direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 't Goeie Spoor
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

ROQ Vastgoed is voornemens om appartementen te realiseren in de groenstrook vanaf de Rondweg-West tot aan het NS-station Veenendaal-Centrum. Deze groenstrook ligt tussen de spoorlijn en 't Goeie Spoor. Halverwege deze groene zone ligt een fietstunnel.

Vanaf 2008 is deze locatie bij de gemeente Veenendaal reeds op het netvlies, omdat hier verschillende ideeën en initiatieven de revue hebben gepasseerd. De oorspronkelijke bedrijfsbestemming is vervallen en gewijzigd in groen, terwijl middels een prijsvraag een initiatief voor studentenhuisvesting op brede steun kon rekenen. Deze plannen zijn verder niet uitgewerkt. Voorts is in 2011 een nieuw idee geopperd met woningbouw op deze zone. Hiervan heeft de gemeente gemeend dit een passende invulling te vinden mits een levendige plint, verbeterd zicht vanuit de trein en inpassing in het groene karakter zou worden verankerd in het plan. Hierbij was een invulling bedacht voor het gehele perceel.

In juli 2018 is samen met buurtbewoners gesproken over de projectlocatie. Dit heeft geleid tot de eerste ruimtelijke- en programmatische kaders die zijn vastgesteld op 22 november 2018. In de tussentijd is er echter het een en ander veranderd in het gemeentelijke beleid, met in het bijzonder de Omgevingsvisie Veenendaal 2030. Daarnaast hebben er aanpassingen plaatsgevonden in het parkeer- en woonbeleid. Dit heeft geleid tot een aanzienlijk aangepast ontwerp met bijbehorende ruimtelijke- en programmatische kaders. In overleg met de buurt zijn in november 2021, herziene plannen gepresenteerd. Waarvoor in de raad van maart 2022, de actualisatie van de ruimtelijke en programmatische kaders ’t Goeie Spoor zijn vastgesteld.

Deze ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Woongebieden 2018", waarin het perceel is bestemd als Groen. Het plan is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Er is geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen. Aan het plan kan alleen medewerking worden verleend indien het bestemmingsplan wordt herzien.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat het perceel kadastraal bekend als Gemeente Veenendaal, Sectie D, perceelnummer 8591. De oppervlakte van het gehele perceel is 10.280 m². De locatie wordt in tweeën gedeeld door de fietstunnel. Het deel aan de westzijde van de fietstunnel is ongeveer 5.500 tot 6.000 m² (deel dat parkeren gaat combineren met extra vergroening). De oostelijke locatie is kleiner, namelijk ongeveer 4.000 tot 4.500 m² (deel waar de appartementen worden gerealiseerd).


Het plangebied ligt centraal in Veenendaal. Het perceel wordt omsloten door de spoorlijn Utrecht - Rhenen, 't Goeie Spoor, bebouwing aan de het Stationsplein/'t Goeie Spoor. Het fietstunneltje tussen de Frans Halslaan en de Kastanjelaan knipt het plangebied in tweeën.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: ligging plangebied binnen de gemeente

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: grenzen van het plangebied

1.3 Bestemmingsplannen

1.3.1 Vigerende plannen

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan “Woongebieden 2018” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen “Groen” en “Verkeer”. Tevens is de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" over het gehele plangebied te vinden. Tot slot beslaat de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - leiding hoogspanningsverbinding" een deel van het plangebied aan de westelijke zijde. Daarnaast valt een deel van het plangebied binnen het bestemmingsplan “Parapluplan 2020”. Het parapluplan legt geen bestemmingen en/of aanduidingen op onderhavig plangebied. Ter plaatse van de westelijke hoek van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Ondergrondse hoogspanning" en hebben de gronden de dubbelbestemming "Leiding - Hoogspanning bovengronds". De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de vigerende bestemmingen. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, dienen de vigerende bestemmingsplannen ex artikel 3.1 Wro partieel te worden herzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0003.jpg"

Afbeelding 1.3: uitsnede verbeelding Woongebieden 2018

1.3.2 Voorgaande plannen

Het bestemmingsplan "Omgeving Station" toont twee bestemmingen voor het plangebied: "kantoren/woondoeleinden - A" (KWA) en "kantoren zonder gebouwen". Er was een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 8,50 meter, zie afbeelding 1.4. Dit bestemmingsplan was door de gemeenteraad vastgesteld op 6 april 1978. Dat betekent dat van in 30 jaar (1978 tot 2008) deze bestemming niet is gerealiseerd. Dit was voor de gemeenteraad reden om deze bestemming niet te continueren in het bestemmingsplan 'Correctieve Tussen Grift en Spoor' (van 2009 tot 2018).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0004.jpg"
Afbeelding 1.4: uitsnede plankaart Omgeving Station

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 wordt de voorgenomen ontwikkeling toegelicht;
  • Hoofdstuk 4 wordt het plan getoetst aan het relevante beleidskader;
  • In hoofdstuk 5 worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 wordt het juridische deel van het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 worden tenslotte de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

De wijken ten zuiden en ten noorden van het spoor ('t Franse Gat en de Bomenbuurt) zijn beide gebouwd tussen 1945 en 1960. De groenstrook tussen 't Goeie Spoor en de Stationsstraat is de groene rand van de Bomenbuurt. De Bomenbuurt bestaat uit grondgebonden woningen: overwegend twee bouwlagen met een kap. Dat houdt globaal in: een maximale nokhoogte van 10 meter en een goothoogte van maximaal 6 meter.


Aan de zuidzijde van het spoor staat het Rembrandtcollege: een middelbare school met een bouwhoogte van circa 10 meter. De school is een solitair gebouw: de vorm, architectuur en oriëntatie is anders dan de woongebouwen in de directe omgeving. Meer naar het westen staan grondgebonden woningen aan de Gabriël Metsulaan: overwegend 1 bouwlaag, soms met een kap, soms zonder kap.


De Geerhof bestaat uit twee delen: een deel dat georiënteerd is op het Stationsplein met op de begane grond "dienstverlening". Dit deel is 5 bouwlagen hoog. Het andere deel staat parallel aan 't Goeie Spoor en gaat van 5 naar 4 en 3 bouwlagen. Hier is de begane grond "gesloten", er is een entree en voor de rest zijn er bergingen en toegangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0005.jpg"

Afbeelding 2.1: luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0006.jpg"

Afbeelding 2.2: plangebied gezien vanaf oostzijde (CycloMedia, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0007.jpg"

Afbeelding 2.3: plangebied gezien vanaf Stationssingel (CycloMedia, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0008.jpg"

Afbeelding 2.4: Het Goeie Spoor met rechts de westelijke zijde van het perceel (CycloMedia, 2022)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0009.jpg"

Afbeelding 2.5: het fietstunneltje gezien vanaf Het Goede Spoor (CycloMedia, 2022)

2.2 Functionele structuur

Het plangebied is centraal gelegen in Veenendaal en is goed bereikbaar met de auto, bus, trein (nabij station Veenendaal Centrum) en fiets. De bestaande groenstrook is niet toegankelijk. Het plangebied is gelegen in stedelijk gebied. Eén van de speerpunten van provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid is binnenstedelijke (her)ontwikkeling, inclusief intensivering van woonactiviteit. Zeker nabij ov knooppunten.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Ruimtelijke- en programmatische kaders

Aangezien het een ontwikkeling betreft van meer dan 25 woningen, is het gewenst om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan "Correctieve Tussen Grift en Spoor". Op 3 maart 2011 heeft de gemeenteraad besloten dat ontwikkelingen groter dan 25 woningen, waarvoor een bestemmingsplanherziening moet plaatsvinden, voorafgegaan moet worden door een kader stellend besluit.


Vanwege de omvang van het plan zijn door de raad ontwikkelingskaders vastgesteld. In deze, op 22 november 2018 vastgestelde, ruimtelijke en programmatische kaders voor de ontwikkeling van deze locatie zijn ruimtelijke randvoorwaarden geformuleerd. Deze kaders zijn echter ingehaald door de tijd met aangepast gemeentelijk beleid en een aangepast plan. Om deze reden zijn er op 7 maart 2022 nieuwe ruimtelijke- en programmatische kaders vastgesteld, zie Bijlage 1


Ontsluiting en parkeren
De kaders omtrent het parkeren zijn aangepast naar het nieuwe parkeerbeleid uit 2020. De parkeernorm is nu beduidend lager, onder andere door de ligging bij een NS-station en diverse buslijnen. Bepalend voor de nieuwbouw is het ruimtebeslag voor de ontsluiting en het parkeren. Er zullen geen parkeerplaatsen gerealiseerd worden in en/of onder het gebouw. Het gebied ten westen van het fietstunneltje mag niet bebouwd worden en zal worden ingezet voor de parkeerbehoefte. Het gebied krijgt een openbare parkachtige uitstraling waarin geparkeerd kan worden. Over het fietstunneltje wordt een voetgangersbrug gerealiseerd om de gebieden met elkaar te verbinden.


Wel zal het gebied ten oosten van het fietstunneltje bereikbaar zijn voor bijvoorbeeld invaliden, pakjesdiensten, etc. Het gaat dan om enkele parkeerplaatsen die bereikbaar kunnen zijn via de ontsluitingsweg van de Geerhof. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling een extra parkeerterrein aan te sluiten op 't Goeie Spoor.


Bij een verdere uitwerking is aandacht nodig voor een prettige, sociaal veilige route tussen bebouwing en parkeerplaatsen.


Tot slot is aandacht nodig voor het tegengaan van parkeren aan de overzijde van 't Goeie spoor. Dit kan bijvoorbeeld door aanvullende beplanting in de parkstrook die het niet makkelijk maakt om van zuid naar noord te lopen.


Op de begane grond is ruimte nodig voor bergingen, fietsen, fietsenstallingen, entrees, woningen en/of gemeenschappelijke ruimte of iets dergelijks. Van belang is dat de "koppen" van de gebouwen met woningen en/of een gemeenschappelijke of maatschappelijke voorziening op het maaiveld staan. Lange aaneengesloten 'blinde gevels' moeten worden voorkomen.


Functie, woningtype en doelgroep
De beoogde functie voor de locatie is: 'Wonen'. De locatie leent zich voor een mix van kleine eenheden, middelgrote- en grotere appartementen. Alle woningen dienen levensloop bestendig ontworpen te zijn. Ook dienen zij een buitenruimte te hebben. Er is geen doelgroep voor het plan voorgeschreven. Wel is het van belang dat de communicatie over de inschrijvingen voor de woning nadrukkelijk gericht is op een doelgroep gericht op openbaar vervoer, fiets, autodelen, etc. Er dient gemeld te worden dat er op basis van de lage parkeernorm niet voor iedere woning een parkeerplaats beschikbaar is.


Net als voor alle locaties in Veenendaal geldt dat er minstens 30% sociale woningen gerealiseerd moet worden, waarvan 2/3 sociale huur.


Bouwvlak, rooilijnen en accenten: 'kop' en 'staart'
Het gebied ten oosten van het fietstunneltje zal worden voorzien van een groot bouwvlak. De bebouwing krijgt binnen dit bouwvlak een 'kop' en 'staart'. Als je vanuit het oosten komt, is het oostelijke gebouw het beeldbepalende gezicht met 10 bouwlagen. Naast deze 10 lagen komt een lager deel dat traps- of bloksgewijs oploopt naar een hoge 'staart' van 7 bouwlagen. Door de woningen in dit volume te richten naar het fietstunneltje is meer zicht mogelijk op dit tunneltje en wordt de sociale veiligheid hiervan verbeterd.


Er zijn twee bouwvlakken: oostelijk en westelijk. Het bouwvlak wordt in tweeën gedeeld door de ontsluiting en het parkeren. De afstand tussen de bouwvlakken is variabel. Deze zal vooral ingegeven worden door praktische overwegingen, bijvoorbeeld door de vraag of het bouwtechnisch en financieel mogelijk is om het gebouw boven de parkeerplaatsen te bouwen. De open ruimte tussen de bouwvlakken heeft ook een praktisch nut: hier moet de ruimte worden gevonden voor (ondergrondse) afvalinzameling, verhuiswagens, etc.


Langs het spoor ligt het bouwvlak op de erfgrens. Aan de noordzijde wordt de ligging van het bouwvlak bepaald door de gewenste openbare ruimte met een voetpad. Aan de oostzijde is een afstand gewenst tot het appartementencomplex. Aan de westzijde heeft de nieuwe bebouwing een relatie met het fietstunneltje: niet te dicht op het tunneltje in verband met de behoefte aan licht in de tunnel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0010.jpg"

Afbeelding 3.1: situatieschets plangebied


Massa, hoogte en vorm
De hoogste gebouwen in de omgeving zijn 5 bouwlagen. Volgens de Structuurvisie 2025 is langs 't Goeie Spoor bebouwing mogelijk van maximaal 15 meter met accenten tot een maximum van 30 meter. In de Omgevingsvisie zijn deze hoogtebeperkingen vervallen. Wel geldt nog steeds dat de bebouwing in de omgeving moet passen.


Voor deze locatie is het uitgangspunt gedifferentieerde bouwhoogten die inspelen op ligging en woningbehoefte. Een 'kop' van 10 bouwlagen hoog aan de oostzijde, dicht bij het station. Deze 'kop' markeert de 'knik' in 't Goeie spoor en de ligging nabij het NS-station. De overgang naar de fietstunnel en het groen ten westen daarvan wordt gemarkeerd door een volume van 7 bouwlagen.


De bebouwing tussen 'kop' en 'staart' kan op diverse manieren vorm krijgen. Het kan trapsgewijs, maar ook op een andere manier. Het doel is om een aaneengesloten wand te creëren, zonder dat deze een aaneengesloten bouwhoogte krijgt. Er moet worden afgewisseld in hoogte.


Bij het bouwen op deze locatie is groencompensatie nodig. Het samenspel met levend groen zal van belang zijn bij het definitieve ontwerp. Beplanting op en aan de nieuwe bebouwing kan bijdragen aan de gewenste compensatie, beleving van de ruimten en gevels door de bewoners en gewenste bijzondere uitstraling van bebouwing op deze markante locatie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0011.jpg"
Afbeelding 3.2: verbeelding kaders massa, hoogte en vorm


Oriëntatie
De nieuwe bebouwing heeft diverse gezichten en oriëntaties. Door zijn ligging heeft de bebouwing geen echte achterkant - een zijde die niet in het zicht ligt. Immers aan de zuidzijde hebben treinreizigers zicht op de bebouwing en aan de andere zijde is het gebouw zichtbaar voor automobilisten, voetgangers en fietsers. De oostelijke en westelijke koppen liggen volledig in het zicht vanaf 't Goeie Spoor en de spoorlijn. In feite is het van belang bebouwing met een alzijdige hoogwaardige kwaliteit te maken.


Afhankelijk van de ontsluiting kunnen de woningen aan de zijde van de spoorlijn of aan de zijde van 't Goeie Spoor liggen. De appartementen zijn direct op het trappenhuis ontsloten of bereikbaar via een galerij.

3.2 Bouwplan

Het bouwplan voorziet in de realisatie van maximaal 125 appartementen (30% sociaal waarvan 2/3 sociale huur) verdeeld over één langgerekt gebouw met verschillende hoogten. Vast staat dat het hoekaccent aan de oostzijde 10 bouwlagen zal beslaan. Het hoekaccent aan de westzijde zal 7 bouwlagen beslaan. De bouwlagen tussen de twee hoekaccenten zullen variëren in aantal bouwlagen. In het hieronder bijgevoegde voorontwerp is gekozen voor een getrapt ontwerp, waarbij de daken een groene invulling krijgen. De appartementen worden gebouwd tussen de bestaande appartementen van De Geerhof en de fietstunnel. De begane grond wordt deels ingevuld met bergingen. Er wordt een uitrit gerealiseerd om het terrein te verbinden met het 't Goeie Spoor. Ter plaatse van de 10 bouwlagen bedraagt de bouwhoogte maximaal 34 meter. De hoofdingang bevindt zich aan de zijde van de fietstunnel. Dit om een zo kort mogelijke route naar de parkeerplaatsen aan de andere zijde van de fietstunnel te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0014.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0015.jpg"

Afbeelding 3.3: impressies van het schetsontwerp

3.3 Stedenbouw

De stedenbouwkundige randvoorwaarden maken onderdeel uit van de in de vorige paragraaf benoemde kaders. Tijdens een definitieve aanvraag omgevingsvergunning zal worden getoetst of aan deze ruimtelijke- en programmatische kaders voldaan wordt.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera.

De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

De ontwikkeling draagt bij aan een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. Daarnaast is in de regels van onderhavig bestemmingsplan onder andere een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen pas wordt verleend op het moment dat uit een gemeentelijke beoordeling volgt dat het plan voldoet aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Afhankelijk van de omvang moeten nieuwbouwplannen een minimaal aantal punten scoren ten aanzien van een; gezonde en groene leefomgeving - bewegen, ontmoeten, sporten en spelen - energietransitie en duurzaam bouwen - natuurinclusief bouwen - klimaatadaptatie - en - veiligheid en leefbaarheid. Hiermee is geborgd dat het plan uitsluitend kan worden gerealiseerd als het voldoende bijdraagt aan voornoemde 6 thema's en hiermee evenees een bijdrage levert aan de maatschappelijke opgave zoals verwoord in de NOVI. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het als bijlage 1 bij de opgenomen Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de NOVI.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het Barro.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt als volgt gedefinieerd in het Bro: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen."

Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2015:953) blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling zodra er minstens 12 woningen worden gerealiseerd. Met maximaal 125 woningen kunnen we over dit plan spreken als een stedelijke ontwikkeling. De ontwikkeling is hiermee ladderplichtig.

Trede 1: Bepalen behoefte

Vanuit diverse beleidsstukken blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Nog steeds is er behoefte aan een flinke uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht worden knooppunten als de stations Veenendaal Centrum benoemd als potentiële locaties voor binnenstedelijke en binnendorpse ontwikkelingen. Vanuit de provincie ligt er voor de periode tot 2040 een opgave van 133.200 tot 165.700 woningen.

Met de toevoeging van maximaal 125 woningen draagt het voorgenomen bouwplan in positieve zin bij aan de kwantitatieve woningbehoefte. In paragraaf 4.4.2 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte.

Trede 2: Bouwen binnen stedelijk gebied

Dit bestemmingsplan maakt maximaal 125 woningen mogelijk binnen de zogenaamde rode contouren. Dit is het gebied wat de provincie Utrecht ziet als stedelijk gebied. Hiermee spreken we van een binnenstedelijke ontwikkeling en is er geen sprake van het aanwenden van nieuw ruimtebeslag.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd op een inbreidingslocatie binnen het stedelijk gebied van Veenendaal en voorziet in woningen aansluitend op de behoefte. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

Conclusie

In de regels van onderhavig bestemmingsplan is onder andere een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen pas wordt verleend op het moment dat uit een gemeentelijke beoordeling volgt dat het plan voldoet aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Afhankelijk van de omvang moeten nieuwbouwplannen een minimaal aantal punten scoren ten aanzien van een; gezonde en groene leefomgeving - bewegen, ontmoeten, sporten en spelen - energietransitie en duurzaam bouwen - natuurinclusief bouwen - klimaatadaptatie - en - veiligheid en leefbaarheid. Hiermee is geborgd dat het plan uitsluitend kan worden gerealiseerd als het voldoende bijdraagt aan voornoemde 6 thema's en hiermee evenees een bijdrage levert aan de beleidsthema's zoals verwoord in de provinciale omgevingsvisie. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het als bijlage 1 bij de regels opgenomen Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de provinciale omgevingsvisie.

4.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders is bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan dat betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Conclusie

Onderhavig plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Veenendaal. Om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, is het nodig om tot 2040 in totaal 133.200 - 165.700 woningen te realiseren. De voorgenomen ontwikkeling draagt met de toevoeging van maximaal 125 woningen in positieve zin bij aan deze kwantitatieve woningbehoefte. In paragraaf 4.4.2 wordt nader ingegaan op de kwalitatieve woningbehoefte. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de provinciale omgevingsverordening.

4.2.3 Provinciaal Bodem- en waterprogramma 2022-2027

De bodem en het water vormen letterlijk de basis van onze leefomgeving en zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden. Een dichtbevolkte provincie vraagt veel van het bodem- en watersysteem. De bodem is een bron voor ons drinkwater, en schoon en voldoende water is cruciaal voor natuur en landbouw. De bodem is ook steeds vaker een bron voor duurzame energie. In het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is beschreven hoe de provincie werkt aan een duurzaam bodem- en watersysteem en hoe bodem en water bijdragen aan een veilige, vitale en leefbare provincie.

Het Bodem- en waterprogramma 2022-2027 is een uitwerking van ambities voor de bodem en het water uit de provinciale Omgevingsvisie. Onderdeel van het programma is het wettelijk verplichte Regionaal Waterplan onder de Waterwet. Het programma beschrijft hoe de provincie samen met partners wil werken aan ambities uit de Omgevingsvisie, welke beleidskeuzes we maken en hoe we hier uitvoering aan willen geven.

Het programma gaat over duurzaam gebruik van de ondergrond, circulariteit, schoon oppervlaktewater, schone bodem en schoon grondwater, voldoende water, waterveiligheid en energie uit bodem en water. Ook actuele vraagstukken zijn onderdeel van het programma. Het gaat dan bijvoorbeeld over omgaan met de toenemende periodes van droogte en wateroverlast, de toenemende drukte in de ondergrond en het vaststellen van doelen en maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW).

Conclusie

Conform het geldende bestemmingsplan "Woongebieden 2018" ligt het plangebied binnen gebiedsaanduiding "Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied". In onderhavig nieuw bestemmingsplan is deze gebiedsaanduiding gewijzigd naar "Milieuzone - boringsvrije zone". Deze aanduiding is opgenomen ten behoeve van het behoud van de beschermende bodemlaag rond de grondwaterwinning Veenendaal. In de regels van onderhavig bestemmingsplan is opgenomen dat ter plaatse van voornoemde aanduiding het roeren van gronden, zoals het maken van boorputten, grond- en funderingswerken, dieper dan 30 meter onder het maaiveld niet is toegestaan, tenzij hiervoor toestemming van de provincie Utrecht is verkregen. Het voorgenomen bouwplan leidt niet tot bodemroering dieper dan 30 meter - maaiveld. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het provinciaal Bodem- en waterprogramma 2022-2027.

4.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0016.jpg"

Afbeelding 4.1: Natuurnetwerk Nederland (Omgevingsvisie 2021 en natuurbeheerplan 2021, provincie Utrecht)

Conclusie

Het plangebied ligt nabij meerdere gebieden behorende tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In paragraaf 5.7 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de relatie tussen de voorgenomen ontwikkeling en NNN.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

Conclusie

In de definitieve planuitwerking wordt aandacht besteed aan de punten uit de omgevingsvisie en wordt nader uitgewerkt hoe met hemel- en afvalwater wordt omgegaan. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de visie "Natuurlijk Ontwikkelen".

4.3.2 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water
  • 3. Partnerschap als watermerk

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Conclusie

In de definitieve planuitwerking wordt aandacht besteed aan de punten uit de omgevingsvisie en wordt nader uitgewerkt hoe met hemel- en afvalwater wordt omgegaan. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Blauwe Omgevingsvisie 2050.

4.3.3 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 21 november 2021 vastgesteld. Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

In de definitieve planuitwerking wordt aandacht besteed aan voornoemde punten uit het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) en wordt nader uitgewerkt hoe hiermee wordt omgegaan. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het BOP.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Bouwhoogten

In de visie worden geen maximale bouwhoogten genoemd maar wordt gesteld dat de hoogte van bebouwing moet passen binnen de ruimtelijke structuur en de betekenis van de betreffende locatie. Ten aanzien van bouwhoogten worden bj nieuwe ontwikkelingen onderstaande richtlijnen gehanteerd:

  • Hoge bebouwing ligt aan structuurdragers, structurerende lijnen, entrees en stedenbouwkundige accenten;
  • Structurerende lijnen zijn de Wageningselaan, industrielaan, de centrumring en radialen (linten) die van buiten tot in het centrum lopen;
  • Entrees waar hoogteaccenten gewenst zijn, betreffen de entrees aan de A12, alsmede de entrees naar het centrum;
  • Stedenbouwkundige hoogte accenten kunnen aan de orde zijn bij inbreiding/ herstructureringslocaties en nieuwe ontwikkelingen in bestaande woongebieden. Bijvoorbeeld om een door de gemeente gewenst type bebouwing te realiseren en/of een stedenbouwkundig belangrijke plek te markeren;
  • Bij initiatieven tot hoogbouw is het van belang dat de initiatiefnemer aantoont op welke wijze de ontwikkeling bijdraagt aan de leidende principes uit de Ontwerp-Omgevingsvisie: Gezond, Duurzaam en Veilig;
  • Participatie speelt een belangrijke rol bij nieuwe ontwikkelingen en het bepalen van de bouwhoogten. Bij bouwontwikkelingen komt de initiatiefnemer in overleg met omwonenden en de gemeente tot een haalbaar en aanvaardbaar plan ten aanzien van de bouwhoogtes, waarbij o.a. brandveiligheidseisen, verkeers- en parkeerproblematiek, windhinder en schaduwwerking begrenzingen stellen aan de hoogte.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie Veenendaal 2030, waar verdichting en transformatie één van de speerpunten is. Daarnaast voorziet het plan in een door de gemeente gewenst type woningbouw tussen de spoorbaan (structuurdrager) en Het Goeie Spoor (structurerende lijn) en nabij het centraal station. Hiermee voldoet de ontwikkeling aan de richtlijnen voor hoogbouw. Een beschrijving van hoe is geborgd dat de voorgenomen ontwikkeling een bijdrage levert aan een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal is verwoord in paragraaf 4.4.2 van deze toelichting. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Omgevingsvisie Veenendaal 2030.

4.4.2 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2020 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

Het voorgenomen plan is momenteel nog niet zo ver uitgewerkt dat de te nemen maatregelen bekend zijn. Om te borgen dat bij het definitieve ontwerp wordt voldaan aan de voorwaarden van het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal, is in de regels van onderhavig bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen pas wordt verleend op het moment dat uit een gemeentelijke beoordeling volgt dat het plan voldoet aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het als bijlage 1 bij de regels opgenomen Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal.

4.4.3 Woonvisie 2022-2025

Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een Woonvisie opstellen. De Woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de verwachte intreding van de Omgevingswet in 2022.

In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt: “De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”

Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:

  • 1. Goed wonen voor iedereen: omgaan met de groei die Veenendaal door maakt en aandacht houden voor verschillende en bijzondere doelgroepen;
  • 2. Bestaande woningvoorraad: bewustwording rondom verduurzaming van de particuliere woningvoorraad en het aanpassen van bestaande woningen op de afnemende mobiliteit van oudere huishoudens;
  • 3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: inzetten op het hebben van voldoende betaalbare sociale woningen, zowel koop als huur;
  • 4. Aantrekkelijke nieuwbouw: inzetten op complementaire nieuwbouw om daarmee de doorstroming in de woningmarkt te bevorderen;
  • 5. Vitale wijken: inzetten op een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in elke wijk;
  • 6. Wonen met zorg: de lokale opgave naar woon(zorg)voorziening in kaart brengen en aanpakken.

Conclusie

Uit regionaal overleg blijkt dat tot 2040 voor Veenendaal een woningtekort is van 10.700 woningen. Medio 2021 kende Veenendaal namelijk circa 66.900 inwoners. Naar verwachting groeit dit aantal tot 2040 naar 80.850. Voor de komende 20 jaar is het beeld voor Veenendaal dat vooral de vergrijzing van de eigen bevolking zorgt voor een flinke verschuiving in samenstelling. De groep boven de 75 groeit procentueel het hardst. Stimuleren van verhuizingen van inwoners op leeftijd zorgt er voor dat gezinswoningen vrij komen voor jonge gezinnen. Naast woningen om de vergrijzing op te vangen, is er grote behoefte aan (betaalbare) starterswoningen in het huur- en koopsegment. De woningprijzen in Veenendaal en de rest van Nederland zijn de afgelopen jaren flink gestegen. Hiermee is de keuzeruimte op de woningmarkt vooral voor starters steeds beperkter geworden.

Uitgangspunt is dat nieuwe woningen minimaal levensloopgeschikt worden gerealiseerd, wat betekent dat de woningen in potentie bruikbaar zijn voor een volledige levensloop, al dan niet met enkele kleine aanpassingen-op-maat. De woning is toegankelijk voor een bewoner met een rollator en kan hierdoor bewoond worden door verschillende doelgroepen. Voor nieuwbouw wordt ingezet op inbreiding en transformatie boven uitbreiding.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een inbreidingslocatie en voorziet in maximaal 125 levensloopgeschikte appartementen binnen verschillende prijssegmenten en verdeling huur/koop. In ieder geval zal 30% in het sociale segment worden gerealiseerd, waarvan 2/3 sociale huur. Met voornoemde mix van appartementen wordt onder andere ingespeeld op de behoefte van starters, alleenstaande en senioren. Woonruimte voor senioren zorgt daarnaast voor doorstroming op de woningmarkt. Bestaande grondgebonden woningen die zij achterlaten, kunnen in gebruik worden genomen door doelgroepen die wellicht niet rechtstreeks met dit plan worden bediend. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de Woonvisie 2022-2025.

4.4.4 Groenstructuurplan

Het doel van het Groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Conclusie

Door de ligging van het plangebied aan 't Goeie Spoor maakt deze onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. Door de gelaagdheid in het bouwplan en de uitvoering met groendaken, wordt de bestaande groenstructuur doorgezet tot op maaiveldniveau. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het Groenstructuurplan.

4.4.5 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Zoals reeds beschreven in paragraaf 4.4.2 van deze toelichting, is het voorgenomen plan momenteel nog niet zo ver uitgewerkt dat de te nemen duurzaamheidsmaatregelen bekend zijn. Om te borgen dat bij het definitieve ontwerp wordt voldaan aan de voorwaarden van het duurzaamheidsbeleid, is in de regels van onderhavig bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen pas wordt verleend op het moment dat uit een gemeentelijke beoordeling volgt dat het plan voldoet aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het als bijlage 1 bij de regels opgenomen Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het duurzaamheidsbeleid.

4.4.6 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Conclusie
Het plangebied valt binnen de welstandsgebieden "T3", "B1" en "G1". Dit staat respectievelijk voor "instituten/maatschappelijke doeleinden", "bedrijventerrein 1" en "parken, groengebieden, begraafplaatsen en sportcomplexen".

Zodra er een definitief ontwerp is, zal de welstandscommissie een advies uitbrengen op het plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0017.jpg"
Afbeelding 4.2: ligging plangebied binnen op de welstandskaart

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Ter plaatse van (een deel van) het plangebied is in 2000 en 2007 respectievelijk door Oranjewoud en Movares bodemonderzoek verricht. In augustus 2019 heeft Hunneman Milieu Advies een actualiserend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Aanvullend op voornoemde bodemonderzoeken heeft Greenhouse Advies in december 2019 een memo bodemkwaliteit met saneringsplan opgesteld. Doel van deze memo is om op basis van de uitgevoerde bodemonderzoeken een nadere toelichting omtrent de bodemkwaliteit en de benodigde bodemsanering te geven. De memo is als bijlage 2 bij de toelichting opgenomen. Onderstaand is een samenvatting van de bodemkwaliteit, bodem en grondwater en aanbevelingen voor de beoogde bodemsanering met bijbehorende procedure en geraamde kosten opgenomen. Voor nadere info wordt verwezen naar de als bijlage opgenomen memo.

Samenvatting bodemkwaliteit en bodem en grondwater

In diverse boringen zijn zintuiglijk in de bovengrond sporen puin of zwakke bijmengingen met ballast waargenomen. Lokaal zijn resten metaal, glas en/of kolengruis waargenomen. Zintuiglijk zijn geen asbestverdachte materialen in of op de bodem aangetroffen. In bijlage 1 van de memo is de situering van de laatste geplaatste boringen weergegeven, inclusief de zones (deellocaties 1 t/m 4) waar niet toepasbare en/of sterk verontreinigde grond wordt aangetroffen.

Overwegend zijn in de vaste bodem licht tot matig verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB’s en/of minerale olie aangetoond. Ter hoogte van boring 11 en 12 (deellocatie 3) zijn sterk verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PCB’s aangetoond vanaf maaiveld tot circa 2,0 m-mv. Deze boringen zijn gesitueerd binnen het in 2007 aangetoonde geval van ernstige bodemverontreiniging (voormalig terrein Heuvelman). Naar verwachting kunnen hier, heterogeen verspreid, meerdere spots met sterk verhoogde gehalten worden

aangetroffen. Ter hoogte van boring 8 t/m 16 (deellocatie 2 en 3) is in de actuele contactzone 82 mg/kg d.s.

aan gewogen asbest aangetoond. Het aangetoonde gehalten overschrijdt de ½ interventiewaarde (50 mg/kg

d.s.).

Ter plaatse van deellocatie 4 is in het verleden sterk verontreinigde grond aangetroffen. Deze verontreiniging behoord tot het geval ‘Heuvelman’. Tijdens de actualisatie van 2019 is lokaal een sterk verhoogde gehalte aan koper aangetroffen. Echter zal deze deellocatie beschouwd worden als een ernstig geval van bodemverontreiniging. Ter plaatse van deellocatie 4 zullen alleen bomen gepland worden.

Deellocatie 5 betreffende boring 17 t/m 25 en deellocatie 6 betreffende boring 8 en 9 uit het onderzoek van Hunnenman, betreft geen sterk verontreinigde grond. Echter wordt deze grond geclassificeerd als zijnde klasse industrie.

Op basis van het actualisatieonderzoek en voorgaande bodemonderzoeken blijkt dat de locatie heterogeen (matig tot sterk) verontreinigd is.

In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan arseen en chroom aangetoond. De aangetoonde gehalten

geven geen aanleiding tot nader onderzoek.

Aanbevelingen ter voorbereiding op de bodemsanering

Ter hoogte van boring 11 en 12 (deellocatie 3) is in de vaste bodem een sterke verontreiniging met zware metalen en/of PCB’s aangetoond. De aangetroffen verontreinigingen zijn niet ingekaderd zoals het rapport van Hunneman d.d. 2019 aangeeft. Echter gezien de heterogene verontreinigingsbeeld adviseren wij de aangetroffen verontreinigingen niet aanvullend (verdere actualisatie) te onderzoeken. Tijdens de uitvoering van de bodemsanering zal middels ontgravingen en controlemonsters de (rest)verontreinigingen nader in beeld worden gebracht.

Ter hoogte van boring 8 t/m 16 (deellocatie 2 en 3) wordt de ½ interventiewaarde voor asbest overschreden. Hier adviseert Greenhouse Advies om tijdens de uitvoering van de bodemsanering aanvullende controles uit te voeren op asbest, gericht op de daadwerkelijk zintuiglijke waarnemingen tijdens de graafwerkzaamheden. Bovenstaande zal nader uitgewerkt worden in een saneringsplan die voor de gehele herontwikkelingslocatie geldt.

Beoogde bodemsanering en proceure Wet bodembescherming

In bijlage 2 van de memo zijn de dwarsdoorsnedes van de beoogde herontwikkeling opgenomen. De locatie wordt ingericht als parkeerplaats met groen en wonen zonder tuin. Derhalve zal het saneringsplan bestaan uit een functiegerichte bodemsanering waarbij alleen ter plaatse van de noodzakelijk grondwerkzaamheden verontreinigde grond wordt verwijderd om vervolgens afgedekt te worden met een leeflaag (0,5 meter leeflaag extensief groen) en een duurzame afdeklaag (verhardingen en gebouwen). Getracht wordt om zoveel mogelijk verontreinigde grond te herschikken. Als dit niet mogelijk is, wordt de verontreinigde grond afgevoerd naar een erkende verwerker.

Middels een saneringsplan conform de Wet bodembescherming (Wbb) zal de wijze van sanering geformaliseerd worden. Het saneringsplan zal omschrijven op welke wijze gesaneerd wordt om de locatie geschikt te maken voor het beoogde gebruik. In het saneringsplan zal tevens het aantreffen en saneren van extra onverwachte spots opgenomen worden.

Het saneringsplan zal ter goedkeuring worden ingediend bij het bevoegd gezag Wbb, de RUD Utrecht (namens de provincie Utrecht).

5.1.3 Conclusie

De memo bodemkwaliteit en onderliggende bodemonderzoeken zijn beoordeeld door de Omgevingsdienst regio Utrecht (ODRU). De ODRU adviseert het bodemonderzoek te accepteren als bewijsmiddel dat de bodem geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie. Daarnaast adviseert de ODRU de initiatiefnemer een raming van de saneringskosten aan te leveren en de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling hierop te toetsen.

In het kader van onderhavige ontwikkeling zal een saneringsplan ter goedkeuring worden ingediend bij het bevoegd gezag Wbb, de RUD Utrecht (namens de provincie Utrecht). Na goedkeuring zullen de saneringswerkzaamheden worden uitgevoerd.

De kosten van de bodemsanering zijn geraamd op ca. €65.000,-. Gezien de omvang van onderhavig plan, vormen de saneringskosten geen belemmering voor de financiële haalbaarheid van het plan. Met inachtneming van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijke ruimtelijke ingrepen.

Watertoets

Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten. Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

In het kader van onderhavige ontwikkeling is in december 2022 de digitale watertoets doorlopen. De watertoets is als bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat voor dit plan de normale procedure van toepassing is.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoonhouden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is. Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Het voorgenomen plan is momenteel nog niet zo ver uitgewerkt dat de te nemen maatregelen omtrent de waterhuishouding bekend zijn. In de definitieve planuitwerking wordt hier aandacht aan besteed en wordt nader uitgewerkt hoe hiermee wordt omgegaan. Het plan zal tegen die tijd voor beoordeling aan het waterschap worden voorgelegd.

Milieuzone - boringsvrije zone

Zoals eerder aangegeven in paragraaf 4.2.3 van deze toelichting, ligt het plangebied op de rand van de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf.

De boringsvrije zone is als gebiedsaanduiding in de regels en op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan opgenomen. Bovenstaande restrictie is verwerkt in de regels. Hiermee is de boringsvrije zone in voldoende mate veiliggesteld. Het voorgenomen bouwplan leidt niet tot bodemroering dieper dan 30 meter - maaiveld.

5.2.3 Conclusie

Met inachtneming van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'water' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft Econsultancy in januari 2022 o.a. onderzoek naar externe veiligheid verricht. Doel van het onderzoek is om te bepalen of er in de nabije omgeving risicobronnen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Het onderzoek is als bijlage opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.

Voor het bouwplan zijn drie risicobronnen vastgesteld: buisleiding (1), transport (2) en inrichtingen (3 & 4). Deze zijn aangegeven op onderstaande uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0018.jpg"

Afbeelding 5.1: situering onderzoeksgebied

Buisleiding

Op circa 1,5 kilometer ten oosten van het plangebied is één buisleiding gelegen. In tabel 5.1 is een overzicht gegeven van de kenmerken van deze leiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0019.jpg"

Tabel 5.1: overzicht buisleiding

Omdat het plan buiten de inventarisatieafstand van 95 meter is gelegen, is een kwantitatieve risicoanalyse niet noodzakelijk.

Transport

Ten oosten van het plangebied, circa 1,6 km, is de N233 De Klomp - Ochten gelegen. Via deze transportroute worden de gevaarlijke stoffen LF1, LF2, GF3 vervoerd. Op grond van het transport van deze gevaarlijke stoffen moet rekening gehouden worden met een invloedsgebied van 355 meter. Vanwege de ligging van het plangebied op relatief grote afstand tot de N233 is het niet noodzakelijk een kwantitatieve risicoanalyse uit te voeren.

Ten zuiden van het plangebied is de spoorlijn Rhenen – De Haar gelegen. Deze spoorlijn is niet opgenomen in de risicokaart, omdat er geen gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Inrichtingen

Op circa 1,1 km ten noordoosten is de inrichting Carbogen Amcis B.V. gelegen. Het betreft een inrichting die niet onder het Bevi valt, maar vanwege de opslag van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen boven een drempelwaarde vallen en dus op de risicokaart is vermeld.

Op circa 1,4 km ten zuidoosten is de inrichting Gulf Tankstation gelegen. Het betreft een benzine-servicestation met LPG-vulpunt. De afstand tot de grens van het invloedsgebied bedraagt 150 meter. Het plangebied is op voldoende afstand van beide inrichtingen gelegen. Een nadere onderbouwing is daarom niet noodzakelijk.

Elektromagnetische straling

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet rekening worden gehouden met de magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen. Het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen is gebaseerd op het voorzorgprincipe. Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan het daarom soms noodzakelijk zijn een bepaalde afstand vrij te houden tussen gevoelige bestemmingen en bovengrondse hoogspanningslijnen. De internationale norm is dat voorkomen moet worden dat burgers worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 100 µTesla. Deze norm wordt in Nederland op maaiveldniveau nergens overschreden.

In het Streekplan heeft de provincie Utrecht opgenomen dat binnen een zone van 30 meter aan beide zijden van de hoogspanningsleiding in principe niet gebouwd mag worden. Aanvullend hierop adviseert het rijk, vanuit het voorzorgprincipe, om zoveel als mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen tot 15 jaar langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden van meer dan 0,4 µTesla.

Bij vaststelling van het vigerend bestemmingsplan Stationssingel-Acacialaan (vastgesteld op 27 oktober 2016) heeft de gemeente in overleg met Stedin technische maatregelen doorgevoerd voor de versmalling van de magneetzone en veiligheidszone betreffende het traject Dodewaard – Veenendaal. Dit betekent dat het invloedsgebied van meer dan 0,4 µTesla van 80 meter naar circa 50 tot 55 meter wordt teruggedrongen. Voor het traject Veenendaal – Utrecht heeft de gemeente met Eneco afgesproken door ook technische maatregelen te treffen het invloedsgebied terug te brengen naar 60 meter. De dichtstbijzijnde relevante hoogspanningslijn met een spanning van 150 kV ligt op circa 140 meter afstand van het plan. Er is geen sprake van relevante magneetvelden ten gevolge van bovengrondse hoogspanningslijnen.

5.3.3 Conclusie

Het plangebied ligt op ruime afstand van de risicobronnen. De afstand tot de meest nabijgelegen hoogspanningslijn bedraagt 140 meter waardoor er geen sprake is van relevante magneetvelden. Er zijn geen nadere onderzoeken of berekeningen noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

In het vigerende bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' en het 'Parapluplan 2020', waarin de meest recente archeologische beleidskaarten in zijn opgenomen, heeft de locatie geen archeologische waarde toegekend gekregen. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.

5.4.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'archeologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Onderhavig plangebied is niet gelegen in belangrijk cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook heeft de locatie geen belangrijke cultuurhistorische kenmerken. Daarnaast is de bebouwing op het terrein ook niet aangewezen als monument of cultuurhistorisch waardevol.

5.5.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'cultuurhistorie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Ontplofbare oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden. De kaart is hieronder opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0020.jpg"

Afbeelding 5.2: overzicht verdachte gebieden en aandachtsgebieden

Het plangebied ligt centraal binnen het onderzoeksgebied van Veenendaal. Duidelijk is dat het plangebied niet binnen een aandachtsgebied of verdacht gebied ligt. Onderzoek naar OO is derhalve niet benodigd.

5.6.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegengegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

In het kader van de Wnb heeft Gras Advies in februari 2022 een quickscan flora en fauna opgesteld. Doel van de quickscan is om te bepalen of de beoogde ontwikkeling een significant effect heeft op flora en/of fauna en duidelijkheid verschaffen in eventuele noodzakelijke vervolgstappen. Het onderzoek is als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen. Onderstaand zijn de relevante onderzoeksresultaten opgenomen.

Beschermde gebieden

Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland

Het projectgebied is niet gelegen in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Binnenveld op ca. 1,6 km afstand. Het projectgebied maakt ook geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde gebied behorende tot het Natuurnetwerk Nederland ligt ten zuidwesten van het projectgebied met de kortste afstand op ca. 750 m. Gezien de aard van de ingrepen, de afstand tot het Natura 2000-gebied en Natuurnetwerk Nederland-gebieden en de scheiding hiervan door de bebouwde kom van Veenendaal, is een direct negatief effect van de voorgenomen ruimtelijke ingrepen op de in deze beschermde gebieden aanwezige, beschermde soorten niet aannemelijk. Een substantieel negatief effect van de voorgenomen ontwikkeling op de stikstofemissie en daarmee op Natura 2000-gebieden is niet op voorhand uit te sluiten en is daarom nader onderzocht middels een AERIUS berekening.

AERIUS-berekening stikstofdepositie

Om de stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden te kunnen bepalen, is voor de aanlegfase en de gebruiksfase een AERIUS-berekening benodigd. Momenteel wordt er gewerkt aan een actualisatie van de AERIUS Calculator en AERIUS Monitor. De verwachting is dat deze op 26 januari worden geactualiseerd naar versie 2022. Daarin worden ook de gevolgen van het 'Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijnen vanwege aanwezige waarden' meegenomen. Gezien de status van onderhavig plan, is besloten op deze geactualiseerde versie te wachten. In ieder geval dient voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan vast te staan of de voorgenomen ontwikkeling al dan geen significant effect heeft op Natura 2000-gebieden.

In het kader van onderhavig plan heeft Gras Advies in februari 2022 een stikstofberekening gemaakt voor de toekomstige gebruiksfase. De stikstofrapportage is als bijlage 6 bij de toelichting opgenomen. Uit de berekening blijkt dat het toekomstig gebruik geen depositiewaarden hoger dan 0,00 mol/ha/jr in Natura 2000-gebieden genereert. De aanlegfase is niet berekend omdat deze destijds conform de Wet stikstofreductie en natuurverbetering een vrijstelling voor de aanlegfase (bouw-, aanleg- en sloopactiviteiten) gold.

Voorgaande geeft een inzage in de verwachte depositie van de gebruiksfase. Zoals gezegd zal de aanlegfase en toekomstige gebruiksfase voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan met een actuele AERIUS-Calculator worden berekend.

Beschermde soorten

Vleermuizen

Het projectgebied heeft geen bomen met holtes of scheuren die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Het projectgebied is wel geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Gezien de geringe omvang van het projectgebied en de ruime aanwezigheid van foerageergebied in de nabije omgeving is een functie van het terrein als essentieel foerageergebied niet aannemelijk. De bomenrij langs de weg in het zuidoostelijke deel van het projectgebied vormt een robuuste lijnvormige structuur die mogelijk als vliegroute door vleermuizen gebruikt wordt. Gelet op de aanwezigheid van voldoende alternatieve vliegroutes in de directe omgeving is het niet aannemelijk dat de bomen in het projectgebied een essentiële vliegroute vormen.

Vogels

Het projectgebied is (onderdeel van) een leefgebied voor diverse zangvogels. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Ook zijn er twee verlaten nesten aangetroffen binnen het projectgebied, mogelijk van kraai en houtduif. Een nader onderzoek is niet noodzakelijk, onder voorwaarde dat er buiten het broedseizoen om gewerkt wordt, of eventuele nesten in de bosschages tijdens het broedseizoen niet verstoord worden. Het broedseizoen loopt globaal van 15 maart tot 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Eerdere en latere broedgevallen zijn ook beschermd conform de Wnb.

Zorgplicht

De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: ‘’De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, alsmede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a) voorkomen, b) beperken en c) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.

Advies / aanbevelingen

  • Geadviseerd wordt de werkzaamheden uit te voeren buiten het broedseizoen om. Het broedseizoen is globaal aan te geven tussen 15 maart en 15 juli, afhankelijk van de weersomstandigheden. Maar ook eerdere en latere broedgevallen zijn beschermd conform de Wet natuurbescherming.
  • De aannemer behoudt te allen tijde zijn of haar zorgplicht: ‘’De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende planten en dieren, als mede voor hun directe leefomgeving. In praktijk betekent dit het a.) voorkomen, b.) beperken en c.) ongedaan maken van schadelijke handelingen voor de natuur.”
5.7.3 Conclusie

Uit de quickscan blijkt er slechts één restrictie naar voren te komen. Het is aannemelijk dat zangvogels de bosschages in het projectgebied gebruiken als broedlocatie. Verstoring van broedvogels kan voorkomen worden door de voorgenomen werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Indien dat niet mogelijk is, kan verstoring voorkomen worden door de bosschages niet te beschadigen tijden het broedseizoen.

Voor wat betreft stikstof dient de aanlegfase en toekomstige gebruiksfase op een later moment, maar in ieder geval voor de vaststelling van onderhavig bestemmingsplan, met een actuele AERIUS-Calculator te worden berekend.

Zoals reeds in eerdere paragrafen van deze toelichting is aangegeven, is in de regels van dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat een omgevingsvergunning voor de bouw van de woningen pas wordt verleend op het moment dat uit een gemeentelijke beoordeling volgt dat het plan voldoet aan het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Voor nadere informatie wordt verwezen naar het als bijlage 1 bij de regels opgenomen Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal. Natuurinclusief bouwen maakt onderdeel uit van het puntensysteem. Het voorgenomen plan is momenteel nog niet zo ver uitgewerkt dat de te nemen maatregelen ten aanzien van natuurinclusief bouwen bekend zijn. Om te borgen dat bij het definitieve ontwerp wordt voldaan aan de voorwaarden van het puntensysteem is voornoemde voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Met inachtneming van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Wet geluidhinder

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

Gemeentelijk geluidsbeleid

De gemeente zet zich in voor een goede leefbaarheid, ook op locaties met hoge geluidsniveaus. Hiertoe heeft de gemeente naast het toetsingskader van de Wet geluidhinder ook specifiek geluidbeleid opgesteld. De leefbaarheid wordt bewerkstelligd door middel van eisen en voorwaarden voor het verlenen van hogere waarden. De volgende voorwaarden zijn geformuleerd als eis:

  • De geluidsgevoelige bestemming heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen.
  • Er dient onderzoek gedaan te worden naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen (cumulatie).
  • Een geluidsgevoelige bestemming mag maximaal 2 dove gevels bezitten.
  • Bij de aanwezigheid van balkons/loggia’s etc. dient onder de balkons weerbestendige geluidsabsorptie te worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels.

De volgende voorwaarden zijn inspanningsverplichtingen:

  • De geluidsgevoelige bestemming heeft per etage minimaal één verblijfsruimte aan de zijde van de geluidsluwe gevel.
  • Indien de geluidsgevoelige bestemming beschikt over één of meer buitenruimte, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger te zijn dan bij de geluidsluwe gevel.
  • De gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB.
  • De aanwezigheid van dove gevels dient zoveel mogelijk te worden voorkomen.
  • Voor grotere (uitbreidings)locaties met minimaal 100 nieuwe woningen waarbij binnen het bestemmingsplan de behoefte aan flexibiliteit groot is, mag per type geluidsbron maximaal 15% van de nieuw te bouwen woningen een geluidsniveau hebben dat hoger is dan de voorkeurswaarde.
5.8.2 Toetsing bouwplan

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft Econsultancy in april 2022 onderzoek naar weg- en railverkeerslawaai verricht. Doel van dit onderzoek is om de geluidsbelasting ten gevolge van weg- en railverkeer op de beoogde woningen inzichtelijk te maken en te toetsen aan het relevante beleid. Het onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Geluidsbelasting op de beoogde woningen

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat als gevolg van de spoorweg en het wegverkeer de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden. De geluidsbelasting op de nieuw te bouwen woningen bedraagt ten hoogste 62 dB als gevolg van de spoorweg en ten hoogste 60 dB als gevolg van ’t Goeie Spoor. De maximaal te ontheffen waarde van 68 dB voor railverkeer en 63 dB voor wegverkeer worden niet overschreden. Voor de spoorweg en ’t Goeie Spoor is een afweging van geluidsreducerende maatregelen noodzakelijk.

Bestaande woningen

Uitgaande van het beoordelingskader wordt de akoestische situatie ter plaatse van de bestaande woningen aan de Stationssingel voornamelijk als ‘matig’ beoordeeld. Plaatselijk neemt de cumulatieve geluidsbelasting met afgerond 1 dB toe. In de huidige situatie en de toekomstige situatie bedraagt de cumulatieve geluidsbelasting ten hoogste 59 dB en is niet of nauwelijks waarneembaar. Geconcludeerd wordt dat met het voorgenomen plan geen onevenredige nadelige geluidseffecten op zullen treden bij de bestaande woningen aan de Stationssingel en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De berekende geluidsbelastingen van de toekomstige en huidige situatie zijn in bijlage 6 van het onderzoek weergegeven.

Toets gemeentelijk geluidsbeleid

De geluidsbelastingen zijn voor weg- en railverkeer niet hoger dan de maximaal te ontheffen waarde. Er hoeven derhalve geen dove gevels toegepast te worden. Verder kent het plan al een aantal geluidsluwe gevels. Voor deze appartementen zijn geen extra maatregelen nodig. Voor de overige woningen zijn maatregelen noodzakelijk om een geluidluwe gevel te realiseren.

5.8.3 Maatregelenafweging

Maatregelen spoor

De geluidsbelasting als gevolg van de spoorweg kan met maximaal 3 dB worden gereduceerd door het toepassen van raildempers. Gezien de berekende geluidsbelastingen als gevolg van het spoor is een reductie van minstens 7 dB nodig om aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting te voldoen. Het treffen van bronmaatregelen wordt daarom in dit kader niet doelmatig geacht.

Het plaatsen van een geluidsscherm tussen het spoor het appartementengebouw kan een effectief middel zijn om het geluid in de woonomgeving terug te dringen. Gezien de ligging van het appartementencomplex op een geluid belaste locatie en de hoogte van de geplande bebouwing zal een hoog en lang geluidscherm nodig zijn om voldoende afscherming te bieden. Het realiseren van een dergelijk scherm zal het uitzicht van de bewoners belemmeren wat niet wenselijk wordt geacht. De kosten voor de overdrachtsmaatregelen staan in dit geval niet in verhouding met de te behalen reductie.

Maatregelen wegverkeer

’t Goeie Spoor maakt onderdeel uit van de hoofdwegenstructuur. Het beperken van de rijsnelheid of de verkeersintensiteiten van deze weg is onder andere vanuit verkeerskundig oogpunt geen reële maatregelen. Het terugdringen van de snelheid of verkeersintensiteit kan leiden tot een andere routekeuze met het gevolg dat elders een toename van het verkeer plaatsvindt en daarmee de mogelijke toename van hinder. Het terugdringen van de snelheid of verkeersintensiteit is niet realistisch. Afstandsvergroting is in onderhavige situatie niet mogelijk, gezien de beperkte ruimte tussen het spoor en ’t Goeie Spoor.

’t Goeie Spoor beschikt over standaard asfaltverharding (AC 8 of AC 11). Met een stiller wegdektype (zoals SMA-NL5) kan een reductie van slechts 1 dB behaald worden. Het vervangen van de bestaande verharding en de beperkte te behalen reductie wordt niet doelmatig geacht. Andere stillere wegdektypes is in een binnenstedelijk gebied vanwege het optrekkend en afremmend verkeer nabij de kruisingen niet wenselijk.

Maatregelen appartementencomplex

Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het appartementengebouw. Het definitieve ontwerp wordt nog nader bepaald. Aan de zijde van het spoor is de galerij gelegen en is in onderstaande afbeelding globaal met geel omkaderd. Alle appartementen aan deze zijde beschikken over een buitenruimte. De buitenruimten en de verkeersruimte vormen één geheel. Om aan het gemeentelijk beleid te voldoen moeten de gevelelementen (in gesloten toestand) voldoende geluidwerend zijn. Het toepassen van akoestisch glas is noodzakelijk zodat de geluidsbelasting op de achterliggende gevels wordt teruggebracht tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. Ook voor de koppen van het appartementencomplex, aangegeven met rood, zijn voorzieningen nodig om voor de woningen een geluidluwe gevel te realiseren, hiervoor is een balkon-beglazing/afsluitbare loggia noodzakelijk. Bij de aanwezigheid van een balkon/loggia dient onder de balkons/loggia’s weerbestendige geluidsabsorptie te worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels. Bij voorkeur ligt tenminste één verblijfsruimte aan de geluidluwe gevel, maar is geen eis volgens het gemeentelijk beleid.

Voor een buitenruimte geldt dat er sprake moet zijn van een sterk geventileerde buitenruimte (3 l/s/m2) die qua luchtkwaliteit gelijkwaardig moet zijn aan de buitenlucht. Eventuele ventilatieopeningen kunnen worden voorzien van een bouwkundige suskast. In het kader van de omgevingsvergunning voor de bouw wordt het plan verder gedetailleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0021.jpg"
Afbeelding 5.3: impressie appartementencomplex

Verder wordt, gezien de hoogte van de geluidsbelastingen, geadviseerd om de appartementen te voorzien van een WTW-ventilatiesysteem, oftewel mechanische luchttoevoer en luchtafvoer. Middels een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels dient te worden aangetoond dat het binnenniveau conform het Bouwbesluit 2012 wordt gewaarborgd. Doordat zowel de Wet geluidhinder als het gemeentelijk beleid niet voorzien in cumulatie van verschillende bronsoorten voor de bepaling van de binnenwaarde dienen de effecten van beide bronsoorten separaat inzichtelijk te worden gemaakt. De maatgevende voorzieningen dienen uiteindelijk te worden gerealiseerd.

Cumulatieve geluidsbelasting

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en volgens het gemeentelijk beleid is inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting noodzakelijk. De cumulatieve geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 65 dB (excl. aftrek). Voor de beoordeling van de geluidbelasting wordt gebruik gemaakt van de classificering van de kwaliteit van de akoestische omgeving in een milieukwaliteitsmaat volgens de ‘methode Miedema’. Hierin wordt de geluidbelasting geclassificeerd en beoordeeld op basis van klasse met een bandbreedte van 5 dB. De situatie wordt als ‘goed’ tot ‘tamelijk slecht’ beoordeeld.

Aanvraag hogere waarden

Voor de appartementen met een overschrijding dient ten gevolge van de overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de spoorweg en ’t Goeie Spoor een hogere waarde bij het college van B&W te worden aangevraagd. In bijlage 8 van het akoestisch onderzoek zijn de geluidsbelastingen als gevolg de spoorweg en ’t Goeie Spoor op een kaart weergegeven. De gemeente kan hierbij de volgende kenmerken van het plan in overweging nemen:

  • de berekende geluidsbelastingen zijn lager dan de maximaal te ontheffen waarde van 68 dB voor railverkeer en 63 dB voor wegverkeer;
  • bron- en overdrachtsmaatregelen zijn niet doelmatig of stuiten op overwegende bezwaren
  • van stedenbouwkundige aard;
  • woningen vullen een open plaats op tussen aanwezige bebouwing;
  • woningen zijn/worden gesitueerd in de omgeving van een station of knooppunt van openbaar vervoer;
  • in de definitieve indeling van het plan moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van tenminste één geluidluwe gevel;
  • middels een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels wordt het binneniveau (conform Bouwbesluit 2012) gewaarborgd.
5.8.4 Conclusie

Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen is niet doelmatig. Voor de toekomstige appartementen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld, dient het akoestisch klimaat in de woning (het zogenaamde binnenniveau) conform het Bouwbesluit 2012 te worden gegarandeerd. Een nader onderzoek naar de karakteristieke geluidwering van de gevels is noodzakelijk.

Verder zijn maatregelen nodig zodat elke woning over een geluidluwe gevel beschikt. Slechts enkele woningen voldoen zonder maatregelen aan het beleid. Met de maatregelen zoals beschreven in paragraaf 6.1 van het akoestisch onderzoek kan worden voldaan aan het gemeentelijk beleid.

Het voorgenomen plan is momenteel nog niet zo ver uitgewerkt dat de te nemen maatregelen bekend zijn. Om te borgen dat bij het definitieve ontwerp wordt voldaan aan de relevante akoestische voorwaarden, is dit door middel van een voorwaardelijke verplichting geborgd in de regels van onderhavig bestemmingsplan. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking (hierna handreiking) 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft Econsultancy in januari 2022 o.a. onderzoek naar bedrijven en milieuzonering verricht. Doel van het onderzoek is om te bepalen of er in de nabije omgeving bedrijvigheid aanwezig is met een effect op het plangebied en omgekeerd of de beoogde ontwikkeling bestaande bedrijven belemmeren in hun bedrijfsvoering of een eventuele toekomstige uitbreiding. Het onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.

Bepaling gebiedstype

Het plangebied ligt in een gemengd gebied. De in de nabijheid van het plan gesitueerde gronden zijn bestemd voor dienstverlening, bedrijven, horeca, maatschappelijk en wonen. Teven ligt er op ongeveer 45 meter van het plan de spoorlijn Rhenen - De Haar.

Toets plangebied aan richtafstanden

Voor gemengd gebied worden in de handreiking per milieucategorie richtafstanden gesteld zoals weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0022.jpg"
Tabel 5.1: richtafstanden per milieucategorie

Rembrandt College en Kinderopvang Luna

De in onderstaande afbeelding met bruin aangegeven gronden zijn bestemd als ‘maatschappelijk’. Het betreft een middelbare school en een kinderopvang, waarbij een richtafstand geldt van 10 meter. Binnen het bestemmingsplan zijn geen andere functieaanduidingen opgenomen. Het plangebied is buiten deze afstand gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0023.jpg"

Afbeelding 5.4: Rembrandt College (links) en Kinderopvang Luna (rechts)

Bedrijventerrein (ten westen van Kastanjelaan)

Het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied heeft een bedrijvenbestemming (zie afbeelding 5.5). Binnen de contouren mag een bedrijf zich vestigen tot en met de maximale milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter. Het plangebied valt buiten deze afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0024.jpg"

Afbeelding 5.5: bedrijventerrein (ten westen van Kastanjelaan)

5.9.2 Conclusie

Uit voorgaande toets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling geen ruimtelijke beperkingen voor bedrijven zal opleveren. De toegestane bedrijvigheden in de omgeving hebben op grond van de richtafstanden geen overlap met het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit op locatie zijn de huidige- en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) bekeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0025.jpg"
Tabel 5.2: huidige- en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof

(PM2,5) in relatie tot de Nederlandse normen

Wegens de grootte van het plangebied komt het voor dat deze binnen twee waardecategorieën valt. Indien in een cel uit tabel 5.2 of 5.3 twee waarden genoemd zijn, beslaat de onderstaande waarde de meest oostelijke punt van het plangebied. Het gaat dan in bijna alle gevallen alleen om het hoogteaccent aan de oostzijde van het gebouw met een klein stuk van de middenbouw.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de concentraties hoger zijn dan de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) advieswaarde. Recentelijk is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 drastisch verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m3. Hoewel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt nog geen van deze WHO-advieswaarden in de nabije toekomst gehaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.tGoeieSpoor-vo01_0026.jpg"
Tabel 5.3: huidige- en toekomstige concentraties stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) in relatie tot de WHO advieswaarden

5.10.3 Conclusie

De onderzochten concentraties voldoen zowel in de huidige- als in de toekomstige situatie aan de Nederlandse normen. Daarnaast betreft het een dusdanig kleinschalig project dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het aspect 'luchtkwaliteít' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

5.11.2 Toetsing bouwplan

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft Goudappel in april 2022 een verkeersonderzoek opgesteld. Doel van het onderzoek is om de verkeersgeneratie, verkeersafwikkeling en parkeerbehoefte van de voorgenomen ontwikkeling inzichtelijk te maken. Het onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.

Hierbij dient te worden opgemerkt dat in het onderzoek wordt uitgegaan van 115 woningen in plaats van het maximale aantal van 125 woningen.

Uit het onderzoek worden de volgende conclusies getrokken:

  • De parkeerbehoefte conform gemeentelijk beleid bedraagt 55,6 = 56 parkeerplaatsen waarvan 11,5 = 12 parkeerplaatsen voor bezoekers.
  • Mede door het realiseren van voldoende parkeerplaatsen (conform gemeentelijk beleid) op eigen terrein, het aanbieden van deelmobiliteit en fietsparkeervoorzieningen is geen parkeeroverlast voor de omgeving te verwachten.
  • Voor het plan zijn in totaal 303 fietsparkeerplaatsen benodigd voor bewoners in een gezamenlijke, inpandige fietsenstalling. Voor bezoekers van woningen zijn in totaal 86 fietsparkeerplaatsen benodigd die in de openbare ruimte opgelost mogen worden.
  • De verkeersgeneratie van de woningen bedraagt in totaal 281 motorvoertuigbewegingen op een werkdag.
  • Op basis van de berekende verkeersgeneratie is geconcludeerd dat er sprake is van een goede verkeersafwikkeling in de toekomst na ontwikkeling van de woningen.

Door de verruiming van het aantal woningen van 115 woningen naar maximaal 125 woningen heeft een verhoging van bovenstaande cijfers van ca. 8,7% tot gevolg. Ook in dat geval kunnen de benodigde parkeervoorzieningen op eigen terrein worden opgevangen en is sprake van een goede verkeersafwikkeling.

5.11.3 Conclusie

De parkeerbehoefte wordt geheel op eigen terrein opgevangen en wel op het westelijk deel van het plangebied. Indien er een situatie ontstaat waaruit blijkt dat het werkelijke autobezit hoger is dan de parkeernorm voorschrijft, kan het voorkomen dat er een tekort aan parkeerplaatsen ontstaat. Om dit te voorkomen wordt het parkeerterrein flexibel ingericht met in eerste instantie groene invulling voor de resterende ruimte bij het parkeerterrein. Het voordeel daarvan is dat bij een tekort aan parkeerplaatsen in de praktijk, er alsnog extra parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. Omdat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgevangen, heeft het plan geen nadelig effect op de parkeerbalans van de directe omgeving.

Het voorgenomen plan is momenteel nog niet zo ver uitgewerkt dat de exacte invulling van de buitenruimte bekend is. Om te borgen dat bij het definitieve ontwerp wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid is door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van onderhavig bestemmingsplan geborgd dat slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen wordt verleend onder de voorwaarde dat bij de aanvraag wordt aangetoond dat het plan voorziet in voldoende parkeervoorzieningen conform het dan geldende parkeerbeleid. Hiervan kan worden afgeweken als wordt aangetoond dat het voldoen aan deze regels door bijzonder omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, of wanneer er op een andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

5.12.1 Wettelijk kader

Inleiding

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de geldende bestemmingsplan ‘Woongebieden 2018’. Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te kunnen maken, is een besluit in het kader van artikel 3.1, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk, in casu een bestemmingsplan. Op dergelijke besluiten is het Besluit milieueffectenrapportage (Besluit m.e.r.) van toepassing.

Beoordelingskader

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging van het Besluit m.e.r. volgt uit de implementatie van artikel 1, vierde lid, onder a en b, van Richtlijn 2014/52/EU van de Europese Unie. De artikelen 7.16 tot en met 7.20a van de Wet milieubeheer (Wm) zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing, waarbij het niet uitmaakt of het een activiteit betreft boven of onder de D-drempel.

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn, is vastgelegd in het Besluit m.e.r. De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij.

Procedure

In het gewijzigde Besluit m.e.r. is de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling beschreven. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, dienen de volgende stappen genomen te worden:

  • 1. de initiatiefnemer stelt een aanmeldnotitie op.
  • 2. het bevoegd gezag neemt binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.
  • 3. de initiatiefnemer voegt het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

5.12.2 Toetsing bouwplan

Aanmeldnotitie

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een Aanmeldnotitie Besluit m.e.r. opgesteld. In de Aanmeldnotitie zijn de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu beschreven, waarbij is ingegaan op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten. Op basis hiervan is in de Aanmeldnotitie geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Om die reden wordt volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. De Aanmeldnotitie is als bijlage 9 bij de toelichting opgenomen.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Het besluit tot het vaststellen van een bestemmingsplan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit zijn drempelwaarden opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • 2. een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat; of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.

Beoordeling

Met een oppervlakte van ca. 10.280 m² blijft het plangebied onder de drempelwaarde van 100 hectare. De voorgenomen ontwikkeling maakt maximaal 125 woningen mogelijk en voorziet niet in bedrijfsvloeroppervlakte. Hierdoor wordt de drempelwaarde van 2.000 woningen en de drempelwaarde voor bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² ook niet overschreden.

Het project is kleinschalig van karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en de locatie ligt niet in of bij beschermde natuurgebieden. Ten aanzien van de overige relevante milieu- en omgevingsaspecten is er als gevolg van het project geen sprake van nadelige effecten op de leefomgeving. Om deze redenen kan worden volstaan met deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.12.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het Besluit m.e.r. geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.13 Trillingen

5.13.1 Toetsing bouwplan

In het kader van onderhavige ontwikkeling heeft Peutz in maart 2022 onderzoek verricht naar het verwachte trillingsniveau als gevolg van railverkeer. Dit onderzoek is uitgevoerd omdat het plangebied op slechts ca. 10 meter van de spoorlijn is gesitueerd en daarmee binnen het standaard aandachtsgebied ligt waar conform de Handreiking Nieuwbouw Spoortrillingen van het Ministrie van I & W van mei 2019 nader onderzoek naar trillinghinder wenselijk is. Het onderzoek geeft een eerste beoordeling van de verwachte trillingen in de woningen (vooronderzoek). Ten behoeve van het onderzoek zijn trillingmetingen ter plaatse uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 10 bij de toelichting opgenomen. Onderstaand zijn de belangrijkste resultaten opgenomen.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat op basis van de verrichte trillingmetingen in de bodem en de op basis daarvan worst case te verwachten trillingsterkten in de te projecteren woningen niet kan worden uitgesloten dat de in eerste aanleg te hanteren na te streven waarden zoals aangegeven in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet- en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006 worden overschreden.

Deze ten hoogste te verwachten trillingsterkten zijn echter zodanig dat middels een op dit punt adequaat afgestemd constructief ontwerp een situatie kan worden verkregen waarbij aan de streefwaarden wordt voldaan.

De eventueel nog te treffen maatregelen kunnen pas in een later stadium worden gedimensioneerd als de constructieve opzet bekend is.

Op basis van onderhavig onderzoek kan wel reeds worden geconcludeerd dat op deze locatie het voorziene plan realiseerbaar is op een manier waarbij een trillingtechnisch acceptabel woonklimaat kan worden gewaarborgd.

5.13.2 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling ter plaatse realiseerbaar is maar dat niet zonder meer voldaan kan worden aan de richtwaarden. Hierdoor is nader onderzoek noodzakelijk naar de te verwachten trillingsniveaus in de appartementen. Vervolgens zal moeten worden bepaald of er bouwkundige voorzieningen mogelijk zijn waarmee een acceptabel woonklimaat kan worden gerealiseerd. Dit nader onderzoek kan worden uitgevoerd op het moment dat het constructief ontwerp bekend is. Momenteel is het plan nog niet zo ver uitgewerkt. Met inachtneming van voorgaande wordt geconcludeerd dat het aspect 'trillingen' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.14 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.


Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).


De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

GroenParkeren - eigen terrein
Verkeer
Wonen  
GP(et)
V
W  
   
Dubbelbestemmingen    
Leiding - Hoogspanning bovengronds   L-Hbg  
   
Gebiedsaanduidingen    
Milieuzone - boringsvrije zone    


In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn, worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn opgenomen in hoofdstuk 3, de algemene regels.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Artikel 8 Anti-dubbeltelregel: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken.
  • Artikel 9 Algemene bouwregels: in de algemene bouwregels zijn de mogelijkheden voor ondergronds bouwen opgenomen.
  • Artikel 10 Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
  • Artikel 11 Algemene aanduidingsregels: in de algemene aanduidingsregels zijn specifiek bepalingen opgenomen die van toepassing zijn op gronden gelegen binnen de aanduiding 'Milieuzone - boringsvrije zone.
  • Artikel 12 Algemene afwijkingsregels: de algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.
  • Artikel 13 Algemene wijzigingsregels: deze regel is opgenomen zodat Burgemeester en Wethouders wijzigingen kunnen aanbrengen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan.
  • Artikel 14 Overige regels: in de overige regels zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van parkeren, het (landschappelijk) inrichtingsplan en het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal.
6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht.

Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningsvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen (bijvoorbeeld onder de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning bovengronds).

In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Artikel 3 Groen

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, beeldende kunst, voetpaden, landschappelijke inpassing en additionele voorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming 'Verkeer' en 'Parkeren - eigen terrein' en vallen niet onder de bestemming 'Groen'. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht die ten dienste staan van deze bestemming.

Artikel 4 Parkeren - eigen terrein

Gebruiksmogelijkheden

De als 'Parkeren - eigen terrein' bestemde gronden zijn uitsluitend bestemd voor parkeervoorzieningen ten behoeve van de aangrenzende bestemming 'Wonen', met daarbij behorende bouwwerken geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, wegen en paden, water- en waterhuishoudkundige voorzieningen en landschappelijke inpassing.

Bouwmogelijkheden

Binnen deze bestemming is het niet toegestaan om gebouwen op te richten.

Artikel 5 Verkeer

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor o.a. voorzieningen ten behoeve van wegverkeer, infrastructuur, nutsvoorzieningen, standplaatsen, groenvoorzieningen, (speel)pleinen en additionele voorzieningen.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken en pleinen.

Artikel 6 Wonen

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. E.e.a. met parkeer- en stallingsvoorzieningen, nutsvoorzieningen en additionele voorzieningen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan tuinen, vijvers, garages/bergingen/carports etc. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Bouwmogelijkheden

Ter plaatse van het op de verbeelding opgenomen bouwvlak zijn maximaal 125 gestapelde woningen toegestaan. Op de verbeelding is eveneens aangegeven wat de maximum bouwhoogte is.

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning bovengronds

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor hoogspanningslijnen.

Bouwmogelijkheden

Aanvullend op de bouwmogelijkheden van de andere daar voorkomende bestemming(en) zijn ter plaatse van deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan ten dienste van de bestemming.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied, de te betalen exploitatiebijdrage en eventuele planschade. Uit de overeenkomst blijkt dat de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Het gemeentelijke beleid is erop gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. In het kader hiervan is er al in 2018 een inloopbijeenkomst in de buurt georganiseerd om de omwonenden uitleg te geven over de woningbouw ideeën maar ook om informatie op te halen vanuit de omgeving hoe het plan eventueel verbeterd zou kunnen worden. Tussentijds hebben er met de gemeente Veenendaal diverse overleggen plaatsgevonden t.a.v. de stedenbouwkundige uitgangspunten. In 2021 is er wederom een inloopavond voor de buurt georganiseerd om de aangepaste plannen te presenteren en de reactie uit de buurt op te halen. De opmerkingen vanuit de buurt zijn meegenomen in de verdere uitwerking. Om de omwonenden een helder beeld te geven is er vervolgens een film gemaakt waarin de ontwikkeling en de tijdslijn in chronologische volgorde gepresenteerd is inclusief de besluitvorming in de raad. Volgens metingen hebben 410 personen de website bezocht en hebben hier de film kunnen zien. In september 2022 is er aansluitend hierop vervolgens wederom een participatieavond georganiseerd waarbij de omwonende per thema (verduurzaming van het gebouw, verschijningsvorm/ architectuur en groeninvulling / parkeren) kenbaar konden maken welke aandachtspunten er waren. Overeenkomstig het verzoek op de uitnodigingen hebben zich 45 mensen aangemeld van 29 adressen. In totaal zijn er 272 adressen aangeschreven/uitgenodigd. Uit telling op de avond zelf bleken er 38 buurtbewoners aanwezig te zijn. Van de bijeenkomst en alle gemaakte opmerkingen en antwoorden hierop is een verslag gemaakt. Het verslag van het participatietraject is als bijlage 11 bij de toelichting opgenomen.

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit omgevingsrecht wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende de inzagetermijn toegezonden aan de provincie Utrecht en het Waterschap Vallei en Veluwe. Het plan raakt geen belangen van het Rijk of andere gemeenten.

8.2 Voorontwerp

PM

8.3 Ontwerp

PM