Plan: | Landelijk Gebied |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0362.09-OH01 |
Hieronder volgt het beleid van de gemeente vanuit beleidsnota´s en besluiten. Met dit gemeentelijk beleid wordt rekening gehouden in dit bestemmingsplan.
Voor het gemeentelijk beleid zijn de volgende nota´s van belang:
De Toekomstvisie Amstelveen 2020+ (december 2001) moet als richtsnoer dienen voor het gemeentelijk handelen in de eigen stad en voor de standpuntbepaling van de gemeente in bestuurlijke besluitvormingsprocessen op regionale en landelijke schaal. De ontwikkeling van deze visie is in 1996 gestart. Deze visie legt de opvattingen van het college vast over de gewenste toekomstige ontwikkelingen van Amstelveen.
In de Toekomstvisie worden twee hoofdthema´s behandeld:
Onder dit hoofdthema vallen verschillende facetten: bevolking, huisvesting,
voorzieningen, economie, recreatie, cultuur en verkeer.
De ruimte in en rondom Amstelveen is de plek waar de samenleving functioneert.
Vandaar dat aan de ruimtelijke inrichting hoge eisen worden gesteld.
Voor de thema´s samenleving en ruimte zijn kernopgaven opgesteld. De kernopgaven ruimtelijke inrichting beslaan de volgende punten:
Samenhangende ontwikkeling A9-zone:
In de A9-zone worden oplossingen gezocht voor de toenemende ruimtevraag vanuit verkeer (toenemende drukte op de A9, Zuidtangent, eventuele doortrekking Noord-zuidlijn). In samenhang daarmee wordt gezocht naar mogelijkheden ter versterking van de dienstenstructuur. De schaarse ruimte vraagt daarbij om innovatieve combinaties van functies en een intensief ruimtegebruik. Het image van de A9 zone wordt positief beïnvloed door de nabijheid van Schiphol en de Zuidas.
Versterken woningvoorraad:
De gemeente beoogd de kwaliteit en kwantiteit van de bebouwing te verhogen aan de hand van enerzijds de herstructureringsopgave in bestaand stedelijk gebied en anderzijds een weloverwogen groei van nieuwe uitbreidingslocaties
Versterken voorzieningenaanbod:
Een goed voorzieningen aanbod is bevorderlijk voor de leefbaarheid in de Amstelveense wijken en buurten. Daarom wil de gemeente actief inzetten op een flexibel en multifunctioneel voorzieningenaanbod van hoge kwaliteit. Dit aanbod bevat een breed pakket aan voorzieningen op de gebieden welzijn, (gezondheids)zorg, onderwijs, kinderopvang, sport en recreatie. In het plangebied wordt vooral aandacht besteed aan de verbetering of vernieuwing van de schoolgebouwen eventueel in combinatie met kinderopvang en naschoolse opvang. Dit wordt ook wel het PIA-project genoemd.
Karakteristiek Amstelscheg behouden:
De specifieke kwaliteiten van de Amstelscheg met zijn open veenweidelandschap worden versterkt en duurzaam beschermd. Dit waardevolle cultuurlandschap heeft een belangrijke functie voor extensieve recreatie en ruimtebeleving. De algemene toegankelijkheid zal daartoe worden verbeterd. De grens van het Groene Hart komt te liggen op de overgang tussen beneden- en bovenland, die als hoogteverschil herkenbaar is. In het benedenland kunnen met name groene functies ten behoeve van de Amstelvener een plaats krijgen. Het bovenland blijft puur veenweidegebied. Het behoud van de Amstelscheg komt deels voort uit de wens tot een duurzame omkadering van Amstelveen met grote groengebieden. Voor een belangrijk deel echter ook uit de noodzaak het Groene Hart voor heel (West-)Nederland te bewaren.
De karakteristieke openheid van de Amstelscheg wordt integraal beschermd. De Amstelscheq wordt onder andere gekenmerkt door het Amstellint met de openheid erachter en de grens tussen Beneden- en Bovenland. De Amstelscheg is in de Amsterdamse regio een nog min of meer gaaf bewaard gebleven stuk veenweidegebied. Dit bijzondere gebied, dat zo karakteristiek is voor Holland moet voor de toekomst bewaard blijven. De (nieuwe) grens van het Groene Hart ligt op de overgang tussen Beneden- en Bovenland (ten westen van de Amstel), waar het hoogteverschil herkenbaar blijft.
Het karakter van het 'Amstellint' met woningen en kleinschalige huisgebonden bedrijvigheid in een open structuur, blijft als zodanig herkenbaar en beleefbaar. Het groene, relatief open Benedenland erachter, vormt een onmisbaar décor voor de karakteristiek van het lint met zijn doorzichten langs de Amstel.
Het Benedenland behoort wel tot de Amstelscheg, maar niet (meer) tot het Groene Hart (*). Door de ligging direct aan de rand van de stad heeft deze langwerpige strook Benedenland een meer intensieve functie voor recreatieve uitloop dan de rest van de Amstelscheg. Hier zijn dan ook verscheidene groene functies denkbaar. De buffering van stedelijk water dat niet in de stad zelf kan worden opgeslagen, behoort eveneens tot de mogelijkheden. De stroken Benedenland ter weerszijden van de A9 zijn gelegen in twee verschillende droogmakerijen. Ten noorden van de a9 ligt de strook in de Middenpolder en ten zuiden ervan in de Bovenkerkerpolder. De zuidelijke strook Benedenland grenst aan het open weidegebied van de Ronde Hoep, terwijl de noordelijke strook meer in de invloedssfeer van het stedelijk gebied ligt. Hierdoor is het vanuit de ruimtelijke hoofdstructuur mogelijk de beide stroken Benedenland ter weerszijden van de A9 verschillend te gebruiken en in te richten. Belangrijk is de toegankelijkheid van het Benedenland, en daarmee van de gehele Amstelscheg , vanuit het bebouwde gebied van Amstelveen. Op logische punten (bijvoorbeeld via de Kalfjeslaan en op het punt waar het Bovenland direct aan de stad grenst) zijn daartoe recreatieve routes nodig.
Bijzondere aandacht is nodig voor:
Bovenkerkerpolder op korte en lange termijn verschillend:
De agrarische functie en het recreatief medegebruik worden de komende 10 jaar gehandhaafd in de Bovenkerkerpolder en een deel van de Noorder Legmeerpolder. Daarna wordt de Bovenkerkerpolder potentieel zoekgebied voor regionale waterberging, mits waterberging gepaard kan gaan met de ontwikkeling van bijzondere, duurzame woonmilieus en natuur- en recreatiefuncties.
Provinciale staten van Noord-Holland hebben op 30 januari 2006 het Provinciaal Waterplan 2006-2010 "Bewust omgaan met Water" vastgesteld. Met het plan geeft de provincie de kaders voor het waterbeheer in Noord-Holland. De waterschappen en gemeenten treffen binnen dit kader de nodige maatregelen om Noord-Holland tegen wateroverlast te beschermen en de waterkwaliteit te verbeteren. Met het vaststellen van het Waterplan vervallen de zoekgebieden voor waterberging uit het streekplan Noord-Holland-Zuid.
Noorder Legmeerpolder op korte en lange termijn verschillend:
De glastuinbouw in de Noorder Legmeerpolder wordt op korte termijn gehandhaafd. De situatie van 2001 wordt daartoe als het ware bevroren. Daarna wordt de Noorder Legmeerpolder zoekgebied voor stadsuitbreiding met bijzondere, duurzame woonmilieus. Het akkerbouwgebied wordt eveneens voorlopig gehandhaafd en zal op langere termijn gaan dienen als zoekgebied voor bijzondere woonmilieus. Het weidegebied zal op termijn geschikt zijn voor recreatieve functies.
Deze ontwikkelingen worden vooral ingegeven door de regionale behoefte aan een diversiteit aan woonmilieus en recreatievoorzieningen.
Benutten ontwikkelingsimpuls vanuit veiling:
In de nabijheid van de veiling wordt de bedrijvenlocatie in de Legmeerpolder ontwikkeld. Het betreft voornamelijk veiling-gerelateerde bedrijvigheid. In verband met de nabijheid van een Uithoorns woongebied is zorgvuldige inpassing van dit nieuwe bedrijventerrein noodzakelijk. Deze nieuwe ontwikkeling wordt in samenhang bezien met de herstructurering van de bestaande bedrijfslocatie Legmeer. De ontwikkelingsimpuls van dit gebied gaat met name uit van de veiling. Ook de verbeterde ontsluiting via de N201 (naar het westen) speelt daarbij een rol.
*In het kader van de Toekomstvisie 2020+ heeft het college destijds reeds een voorzet voor de definiëring van de groene contour en de rode contour gedaan in het kader van de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening. In deze laatstgenoemde nota was de groene contour gelegd op de cultuurhistorische waardevolle overgang tussen polder en Bovenland. Dit was eveneens de grens van het Groene Hart. De Vijfde Nota is vervangen door de Nota Ruimte. De in de toekomstvisie opgenomen tekst t.a.v. de begrenzing van het Groene Hart is hiermee inmiddels achterhaald.
Het Landschapsplan geeft aan hoe natuur en landschap in het buitengebied van de gemeente Amstelveen zich in de toekomst kunnen gaan ontwikkelen en welke maatregelen er genomen moeten worden om dit te realiseren.
De aanleiding voor het gemeentebestuur om te komen tot een landschapsplan was de behoefte aan:
Het landschapsplan geeft aan wat de kwaliteiten van natuur en landschap zijn, hoe andere functies daar op inspelen, en welke mogelijkheden er zijn om deze kwaliteiten te verbeteren.
Het landschapsplan is tot stand gekomen binnen het kader van de richtlijnen van de Stichting Landelijk Overleg Natuur- en Landschapsbeheer (LONL). Het is een sectorplan en verwoordt het gemeentelijk natuur- en landschapsbeleid. Het landschapsplan geeft inzicht in het instrumentarium en de financiële middelen die nodig zijn om het natuur- en landschapsbeleid uit te voeren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de taken van de gemeente, van de beherende instanties van het Amsterdamse Bos en het Groengebied Amstelland en overige overheden. Het beheer van het Amsterdamse Bos valt onder de desbetreffende afdeling van de gemeente Amsterdam. Hiertoe behoort ook het beheer van de Amstelveense- en Kleine Poel. De gemeente levert reeds een financiële bijdrage aan het Groengebied Amstelland. De gemeente heeft verder een inspanningsverplichting voor die delen van het buitengebied die niet tot de beheersgebieden van het Amsterdamse Bos en het Groengebied Amstelland behoren. De richtlijnen van het LONL leggen een zwaar accent op het behoud en de ontwikkeling van de bestaande en potentiële warden van kleine landschapselementen. De landschapsvisie geeft het beleidskader voor de lange termijn aan, voor onder meer inrichting en beheer van landschapselementen en voor intersectoraal overleg.
Amstelveen is naast een stad met een rijke groentraditie een stad in beweging. Ruimtelijke ontwikkelingen volgen elkaar snel op. Ondanks de stevige verankering van het groen in de structuur van de stad hebben ruimtelijke ontwikkelingen consequenties voor groen. Juist door het bijzonder groene karakter raken veranderingen in de stad al snel de stedelijke groenstructuur. Om op een verantwoorde wijze keuzes te kunnen maken is het groenstructuurplan van Amstelveen geactualiseerd. Het voorliggende groenstructuurplan is daardoor geen volledig nieuw plan. Met deze geactualiseerde versie van het groenstructuurplan wordt op overzichtelijke wijze het ruimtelijke groenkader weergegeven. Het plan vormt en een herbevestiging van bestaand groenbeleid. De hoofdlijnen uit het Amstelveense groenstructuurplan en landschapsplan (1993) zijn dan ook in dit plan terug te vinden.
Het groenstructuurplan heeft de volgende doelstellingen:
Het groenstructuurplan kan worden gebruikt als informatiebron over status, waarde en functie van het groen binnen Amstelveen. Het Groenstructuurplan wordt daarnaast gebruikt als kader bij:
Binnen de groenstructuur is onderscheid gemaakt in drie statusniveaus. Bovenwijks groen en wijkgroen vormen de hoofdgroenstructuur. Overig groen is gelegen buiten de hoofd groenstructuur. Tevens wordt onderscheid gemaakt in stedelijk gebied en buitengebied.
Hoofdstructuur stedelijk gebied
Het bovenwijks groen van de hoofdgroenstructuur bestaat vooral uit laanbeplanting langs bijvoorbeeld de Keizer Karelweg, Van der Hooplaan, Beneluxbaan en Handweg. Ook de groene stadsrandzones, zoals aan de oostkant op de grens met het voormalige A3 tracé en groenzones op de overgang van het bovenland naar de polders maken deel uit van het bovenwijks groen. De stadsparken zoals het Broersepark, de Braak en het Thijsepark zijn dankzij hun betekenis voor Amstelveen en de ligging in de hoofdgroenstructuur onderdeel van de categorie bovenwijks groen.
Belangrijke elementen van het wijkgroen zijn de parkstroken zoals bijvoorbeeld de centrale strook Bankras en het groen langs wijkontsluitingswegen zoals bijvoorbeeld de Startbaan en de Bankrasweg. De wijkparken worden gerekend tot het wijkgroen.
Hoofdstructuur buitengebied
Belangrijke structuurbepalende landschapselementen in het buitengebied zijn het Amsterdamse Bos in het westen en het bovenland in het oosten. Het Amsterdamse Bos heeft ondanks de relatief jonge ontstaansgeschiedenis landschappelijke en ecologische waarde. De recreatieve betekenis is uitzonderlijk hoog. Het Bovenland kent een hoge cultuurhistorische en landschappelijke waarde. Deze waarde wordt in belangrijke mate bepaald door het aangrenzende circa 3,5 meter lager gelegen open landschap van de oudere droogmakerijen. Het open deel van de Bovenkerkerpolder is van grote invloed op de structuur van het buitengebied ten zuiden van de Nesserlaan. Lanen, dijken en kades worden door hun structuurbepalend karakter en de cultuurhistorische waarde gerekend tot structuurbepalend landschapselement.
De onderdelen van de hoofdgroenstructuur die gerekend worden tot open landschap zijn de Bovenkerkerpolder en een deel van de Legmeerpolders. De Middelpolder heeft door de herinrichting en het beheer een andere structuur gekregen en wordt daarom aangeduid als half open landschap.
Visie en Ambitie 2006-2016
De hoofdgroenstructuur geeft Amstelveen zijn karakteristiek groene parkachtige uitstraling en zorgt voor een bijzonder aantrekkelijke leefomgeving. Dat geldt niet alleen voor het stedelijk gebied maar ook voor het buitengebied. Ligt het accent van de kwaliteit van de hoofdgroenstructuur binnen de stad op fraaie lanen en rijk beplante parkstroken, in het buitengebied bepaalt de landschappelijke opbouw in belangrijke mate de kwaliteit. De landschappelijke elementen zoals dijken, waterlopen en de Bovenlanden vormen belangrijke dragers voor de verdere ontwikkeling van het buitengebied. Het is de ambitie van Amstelveen om de hoofdgroenstructuur duurzaam in stand te houden en verder te ontwikkelen.
Buitengebied
Bovenkerkerpolder
Amstelveen hecht grote waarde aan de openheid en de agrarische functie van de Bovenkerkerpolder. Samen met de ecologische kwaliteit en de recreatieve potenties van het gebied zijn dit de hoofduitgangspunten voor de verder planvorming in het kader van bijvoorbeeld het RODS (recreatie om de Stad) - project AmstelGroen en de Groene As.
Middelpolder
De Middelpolder is wat betreft de ruimtelijke kwaliteit minder uitgesproken dan het Bos en de Bovenkerkerpolder. In plaats van openheid en beslotenheid kent de Middelpolder een halfopen karakter. De recreatieve en ecologische waarde van het gebied is hoog. De recreatieve en ecologische betekenis zijn de kernkwaliteiten waarlangs de Middelpolder zich verder zal ontwikkelen.
Bovenland
De ontstaansgeschiedenis van het bovenland langs de Amstel voert terug tot de middeleeuwen en het ontginningspatroon is op veel plaatsen nog authentiek. Vooral het deel van het bovenland grenzend aan de Middelpolder is door omvang en verkavelingstructuur bijzonder waardevol. Vanwege de uit de Middeleeuwen daterende verkavelingpatronen heeft het Bovenland een belangrijke cultuurhistorische betekenis. Daarnaast zijn de Bovenlanden aangewezen als provinciaal Bodembeschermings-gebied. Voor Amstelveen staat het behoud van de cultuur-historisch en bodemkundige kwaliteit centraal. De mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen in het bovenland zijn hierdoor zeer beperkt en gebonden aan strikte voorwaarden.
Ook de overgangen van bovenland naar polder hebben een bijzondere ecologische en landschappelijke betekenis. Behoud van deze kwaliteiten staat centraal bij ruimtelijke ontwikkelingen in de polders.
AmstelGroen
Het RODS - project AmstelGroen biedt kansen voor recreatie in de Bovenkerkerpolder. Uitgangspunt voor Amstelveen bij het vormgeven van recreatiegroen is dat dit niet te koste mag gaan van het open karakter van de polder. Ook de ecologische en agrarische functie van de polder zullen een centrale plaats in moeten blijven nemen.
Groene As
De provinciale ecologische verbindingszone Groene As is op Amstelveens grondgebied voor een deel gerealiseerd. Belangrijk onderdeel is de verbinding door de Bovenkerkerpolder. Amstelveen stelt zich op het standpunt dat naast een verbinding ter hoogte van de Nesserlaan een zuidelijk route gerealiseerd moet worden in combinatie met de gebieden die in het kader van AmstelGroen en natuurcompensatie N201 worden aangelegd.
Op de lange termijn wordt gestreefd naar het toevoegen van een derde zone middendoor de polder. De door Amstelveen gewenste zones zijn als wensbeeld op kaart nr 6 opgenomen. De exacte ligging van de zones is nog niet vastgelegd.
Natuurcompensatie N 201
Ter weerszijden van de om te leggen N 201 wordt 37 ha natuur ontwikkeld. Hierin is tevens een deel van de waterbergingsopgave verwerkt. Deels in extra te graven oppervlaktewater en deel door te graven inundatiegebieden, die van een wisselende vegetatie worden voorzien. Bij het ontwerp van deze natuurontwikkeling worden de mogelijkheden voor aansluiting op recreatieproject AmstelGroen meegenomen. Waar mogelijk wordt ingezet op recreatief medegebruik.
Verbindingen en overgangen
A9 zone:
De rijksweg A9 is door de deels verhoogde en deels verlaagde ligging dominant aanwezig in de stad en in het buitengebied. Het grootste deel van het traject binnen Amstelveens grondgebied heeft het karakter van een parkbos. De taluds en de gebieden direct grenzend aan de weg hebben een hoge ecologisch betekenis. Bij een herstructurering van het gebied A9 zal de ecologische en landschappelijke betekenis van het groen worden meegenomen bij de ontwikkeling van het A9 gebied. Streven is de groene omzoming van de A9 te laten aansluiten bij het karakter van het achterliggend gebied. Daarnaast worden er twee ecologische doelen gesteld aan de planontwikkeling, namelijk:
Straat- en laanbomen:
Straat en laanbomen vormen de ruggengraat van de Amstelveense groenstructuur. Vooral binnen de verschillende wijken zorgen straat- en laanbomen in belangrijke mate voor het groene karakter. Amstelveen zal zich inspannen om waar mogelijk onderbroken laanstructuren te herstellen.
Voor het voorgestane beleid ten aanzien van verbeteringen in de staat- en laanbomenstructuur wordt verwezen naar het Bomenplan Amstelveen (2008).
Groen casco:
Laag dynamische functies zoals de Amstel en de groene verbindingszones in het landschap, structureren en ordenen het landschap. Idealiter vallen deze ruimtelijke structurerende elementen en de ecologische infrastructuur samen in dit netwerk, ook wel het “casco” genoemd.
In het Landschapsplan (1993), het plan Glas en land (1995 ) en de Toekomstvisie Amstelveen (2001) zijn de ontbrekende schakels in dit casco benoemd als te ontwikkelen natuurzones. Ook in dit groenstructuurplan is de ontwikkeling van het casco als wensbeeld opgenomen. Dit betekent dat bij de toekomstige ontwikkeling van de betrokken polders de realisering van een groen casco wordt meegenomen. De zones zijn indicatief op kaart nr 6 weergegeven. De exacte ligging moet nog nader worden bepaald. Wel is al zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het gerealiseerde casco in het stedelijk gebied van Amstelveen en bij groene zones die buiten de gemeentegrenzen bestaan of in ontwikkeling zijn. In dit casco is tevens de ecologische verbindingszone langs het voormalige spoorlijntje Amstelveen-Uithoorn opgenomen.
Ook de functie van de te ontwikkelen zones moet nog nader worden bepaald. Zo kunnen, afhankelijk van de functie van het omliggende gebied, de te ontwikkelen groene zones behalve een ecologische functie ook een recreatieve functie krijgen. Ook de maatvoering van de zones zal op deze functie worden afgestemd.
Stadsranden:
De stadsranden en hun karakter bepalen in belangrijke mate de identiteit van Amstelveen. De westelijk stadsgrens wordt gevormd door het Amsterdamse Bos en heeft hierdoor een ultiem parkachtig karakter. Voor de oostelijk stadsgrens ten noorden van de A9 is het uitgangspunt een geleidelijke overgang van stad en half open landschap naar een open landschap. De oostelijke stadsrand ten zuiden van de A9 kenmerkt zich door een meer abrupte overgang. De groene singel gaat hier direct over in het open landschap van het voormalige A3 tracé en Bovenkerkerpolder. Voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen is deze contrastrijke overgang het gewenste beeld. Ook voor de zuidelijke stadsrand van Amstelveen is momenteel het uitgangspunt een contrastrijke overgang van dicht stedelijk gebied naar het open agrarische landschap van de Bovenkerkerpolder.
Groene stad-landverbindingen:
Voor de ecologische en recreatieve betekenis van de hoofdgroenstructuur zijn de stad-landverbindingen cruciaal.
De stad-land verbindingen naar het Amsterdamse Bos zijn goed vertegenwoordigd. Ook belangrijke verbindingen tussen stad en Middelpolder zijn in het kader van de landinrichting gerealiseerd. De verbindingen tussen stad en de open Bovenkerkerpolder zijn beperkt. Amstelveen zal zich de komende jaren in zetten om de recreatieve (met name fiets en wandelverbindingen) en ecologische verbindingen tussen stad en land te verbeteren.
De gemeente heeft een belangrijke verantwoordelijkheid in het realiseren van woonambities. De Nota Mensen Wensen Wonen (ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) dicht de gemeenten dan ook een belangrijke rol toe in het formuleren van beleid en regisseren van de uitvoering daarvan. De gemeente is verantwoordelijk voor voldoende en goede huisvestingsmogelijkheden. De gemeente bouwt of beheert echter geen woningen. Het speelveld van de gemeente op het gebied van wonen is de laatste decennia sterk veranderd. De omvangrijke subsidies om de uitvoering van bijvoorbeeld de stadsvernieuwing te sturen, heeft de gemeente niet meer. De nadruk is komen te liggen op een regierol waarbij de gemeente nauwe samenwerking zoekt met derden. Met subsidies worden investeringen van private partijen gestimuleerd. De instrumenten voor een gemeentelijke regie zijn echter vooral te vinden in de communicatieve instrumenten: de nadruk ligt op visievorming en programmasturing en het binden van derden via beleids- of prestatie-overeenkomsten.
Door vaststelling van de Woonvisie wordt de richting aangegeven voor de ontwikkeling van het gemeentelijk bouwprogramma. Daarbij zij opgemerkt dat het in de Woonvisie opgenomen globale bouwprogramma een inzet is voor onderhandelingen met ontwikkelaars. Uiteindelijke bouwplannen voor deellocaties zijn afhankelijk van de betreffende ruimtelijke en financiële kaders. De Woonvisie vormt tevens het kader voor de onderhandelingen welke de gemeente met corporaties zullen voeren over te maken prestatie-afspraken.
De Nota Fiets 2006-2015 kan gezien worden als de opvolger van de Nota Fietsverkeer uit 1994. Voor een gedeelte is het nieuwe beleid een actualisatie van het beleid uit de nota van 1994. Doordat een groot deel van de maatregelen uit deze nota inmiddels is uitgevoerd, was het noodzakelijk om de inhoud daarvan te evalueren en af te stemmen op de huidige situatie. Met betrekking tot de Nota Fietsverkeer uit 1994 kan het volgende geconcludeerd worden:
De doelstellingen van het Amstelveense fietsbeleid in de periode 2006-2015 zijn:
In juli 2002 is de Detailhandelsnota Amstelveen vastgesteld. Deze nota is een actualisatie van de nota die in 1994 is vastgesteld. De dynamiek in de detailhandel maakte een nieuwe nota nodig. Trends als schaalvergroting, almaar toenemende mobiliteit, vergrijzing, overnames van bedrijven en vastgoed- en prijzenoorlogen hebben allemaal hun weerslag op de Amstelveense winkelcentra. De gemeente heeft de afgelopen jaren zes concrete en minder concrete verzoeken voor uitbreiding van wijkwinkelcentra ontvangen. Alle verzoeken zijn serieus en reëel, maar de detailhandelsnota uit 2002 biedt onvoldoende handvaten om ze in relatie tot elkaar, maar ook afzonderlijk, te beantwoorden. Deze nota beoogt het antwoord op de uitbreidingsverzoeken in een gedegen kader te plaatsen, dat minimaal de komende 5 jaar hanteerbaar is. Gezien de dynamiek in de detailhandel zal de nota waarschijnlijk tegen die tijd opnieuw tegen het licht gehouden moeten worden.
De Amstelveense ambitie met betrekking tot de detailhandel vloeit voort uit de missie die is geformuleerd in de Nota Economisch beleid (maart 2004), waarin is geformuleerd dat de gemeente zich verder wil ontwikkelen tot een dynamische, kennisintensieve en kwaliteitsvolle stad, waarbij één van de richtpunten is het instandhouden van de bestaande detailhandelsstructuur, zonder daarbij uitbreiding van winkelcentra en herstructurering onmogelijk te maken. Deze missie kan worden uitgewerkt in de volgende ambities met betrekking tot de winkelcentra voor dagelijkse en frequent benodigde artikelen:
Beide ambities kunnen niet zonder elkaar, maar soms ook moeilijk met elkaar. Wat te doen als bewoners op leeftijd de gemeente dringend verzoeken zo veel mogelijk kleine winkels verspreid over de stad te behouden en dit tegelijkertijd leidt tot een afkalvend winkelbestand, omdat de winkels niet in de gelegenheid zijn elkaar te versterken? De gemeente ambieert dit dilemma zo goed en verstandig mogelijk op te lossen voor alle partijen en een optimale spreiding van winkelvoorzieningen in de stad te bewerkstelligen.
De belangrijkste uitgangspunten van de Nota Economisch Beleid zijn: het bevorderen van een evenwichtige en duurzame economische groei en het bewerkstelligen van diversiteit in Amstelveen en omgeving. Om dit te kunnen realiseren kent het beleid een aantal pijlers:
De rol van de gemeente bij het uitvoeren van het beleid zal vooral een voorwaardenscheppende rol moeten zijn. Zij zal voorwaarden creëren die nodig zijn om de stedelijke economie te versterken en te verbeteren. Het gaat dan onder meer om bereikbaarheid, gemeentelijke dienstverlening en arbeidsmarkt. Centraal staat de samenwerking tussen bedrijfsleven en gemeente. Deze samenwerking moet leiden tot gezamenlijke projecten. Ook kan de gemeente een rol spelen om de samenwerking met de regio te verbeteren. Bijvoorbeeld op het gebied van toerisme en de ontwikkeling van bedrijventerreinen.
In opdracht van de gemeente is eind 2001 een speelruimtebeleidsplan door ingenieursbureau Oranjewoud opgesteld. Onder speelruimte wordt verstaan de ruimte binnen de bebouwde kom ingericht voor de jeugd van 0 tot 18 jaar, om er veilig en ongestoord te kunnen spelen. Met dit plan, het Meerjaren Beleids-, Investeringen- en Onderhoudsplan (MBIO-rapport) is inzichtelijk gemaakt hoe de huidige stand van zaken ten aanzien van de inrichting van speelplaatsen in Amstelveen, het beleid en de mening van bewoners hierover. In het rapport is de situatie in Amstelveen vergeleken met landelijke trends, kengetallen en landelijke ontwikkelingen. Aan de hand daarvan zijn aanbevelingen gedaan hoe de gemeente in de toekomst om zou moeten gaan met haar speelvoorzieningen en is op basis van te maken beleidskeuzes een aantal scenario´s financieel uitgewerkt. Het rapport is destijds niet behandeld in afwachting van een beleidsnotitie spelrecreatie, op basis waarvan het speelruimtebeleid voor de komende tien jaren wordt vastgesteld.
Als inhoudelijk beleidsuitgangspunten is ervoor gekozen om: het aantal bestaande speelplaatsen (excl. Schoolpleinen en nieuwe wijken) niet te verruimen; dus niet meer, maar kwalitatief beter. De huidig gehanteerde (cirkel)normering met meeweging van barrières te handhaven en het element speeldruk bij hoogbouw te introduceren. Bij nieuwbouwwijken tevens het element introduceren, dat 3% van het per hectare uitgegeven gebied voor speelruimte gereserveerd wordt.
Het energiebeleidsplanis op 27 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld en geeft het energiebeleid van Amstelveen nieuwe impulsen.
De Amstelveense energievisie bestaat uit de volgende uitgangspunten:
Amstelveen heeft de ambitie met regiogemeenten in 2040 een energieneutrale regio gerealiseerd te hebben, door integraal en maximaal in te zetten op alle gerelateerde onderwerpen die binnen haar invloedssfeer liggen.
Hiertoe zet zij gedurende de periode 2009-2012 en verder, waar mogelijk, maximaal in op het terugdringen van het energiegebruik en de CO2-uitstoot. Tegelijk stimuleert de gemeente het opwekken en benutten van duurzame energie, wil ze een voorbeeldfunctie vervullen en een nauwe samenwerking met regiogemeenten, inwoners, bedrijven en andere organisaties aangaan op het bereiken van de doelen.
De gemeente Amstelveen heeft voor de periode 2010-2014 een geactualiseerd rioleringsplan gemaakt. Het plan geeft aan hoe Amstelveen tot 2014 omgaat met het onderhouden en vernieuwen van haar rioolstelsel.
De gemeente Amstelveen heeft een visie op de drie zorgplichten:
Voor zowel het hemel- als het grondwater geldt dat dit alleen naar het gemeentelijk stelsel afgevoerd mag worden als de eigenaar/gebruiker van een perceel het water redelijkerwijs niet zelf kan verwerken.
Bij het vergelijken van de huidige situatie met de visie blijkt dat met name voor het bereiken van de basisinspanning, waterkwaliteitsspoor en het op orde krijgen van het beheerbestand voor het ontwateringsstelsel een forse inspanning geleverd moet worden om het streefbeeld te bereiken. Het op een duurzame en kosteneffectieve wijze realiseren van de basisinspanning en waterkwaliteitsspoor is het kernpunt van het gemeentelijk rioleringsplan.
Om de visie te bereiken is voor een integrale aanpak gekozen waarbij de strategie is opgebouwd rond de thema's veiligheid en volksgezondheid, milieu en beheer en onderhoud.
Bij het inzamelen van afvalwater is de belangrijkste afweging: lokaal versus centraal zuiveren. De gemeente Amstelveen kiest er voor het afvalwater centraal in te zamelen en te zuiveren. Hiervan kan afgeweken worden als de kosten van disproportioneel zijn.
In verband met de steeds vaker optredende extreme neerslaggebeurtenissen nemen de risico's voor wateroverlast op straat (verkeersrisico en besmettingsrisico voor volksgezondheid) toe. Er wordt vooralsnog voor gekozen om de ontwerpnorm van een bui met een herhalingstijd van 2 jaar te handhaven.
Grondwateroverlast of -onderlast brengen risico's met zich mee. Vochtige huizen kunnen gezondheidsproblemen veroorzaken. Verder kunnen te lage grondwaterstanden verzakkingen en beschadiging van huizen tot gevolg hebben. Door het grondwatermeetnet is het inzicht in de oorzaak van grondwaterproblemen vergroot. In overleg met perceelseigenaren en de beheerders van het oppervlaktewater treft de gemeente in openbaar gebied maatwerkoplossingen om de problemen tegen te gaan.
Het bereiken van de basisinspanning en het waterkwaliteitsspoor is een kernpunt van het gemeentelijk rioleringsplan. De maatregelen hiervoor worden samengevoegd zodat met 1 pakket maatregelen aan beide doelstellingen kan worden voldaan. Er wordt ingezet op 3 typen maatregelen:
Door het afkoppelen wordt het 'schone' regenwater zoveel mogelijk gescheiden van het afvalwater en wordt zo min mogelijk 'schoon' water naar de zuivering afgevoerd. Zowel wijkwegen als dakoppervlak wordt afgekoppeld maar voor het afkoppelen van dakoppervlak moet de kans op foutaansluitingen minimaal zijn.
De afschrijvingstermijn van de riolering wordt niet aangepast. De ervaringen van de afgelopen jaren hebben geleerd dat na 50 jaar de kwaliteit van de riolering niet meer voldoet. Wel wordt voor de vervanging de riolering geïnspecteerd om te voorkomen dat 'technische goede' riolen onnodig worden vervangen.
Voor het beheer van hemelwaterstelsel en ontwateringsstelsels wordt aangesloten bij het beleid voor het beheer van het afvalwaterriool. In de komende planperiode wordt extra inspanning gepleegd voor het in beeld brengen van het ontwateringsstelsel en de kwaliteit daarvan. Tegelijkertijd wordt het onderhoud van de ontwateringsstelsels en het hemelwaterstelsel geïntensiveerd.
De maatschappelijke betekenis van sport is heden ten dage onomstreden. Sport is een belangrijk bindmiddel voor de sociale infrastructuur van een gemeente en voor de samenleving in het geheel. Sport brengt mensen samen en leert hen sportief met elkaar om te gaan. Sport kan de integratie tussen verschillende groepen mensen bevorderen en is daarom een waardevol middel om de sociale cohesie in de wijken te versterken. Aan jongeren biedt de sport een goede fysieke en mentale basis voor de toekomst. Voor ouderen betekent sporten: gezond zijn en gezond blijven. Voor onderwijs betekent sport het aanleren van normen en vaardigheden. Sport beoefenen en kijken naar sport betekent plezier. Voor de gezondheidszorg betekenen sport en bewegen lagere gezondheidskosten en het bedrijfsleven tenslotte is gebaat bij actievere werknemers. Allemaal redenen voor de gemeente om zich actief bezig te blijven houden met sport en sportbeleid.
Als uitgangspunten van het sportvoorzieningenbeleid 1999 – 2004 zijn destijds gekozen:
Kortom, gekozen werd voor kwaliteit, kwantiteit, spreiding en doelmatigheid.
Het college heeft het sportbeleid voor de komende periode tot een van de speerpunten van het collegeprogramma gemaakt.
Als algemene uitgangspunten van de visie op het sportbeleid worden de volgende hoofdlijnen voorgesteld:
Als hoofddoelstelling van het gemeentelijk sportbeleid wordt voorgesteld:
Het stimuleren van en voorwaarden scheppen voor sportdeelneming door de Amstelveense bevolking. De gemeente wil het mogelijk maken dat zo veel mogelijk inwoners van Amstelveen aan sport kunnen doen, omdat sport goed is voor de gezondheid en het welbevinden van mensen en bijdraagt aan een verbetering van de leefbaarheid en sociale cohesie.
De nota ondergronds bouwen is in de raadsvergadering van 30 maart 2005 vastgesteld. Deze nota regelt het ondergronds bouwen welke zijn gelegen buiten het bouwvlak. Regels worden gegeven voor het realiseren van kelders bij woningen, kantoren, bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, centrumvoorzieningen etc. Bij woningen is het mogelijk om een kelder te realiseren onder gronden welke zijn omschreven als 'te bebouwen erven' bij de bestemming Wonen. Wanneer een woning geen erf heeft maar alleen een tuinbestemming (patiowoning), is het mogelijk om een kelder te realiseren binnen de bestemming 'Tuin'. Bij de overige bestemmingen is het mogelijk om ondergrondse bouwwerken te realiseren gelegen buiten het bouwvlak. Het gebruik van de ondergrondse bouwwerken moet overeenkomen met het gebruik boven de grond en een ondergronds bouwwerk mag niet visueel waarneembaar zijn.
De nota Gemeentelijk Steigerbeleid Amsteloeversvoorziet in het nieuwe Amsteloeverbeleid. Criteria worden gegeven voor steigers, ligplaatsen en het gebruik van de Amsteloevers. Deze criteria hebben tot doel om de kwaliteit van de Amsteloever te waarborgen en de procedure voor de bouw van een steiger te vereenvoudigen. Het beleid is van toepassing op de gehele Amsteloever. Voor de bouw van steigers zijn uitgezonderd de kademuren die op enkele locaties aanwezig zijn, te weten: Amstelzijde bij Buurt over Ouderkerk, de voormalige loswal nabij Kruitmolen en de verharde kademuur in Nes aan de Amstel. In het steigerbeleid wordt onderscheid gemaakt in zogenaamd binnen- en buitengebied. In het binnengebied, waar de woonbebouwing langs de Amsteloever compacter is dan in het buitengebied, zullen andere criteria gelden voor de bouw van een steiger. Deze criteria hebben betrekking op de omvang en onderlinge afstand tussen steigers.
Voor alle particuliere steigers ten behoeve van recreatief gebruik in de Amsteloever geldt, dat deze voor het afmeren van vaartuigen uitsluitend gebruikt mogen worden gedurende het ligplaatsseizoen van 1 april tot en met 31 oktober. In de tussenliggende periode (1 november - 31 maart) dienen de steigers gevrijwaard te blijven van vaartuigen.
De nota is geïmplementeerd in dit bestemmingsplan.
Het parkeerbeleid heeft raakvlakken met diverse andere beleidsterreinen binnen de gemeente, zoals op het gebied van economie, verkeer en vervoer, inrichting openbare ruimte, groen, stedenbouw, zorg en onderwijs. Enkele specifieke beleidsonderdelen zijn direct met het product parkeren in verband te brengen en verdienen nadere toelichting. Die onderdelen zijn:
Ondergronds bouwen/parkeren
Vanuit het oogpunt van grondwaterbeheer zijn er in principe geen bezwaren tegen het realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen. Zolang het verhard oppervlak niet extra toeneemt, is compensatie met wateroppervlak niet noodzakelijk. Door een ondergrondse voorziening kan de bestaande grondwaterstromingen wel van richting veranderen. Of hierdoor wateroverlast op gaat treden, is afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Bebouwde ruimte
Wanneer er meer parkeerruimte op maaiveld wordt aangelegd, betekent dit een vergroting van het verhard oppervlak. Van dit verhard oppervlak dient 10% elders in het plan of de omgeving (in ieder geval in hetzelfde watersysteem) te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Een uitbreiding van de parkeerruimte heeft dus ook een ruimtelijke consequentie elders in de omgeving.
Openbaar vervoer
Het gebruik van het openbaar vervoer wordt zoveel mogelijk gestimuleerd. Dit wordt enerzijds gedaan door het verder verbeteren van het openbaar vervoernetwerk en anderzijds via het vergroten van het gebruik van het openbaar vervoer, onder meer via promotie en voorlichting. Voor parkeren is het daarbij van belang dat er sprake kan zijn van een overstap van auto naar openbaar vervoer (en vice versa). Daarvoor dient er wel parkeergelegenheid bij de belangrijke vervoershaltes te zijn.
Fiets
In deze parkeernota wordt geen specifieke aandacht besteed aan het fietsparkeren.
Verkeersafwikkeling
Parkeergelegenheden moeten bereikt kunnen worden met de auto. Elke verandering in het aanbod van parkeervoorzieningen kan ook een verandering in het verkeersaanbod op de toevoerroutes ten gevolg hebben. Bij iedere verandering dient daarom te worden onderzocht welke invloed dit op de verkeersafwikkeling heeft. Dat kan betekenen dat er zo nodig ook maatregelen op deze routes getroffen dienen te worden, of – wanneer dat niet mogelijk blijkt te zijn – dat geconcludeerd moet worden dat de verkeersafwikkeling dermate in het gedrang komt dat de beoogde (parkeer)ontwikkeling niet wenselijk is.
Het doel van de evenementennota is om de visie op evenementen van de gemeente weer te geven en tevens een beleidskader voor de regulering van evenementen in de gemeente Amstelveen te bieden.
Deze doelstelling kan nader uitgewerkt worden in vijf subdoelstellingen, als volgt:
Het beleid dient in eerste instantie als toetsingskader voor vergunningverleners. Zij kunnen op een voor ieder navolgbare wijze beoordelen of een vergunningaanvraag in behandeling kan worden genomen om tot verlening te komen. Wanneer een aanvraag wordt behandeld, dan zullen de hulpdiensten en diverse beleidsmedewerkers van de gemeente e.a. de aanvraag vanuit hun eigen expertise beoordelen.
De beleidsregels welke vertaald zijn in – op de uitvoering – gerichte uitgangspunten zijn opgenomen in een apart uitvoeringskader. Dit uitvoeringskader geeft inzicht in alle aspecten waarmee de organisatoren van evenementen én de vergunningverleners rekening dienen te houden. Het gaat onder andere in op de openbare orde en veiligheid, de mobiliteit (verkeersafzettingen/omleidingen), de (geluid)overlast en de volksgezondheid (EHBO/openbare toiletten).
In de evenementennota wordt de stad in drie gebieden ingedeeld en wordt per gebied ingegaan op de mogelijkheden en beperkingen en de beschikbare locaties. De drie gebieden zijn:
Stadshart:
De gemeente stelt zich ten doel een bruisend Stadshart te stimuleren, waarin de functies winkelen, horeca, amusement en wonen tot hun recht komen. Om dit te bereiken worden onder meer evenementen op het Stadsplein gesubsidieerd en is een pleinregisseur aangesteld als aanjager van activiteiten en samenwerking. In het Stadshart wordt onderscheid gemaakt tussen het Stadsplein, het Handelsplein en het overige stadshart. Per locatie is een maximumstelsel opgesteld van het aantal evenementen op die locatie. Voor het stadshart geldt tevens: voor evenementen die een totaal oppervlakte hebben van minder dan 1.000 m² wordt geen maximum gesteld aan het aantal te houden evenementen. Wel zijn er op het Stadsplein extra voorwaarden gesteld aan het type evenementen.
Amsterdamse Bos:
Voor het vrijwel onbebouwde Amsterdamse Bos is geconstateerd dat aan het beleid andere eisen worden gesteld door de bijzondere omgeving. Niet alleen wordt er per locatie nadere regels opgesteld, tevens geldt voor kleine evenementen (<500 bezoekers) dat zij niet vergunnings- of meldingsplichtig zijn aan de gemeente. Deze moeten echter wel gemeld worden aan de 5 beheerorganisatie van het Amsterdamse Bos. De gemeente Amstelveen hanteert een aantal criteria wanneer het aanvragen van een vergunning wél noodzakelijk is.
Overig Amstelveen / wijkwinkelcentra:
De buurt – en wijkwinkelcentra vervullen een belangrijke rol in de wijken. Het is van belang dat er ruimte wordt gecreëerd voor activiteiten en evenementen. Anderzijds moet rekening worden gehouden met de overlast voor bewoners en winkeliers. In de volgende centra heeft de gemeente een maximumstelsel opgesteld aan het aantal evenementen: Westwijk, Middenhoven, Waardhuizen, Groenhof, van der Hooplaan, Amsterdamseweg Noord en Zuid, Rembrandtweg Noord, Bankrashof, Kostverlorenhof. Dit maximumstelsel geldt niet voor kleine evenementen (<500 bezoekers).
Het landelijk gebied ligt buiten de drie genoemde gebieden. De evenementennota is voor het plangebied dan ook niet van toepassing.
Luchtkwaliteit is een zwaarwegende factor bij ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland. De Raad van State heeft landelijk tal van projecten stilgelegd, omdat deze onvoldoende rekening hielden met de eisen uit het Besluit luchtkwaliteit. Reeds in een vroegtijdig stadium dienen de normen uit het Besluit luchtkwaliteit beoordeeld te worden en moeten consequenties van ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen inzichtelijk worden gemaakt.
De gemeente Amstelveen heeft vanuit gezondheidsoogpunt en vanwege het veiligstellen van haar ruimtelijke plannen reeds in augustus 2005 het besluit genomen om een actieplan luchtkwaliteit op te stellen. Inmiddels blijkt uit de uitgevoerde luchtkwaliteitsrapportage over het jaar 2005 dat er overschrijdingen voorkomen van de grenswaarden voor fijn stof en de plandrempeloverschrijdingen voor stikstofdioxide. Hierdoor is de gemeente wettelijk verplicht om een actieplan op te stellen.
Van belang is dat de gemeente maatregelen neemt om de luchtkwaliteit te verbeteren. De provincie heeft de bevoegdheid om bestemmingsplanwijzigingen af te keuren, indien er in het plangebied zich wegen bevinden waar overschrijdingen van verontreinigende stoffen voorkomen.
Het doel van het Amstelveense actieplan is om door kosteneffectieve maatregelen de huidige overschrijdingen terug te brengen onder het niveau van de grenswaarden. Voor zowel fijn stof als stikstofdioxide wordt nagestreefd om in 2010 aan de geldende normen te voldoen. Ook voor het jaar 2015 stelt de gemeente zich ten doel om aan de geldende normen te voldoen. Via de jaarlijkse luchtkwaliteitsrapportage wordt gemonitord of deze doelstellingen worden behaald.
Het Besluit luchtkwaliteit is het wettelijk kader voor de luchtkwaliteit. De gemeente neemt door het opstellen van het actieplan haar verantwoordelijkheid om datgene te doen dat binnen haar eigen mogelijkheden ligt. Ook in andere plannen, waaronder de gebiedsontwikkeling van de A9 en het Amstelveense Verkeers- en Vervoersplan, zal aandacht besteed worden aan de luchtkwaliteit in de gemeente.
Uit de jaarlijkse luchtkwaliteitsrapportage zal blijken of de overschrijdingen van de gestelde grenswaarden tot het acceptabele normniveau zijn teruggebracht, waardoor er een beter leefklimaat ontstaat en bouwprojecten binnen Amstelveen doorgang kunnen vinden. Jaarlijks wordt in de bijlage bij de luchtkwaliteitsrapportage verslag uitgebracht over de uitwerking en uitvoering van de maatregelen die in dit actieplan zijn opgenomen.
Er staan 11 maatregelen centraal in dit actieplan:
Bij vervanging van voertuigen en machines wordt gekozen voor voertuigen en machines die een lagere uitstoot van schadelijke stoffen met zich meebrengen. Het schoner maken richt zich hier op het aanbrengen van roetfilters (met of zonder ingebouwd verbrandingselement) op dieselvoertuigen en het aankopen van voertuigen/machines die door een electramotor worden aangedreven of die voldoen aan de hoogste milieueisen (Euronormen). Een Euronorm stelt bepaalde milieueisen aan een voertuig voor de uitstoot van fijn stof (o.a. roet) en stikstofoxiden. Hoe hoger de Euronorm, hoe strenger de eisen. Voor personenauto's en bestelauto's is de Euro-4-norm per 2005 van kracht. De Euro-5-norm gaat naar verwachting in 2010 in. Voor vrachtauto's en bussen is de Euro-4-norm ook in 2005 ingegaan, in 2008 gaat de Euro-5-norm voor vrachtauto's gelden.
Via de concessieverlening voor het openbaar vervoer kunnen milieueisen gesteld worden. Mogelijkheden zijn te kiezen voor bussen op waterstof, aardgas of elektrische bussen, of Euro 4 of Euro 5 normen. De concessie voor het openbaar vervoer voor de regio Amstelland en de Meerlanden gaat in per medio december 2007. Gedurende het 1e half jaar van de concessie mag dan nog 'op de oude voet' worden doorgewerkt door de vervoerders. Vanaf 1/2 jaar na ingaan concessie moeten dan alle nieuw ingezette bussen voldoen aan de Euro 5 norm inclusief roetfilters en zullen alle rijdende oudere bussen voorzien worden van een roetfilter.
Om de uitstoot van verontreinigende stoffen van vrachtverkeer te verminderen is de gemeente voornemens om milieuzones in te stellen. Binnen de gemeente is er op het Keizer Karelplein een voorkeursroute voor vrachtverkeer aanwezig. In het Regionale Actieplan Luchtkwaliteit, welke onder regie van de Stadsregio Amsterdam wordt opgesteld, is onderzoek naar het instellen van milieuzonering als regionale maatregel opgenomen.
Het verkeer heeft een belangrijke bijdrage aan de luchtkwaliteit. Verkeersmaatregelen kunnen gericht zijn op 1) het stimuleren van een alternatieve vervoerswijze, 2) het verbeteren van de doorstroming en op 3) categorisering (hierbij wordt bepaald welk verkeer welke bestemming heeft; stroomwegen, gebiedontsluitingswegen en erf-toegangswegen). Verbetering van doorstroming kan op een aantal manieren bewerkstelligd worden. Bijvoorbeeld door het aanleggen van rotondes, het anders afstellen van verkeersregel-installaties (VRI's) bijvoorbeeld door een groene golf in te stellen voor bussen of vrachtverkeer (tovergroen) en het aanleggen van ongelijkvloerse kruisingen. Ook het leiden van het doorgaande vrachtverkeer over bepaalde voorkeursroutes door de gemeente kan een verkeersmaatregel zijn. Momenteel is het Amstelveense verkeers- en vervoersplan in ontwikkeling. In dit plan worden maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit afgewogen met andere vervoersaspecten (leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid) en indien haalbaar opgenomen in het verkeers- en vervoersplan.
Toepassing van LARGAS (LAngzaam Rijden GAat Sneller) op stadsverkeer. De essentie van het LARGAS-concept is dat het verkeer gelijkmatig en relatief langzaam op voorrangswegen door de stad rijdt.
Door een zorgvuldige vormgeving (gescheiden rijbanen, weinig kruispunten) zullen de weg en de omgeving automatisch de gewenste rijsnelheid oproepen: de weg als self explaining road. In veel gevallen kunnen verkeerslichten verdwijnen, wat het optrekken en afremmen beperkt.
Nieuwe knelpunten voorkomen kan door bij handhaving en vergunningverlening alert te zijn op inrichtingen die een relevante bijdrage leveren aan de optredende concentraties luchtverontreinigende stoffen. Daarnaast is het ook van belang om aan de kant van de ruimtelijke ontwikkeling in een vroeg stadium onderzoek te verrichten naar de luchtkwaliteit in de directe omgeving van een plan. Aangetoond zal moeten worden dat een nieuwe ontwikkeling niet leidt tot een overschrijding van grenswaarden.
Alternatieve brandstofvormen zijn in opkomst; aardgas, waterstof, biobrandstof. Aardgas is geen volwaardig alternatieve brandstof (niet herwinbaar), maar omdat het in grote hoeveelheden beschikbaar is en relatief een schone brandstof is, is het goed voor het milieu. De onderzoeken en technieken van waterstof en biobrandstof zijn nog volop in ontwikkeling. De gemeente Amstelveen heeft een aardgas vulpunt gehad, echter deze is vanwege het uitblijven van een marktpartij en de hoge kosten voor het onderhoud opgehouden te bestaan. Het nieuwe college heeft in het kader van het actieplan luchtkwaliteit opnieuw gevraagd onderzoek te doen naar een mogelijke herstart van aardgas. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op dit moment nog niet bekend.
Op dit moment zijn er geïnteresseerde exploitanten aanwezig. De gemeente ondersteunt deze partijen bij het mogelijk realiseren van een aardgas vulpunt.
Op dit moment wordt de luchtkwaliteit in Amstelveen berekend. Gemeten waarden kunnen hier een aanvulling op zijn. Op de zes wegen met de hoogste overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen worden daarom meetpunten ingesteld voor stikstofdioxide (NO2). Het instellen van meetpunten draagt niet bij aan de reductie van emissies. Wel geeft het een beeld van de gemeten waarden en is hierop aanvullend in de informatie over luchtkwaliteit.
Bomen en struiken kunnen de concentraties stikstofdioxide en fijn stof op leefniveau verminderen. Dit gebeurt door filtering en opstuwing van de lucht. Voor stikstofdioxide zijn loofbomen het meest geschikt en voor fijn stof zijn dat coniferen. Tevens leveren bomen een bijdrage aan de vermindering van de CO2 uitstoot, omdat bomen voor hun groei kooldioxide opnemen.
In het kader van de groenbezuinigingen is een voorstel uitgewerkt hoe binnen de gemeente met deze bezuiniging om te gaan. In navolging op dat voorstel wordt voorgesteld om zieke en overlastgevende bomen te kappen en bij het aanplanten van nieuwe bomen een voorkeur te geven aan bomen die een positieve bijdrage leveren aan de luchtkwaliteit en het leefomgevingsklimaat.
Ook op het gebied van gedragsmaatregelen heeft de gemeente een belangrijke voorbeeldrol. Bewustwording is belangrijk om mensen tot het nemen van maatregelen over te laten gaan.
De gemeente kan actief haar burgers via persberichten en ludieke acties informeren over maatregelen die burgers zelf kunnen nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Wat betreft communicatie kan de gemeente verschillende projecten en activiteiten uitvoeren, gericht op verschillende doelgroepen, zoals educatieve activiteiten voor het basis- en voortgezet onderwijs en wijkgerichte activiteiten voor bewoners.
Het gas kool(stof)dioxide draagt bij aan een slechter leefklimaat. Het gas veroorzaakt mede de opwarming van de aarde. De concentratie CO2 in de atmosfeer neemt jaarlijks toe, waarbij ontbossing en het grootschalige gebruik van fossiele brandstoffen een rol speelt. Verschillende energiebesparende maatregelen verminderen de uitstoot van CO2 en hebben eveneens een positief effect op de energierekening. Hierbij kan gedacht worden aan spaarlampen, tochtweerders en energie-bespaarstops.
Op 1 januari 2007 is de Wet geluidhinder gewijzigd. Na een overgangsperiode is de wet op 1 april in werking getreden. Een belangrijke wijziging in de nieuwe wet is dat de gemeente zelf de bevoegdheid krijgt om, in afwijking van de wettelijke voorkeursgrenswaarde, Hogere Waarden vast te stellen (artikel 110a Wgh, lid 1). Deze bevoegdheid blijft alleen bij de provincie in geval van een regionaal industrieterrein en bij de aanleg of reconstructie van hoofdspoorwegen, rijks-wegen en provinciale wegen.
In regionaal verband wordt sinds 2006 gewerkt aan regionaal geluidbeleid. Vooruitlopend op de hiervoor genoemde wetswijziging is besloten om ook de implementatie van Hogere Waarden in regionaal verband invulling te geven. In de “Deelnota Hogere Waarden” is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen.
In het hogere waarden beleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol spelen.
Deze aspecten zijn:
1. Heersende geluidsniveau
Het heersende geluidsniveau is de basis voor de geluidsbeoordeling. Dit niveau wordt afgeleid van de geluidsbelastingskaarten die zijn opgesteld in het kader van de Europese Richtlijn Omgevingslawaai.
Een Hogere Waarden wordt door een gemeente aangevraagd als de geluidsbelasting vanwege een bron (industrie, weg, spoor) hoger is dan de voorkeursgrenswaarde (industrie 50 dB(A), weg 48 dB, spoor 55 dB). Per bron en situatie zijn in de wet normen gesteld die niet overschreden mogen worden. Een voorbeeld hiervan is de geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, deze mag in een stedelijke situatie niet uitkomen boven de norm van 63 dB.
2. Toetsingskader
De Wet geluidhinder kent in het proces van de vaststelling van Hogere Waarden een onderzoeksplicht en een motiveringsplicht. De onderzoeksplicht is bedoeld om vast te stellen welke bron-, overdrachts-, of maatregelen bij het object/de ontvanger noodzakelijk zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. De alternatieven moeten goed worden onderzocht. De beslissing om niet alle maatregelen te treffen, moet vervolgens goed worden gemotiveerd (motiveringsplicht).
Pas als alle elementen uit het toetsingskader zijn onderzocht en overwogen, kan op grond van de twee beoordelingscriteria uit de Wet geluidhinder worden besloten of een hogere waarde wordt vastgesteld.
De beoordelingscriteria zijn:
Uit de onderzoeksplicht volgt dat onderzocht is met welke maatregelen (bron, over-dracht, juridisch) de geluidsbelasting kan worden gereduceerd tot de voorkeurs-grenswaarde. Met juridische maatregelen wordt het toepassen van een dove gevel bedoeld. Indien blijkt dat de geluidbelasting op de gevel van een te bouwen geluid-gevoelig object hoger zal zijn dan de maximaal te verlenen hogere waarde, kan dit object volgens de Wet geluidhinder niet gebouwd worden. In sommige gevallen is het echter toch gewenst om dit object te bouwen. Er bestaat dan de mogelijkheid om een "dove gevel" toe te passen, dit is een gevel waarin geen te openen delen in zitten en die daarom in de Wet geluidhinder niet als gevel wordt aangemerkt, vandaar de term juridische maatregel. In de dove gevel mogen wel ramen zitten maar die mogen niet open kunnen, ook ventilatieopeningen mogen in dergelijke gevels niet aanwezig zijn. Het geluidsniveau binnen in het object dient wel aan de eisen van de Wet geluidhinder te voldoen, dit betekent dat er zware gevelisolatiemaatregelen moeten worden getroffen om te kunnen voldoen aan de eisen.
Op grond van deze akoestische onderzoeken kan beoordeeld worden of maatregelen doeltreffend zijn. De vaststeller van de hogere waarde moet uit deze onderzoeken duidelijk kunnen opmaken welke maatregelen zijn overwogen en welke maatregelen er worden genomen en een goede gemotiveerde onderbouwing geven waarom de overige maatregelen niet genomen worden. De resultaten van het toetsingskader geeft de argumenten voor de overwegende bezwaren van de maatregelen en de motivatie voor het vaststellen van een hogere waarde.
3. Cumulatie en compensatie
Als er sprake is van meer dan 1 bron die de voorkeursgrenswaarde overschrijden dan is het college van Burgemeester en Wethouders verplicht om te oordelen over de gecumuleerde geluidsbelasting. De gemeente wil in dat oordeel niet alleen de hoogte van de cumulatieve geluidsbelasting baseren, maar ook op compenserende factoren. Compenserende factoren, zoals de aanwezigheid van een park of speelvoorzieningen, kunnen de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren.
De nota 'Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten', geeft een nieuw kader voor duurzaam bouwen in de gemeente Amstelveen. De noodzaak van een nieuw kader komt voort uit in- en externe ontwikkelingen: Nationale- en Europese wet- en regelgeving, ontwikkelingen in inzichten en instrumenten voor duurzaam bouwen. Het nieuwe kader vindt zijn basis in de eigen praktijk van duurzaam bouwen. Een belangrijke impuls gaat naar verwachting uit van de nieuwe werkwijze voor duurzaam bouwen: prestatiegericht werken met het instrument GPR Gebouw (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). Deze werkwijze verbreedt de reikwijdte van het beleid naar kwaliteitsthema's: gezondheid en woonkwaliteit. Tevens verbeteren de mogelijkheden voor monitoring van beleid en voor communicatie van de resultaten naar ontwikkelaars en consumenten. Beide worden gezien als belangrijke succesfactoren voor effectief beleid. Kernvraag bij deze nieuwe werkwijze is: welk ambitieniveau gaat de gemeente Amstelveen voor de periode 2007 – 2012 hanteren?
De Amstelveense historie van duurzaam bouwen
De gemeente Amstelveen heeft in 1993 duurzaam bouwen als speerpunt van haar milieubeleid benoemd. Duurzaam bouwen is nog steeds actueel, vandaar dat dit thema ook een plaats heeft gekregen in het huidige collegeprogramma. Sinds 1995 worden afspraken gemaakt met ontwikkelende partijen om duurzame bouwprojecten te stimuleren. Hierin erkent en neemt de gemeente ook haar eigen verantwoordelijkheid. Zo is er in de afgelopen jaren een aantal projecten geweest waar de gemeente zelf bij de bouw van overheidsgebouwen heeft laten zien dat zij een hoge ambitie toekent aan duurzaamheid in het bouwproces. Voorbeelden hiervan zijn de school de Westwijzer en de Brandweerkazerne. In 2007 onderzoekt de gemeente welk project zij energieneutraal wil realiseren.
De doelstelling van de gemeente Amstelveen is om door middel van duurzaam bouwen in de woningbouw en utiliteitsbouw (nieuwe en bestaande voorraad) een bijdrage te leveren aan het terugbrengen van de milieubelasting en het verhogen van de bouw- en leefomgevingskwaliteit.
Nieuwe (beleids)ontwikkelingen internationaal en nationaal
Het beleid op het gebied van duurzaam bouwen is in ontwikkeling. Zo is de landelijke norm welke het energieverbruik in de woning aantoont, de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), aangescherpt van 1,0 naar 0,8. Daarnaast wordt in Europees verband een norm ontwikkeld voor energie; de Energy Performance for Building Directives. Dit betekent dat ontwikkelende partijen meer rekening moeten houden met de energie-prestaties van een woning.
Nieuwe werkwijze en instrumentarium
Om uitvoering te geven aan het vastgestelde beleid worden instrumenten ingezet. De gemeente Amstelveen werkte vanaf 1998 met het Nationaal Pakket duurzaam bouwen. Medio 2005 werd bekend dat het vigerende instrument niet meer werd uitgebracht en geactualiseerd. Vanwege de beëindiging van de Nationale Pakketten is eind 2005 een nieuw instrument aangekocht; GPR Gebouw (Gemeentelijke Praktijk Richtlijn). Het voordeel van dit instrument is dat het uitstekend geschikt is om deze op gebouwniveau toe te passen. GPR Gebouw is een prestatiegericht en communicatief instrument dat vele voordelen met zich meebrengt. Zo beschikt het instrument over een CO2- reductie-monitor en een consumentenlabel, waardoor via communicatie en een gebruikershandleiding de bewoner(s) / gebruiker(s) ook zien hoe de woning scoort op het thema duurzaamheid. De gemeente Amstelveen beschikt inmiddels over een licentie voor het gebruik van GPR Gebouw. Deze zal ingezet worden bij alle op te starten nieuwbouwprojecten (zoals voor de woningbouw, kantoorgebouwen en schoolgebouwen) binnen de gemeente.
Het CO2-Servicepunt heeft menukaarten (checklist met keuzemaatregelen) voor de bestaande en nieuwbouw ontwikkeld. De menukaart voor de nieuwbouw is bedoeld als hulpmiddel om bij kleinere projecten met ontwikkelende partijen afspraken te maken over duurzaamheidsmaatregelen. Tevens is een menukaart ontwikkeld voor de bestaande bouw.
De nieuwe kaders
Doordat duurzaam bouwen binnen de gemeente in ontwikkeling is, is er binnen het college behoefte aan nieuwe beleidskaders die verder vorm en richting geven aan het duurzame bouwproces. Met het opstellen van de nota “Duurzaam Bouwen, naar duurzame bouwresultaten” laat de gemeente zien welke ambities zij heeft op het gebied van duurzaam bouwen.
Het college van BenW heeft middels punt 8.1.2 uit het collegeprogramma “Samen werken aan resultaat” hier opdracht toe gegeven. Met deze nota wordt een start gemaakt om te komen tot effectief prestatiegericht beleid dat ervoor kan zorgen dat duurzaam bouwen verder geïmplementeerd wordt in de bouwprocessen en de bouw-praktijk.
Op basis van interviews, eigen ervaringen met pilotprojecten en ervaringen van andere gemeenten zijn nieuwe ambities voor duurzaam bouwen geformuleerd. Hierbij is met name aandacht besteed aan de procesmatige werkwijze. Immers duurzame bouwprojecten hebben de grootste kans van slagen als in elke geleding van het bouwproces getoetst wordt op de overeengekomen duurzaamheidscriteria.
Ambities voor duurzaam bouwen nieuwbouw en utiliteitsbouw:
Ambities voor duurzaam bouwen bestaande bouw
Met name in het buitengebied komt het houden van paarden zowel bedrijfsmatig als hobbymatig veel voor. Ten behoeve van het houden van paarden wordt vaak gebruik gemaakt van een buitenbak (een niet overdekte paardenbak).
In deze nota wordt nader ingegaan op de diverse vormen van houden van paarden en is een toetsingskader geformuleerd voor het oprichten van paardenbakken.
De gemeente Amstelveen en het hoogheemraadschap Amstel- Gooi en Vecht (AGV) hebben in 2004 besloten om in coproductieverband het Stedelijk Waterplan op te stellen. Een nut en noodzaak notitie lag aan dit besluit ten grondslag.
Het Stedelijk waterplan voorziet in de behoefte van beide partijen aan meer inzicht in het functioneren van het watersysteem, geeft een eenduidige en realistische visie op het water en in het aandragen van maatregelen die bijdragen aan het oplossen van knelpunten in het watersysteem en het realiseren van ambities.
De gemeente Amstelveen en het hoogheemraadschap AGV hebben elk eigen taken en verantwoordelijkheden om het watersysteem op orde te houden. Waternet is de uitvoerende organisatie die in opdracht van AGV zorgt voor afvalwater, oppervlaktewater en veiligheid achter de dijken. De gemeente is verantwoordelijk voor beheer en onderhoud en de afvoer van rioolwater. Beide partijen anticiperen op de verwachte klimaatveranderingen die zich uiten in meer korte maar hevige regenbuien en een stijging van de zeespiegel.
Een optimale waterkwaliteit is onderdeel van de hoge leef-, en omgevingskwaliteit waarnaar de gemeente Amstelveen streeft als aantrekkelijke woon-, leef- en werkgemeente. Water draagt zodoende als kwaliteitsdrager bij aan de versterking van de kwaliteit van de Amstelveense stad.
AGV wil samen met de gemeente de visie en beleid op waterbeheer lokaal realiseren. Naast wettelijk verplichte zaken wordt gekeken naar ambities bij de verschillende thema's van het waterbeheer.
De opgestelde visie die in het Stedelijk Waterplan centraal staat benadrukt de ontwikkeling waar beide partijen zich voor inzetten: het realiseren van een duurzaam en mooi watersysteem in de gemeente Amstelveen. Door de gezamenlijke aanpak van het Stedelijk Waterplan worden verantwoordelijkheden en belangen verduidelijkt en processen inzichtelijk gemaakt. Dit levert een duidelijke bijdrage aan de samenwerking tussen beide organisaties.
Het parkeerbeleid heeft raakvlakken met diverse andere beleidsterreinen binnen de gemeente, zoals op het gebied van economie, verkeer en vervoer, inrichting openbare ruimte, groen, stedenbouw, zorg en onderwijs. Enkele specifieke beleidsonderdelen zijn direct met het product parkeren in verband te brengen en verdienen nadere toelichting. Die onderdelen zijn:
Ondergronds bouwen/parkeren:
Vanuit het oogpunt van grondwaterbeheer zijn er in principe geen bezwaren tegen het realiseren van ondergrondse parkeervoorzieningen. Zolang het verhard oppervlak niet extra toeneemt, is compensatie met wateroppervlak niet noodzakelijk. Door een ondergrondse voorziening kan de bestaande grondwaterstromingen wel van richting veranderen. Of hierdoor wateroverlast op gaat treden, is afhankelijk van de plaatselijke situatie.
Bebouwde ruimte:
Wanneer er meer parkeerruimte op maaiveld wordt aangelegd, betekent dit een vergroting van het verhard oppervalk. Van dit verhard oppervlak dient 10% elders in het plan of de omgeving (in ieder geval in hetzelfde watersysteem) te worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Een uitbreiding van de parkeerruimte heeft dus ook een ruimtelijke consequentie elders in de omgeving.
Openbaar vervoer:
Het gebruik van het openbaar vervoer wordt zoveel mogelijk gestimuleerd. Dit wordt enerzijds gedaan door het verder verbeteren van het openbaar vervoernetwerk en anderzijds via het vergroten van het gebruik van het openbaar vervoer, onder meer via promotie en voorlichting. Voor parkeren is het daarbij van belang dat er sprake kan zijn van een overstap van auto naar openbaar vervoer (en vice versa). Daarvoor dient er wel parkeergelegenheid bij de belangrijke vervoershaltes te zijn.
Fiets:
In deze parkeernota wordt geen specifieke aandacht besteed aan het fietsparkeren. In de nota Fiets, welke is vastgesteld in 2006, is fietsparkeren als een belangrijk onderdeel opgenomen.
Verkeersafwikkeling:
Parkeergelegenheden moeten bereikt kunnen worden met de auto. Elke verandering in het aanbod van parkeervoorzieningen kan ook een verandering in het verkeersaanbod op de toevoerroutes ten gevolg hebben. Bij iedere verandering dient daarom te worden onderzocht welke invloed dit op de verkeersafwikkeling heeft. Dat kan betekenen dat er zo nodig ook maatregelen op deze routes getroffen dienen te worden, of – wanneer dat niet mogelijk blijkt te zijn – dat geconcludeerd moet worden dat de verkeersafwikkeling dermate in het gedrang komt dat de beoogde (parkeer)ontwikkeling niet wenselijk is.
In de nota Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB), maart 2005 is een specifiek beleid voor het buitengebied van Amstelveen ontwikkeld, waardoor negatieve gevolgen van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing worden weggenomen. De nota biedt een toetsingskader voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten.
In het agrarisch buitengebied van Amstelveen wordt de gemeente steeds vaker geconfronteerd met nieuwe bedrijfsmatige activiteiten. Deze veelal niet-agrarische activiteiten vinden dikwijls plaats in voormalige agrarische bedrijfspanden, hetgeen veelal volgens de geldende bestemmingsplannen in strijd is met de bestemming ter plaatse.
Aangezien de agrariërs (ook) in Amstelveen moeite hebben om ´economisch het hoofd boven water te houden´, worden steeds vaker nevenactiviteiten ontwikkeld om een aanvulling op het inkomen te genereren.
De provincie Noord-Holland heeft in de notitie ´Nieuwe kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing in Noord-Holland´ globaal een aanzet gegeven voor versoepeling van beleid en regelgeving. In de beleidsnota ´Vrijkomende Agrarische Bedrijfsbebouwing (VAB) is een nadere uitwerking voor de gemeente Amstelveen gemaakt, met als doel om een duidelijk toetsingskader te bieden voor nieuwe neven- of vervolgactiviteiten in vrijkomende agrarische bebouwing. De in deze nota opgenomen ´positieve lijst´ van functies die kunnen worden toegestaan is opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.
Op basis van vier criteria (welstand, cultuurhistorie, milieu en verkeer) is een verdeling in zones gemaakt voor het buitengebied van Amstelveen. De verdeling is noodzakelijk omdat niet in iedere zone dezelfde economische activiteiten wenselijk zijn. Hoewel de positieve lijst concrete activiteiten beschrijft zijn deze ook afhankelijk van enkele criteria die nog altijd van geval tot geval beoordeeld dienen te worden. Voorwaarde bij een nieuwe activiteit is bijvoorbeeld handhaving of verbetering van de agrarische uitstraling, waarbij nadelige effecten op het milieu vermeden moeten worden. Met behulp van een toepassingsmodel (stroomschema) is weergegeven hoe verzoeken voor nieuw gebruik van VAB beoordeeld dienen te worden. Hierbij wordt nog opgemerkt dat nevenactiviteiten dan wel vervolgactiviteiten in principe slechts zijn toegestaan in de bestaande agrarische bebouwing.
Bij het opstellen van de positieve lijst is het beleid, zoals dat is weergegeven in de brochure 'Nieuwe kansen voor vrijkomende agrarische bebouwing in Noord-Holland (provincie Noord-Holland, september 2003) een belangrijk criterium. Vervolgens is gezocht naar functies die in het algemeen naar aard en omvang in het landelijk gebied passen. Het gaat hier in eerste instantie om functies die zodanig met het landelijk gebied zijn verbonden, dat vestiging in stedelijk gebied niet reëel is, zoals landbouw aanverwante functies. Daarnaast zijn functies opgenomen die direct aan het landelijk gebied zijn gebonden en waarbij vestiging in de kern eveneens niet reëel is, bijvoorbeeld recreatieve functies. Bij het opstellen van de lijst is uiteraard ook rekening gehouden met de functies waarmee de gemeente tot op heden geconfronteerd is.
Naast voornoemde functies kunnen dienstverlenende en ambachtelijke bedrijfsfuncties eveneens een bijdrage leveren aan de economie van het buitengebied. Om die reden verdient het dan ook aanbeveling om, onder strikte voorwaarden, een aantal niet-agrarische functies op te nemen op de positieve lijst en daarmee dergelijke bedrijven meer mogelijkheden bieden om zich te vestigen in het landelijk gebied. Bovendien kunnen niet agrarische bedrijfsfuncties als neventak dienen en zo op een agrarisch bedrijf een extra inkomstenbron vormen. Bij het toestaan van nieuwe bedrijvigheid in het landelijk gebied is het van belang om er op te letten welke gevolgen dat kan hebben voor het voorzieningenniveau in het stedelijk gebied. Hierbij dient te worden opgemerkt, dat dit argument niet zondermeer van doorslaggevende aard is, gezien het feit dat eveneens gelet wordt op het belang van de leefbaarheid en de economische situatie van het landelijk gebied. Het is van groot belang dat de op de positieve lijst opgesomde bedrijfstypen alleen kleinschalig in het landelijk gebied kunnen worden toegestaan in combinatie met ruimtelijke kwaliteitswinst.
Detailhandel is niet wenselijk in het landelijk gebied. Redenen daarvoor zijn de sterk verkeersaantrekkende werking en het feit dat detailhandel in het landelijk gebied concurrentie vormt met de detailhandel in de stad. Het voorzieningenniveau wordt op die manier onevenredig benadeeld. Alleen enkele specifieke detailhandelsvormen zijn opgenomen in de positieve lijst. Het gaat daarbij om detailhandel die nauw verwant is aan de primaire functies in het landelijk gebied (bijvoorbeeld de verkoop van eigen producten op het agrarisch bedrijf). Ook kan detailhandel worden toegestaan die niet tot het primaire voorzieningenniveau van de kernen kan worden gerekend (kleinschalig tuincentrum). De vestiging van bedrijven in het landelijk gebied kan ten koste gaan van de uitgifte van een bedrijventerrein, indien bedrijven worden toegelaten die naar aard en omvang bij voorkeur op een bedrijventerrein gevestigd dienen te worden. Bij vestiging in het landelijk gebied, weliswaar in VAB, is mede daarom het kleinschalige karakter van de nieuwe functie een belangrijk criterium. Op het moment dat dergelijke bedrijven willen groeien, zal verplaatsing naar een bedrijventerrein noodzakelijk zijn.
Naast het ontwikkelen van nevenactiviteiten kan zich ook de situatie van totale (agrarische-) bedrijfsbeëindiging voordoen. In een dergelijk geval is er geen sprake meer van een agrarisch bedrijf en is er sprake van strijdigheid met de agrarische bestemming. Voor dergelijke gevallen is in dit bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om de bestemming te wijzigen in een andere bestemming. In de planregels van dit bestemmingsplan wordt aangegeven binnen welke regels deze wijziging moet blijven.
De gemeente wordt regelmatig geconfronteerd met verzoeken voor vervanging van de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing door nieuwbouw. Dit als gevolg van slechte bouwkundige staat van de oorspronkelijke bedrijfsbebouwing en/of het fysiek ongeschikt zijn van de bestaande bebouwing voor de gewenste neven- of vervolgactiviteiten. Bij besluit van 4 september 2007 heeft het college besloten de nota VAB te verruimen in die zin dat de mogelijkheid wordt geboden sloop en vervangende nieuwbouw te plegen. In geval van nieuwbouw wordt slechts medewerking verleend aan herbouw van het op dat moment aanwezige oppervlak van de bedrijfsbebouwing met een marge van maximaal 10%. Deze marge geeft aanvragers de ruimte om bouwwerken geschikt te maken voor de gewenste neven- en/of vervolgactiviteiten. Bij de nevenactiviteiten blijft de eis van kracht dat deze activiteiten beperkt blijven tot maximaal 25% van het totale bedrijf. Het gaat in deze verruiming met nadruk altijd om vervanging van bestaande bouwwerken. Om in aanmerking te komen voor deze regeling is een goede ruimtelijke onderbouwing van de aanvraag noodzakelijk. Naast de in de planregels opgenomen voorwaarden voor vrijstelling zullen bij de beoordeling tevens de volgende aspecten moeten worden bekeken:
Op 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen besloten nieuwe regels vast te stellen voor het realiseren van (fietsen-)bergingen in voortuinen. Aanleiding is dat de gemeente heeft geconstateerd dat met name in Amstelveen Noord diverse bouwwerken (fietsenstallingen en schuurtjes) zonder de benodigde bouwvergunning zijn gerealiseerd in de voortuinen van woningen. Het huidige beleid van de gemeente, zoals verwoord in de Amstelveense bestemmingsplannen, is er op gericht om bouwsels in de voortuinen zoveel mogelijk te voorkomen. Slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis zijn toegelaten. Het behoud van de kwaliteit van het straatbeeld en het voorkomen van aantasting hiervan liggen aan dit beleid ten grondslag.
Fietsen(-bergingen) in voortuinen komen in de meeste gevallen voor bij woningen waar geen sprake is van een achtererf waar bijgebouwen gerealiseerd kunnen worden, dan wel bij woningen die geen zelfstandig “achterom” bezitten.
Bij veel bewoners van woningen waarbij de achtererven niet zelfstandig bereikbaar zijn is grote behoefte aan (fietsen-)stallingsruimte in de voortuinen. Het mogelijk maken van dergelijke stallingsruimten zal het woongenot van de bewoners vergroten. De bewoners zijn dan immers niet meer genoodzaakt de fiets(en) via de woning in de achtertuin(-berging) te stallen, dan wel hun fietsen in de openlucht te moeten laten staan. Gelet hierop is bekeken of versoepeling van het beleid ten aanzien van het bouwen in de voortuinen wenselijk is en welke voorwaarden hieraan gesteld moeten worden, teneinde de kwaliteit van het straatbeeld zoveel mogelijk te waarborgen. De gemeente acht het wenselijk te beschikken over een regeling waarmee een eenvoudige beoordeling van aanvragen, dan wel van bergingen die zonder (bouw)aanvraag zijn gerealiseerd kan worden gemaakt.
Hiervoor is een beleidsnota opgesteld. In deze nota wordt een toetsingskader geformuleerd voor het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het realiseren van (fietsen-)bergingen in voortuinen. In deze nota wordt een toetsingskader geformuleerd voor het verlenen van vrijstelling ten behoeve van het realiseren van (fietsen-)bergingen in voortuinen.
Dit heeft geleid tot de volgende criteria:
De onderhavige beleidsnota is vastgesteld op 10 september 2008.
Gelet op het project Deregulering VNG-modelverordeningen en de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de archeologische monumentenzorg van september 2007, alsmede de feitelijke samenhang tussen monumenten en archeologie, is de bestaande model monumentenverordening aangevuld met een archeologisch deel. De beide samengevoegde delen worden aangehaald als de model Erfgoedverordening.
Specifiek in het kader van de deregulering is getracht om de bestaande monumentenvergunning te vereenvoudigen door de mogelijkheid op te nemen dat het college nadere regels kan stellen (uitvoeringsrichtlijnen) waarmee de vergunningplicht (deels) komt te vervallen.
Dit is een analoge toepassing van wat op rijksniveau het Algemeen Positief Advies (APA) wordt genoemd: bepaalde (eenvoudige en vastomlijnde) wijzigingen aan een monument mogen op grond hiervan vrijwel altijd worden uitgevoerd zonder een instandhoudingbepaling te overtreden. De vergunningplicht voor andere, complexe wijzigingen wordt gehandhaafd.
De instandhoudingbepaling met betrekking tot archeologische terreinen vloeit voort uit de Wet op de archeologische monumentenzorg (tot stand gekomen op grond het Verdrag van Malta) en komt neer op het feit dat gemeenten hun bestemmingsplannen moeten actualiseren met een archeologische paragraaf, zodat voldoende rekening kan worden gehouden (wat betreft de bescherming) met archeologische waarden en het behoud daarvan. Omdat de actualiteit van bestemmingsplannen 'an sich' al voor problemen kan zorgen, is het opnemen van een archeologische paragraaf voor veel gemeenten ook niet eenvoudig of snel te realiseren. De verordening voorziet daarom in een overgangssituatie door het college de bevoegdheid te geven nadere regels te stellen voor verstorende activiteiten in een archeologisch monument of verwachtingsgebied. Deze nadere regels kunnen dezelfde regels zijn die gaan gelden indien een aanlegvergunning zou worden aangevraagd op grond van een aangepast bestemmingsplan, waarin wel een archeologisch paragraaf is opgenomen (Malta-proof). Indien een gemeente geen gebruik wenst te maken van de nadere regels kan ook gekozen worden om een (tijdelijke) archeologievergunning in het leven te roepen.
Voor het overige is bij het opstellen van deze modelverordening rekening gehouden met de 'Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving'. Ook in dit nieuwe model zijn de bepalingen van de Monumentenwet 1988 en de daarin gekozen systematiek als uitgangspunt genomen.
In de modelverordening zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot de gemeentelijke beschermde stads- en dorpsgezichten, ondanks dat hiervan in de gemeentelijke praktijk wel gebruik wordt gemaakt. Al in een voorgaand dereguleringstraject zijn deze artikelen reeds gesneuveld, aangezien het instrument administratieve lasten bij burgers genereert. In het kader van het dereguleringsproject in 2007 is ervoor gekozen om deze bepalingen daarom niet opnieuw in de modelverordening op te nemen. Het staat gemeenten uiteraard vrij om het VNG-model op dit en op andere onderdelen zelf aan te vullen.
Er is voor gekozen om wel bepalingen op te nemen over gemeentelijke stads- en dorpsgezichten.
Een gemeentelijk stads- of dorpsgezicht valt niet onder de omschrijving van een gemeentelijk monument uit artikel 1. Begripsbepalingen, terwijl de gemeente Amstelveen al wel enkele gemeentelijk beschermde dorpsgezichten heeft aangewezen. Het is gewenst om daarvoor een wettelijke grondslag te hebben. De hogere administratieve lasten voor de burger bestaat uit de verplichting van een bouwvergunning, waar eerder vergunningsvrij kon worden gebouwd. Voor onderhoudswerkzaamheden is geen monumentenvergunning nodig. Het voordeel van de vergunningsplicht is, dat het monumentale aspect van het complex dan uitdrukkelijk kan worden meegewogen in de besluitvorming tot bouwvergunning