Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Veegplan 9 locaties Nieuwegein
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0356.BPNG2019002-VA03

Regels

hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder: 
 
1.1 plan
het bestemmingsplan 'Veegplan 9 locaties Nieuwegein' van de Gemeente Nieuwegein als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0356.BPNG2019002-VA03.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan Veegplan 9 locaties Nieuwegein, met de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0356.BPNG2019002-VA03.
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.6 aan-huis-verbonden beroep
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
 
1.7 antenne-installatie
Installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.9 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
 
1.10 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.
 
1.11 bestaand
  1. ten aanzien van bebouwing: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand is gekomen of tot stand zal komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  2. ten aanzien van gebruik: het gebruik van grond en opstallen dat bestaat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologisch regime.
1.12 bestaand afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.15 beperkt kwetsbaar object
object als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
 
1.16 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
 
1.17 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.18 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
 
1.23 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen, de onderzijde van de constructie boven de dakgoot in het dakvlak is geplaatst en de zijkant niet direct op de zijkant van het dakvlak is gesitueerd.
 
1.24 dakopbouw
een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt.
 
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroep of bedrijf.
 
1.26 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.27 hoofdgebouw
een gebouw, dat op een perceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk is aan te merken.
 
1.28 hoofdvorm
De bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, de dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten, schoorstenen of gevelindelingen (door ramen, deuropeningen en erkers) van een bouwwerk.
 
1.29 huishouden
persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en
continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
 
1.30 huisvesting in verband met mantelzorg
huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning.
 
1.31 kunstwerk
bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw.
 
1.32 monument
onroerende zaak die deel uitmaakt van cultureel erfgoed.
 
1.33 nutsvoorziening
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
 
1.34 peil
  1. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil).
1.35 risicovolle inrichting
een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen of LNG tankstations.
 
1.36 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt.
 
1.37 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.38 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.39 voorgevellijn
de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd, ook beschouwd als voorgevellijn.
 
1.40 wonen
het houden van verblijf of het gehuisvest zijn in een woning.
 
1.41 woning of wooneenheid
een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bedoeld is voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden; onder woning wordt mede een zorgwoning begrepen.
 
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van de regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
 
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
  1. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
 
2.5 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.6 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 hoogte van een woonschip
vanaf het waterpeil tot aan het hoogste punt van het woonschip, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antenne-installaties en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderdelen.
 
2.10 oppervlakte van een woonschip
tussen de buitenzijde van de zijwanden, neerwaarts geprojecteerd op het niveau van het waterpeil.
 
2.11 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
 
hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2': bedrijven die voorkomen in categorie 1 of 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlagen bij de regels, bijlage 1;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1': bedrijven die voorkomen in categorie 1, 2 of 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in bijlagen bij de regels, bijlage 1;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loon- en verhuurbedrijf' eveneens: een loon- en verhuurbedrijf dat voorkomt in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlagen bij de regels, bijlage 1;
  4. in afwijking van het bepaalde onder a. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteerbedrijf' een composteerbedrijf toegelaten;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend een nutsvoorziening in de vorm van een transformatorhuis;
  6. webwinkels;
  7. aan de bedrijfsactiviteiten ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoren, waarvan per bedrijf de brutovloeroppervlakte maximaal 50% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte mag bedragen, met een maximum van 2.000 m²;
  8. bedrijfswoningen zijn niet toegelaten;
  9. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, reclame-uitingen, toegangswegen, voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
3.2.1 Gebouwen
  1. gebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;
  3. de totale oppervlakte van gebouwen en overkappingen bedraagt per bouwperceel ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' aangegeven bebouwingspercentage van het bouwvlak; indien geen bebouwingspercentage is aangegeven, geldt een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van gebouwen bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 2 m;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b, mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteerbedrijf' de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 4 m bedragen, met dien verstande dat vóór de naar de weg toegekeerde gevel de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2,5 m mag bedragen.
  4. de bouwhoogte van palen, masten en reclame-uitingen bedraagt ten hoogste 10 m;
  5. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 6 m, met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loon- en verhuurbedrijf' de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2,5 m mag bedragen;
    2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteerbedrijf' de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 5 m mag bedragen.
3.2.3 Afwijken in verband met realisatie bedrijfswoning
  1. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - afwijkingsbevoegdheid bedrijfswoning' kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3 lid 1 sub h ten behoeve van de realisatie van in totaal niet meer dan één bedrijfswoning bij het bedrijf op het perceel Industrieweg 2A, mits door middel van onderzoek (geur- en geluidsonderzoek) is aangetoond dat ter plaatse geen milieubelemmeringen bestaan voor de realisatie van een bedrijfswoning;
  2. onder 'ter plaatse geen milieubelemmeringen', zoals genoemd onder a, wordt in het bijzonder verstaan: geen belemmeringen in verband met het emissiepunt / de afzuiginstallatie die zich bevindt op het perceel Industrieweg 2;
  3. de bouwregels van 3.2.1 zijn van overeenkomstige toepassing.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
  1. risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan;
  2. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
  3. Wgh-inrichtingen zijn niet toegestaan;
  4. opslag van goederen buiten het bouwvlak is niet toegestaan.
  5. in afwijking van het bepaalde onder d. is ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - composteerbedrijf' opslag van goederen buiten het bouwvlak toegestaan tot een stapelhoogte van ten hoogste 6 m;
  6. bedrijven die niet zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan voor zover de betrokken bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van Bedrijfsactiviteiten onder de in artikel 3.1, onder a genoemde categorieën;
  7. perifere detailhandel is niet toegestaan.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 3 lid 1 :
  1. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in artikel 3 lid 1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 3 lid 1 genoemd;
  2. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in artikel 3 lid 1 genoemd.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groen, water, voet- en fietspaden;
  2. geluidswerende voorzieningen;
  3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en andere kunstwerken voor de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van palen, masten, kunstwerken en geluidswerende voorzieningen bedraagt ten hoogste 12 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. parkeren, waaronder carports;
  3. erkers.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  3. de bouwhoogte van masten bedraagt ten hoogste 6 m;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a zijn erkers toegestaan over maximaal 3/5 van de naar de weg toegekeerde gevel en zijgevel van het hoofdgebouw met een maximaal diepte van 1 meter en met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, water en voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels: 
  1. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  2. ondergeschikt groen;
  3. bruggen ten behoeve van langzaam verkeer;
  4. bij deze bestemming behorende voorzieningen voor waterhuishouding zoals gemalen, stuwen, duikers en ander kunstwerken voor de waterhuishouding.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
7.2.1 Gebouwen
op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding, bedraagt ten hoogste voor:
  1. bruggen en viaducten: 8 m;
  2. lichtmasten: 12 m;
  3. vlaggenmasten: 6 m;
  4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
Artikel 8 Wonen
8.1 Bestemmingsomschrijving
 De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen met aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
8.2.1 Hoofdgebouwen
  1. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd;
  2. het aantal woningen bedraagt ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal. Als geen 'maximum aantal wooneenheden' is aangegeven, geldt het bestaande aantal wooneenheden;
  3. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  4. de bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte.
8.2.2 Bijbehorende bouwwerken
  1. bij een hoofdgebouw zijn bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten toegestaan die zonder omgevingsvergunning kunnen worden verricht;
  2. tevens zijn bestaande bijbehorende bouwwerken toegestaan die niet voldoen aan het bepaalde onder a, mits de bestaande afwijkingen niet worden vergroot;
  3. in afwijking van het bepaalde onder a en b mogen carports worden opgericht met een oppervlakte van ten hoogste 18 m² en een maximum bouwhoogte van 2,7 m, mits het perceel onmiddellijk grenst aan verblijfsgebied of de bestemming 'Verkeer' en er tussen de perceelsgrens en de bestaande woning een onbebouwde zone van ten minste 5 meter is.
8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel van gebouwen bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt elders ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
8.2.4 Voorwaardelijke verplichting sloop bestaande schuur
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - sloopverplichting bestaande schuur' mag de bestaande schuur die als ‘te slopen bebouwing’ is aangegeven in bijlagen bij de regels, bijlage 2, slechts zo lang in stand worden gehouden als die schuur wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg;
  2. de bestaande schuur genoemd onder a moet worden gesloopt zodra de huisvesting in verband met mantelzorg ter plaatse ten einde is gekomen;
  3. de sloop van de onder b. genoemde bestaande schuur moet zijn afgerond binnen 2 maanden na de beëindiging van het gebruik van die schuur voor huisvesting in verband met mantelzorg;
  4. het bevoegd gezag kan, in afwijking van het bepaalde onder c, een omgevingsvergunning verlenen om de slooptermijn van 2 maanden te verlengen met een extra termijn van 2 maanden indien naar het oordeel van het bevoegd gezag anders de sloop van de bestaande schuur effectief niet mogelijk zal zijn.
8.3 Specifieke gebruiksregels
 
8.3.1 Gebruik bestaande schuur
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – schuur’ is, zolang de bestaande schuur zich daar bevindt, geen ander gebruik toegestaan dan een gebruik ten behoeve van huisvesting in verband met mantelzorg. Daarbij wordt mantelzorg begrepen in de zin van artikel 1 en artikel 2 lid 22 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, zoals die artikelen luiden op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.
 
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de belangen van ondergrondse hoofdwatertransportleidingen en daarmee verband houdende constructies.
 
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.
  2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
  3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 2,5 m mag bedragen.
9.3 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van artikel 10.2 mits:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding;
  2. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding(en).
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
9.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen van wegen, paden, banen en andere oppervlakteverhardingen;
  2. het aanbrengen van het huidige maaiveldniveau door bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  3. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  5. diepploegen;
  6. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  7. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.
9.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 9 lid 4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die: 
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
9.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 lid 4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de belangen van de betreffende leiding niet onevenredig wordt of kan worden aangetast.
 
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden.
 
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
 
10.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere, op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwwerken waarvoor graaf- en/of heiwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 30 cm beneden maaiveld en met een oppervlakte groter dan 500 m² een rapport te overleggen waarin:
  1. de aanwezigheid van archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
10.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 10 lid 2.1  genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kunnen burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een daartoe bevoegde instantie op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 10 lid 2.1 en artikel 10 lid 2.2  is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij: 
  1. de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid; en
  2. gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Behoudens het bepaalde in artikel 10 lid 3.2 , is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag op en in de in artikel 10 lid 1  bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en het ophogen van de bodem dieper dan 30 cm beneden maaiveld en met een oppervlakte groter dan 500 m²;
  2. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  3. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  4. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.3.2 Uitzondering op het aanlegverbod
Het in artikel 10 lid 3.1  gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden: 
  1. in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  3. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening:
  4. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen vergunning was vereist;
  5. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning.
10.3.3 Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10 lid 3.1  kan pas worden verleend:
  1. indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden;
  2. nadat door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
    1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
    2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd;
  3. nadat ter beoordeling van het archeologisch rapport advies wordt ingewonnen bij een ter zake deskundige.
10.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Indien uit het in artikel 10 lid 3.3  genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning: 
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen door:
  1. De bestemming 'Waarde - Archeologie' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van inventariserend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. De bestemming 'Waarde - Archeologie' aan gronden, grenzend aan deze bestemming, toe te kennen indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van bedoelde medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie
11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming van cultuurhistorische waarden van:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 10': bebouwing langs een historische ontginningsas of waterweg.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Verbod ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van waarde - 10
Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - 10' is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende wijzigingen uit te (doen) voeren:
  1. het geheel of gedeeltelijk wijzen van de oriëntatie van hoofdgebouwen waaronder wordt verstaan:
    1. het wijzigen van de dakvorm, dakhelling en nokrichting van de gebouwen.
11.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het bepaalde in artikel 11 lid 2.1 is niet van toepassing op wijzigingen, die:
  1. het normale onderhoud en/of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. reeds op basis van de Erfgoedwet zijn beschermd.
11.2.3 Voorwaarde voor omgevingsvergunning
De wijzigingen als bedoeld in artikel 11 lid 2.1 zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. door die wijzigingen, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer cultuurhistorische waarden en de daarbij behorende landschapselementen zoals omschreven in artikel 11 lid 1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 2.1 kan niet eerder worden verleend dan nadat advies is verkregen van de cultuurhistorisch deskundige.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.3.1 Aanlegverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen, verharden, veranderen en/of wijzigen van het materiaalgebruik van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen alsmede het wijzigen van van het wegprofiel;
  2. het ontginnen, afgraven en verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem;
  3. het verlagen van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  4. het vellen of rooien van bos en/of verwijderen van houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bos en/of houtopstanden ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  5. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  6. graven en dempen van sloten, afdammen, herprofileren van sloten of ander oppervlaktewater, aanleggen van drainage, uitgezonderd het vervangen van bestaande drainage.
11.3.2 Uitzondering op aanlegverbod
Het verbod als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan;
  3. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  4. reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet.
11.3.3 Voorwaarden voor omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld zijn slechts toelaatbaar, mits:
  1. door die werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer cultuurhistorische waarden en de daarbij behorende landschapselementen zoals omschreven in artikel 11 lid 1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  2. een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 lid 3.1 kan niet worden verleend dan nadat advies is verkregen van de cultuurhistorisch deskundige.
hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 13 Algemene bouwregels
13.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door: 
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen en balkons, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
  2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
13.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
  1. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
  2. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
13.3 Voldoende parkeergelegenheid
  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de 'Nota Parkeernormen 2011-2015' of de opvolger daarvan bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 14 Algemene gebruiksregels
14.1 Aan huis gebonden beroep of bedrijf
Ten aanzien van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of -bedrijf gelden de volgende voorwaarden:
  1. het vloeroppervlak ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of -bedrijf mag niet meer dan 35% van het woonvloeroppervlak met een maximum van 75 m² bedragen;
  2. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving;
  3. in geval van bedrijfsactiviteiten, zijn activiteiten toegestaan in een woning die door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, en voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit);
  4. de activiteiten mogen geen detailhandel, risicovolle inrichtingen, seksinrichting en/of horeca betreffen;
  5. webwinkels zijn wel toegestaan;
  6. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken;
  7. er dient een relatie te zijn tussen ten minste 1 bewoner en de uitgeoefende activiteit(en).
Artikel 15 Algemene aanduidingsregels
15.1 Monumenten
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' zijn de gronden tevens bestemd voor een rijksmonument;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' zijn de gronden tevens bestemd voor een gemeentelijk monument.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
16.1 Maten en bouwgrenzen
  1. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
  2. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
 
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
 
17.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
 
Artikel 18 Overige regels
18.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 19 Overgangsrecht
19.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 20 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Veegplan 9 locaties Nieuwegein'