direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Weverij noord
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op 25 april 2013 is het bestemmingsplan Centrum door de raad van de gemeente Veenendaal vastgesteld. Een klein deel van dit bestemmingsplan heeft de bestemming Wonen - Uit te werken bestemming. Dit betreft de lokatie gelegen achter de Wilhelminastraat, gelegen aan (het noordelijk gedeelte van) de Weverij.

Het betreffen delen van de voormalige lange achtertuinen van de woningen aan de Wilhelminastraat. Aanvankelijk was het de bedoeling op deze lokatie gestapelde woningbouw te realiseren. Inmiddels is de keuze, mede gelet op de woningmarktvraag, gemaakt voor de realisering voor grondgebonden, aaneengesloten stadswoningen. Dit plan bevat de uitwerking ten behoeve van dit woningbouwplan.

1.2 Voorgeschiedenis

Na de aanleg van de Weverij in de jaren 80 is de mogelijkheid en de behoefte ontstaan om de centrumring, waarvan de Weverij een onderdeel vormt, te begeleiden met bebouwing.

In 1991 is daarom een visie opgesteld over de ruimtelijke ontwikkeling van de centrumring. In deze notitie wordt bebouwing ten oosten van de Weverij noodzakelijk geacht. Als doelen daarbij werden genoemd:

  • Begeleiding van de centrumring met bebouwing
  • Markering van de binnenzijde van deze ring als centrum van de gemeente
  • Accentuering van de splitsing Nieuweweg - Weverij

Vervolgens is in het bestemmingsplan Scheepjeshof, dat in juni 1992 is vastgesteld, een bouwmogelijkheid opgenomen voor woningen langs het deel van de Weverij dat binnen de grenzen van dat plan is gelegen. (Aaneengesloten eengezinswoningen met een maximale hoogte van 10 meter).

Deze bouwmogelijkheid is echter door de provincie Utrecht niet goedgekeurd, omdat de realisering van die bestemming geenszins zeker was. De gronden waren immmers nog niet aangekocht. Stedenbouwkundig en planologisch achtte het provinciebestuur de bestemming wel aanvaardbaar.

Nadat later ook De Kroon in 1994 aan dit gedeelte van het bestemmingsplan goedkeuring heeft onthouden. Heeft de raad van Veenendaal op 29 mei 1997 een zogenaamde correctieve herziening van het bestemmingsplan Scheepjeshof vastgesteld. In dit plan is de wenselijk geachte bebouwing langs de Weverij pas mogelijk gemaakt na een door de raad toe te passen wijzigingsbevoegdheid. In dit plan zijn beperkingen gesteld aan de hoogte (max. 9.00 m) en de goothoogte (max. 5.40 m) aan de achterzijde van de woningen binnen het wijzigingsplan. Realisering van dit plan zou pas kunnen plaatsvinden als de daarvoor benodigde grond door de gemeente zou zijn verworven. Minnelijk overleg (dus geen onteigening!) stond daarbij voorop.

De geleidelijke voortgang in de aankopen van de achtertuinen had tot resultaat dat in 2004 de gehele strook in eigendom van de gemeente was gekomen. Nadat begin 2005 door de gemeenteraad de Centrumvisie 2030 is vastgesteld zijn stappen ondernomen om tot een concrete ontwikkelingsvisie te komen.

Dit heeft uiteindelijk geleid tot de opstelling van een kaderstellende notitie onder de naam "Ontwikkelingsvisie Weverij Wilhelminastraat”. Deze visie is in zeer nauw en intensief overleg met buurtbewoners opgesteld. De ontwikkelingsvisie is door de raad vastgesteld op 17 december 2008.

Deze vastgestelde visie gaat uit van gestapelde woningbouw in een zogenaamde lamellenstructuur die bestaat uit een afwisseling met 2 en 4 bouwlagen in een aaneengesloten blok. Voorts is het streven om variaties in voor- en achtergevel aan te brengen en de privacy op de aanliggende percelen zo veel als mogelijk te behouden.

Deze uitgangspunten zijn vertaald in het door de raad op 25 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan Centrum. Vanwege de bij de opstelling van het bestemmingsplan Centrum nog bestaande onzekerheid over de detaillering van het bouwplan is gekozen voor een nader uit te werken bestemming Wonen.

Dit plan is de uitwerking van de globale bestemming in het bestemmingsplan Centrum. Dit plan voorziet in het planologisch/juridisch mogelijk maken van de bouw van 19 grondgebonden woningen. De aanvankelijk beoogde gestapelde woningbouw is daarmee verlaten.

1.3 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van de Weverij, ten westen van de achtertuinen van de woningen aan de Wilhelminastraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01_0001.jpg"

luchtfoto plangebied

1.4 Vigerend plan

Op de locatie is het bestemmingsplan “Centrum” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Wonen - Uit te werken bestemming”. Zonder nadere uitwerking kan op deze bestemming niet worden gebouwd. Om deze reden is dit uitwerkingsplan gemaakt. In de bestemmingsregel zijn de volgende uitwerkingsbepalingen opgenomen:

  • De bebouwing strekt zich maximaal uit over een bouwvlak zoals dat is aangegeven op de verbeelding;
  • De bouwhoogte dient te bestaan uit een afwisselende hoogte tussen 2 en 4 bouwlagen. De afwisseling in hoogte dient een zogenaamde lamellenstructuur te hebben.
  • Het maximale aantal woningen, binnen deze bestemming, bedraagt 45;
  • De bebouwing kan in een aaneengesloten blok plaatsvinden;
  • In de ligging van de voor- en achtergevel dienen variaties te worden aangebracht;
  • Bij het ontwerp van de woningen wordt gestreefd de privacy op de aanliggende percelen zo veel mogelijk te behouden;
  • Bij de uitwerking dient te worden aangetoond dat de beoogde planontwikkeling geen knelpunten oplevert voor de relevante milieuaspecten (archeologie, bodem, water, flora en fauna, akoestiek e.d.) in de directe omgeving vice versa;
  • De parkeerbehoefte dient zo veel mogelijk op eigen terrein te worden ingevuld;
  • De achtertuinen van de aanliggende woningen aan de Wilhelminastraat dienen per auto ontsloten te blijven.

Naast deze uitwerkingsbepalingen kunnen nadere eisen worden gesteld aan plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de beeldkwaliteit
  • de stedenbouwkundige kwaliteit.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het plan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Centrumring

Het centrum van Veenendaal wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid aan functies. Het centrum kent een duidelijke afkadering middels de centrumring die ervoor zorgt dat het centrum een “ruimtelijke eenheid” vormt. De centrumring is niet op alle plaatsen even herkenbaar. Gedeeltelijk is het een duidelijke hoofdader om het centrum. Enkele delen van de centrumring hebben de uitstraling van een woonstraat met voordeuren en voortuinen aan de ring. Op deze plekken, met name ter hoogte van het zuidelijk deel van de Weverij, is het net of de ring geen belangrijke verkeersader is, maar gewoon een straat door een woonwijk. Daar komt de schaal van de ringweg in conflict met de (kleine) schaal van de woningen met voortuin. De Centrumvisie 2030 (vastgesteld februari 2004) beoogt meer eenheid in de opbouw van de centrumring. Met een stedelijke binnenzijde en een groene buitenzijde. Het wensbeeld van de stedelijke binnenzijde bestaat uit een combinatie van meer dorpse en meer stedelijke kenmerken, in verdichte vorm. Het wensbeeld van de buitenzijde bestaat meer uit dorpse elementen, kleinschaliger en open van opzet in combinatie met groen. De centrumring kent over de gehele route verschillende benamingen. In het noorden heet de centrumring Bevrijdingslaan, in het oosten Kleine Beer en Gilbert van Schoonbekestraat, in het zuiden Raadhuisstraat en Duivenwal en in het westen Weverij.

Plangebied

Het plangebied ligt in de noordwest hoek van de Centrumring en wordt momenteel gekenmerkt door een braakliggend terrein, achtertuinen met schuurtjes en garages, parkeerplaatsen en de Muziekschool. De woningen die bij de achtertuinen behoren liggen met de voorzijde aan de Wilhelminastraat. Het beeld van de locatie aan de centrumring oogt rommelig. Deze achterkanten zijn niet wenselijk aan een belangrijke hoofdader als de Centrumring. Op deze plek zou de stad zich als voorkant moeten tonen.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01_0002.png"

Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Op deze aspecten wordt in hoofdstuk 4 nader ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten. In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling;
2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties.Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01_0003.jpg"

Afbeelding Rode contour (stedelijk gebied) Veenendaal, met aanduiding plangebied

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 WERV/Regio Foodvalley

Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging.Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewrkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio. De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030. In deze Structuurvisie WERV zetten de gemeenten in op een gemeenschappelijke woningmarkt; per gemeente zijn o.a. de belangrijkste woningbouwlocaties voor de komende jaren bepaald. De centrumzone van Veenendaal is, ook in deze visie, een belangrijke verdichtingzone in regionaal verband voor de middellange en lange termijn. Doelstellingen zijn onder andere de bovenregionale positie van het winkelcentrum versterken, de stedenbouwkundige kwaliteit verbeteren, de centrumstructuur herkenbaarder te maken en de verblijfssfeer te verhogen.Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken. Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel. Dit samenwerkingsverband heeft een zogenoemde Strategische agenda opgesteld. Op basis hiervan is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Thans wordt onder andere gewerkt aan een regionale gebiedsvisie. Veenendaal heeft de ambitie om zich ook binnen dit samenwerkingsgebied niet alleen te profileren als de belangrijkste winkelstad van de regio, maar ook als een jonge leefstad.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Veenendaal 2025

Op 5 november 2009 heeft de gemeenteraad van Veenendaal de Structuurvisie Veenendaal 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. Brandpunten in de stad;
  • 5. Groene stad;
  • 6. Aantrekkelijke oonwijken;
  • 7. Goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. Bereikbare economische gebieden;
  • 9. Een fietsende stad;
  • 10. Goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Op enkele delen van de stad is verder ingezoomd en er wordt een inventarisatie en analyse gegeven.

3.4.2 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

3.4.3 Milieukwaliteitsplan 2012-2016

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.

Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.

3.4.4 Parkeernormen

Op 25 april 2013 heeft de raad van Veenendaal de parkeervisie vastgesteld.

Deze nieuwe parkeervisie van de gemeente Veenendaal heeft betrekking op het centrum en de aangrenzende woongebieden en kent, met een planhorizon tot 2020, de volgende ambitie.

Parkeren in Veenendaal biedt optimale ondersteuning bij het optimaal functioneren van alle in Veenendaal voorkomende functies (wonen, werken, winkelen, recreëren). Economische vitaliteit, leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid zijn hierbij belangrijke pijlers. Dit resulteert in een ongecompliceerd en eenduidig parkeerbeleid met praktische kaders.

Deze ambitie wordt voor het centrum en de aangrenzende woonwijken/schil nader geconcretiseerd:

Vraagvolgend in het centrum

Veenendaal heeft een sterke regionale functie en wil dat houden. Het aanbieden van voldoende en goede parkeerplaatsen is derhalve cruciaal. Parkeerplaatsen worden gerealiseerd op die plaatsen waar daar behoefte aan is én er de mogelijkheden zijn (ruimtelijk, verkeerskundig, juridisch en financieel). Realisatie van parkeerplaatsen vindt niet in onbeperkte mate plaats. Hier ligt het huidig inzicht in het gebruik van het bestaande parkeerareaal aan ten grondslag. En dus is er ook sprake van sturing op de omvang van het parkeerareaal en het gebruik er van (de juiste doelgroep in de juiste omvang op de juiste parkeerplaats).

Sturend in de woonwijken/schil

Voor de woonwijken/schil staat de kwaliteit van de woonomgeving voorop. Hier moeten met name bewoners en hun bezoekers kunnen parkeren en moeten wijkvreemde parkeerders geweerd worden als blijkt dat de door hen geparkeerde voertuigen tot overlast leiden. Op locaties met bezoekersaantrekkende functies (wijkwinkelcentra, maatschappelijke en recreatieve functies etc.) moeten tevens voldoende plaatsen voor bezoekers aanwezig zijn. Sturing (parkeerregulering) op het gebruik van de beschikbare parkeerplaatsen wordt toegepast waar de vraag naar parkeercapaciteit groter is dan het aanbod en uitbreiding van parkeercapaciteit niet wenselijk of in te beperkte mate mogelijk is. Een objectivering van het parkeerknelpunt (middels parkeeronderzoek) ligt altijd ten grondslag aan eventueel te benoemen reguleringsmaatregelen.

Twee principes

De parkeervisie kent een tweetal principes die de basis vormen voor het parkeerbeleid in Veenendaal. Deze principes komen in alle aspecten terug.

1. Doelgroepenbenadering

Het parkeerbeleid heeft als voornaamste doel om de verschillende doelgroepen (bewoners - bezoekers - werkenden) op de juiste plek te laten parkeren. Doelgroepen staan centraal bij het bepalen van parkeerbeleid en het zoeken naar oplossingsrichtingen.

2. Eerst benutten, dan bouwen

Om de doelgroepen in de juiste omvang op de juiste plek te laten parkeren en om oplossingen te vinden voor knelpunten op gebied van parkeren hanteert de gemeente Veenendaal het uitgangspunt: eerst benutten, dan bouwen. Dit betekent dat bij een bepaald parkeerknelpunt of een nieuwe ontwikkeling niet direct wordt overgegaan tot het bijbouwen van (ruimte en geld kostende) parkeerplaatsen. Eerst bestuderen we de mogelijkheid om de bestaande parkeerplaatsen beter te benutten.

Normering

Op basis van bovenstaande uitgangspunten heeft de raad eveneens op 25 april 2013 de notitie "Parkeernormen Veenendaal Centrum" vastgesteld.

Ten aanzien van woningen in het centrum zijn daarbij de volgende parkeernormen vastgesteld.

Woningtype en functie
(normgrondslag)  
Norm   Per  
Grondgebonden woning   1,30   woning  
Studio (max. 60 m2 bvo)   1,10   woning  
Studenteenheid/ kamerverhuur   0,50   woning  
Flat/appartement   1,30   woning  
Aanleunwoning/zorgwoning   0,60   woning  

Deze normen zijn inclusief het aandeel (0,3) voor bezoekers.

3.4.5 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeolgische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 104 gemeentelijke monumenten van belang.

3.4.6 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Ontwerpplan

Dit plan is de uitwerking van de globale bestemming in het bestemmingsplan Centrum. Dit uitwerkingsplan heeft tot doel de bouw van 19 grondgebonden woningen mogelijk te maken.

4.2 Kaderstelling

In 2005 heeft de gemeenteraad de Centrumvisie 2030 vastgesteld. In dit plan zijn globale kaders aangegeven voor bebouwing langs de centrumring. Deze globale kaders hebben vervolgens geleid tot de opstelling van een kaderstellende notitie onder de naam "Ontwikkelingsvisie Weverij Wilhelminastraat”. Deze visie is in een interactief proces met een vertegenwoordiging van de buurtbewoners opgesteld. De ontwikkelingsvisie is door de raad vastgesteld op 17 december 2008.

Deze vastgestelde visie gaat uit van gestapelde woningbouw in een zogenaamde lamellenstructuur die bestaat uit een afwisseling met 2 en 4 bouwlagen in een aaneengesloten blok. Voorts is het streven om variaties in voor- en achtergevel aan te brengen en de privacy op de aanliggende percelen zo veel als mogelijk te behouden.

Deze uitgangspunten zijn vertaald in het door de raad op 25 april 2013 vastgestelde bestemmingsplan Centrum. Vanwege de bij de opstelling van het bestemmingsplan Centrum nog bestaande onzekerheid over de detaillering van het bouwplan is gekozen voor een nader uit te werken bestemming Wonen. De vertaling van de uitgangspunten heeft daarmee een plaats in de uitwerkingsregels gevonden. De uitwerkingsregels zijn vanwege het karakter van de globale bestemming minder gedetailleerd geformuleerd dan in de ontwikkelingsvisie. Zo is b.v. de verplichting tot gestapelde woningbouw niet in de uitwerkingsregels opgenomen. Deze regels bieden daarmee ook de mogelijkheid om het plan uit te werken voor de bouw van grondgebonden woningen. Daarmee is enige flexibiliteit ingebouwd, zonder de uitgangspunten als behoud van de privacy van aanliggende percelen, tekort aan te doen.

4.3 Bouwplan

Na de vaststelling van de ontwikkelingsvisie door de raad in 2008 zijn in overleg met de beoogde koper en ontwikkelaar van de grond mogelijkheden onderzocht om een bouwplan te ontwikkelen. De aanvankelijk beoogde woningbouw in gestapelde vorm met een parkeerkelder daaronder, bleek financieel economisch niet haalbaar. De marktomstandigheden voor woningbouw en met name de afnemende vraag naar appartementen is daar in belangrijke mate de oorzaak van aan. Vervolgens zijn de mogelijkheden onderzocht om tot een bouwplan te komen dat aansluit bij de bestaande woningbehoefte c.q. -markt, dat financieel economisch haalbaar is en dat ook recht doet aan de in samenspraak met de omgeving vastgestelde ontwikkelingsvisie.

Resultaat daarvan is dat gekozen is voor een bouwplan dat bestaat uit in totaal 19 grondgebonden woningen. Doordat voor een aanmerkelijk geringer aantal woningen dan volgens de ontwikkelingsvisie mogelijk zou zijn, is de mogelijkheid ontstaan de benodigde parkeerplaatsen op maaiveld niveau te realiseren.

Het aldus ontwikkelde plan bestaat uit woningen die opgedeeld zijn in twee bouwblokken (9 en 10 woningen) als begeleidende bebouwing van de Weverij. De woningen bestaan uit drie bouwlagen, waarbij de bovenste laag aan de achterzijde terugligt ten opzichte van de achtergevel. Optioneel kan op de bovenste laag, aan de achterzijde, een extra kamer worden gerealiseerd. De woningen binnen de beide bouwblokken kennen een grote samenhang. Onderscheid wordt gemaakt door de gevelopeningen en (geringe) kleurverschillen van het metselwerk. De in de ontwikkelingsvisie beoogde stedelijke wand wordt daarmee gerealiseerd. Weliswaar niet met een afwisseling van 2 en 4 lagen maar met een gelijke hoogte van drie lagen. De keuze voor grondgebonden woningen heeft een gunstig effect op de beoogde bescherming van de privacy van de achterliggende bebouwing aan de Wilhelminastraat.

Een ander gevolg van deze keuze is dat voor de noodzakelijke parkeerplaatsen, bij het ontbreken van een parkeerkelder, ruimte gevonden moet worden in het achterterrein. De ruimte daarvoor is aanwezig. Indien de woningen worden geprojectereerd in de in het bestemmingsplan Centrum aangegeven bouwzone heeft dit echter tot gevolg dat daardoor de achtertuinen een zeer beperkte afmeting zouden krijgen. Meer ruimte daarvoor kan gevonden worden door de woningen meer in de richting van de Weverij te verschuiven. Verschuiving van het bouwvlak met maximaal 5 meter is binnen de regels van het bestemmingsplan Centrum mogelijk. De daadwerkelijke verschuiving bedraagt 3,5 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01_0004.jpg"

Schetstekening van beoogde nieuwe situatie

4.4 Toetsing aan kaders en uitwerkingsregels

Het in de vorige paragraaf beschreven bouwplan voldoet in essentie aan de voorafgaande kaderstelling en de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Centrum. In de kaders is uitgegaan van gestapelde woningen. Op dit punt wordt afgeweken van de kaders. Oorzaak daarvan is de sterk afgenomen vraag naar appartementen en het ruime aanbod elders in Veenendaal.

Nu de keuze is gemaakt voor de bouw van grondgebonden woningen is ook de noodzaak vervallen om variatie aan te brengen in de voorgevel en de bouwhoogte binnen de bouwblokken. Deze variatie was vooral gewenst in verband met de grotere bouwmassa die met gestapelde woningbouw aan de orde zou zijn. Wel zal b.v. in de kleurstelling en de detaillering van de woningen onderscheid tussen de verschillende woning zijn, waardoor de gewenste "verticalisering" toch bereikt wordt.

Hierboven is ook beschreven dat de woningen niet geheel binnen het in het bestemmingsplan Centrum aangeduide bouwvlak is geprojecteerd. De voorgevel is ten opzichte van het bouwvlak met 3,5 meter verschoven. Deze verschuiving blijft binnen de afwijkingsmogelijkheden die artikel 25 van het bestemmingsplan Centrum biedt.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

IIn dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Milieu

5.1.1 Bodem

In verband met de voorgenomen woningbouwontwikkeling dient onderzoek gedaan te worden naar de de bodemopbouw en milieuygiënische kwaliteit van de bodem van de locatie. Daarom is opdracht gegeven aan ingenieursbureau Land voor het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek. Het onderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5740:2009.

In het rapport d.d.12 april 2013 wordt het volgende geconcludeerd:
Op basis van de historische informatie en het voorheen uitgevoerde verkennende onderzoek is de locatie als onverdacht voor het voorkomen van ernstige bodemverontreinigingen aangemerkt. De bodem ter plaatse bestaat uit matig fijn tot matig grof zand, plaatselijk is een bijmenging van grind aanwezig. De bovengrond is veelal zwak humeus. Een gedeelte van de locatie is voorzien van een puinverharding, voornamelijk bestaande uit menggranulaat.In de grond is veelal een lichte bijmenging van puin aangetroffen, op de zuidelijke helft zijn in de puinverharding brokken asfalt en resten plastic aangetroffen. Tevens is visueel en analytisch asbest aangetoond, in de vorm van hechtgebonden plaatmateriaal. In de puinhoudende grond is tevens niet hechtgebonden materiaal (vezelbundels) aanwezig, bestaande uit zowel chrysotiel als crocidoliet. In de zuidelijke puinverharding is een sterk verhoogd gehalte met zink en licht verhoogde gehaltes met diverse parameters aangetoond. In de boven- en ondergrond van het overige gedeelte van het perceel zijn licht verhoogde gehaltes met lood, zink, PAK en plaatselijk cadmium aangetoond. In het grondwater is een matig verhoging met koper aangetoond, en lichte verhogingen met barium, molybdeen en zink. Op basis van het aangetroffen asbest en het sterk verhoogde gehalte aan zink wordt de hypothese "onverdacht" voor het voorkomen van ernstige bodemverontreinigingen verworpen. De conclusies uit het vooronderzoek dat het hier een ‘onverdachte locatie’ betrof wordt niet bevestigd. Om vast te stellen of er sprake is van een ‘ernstig geval van bodemverontreiniging’ dient nader onderzoek uitgevoerd te worden naar het sterk verhoogde gehalte zink. Om de aard en omvang van de verontreiniging met asbest te bepalen is een nader onderzoek asbest noodzakelijk.De aangetoonde, lichte verhogingen op het overige gedeelte van het perceel zijn van dien aard dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is, dit gedeelte is geschikt voor het gebruik als ‘wonen met tuin’. De verhoogde gehaltes in het grondwater bevestigen het beeld van eerder uitgevoerde onderzoeken en worden toegeschreven aan natuurlijke processen in de bodem. Bij de ontwikkeling van de locatie dient de verontreinigde puinverharding, indien deze wordt opgenomen, conform de richtlijnen te worden afgevoerd. Indien van het overige gedeelte van de locatie grond moet worden afgevoerd, dient dit te gebeuren conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit. Hierbij komt naar verwachting licht verontreinigde grond vrij.

Nader onderzoek naar asbest

Naar aanleiding van aantreffen van asbest en een sterk verhoogde gehalte zink in het hiervoor toegelichte verkennend bodemonderzoek heeft ingenieursbureau Land een nader onderzoek asbest uitgevoerd op basis van de NEN 5707:2003 (Nederlandse Norm 5707, april 2003). Het onderzoek is uitgevoerd ter plaatse van een perceel tussen de Weverij en de Wilhelminastraat te Veenendaal. De onderzoekslocatie heeft een oppervlakte van circa 5.100 m2. Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de aard en omvang van de verontreiniging. Uit de veldwaarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek en het verkennende onderzoek blijkt dat:

  • Op het zuidelijk gedeelte van de onderzoekslocatie is een puinhoudende laag aanwezig, met een bijmenging van afval en asbesthoudende materialen;
  • In deze puinhoudende laag is asbesthoudend plaatmateriaal (hechtgebonden chrysotiel) aanwezig;„
  • Tevens is een zeer gering gehalte niet hechtgeboden chrysotiel/crocidoliet in de fractie < 16 mm aangetoond;
  • De aangetoonde gewogen gehaltes asbest liggen onder de interventiewaarde;
  • Er zijn licht tot matig verhoogde gehaltes zink aangetoond;
  • Het volume verontreinigd materiaal bedraagt circa 75 m3;
  • Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.

In het kader van de ontwikkeling van de locatie dient de verontreinigde puinhoudende grond bij ontgraving afgevoerd te worden naar een erkend verwerker. Geadviseerd wordt deze werkzaamheden onder milieukundige begeleiding uit te voeren. Hierbij is de gemeente Veenendaal het bevoegde gezag.

De hiervoor bedoelde rapporten zijn als bijlagen (1 en 2) aan deze toelichting toegevoegd.

5.1.2 Geluid

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de nieuwbouw van woningen of ander geluidsgevoelige functies;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een afwijkingsbevoegdheid).

Aangezien hier sprake is van een woningbouwontwikkeling is hier een akoestisch onderzoek noodzakelijk

Door de Omgevingsdienst regio Utrecht (Odru) is een hier bedoeld akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage (3) bij deze toelichting gevoegd.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Weverij hoger is dan de voorkeurswaarde. Het treffen van bron- en overdrachtsmaatregelen ondervindt bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard. Om aan de Wet geluidhinder te kunnen voldoen. Aan de eis van het gemeentelijk geluidbeleid, namelijk het creëren van een geluidluwe gevel, wordt voor alle geplande nieuwbouwwoningen reeds voldaan. De kortste afstand van de woningen tot de as van de weg om nog te kunnen voldoen aan de wettelijke maximale ontheffingswaarde van 63 dB(A) bedraagt 9 meter.

In dit uitwerkingsplan wordt voorzien in een afstand tot de as van de weg van ongeveer 18 meter. Dit betekent dat de hoogste waarde wordt berekend op 59 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh wordt daarmee niet overschreden. Wel is dit 1 dB hoger dan het gemeentelijk beleid als maxiamle ontheffingswaarde stelt. Dit betreft daarmee een inspanningsverplichting. Indien niet aan deze verplichting kan worden voldaan, dient gemotiveerd te worden waarom niet aan deze voorwaarde kan worden voldaan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

In het rapport van het akoestisch onderzoek wordt deze motivering aangegeven. Door de woningen dichter op de weg de Weverij te situeren, wordt een zo groot mogelijke geluidsluwe achtertuin bij de woningen gerealiseerd. De voorgevels van de woningen worden geïsoleerd voor het geluid vanwege het wegverkeer. Met een geluidsniveau van 59 dB op de gevel is met gesloten ramen nog steeds een goed geluidsniveau binnen in de woning realiseerbaar. Ondanks de hogere geluidsbelasting op de voorgevel wordt op deze manier een betere (akoestische) kwaliteit van de leefomgeving gerealiseerd.

5.1.3 Bedrijven en Milieuzonering

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het besluitgebied niet negatief worden beinvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Het project voorziet in een gevoelige functie in de vorm van woningen. In de omgeving van het besluitgebied zijn ook andere functies aanwezig, waardoor sprake is van een gemengd gebied. Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor zowel het omgevingstype gemengd gebied als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen. 'Gemengde gebieden' betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype rustig woongebied. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van nieuwe of bestaande woningen gelegen buiten betreffend perceel.

Het plangebied maakt gezien de omliggende functies (woningen) deel uit van een gemengd gebied. Bij het realiseren van een bouwplan dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemming gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:

1 past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)

2 laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Op circa 100 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich winkelcentrum Scheepjeshof. Dit winkelcentrum, dat ook onder de functie 'detailhandel voor zover n.e.g.' valt, ligt op voldoende afstand van het besluitgebied. De functie 'detailhandel voor zover n.e.g.' valt bovendien binnen 'categorie A: toelaatbaar aanpandig aan woningen'.

Op circa 200 meter van het plangebied bevindt zich aan de Nieuweweg 2a het farmaceutisch bedrijf en -laboratorium van Dishman Netherlands BV. Tussen dit bedrijf en de nieuwe ontwikkeling zijn reeds milieugevoelige objecten (woningen) gelegen. De komst van woningen op grotere afstand gelegen van Dishman leidt niet tot problemen voor wat betreft dit aspect.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan.

5.1.4 Luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 19 woningen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.1.5 Externe veiligheid

In het kader van de beoordeling van het aspect externe veiligheid is geconstateerd dat in en in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zoals omschreven in het BEVI aanwezig zijn. Ook is er geen route gevaarlijke stoffen die van invloed kan zijn op deze bouwlokatie. Externe veiligeheid vornt daarmee geen belemmering voor dit plan.

5.2 Verkeer en parkeren

Verkeer

De nieuwe woonlokatie wordt ontsloten via een ontsluitingsweg die tussen de achtertuinen van de woningen aan de Wilhelminastraat en de achtertuinen van de nieuw te bouwen woningen is gesitueerd. Via deze route worden de achtertuinen van de woningen aan de Wilhelminastraat ook ontsloten. Deze ontsluitingsroute wordt aangesloten op de Weverij, tegenover de aansluiting van de Willem de Zwijgerstraat. In het noordelijk deel van het plangebied is een keer- en parkeervoorziening tussen het groen voorzien. De keervoorziening is met name bedoeld voor de voertuigen van de afvalinzameling. De hier te situeren parkeerplaatsen zijn openbare parkeerplaatsen. Deze zijn bij voorbeeld bedoeld voor de eventuele tweede auto van de bewoners van de Weverij en voor bezoekers.

Parkeren

In paragraaf 3.4.4. is een toelichting gegeven op de toe te passen parkeernormering in het centrum.
Voor de hier te bouwen woningen is een norm van 1,3 parkeerplaats per woning van toepassing. Per woning zal één parkeerplaats op eigen terrein (moeten) worden gerealiseerd. De overige noodzakelijke parkeerplaatsen (19 x 0.3 = 5,7 afgerond 6) worden in het openbaar gebied gerealiseerd. In totaal worden in het openbaar gebied 13 parkeerplaatsen aangelegd. De 7 extra parkeerplaatsen komen er met name voor de bezoekers van de Weverij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01_0005.jpg"

Keer- en parkeervoorziening aan noordzijde

5.3 Waterhuishouding

Het betreft hier een binnenstedelijke woningbouwinvulling van een betrekkelijk geringe omvang. Opvang en infiltratie van het regenwater binnen het plangebied heeft in het algemeen de voorkeur. De gemeente Veenendaal voert als beleid dat er zoveel mogelijk regenwater wordt afgekoppeld van het vuilwater. Dat betekent dat op de erfgrens het regenwater gescheiden aangeboden dient te worden van het hemelwater. Het hemelwater kan mogelijk, gezien de lage grondwaterstand deels worden geïnfiltreerd. Het creëren van open water om aan de waterbergingseisen te voldoen is hier geen optie. Er zal bij de bouwplanontwikkeling wel nader gekeken moeten worden hoe dit praktisch kan worden uitgevoerd (welke voorzieningen, ruimte, etc.). Voor het overige zal het regenwater met een regenwaterriool tijdelijk naar het gemengde stelsel kunnen worden afgevoerd, in afwachting van de de toekomstige aanleg van een gescheiden rioolstelsel in de directe omgeving.

Vanuit het oogpunt waterhuishouding kent het plan daarmee geen beletselen.

5.4 Cultuurhistorische en archeologische waarden

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Malta door een groot aantal EU-landen ondertekend, waaronder ook Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologisch erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

In de bestemmingsplanregels van het bestemmingsplan Centrum is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport “Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal” nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.

In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen- /beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

Binnen de begrenzing van dit uitwerkingsplan is de archeologische verwachtingswaarde categorie 3 aanwezig: dit houdt in: hoge verwachting bebouwd gebied.

In gebieden met een archeologische verwachting kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:

  • Technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • Het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
  • De activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

In de regels bij dit uitwerkingsplan is dezelfde regeling als in het geldende bestemmingsplan Centrum is opgenomen, overgenomen. Dit betekent onder andere dat indien voor de realiserig van dit plan bodemingrepen over een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 en met een diepte van meer dan 50 cm nodig zijn, deze activiteit (omgevings)vergunningsplichtig is.

5.4.1 Molenbiotoop

Nabij de buiten het plangebied gelegen stellingmolen 'De Nieuwe Molen' dient rekening te worden gehouden met een molenbeschermingszone. Binnen deze zone gelden regels voor de maximaal gewenste bebouwingshoogte. Voor een actief functionerende molen is het van belang dat deze rondom voldoende ruimte heeft voor een optimale windvang. Met het oog hierop geldt een hoogtebeperking rond de molen. De beperkende hoogtes lopen op naarmate de woningen of bomen verder van de molen zijn gesitueerd.

In bijgaand schema is conform de Handleiding Molenbiotoop de wenselijke maximale hoogte aangegeven in relatie tot de afstand tot de molen.

Adres   Type molen   Hoogte A   Hoogte B   Hoogte C  
Mulderslaan 1   Stellingmolen   6,3 m   7,3 m   9,3 m  

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.WeverijNoord-oh01_0006.png"

In de bestemmingsregeling, zoals in het bestemmingsplan Centrum is opgenomen, is aangegeven dat de beperking niet geldt voor bestaande, vergunde en volgens het bestemmingsplan mogelijke bebouwing. De regeling is daarmee vooral een attenderende bepaling voor toekomstige bestemmingswijzigingen.

De beoogde maximale bouwhoogten in dit uitwerkingsplan zijn niet in strijd met deze regeling, waardoor deze regeling geen beletsel vormt voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

5.5 Groen, natuur en landschap

Het uitwerkingsplan geeft ruimte aan de langs de Weverij aanwezige en de te handhaven groenstructuur. Daaarnaast geeft dit plan ruimte voor een groene invulling van het in het noorden van dit plangebied gelegen perceel dat grenst aan het appartementencomplex Residence Wielaert. Hierin blijft een aantal bomen gehandhaafd en worden aook parkeplaatsen en een keervoorziening aangelegd.

Boomonderzoek
In opdracht van Gemeente Veenendaal heeft Boomadviesbureau De Groot BV op 24 april 2013 een boomonderzoek uitgevoerd in het plangebied. In Het betreft een 28-tal particuliere en gemeentelijke bomen. Aanleiding voor het boomonderzoek was dit voorgenomen inbreidingsplan. Doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de effecten van de voorgenomen werkzaamheden op de aanwezige bomen, het beoordelen van de verplantbaarheid van de niet te handhaven bomen en het bepalen van de noodzakelijk uit te voeren boombeschermingsmaatregelen. Er heeft een inventarisatie en een boomveiligheidscontrole plaatsgevonden waarna het voorgenomen nieuwbouwplan geanalyseerd is met betrekking tot de effecten op de bomen. Naar aanleiding van deze analyse zijn ter beoordeling van de verplantbaarheid een 2-tal groeiplaatsonderzoeken uitgevoerd (proefsleuf en grondboring).

Op grond van de onderzoeksresultaten is geconcludeerd dat als gevolg van het nieuwbouwplan 14 bomen niet gehandhaafd kan worden (10 gemeentelijke en 4 particuliere bomen). Van 1 boom is de toekomstverwachting slecht zodat deze (gemeentelijke) boom ook beter verwijderd kan worden. Van een 3-tal bomen is het op grond van de huidige plantekening niet vast te stellen of handhaving mogelijk is. Een 4-tal (particuliere) bomen, 1 Notarisappel en 3 Italiaanse populieren, hebben een bijzondere meerwaarde die ze extra behoudens waardig maakt.

Het verplantingsonderzoek toont aan dat verplanting van de 8 zomereiken technisch mogelijk is. De kroonstructuur is echter van die aard dat een toekomstige functie-vervulling als straat- of laanboom uitgesloten moet worden. Indien besloten wordt tot verplanting dan verdient een meer landschappelijke bestemming de voorkeur. Bezien dat deze bomen een bestemming krijgen in het plan De Groene Grens aan de osotzijde van Veenendaal. Bij een 11-tal bomen dient een beschermd boomgebied gerealiseerd te worden. Tenslotte wordt aanbevolen een aantal beheermaatregelen uit te voeren zoals onderhoudssnoei en de verwijdering van (overwoekerende) klimop.

Een in het plangebied aanwezige Malus "Notarisappel" zal verplaatst worden en zal een fraaie solitaire verschijning vormen in het geplande groenvak/plantsoen.

5.6 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

5.7 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Groen
Tuin
Verkeer
Wonen  
--G-
-T-
-V-
-W-  


In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

In het bestemmingsplan Centrum gelden voor het plangebied de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 3 en de gebiedsaanduidingen: Vrijwaringszone-molenbiotoop en milieuzone-grondwaterveschermingsgebied. Deze blijven onverkort van toepassing. Zie regeling in Hoofdstuk 3 van de regels: 'Overige regels'.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel:
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit uitwerkingsplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen -W-

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W-' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan.

Binnen het plangebied zijn alleen aaneengesloten woningen toegestaan.

Ook maakt dit uitwerkingsplan, ten behoeve van mantelzorg, met een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt twee zones:

  • het bouwvlak;
  • het erf;

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en op het erf. Een uitzondering hierop is de erkerregeling;

Groen -G-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor:

  • de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving afgestemde beplanting;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • de instandhouding van waardevolle bomen;
  • wegen, paden en parkeerplaatsen
  • objecten van beeldende kunst.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speel- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.

Tuin -T-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming tuin zijn gelegen aan de voorzijde van de woningen. Deze gronden kunnen slechts als tuin gebruikt worden.

Bouwmogelijkheden

Deze gronden dienen zo veel als mogelijk vrij te blijven van bebouwing. Slechts bouwwerken die in een tuin passen zijn toegestaan. Een uitzondering is gemaakt voor uitbreidingen aan de voorzijde van de woning (erkers) die binnen de regels van de bestemming Wonen zijn teogestaan.

Verkeer -V-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

De voorgenomen bouw van 19 woningen betreft een ontwikkeling waarvoor op grond van artikel 6.12.1 van de Wro een exploitatieplan is vereist. Als kostenverhaal op andere wijze is verzekerd behoeft aan deze verplichting niet te worden voldaan.

Het plangebied is eigendom van gemeente. Met de aanvrager is een realisatieovereenkomst afgesloten. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de uiteraard de te ontvangen koopsom. Het verhaal van de kosten is op deze wijze anderszins verzekerd. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Grondexploitatiewet exploitatieplan is vereist voor gronden waarop een bij Amvb aangewezen bouwplan is voorgenomen (art. 6.12.1 Wro).

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 overleg

De kaderstelling die aan deze planvorming vooraf ging, is in nauw overleg met de buurtbewoners tot stand gekomen. Ook het voorlopig ontwerp van het bouwplan dat door middel van dit plan wordt gefaciliteerd is met de omwonenden (tweemaal) besproken. Conclusie van dit overleg is dat voor dit plan algemene instemming en dus draagvlak bestaat.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Conform de voorgeschreven wettelijk totstandkomingsprocedure zal het ontwerp van dit uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage worden gelegd, met voor een ieder de mogelijkheid om gedurende deze termijn zienswijzen in te dienen.