsvinden via weergave van risicocontouren en afstanden op de verbeelding, zonering, opname van de normen in het bestemmingsplan en via uitwerkingsbepalingen; zie de Handleiding Externe veiligheid inrichtingen (Infomil, 2004).

Bij het groepsrisico wordt gewerkt met de “oriënterende waarde”: een ongeval met tien doden mag slechts met een kans van één op de honderdduizend per jaar voorkomen, een ongeval met honderd doden met een kans van één op de tien miljoen per jaar. Voor het groepsrisico geldt de zogenaamde verantwoordingsplicht, dit houdt in dat voor ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het groepsrisico het bevoegd gezag gehouden is om haar besluit te motiveren. Voor de elementen die in deze verantwoording aandacht moet krijgen, wordt verwezen naar de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico (Ministerie van VROM, 2004).

Vervoer gevaarlijke Stoffen

Nota vervoer gevaarlijke stoffen
Op 11 november 2005 werd de nota vervoer gevaarlijke stoffen door de minister aan de tweede kamer aangeboden. Deze nota heeft de kamer nog niet geaccepteerd. Dit beleid zal te zijner tijd worden meegenomen bij de ontwikkeling en het opstellen van gemeentelijk beleid.

De nota is een uitwerking van de beleidsvernieuwing uit de Nota Mobiliteit en heeft tot doel om het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot ruimte en veiligheid zo duurzaam mogelijk te maken en kan mogelijk ook gevolgen hebben voor Amstelveen.

Het plangebied is gelegen buiten de risicozone van de spoorlijn Amsterdam Amstel naar Abcoude.

Omlegging N201
De huidige N201 is de drukste provinciale weg in Nederland. Om de leefbaarheids- en bereikbaarheidsproblemen rondom de weg op te lossen, is besloten deze om te leiden. Een van de aspecten die bij de omlegging van de N201 de aandacht vraagt is de externe veiligheid. Over de N201 vinden jaarlijks namelijk diverse transporten van gevaarlijke stoffen plaats. Deze transporten introduceren zekere veiligheidsrisico's voor de omgeving van de weg.

Voor de omlegging van de N201 is door Grontmij (augustus 2005) onderzoek uitgevoerd naar de externe veiligheid van vervoer van gevaarlijke stoffen over de N201 (zie Bijlage 3). Aangetoond moet worden dat de omlegging van de N201 voldoet aan de door de Rijksoverheid vastgestelde risiconormering voor de transporten van gevaarlijke stoffen, rekening houdend met de toekomstige ontwikkelingen in de omgeving, zoals bedrijventerreinen (De Loeten en Amstelveen Zuid) en de reeds vastgestelde plannen voor woningbouw in de omgeving van de nieuwe tracé of omrijroutes ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Aangezien de tunnel een categorie C tunnel is, waar beperkingen voor gevaarlijke goederen die aanleiding kunnen geven tot een zeer grote explosie, heeft een onderzoek plaatsgevonden.

Het onderzoek heeft zich gericht op de tracédelen van de omlegging van de N201 enerzijds en de omrijroute voor de gevaarlijke stoffen die niet in de tunnel onder de Ringvaart worden toegelaten anderzijds. Uitgegaan is van de omrijroute Fokkerweg -> Bosrandweg -> Legmeerdijk.

Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat bij de normaal verwachte groei van de transporten van gevaarlijke stoffen aan normen voldaan wordt in 2020 en 2030.

Er bevindt zich geen bebouwing binnen de 10-6 contouren, terwijl de optredende groepsrisico's 0,1 tot 0,3 maal de oriëntatiewaarde bedragen. Ook bij de doorgerekende groei van het aantal GF3-transporten met 20% tot 2030 wordt nog ruim aan de normen voldaan. Er zijn derhalve geen knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden risico en groepsrisico die voortvloeien uit de transporten van gevaarlijke stoffen.

Uit het onderzoek blijkt dat met het indelen van de tunnel in categorie C en het gebruik maken van omrijroutes, dit geen grote gevolgen heeft voor het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid kan de omlegging van de N201 volgens plan worden gerealiseerd. Zie bijlage 1 voor het onderzoek externe veiligheid van Grontmij.

Buisleidingen

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen) is per 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb bevat regels voor de exploitant, regels voor gemeenten over het opnemen van buisleidingen in bestemmingsplannen en regels voor het melden van ongewone voorvallen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft op deze manier een grondslag in de Wet milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Daarnaast vervangt het Bevb de circulaires Zonering langs hogedrukaardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie (1991).

In het Bevb is geen sprake meer van veiligheids-/bebouwings- en toetsingsafstanden zoals deze werden voorgeschreven in de circulaires. Het Bevb gaat uit van grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico (PR) en een verantwoordingsplicht van het groepsrisico (GR).

De regeling voor buisleidingen is hiermee vergelijkbaar met de regeling voor inrichtingen zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Voor vervoer van gevaarlijke stoffen zijn volgens de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom de infrastructuur. Hierbij is de risicocontour van 10-6 per jaar maatgevend voor (beperkt) kwetsbare bestemmingen. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De minimale omvang betreft 10 slachtoffers. Het GR kent een oriënterende waarde dat als ijkpunt dient. Het GR dient verantwoord te worden. Het GR heeft betrekking op alle mensen in het invloedsgebied van een buisleiding dus niet enkel personen die zich bevinden ter plaatse van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

Huidige situatie van de gastransportleidingen
Binnen het plangebied zijn twee gastransportleidingen aanwezig. Deze leidingen zijn als zodanig aangegeven op de verbeelding. Het betreft de gastransportleidingen 12” 40 bar (W-529-01 en W-540-01). Binnen een afstand van 4 meter ter weerszijden van het hart van de gastransportleidingen mag niet worden gebouwd (zogenaamde "belemmerde strook").

Toekomst
Vooruitlopend op eventuele toekomstige ontwikkelingen is in het kader van de externe veiligheid het plaatsgebonden risico van de leiding berekend.

De risicoberekening is conform CPR-18E (Committee for the Prevention of Disasters, Guidelines for Quantative Risk Assessment) uitgevoerd met PIPESAFE, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransport.

De risicoberekening is uitgevoerd op basis van de in tabel 1 opgenomen leidingparameters.

Tabel 1 Parameterwaarden van de leidingen

Parameter   W-529-01   W-540-01  
Diameter (mm)   323.8   323.9  
Wanddikte (mm)   7.14   7.14  
Staalsoort (-)   Grade B   Grade B  
Ontwerpdruk (barg)   40   40  
Dekking (m)   fluctueert (0,89-1,36)   0.85  

De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

  • De faalfrequentie is gebaseerd op schade door derden en corrosie;
  • De faalfrequentie als gevolg van schade door derden is gecorrigeerd met een factor 2.5 als gevolg van een wettelijke grondroerdersregeling;
  • De faalfrequentie als gevolg van schade door derden is gecorrigeerd voor recent ingevoerde maatregelen (factor 1.2) en een dalende trend in leidingbreuken (factor 2.8). Deze factoren zijn onder voorbehoud van formele goedkeuring door VROM;
  • In de risicoberekening is rekening gehouden met directe ontsteking (75%) en ontsteking na 120s (25%);
  • In de risicoberekening is rekening gehouden met de uit casuïstiek verkregen diameter en druk afhankelijke ontstekingskans plus een opslag van 10% voor indirecte ontsteking bij RTL leidingen.

De 10-6 per jaar plaatsgebonden risicoafstanden zijn opgenomen in tabel 2 en 3.

Tabel 2 Resultaten PR-berekening W-529-01

PR   10-6 jaar-1  
Afstand (m)   0  

Tabel 3 Resultaten PR-berekening W-540-01

PR   10-6 jaar-1  
Afstand (m)   0  

Uit bovenstaande tabellen blijkt dat er geen belemmeringen voor het plaatsgebonden risico aanwezig is binnen het plangebied.

Groepsrisico 
Voor wat betreft de groepsrisico is door Arcadis groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor het bestemmingsplan Legmeerpolder die vastgelegd zijn in de rapportage met kenmerk D01011.000150.0330 d.d. mei 2011 (zie Bijlage 4). Uit deze berekeningen blijkt dat de oriëntatiewaarde overschrijding gelijk is aan 0,013. Dit betreft de bestaande situatie zonder ontwikkelingen. Aangezien in dit bestemmingsplan de bestaande situatie is vastgelegd, is de verantwoordingsplicht niet van toepassing. Zie voor de berekeningen bijlage 2.

Advies brandweer
Ongevallen met gevaarlijke stoffen zijn schaars maar hebben in potentie een zeer grote omvang. In en nabij het plangebied Legmeerpolder in Amstelveen worden gevaarlijke stoffen over de weg (N201 & Legmeerdijk) en door een hogedruk buisleiding vervoerd. Aan de westzijde van de Legmeerdijk ligt, in de gemeente Aalsmeer een LPG-tankstation. De voor de hulpverlening belangrijke ongevalscenario’s zijn daardoor:

  • 1. Ongeval met een tankwagen gevuld met LPG.
  • 2. Ongeval met een tankwagen gevuld met benzine
  • 3. Ongeval met een tankwagen gevuld met een giftige stof
  • 4. Ongeval met een hogedruk buisleiding gevuld met aardgas

De ongevalscenario’s kunnen leiden tot de volgende voor de hulpverlening relevante scenario’s:

BLEVE, Wolkbrand, Plasbrand, Giftige Wolk en Fakkelbrand. De ongevalscenario’s zijn niet of nauwelijks door de hulpverlening te voorkomen. De hulpverlening zal zich voornamelijk richten op het bestrijden van secundaire branden, het verdunnen van de giftige wolk en het helpen van slachtoffers. In het plangebied zijn veel kassencomplexen, deze bieden geen bescherming tegen de mogelijke gevolgen van de ongevalscenario’s.

De effecten van de scenario’s op het plangebied kunnen variëren. Het aantal slachtoffers is sterk afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Voor het scenario BLEVE houden de hulpdiensten rekening met tientallen dodelijke slachtoffers en tientallen gewonden die in een ziekenhuis behandeld moeten worden. Het scenario plasbrand kan binnen het plangebied leiden tot enkele dodelijke slachtoffers en enkele gewonden die in een ziekenhuis behandeld moeten worden. Een toxische wolk kan leiden tot enkele dodelijke slachtoffers en tientallen gewonden in het plangebied die in een ziekenhuis behandeld moeten worden. Het scenario fakkelbrand leidt in het plangebied mogelijk tot enkele dodelijke slachtoffers en tientallen gewonden die in een ziekenhuis behandeld moeten worden. Bij alle scenario’s treedt aanzienlijke materiële schade op.

Omdat de hulpverlening zich niet alleen richt op het plangebied Legmeerpolder maar op het totale effectgebied inclusief het plangebied kan bij het ontstaan van de genoemde scenario’s het aantal slachtoffers groter zijn dan de beschikbare hulpverleningscapaciteit.

De risicobeperkende maatregelen die in overweging genomen kunnen worden staan hieronder vermeld. De genoemde maatregelen hebben vooral betrekking op mogelijke preventieve voorzieningen aan de gasleidingen en voorlichten en tijdig alarmeren.

De maatregelen die genomen kunnen worden om de risico’s te beperken en de hulpverlening te ondersteunen bij het bestrijden van de gevolgen van een incident worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid.

Bronmaatregelen

Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om de risico’s te beperken. Met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen zijn dat voornamelijk maatregelen die gaan over het verminderen van de hoeveelheden en het verbeteren van de omstandigheden.

Te overwegen maatregelen:

  • 1. Voorzieningen aan de hogedruk aardgasleiding treffen die de kans op een incident verkleinen, zoals markeren en vrijhouden van de leidingstraat en het beschermen van de leiding tegen beschadigingen door graafwerkzaamheden.
  • 2. Werkzaamheden in de omgeving van de buisleiding alleen onder strikte voorwaarden toestaan.

ad 1.

de aardgasleidingen zijn in het veld door de Gasunie gemarkeerd. Binnen het bestemmingsplan zijn de leidingen beschermd middels planregels met dubbel bestemming. deze staan aangegeven als belemmerde strook.

ad 2.

gelet op de wet WION zal bij grond - graaf werkzaamheden een melding gedaan moeten worden. middels deze melding zal de Gasunie (beheerder van de leiding) eisen stellen aan de werkzaamheden.

Effectbeperkende maatregelen

Het is ook mogelijk om maatregelen te nemen waardoor de effecten van een ongevalscenario op de omgeving beperkt kunnen worden. Bij het nemen van een besluit over een conserverend bestemmingsplan kunnen geen effectmaatregelen genomen worden.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in het effectgebied in staat zijn om zichzelf op eigen kracht in veiligheid te brengen. Daarnaast wordt ook steeds meer gesproken over “redzaamheid” (de ander in veiligheid brengen). Het verbeteren van de mogelijkheden tot zelfredzaamheid vermindert het aantal slachtoffers.

Te overwegen maatregelen:

  • 1. Expliciete communicatie vooraf over de risico’s en hoe men moet handelen bij een incident met gevaarlijke stoffen. Mensen in het effectgebied moeten immers weten wat zij moeten doen wanneer er gealarmeerd wordt. Het project ‘Wat doe je, dat in Amstelveen heeft plaatsgevonden, is een goed voorbeeld van bevordering van de zelfredzaamheid.
  • 2. Zeker stellen dat mensen in het plangebied verblijven snel worden gewaarschuwd bij een (dreigend) incident met gevaarlijke stoffen.

ad 1.

In 2012 zal de campagne "Wat Doe je" verder uitgewerkt worden met EVA onderdelen.

ad 2.

Geheel Amstelveen is voorzien van het "luchtalarm" systeem, dus verdere uitwerking is niet noodzakelijk.

Gelet op bovenstaande adviezen kan geconcludeerd worden dat extra eisen niet opgenomen hoeven te worden binnen dit bestemmingsplan aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan.