direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Tuinstraat fase 1 en 2, Veenendaal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer is voornemens winkelpanden langs de Passage Corridor in het centrum van Veenendaal te herontwikkelen. Het planvoornemen is om de winkelpanden in de plint te vernieuwen en daarboven circa 130 appartementen te realiseren. Hiermee sluit het plan aan bij de recente ontwikkelingen langs de Brouwersgracht en draagt het bij aan de opwardering van het centrum van Veenendaal.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de bouwhoogte niet voldoet. Om de ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Tuinstraat in Veenendaal. De locatie ligt in het centrumgebied van Veenendaal. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Veenendaal, sectie D, percelen 6224, 7791 en gedeeltelijk percelen 5190, 6225, 9439, 9912, 9913 en 9914. In het onderstaande figuur is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0001.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadaster)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen 'Bestemmingsplan Centrum' (vastgesteld 26 juni 2014) en 'Brouwerspoort 2019' (vastgesteld 26-11-2020). Eveneens geldt het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020' voor het plangebied, daarin zijn regels geformuleerd als aanvulling op de bestaande bestemmingsplannen.

Bestemmingsplan Centrum

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Centrum' en gedeeldelijk de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0002.png"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, horeca (cat 1 t/m 3), (maatschappelijke-) dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen op de begane grond. Eveneens zijn de gronden bestemd voor wonen op de verdiepingen.

De voor 'Waarde - Archeologie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor behouden en bescherming van archeologische waarden. Onderzoek is noodzakelijk bij ontwikkeling groter dan 10.000 m2 en dieper dan 0,50 m onder maaiveld.

Brouwerspoort 2019

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Centrum'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0003.png"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen op de verdiepingen, detailhandel, bedrijven (cat A en B), dienstverlening en horeca.

Conclusie

Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Centrum', omdat niet voldaan wordt aan de bouwhoogte van 12 meter gezien de gewenste hoogte circa 19 meter bedraagt.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan 'Tuinstraat fase 1 en 2, Veenendaal' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0345.Tuinstraat-0001;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

In de bestaande situatie is het plangebied gelegen tussen de Tuinstraat en Brouwersgracht in het centrum van Veenendaal. Het plangebied wordt doorkruist door de Passage Corridor en maakt hier onderdeel vanuit.

Bebouwing heeft wisselende hoogtes, van 1 tot 3 lagen, en is geheel in gebruik ten behoeve van detailhandel met een oppervlakte van 5589 m2 bvo.

Omliggend aan het plangebied zijn verschillende type gebouwen, functies en initiatieven te vinden, zo hogere nieuwbouw langs de Brouwersgracht en grote oppervlakten detailhandel langs de verdere Corridor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0004.png"

2.2 Toekomstige situatie

In de beoogde situatie worden de winkelpanden gesloopt om plaats te maken voor nieuwe winkelpanden met daarboven 130 appartementen verdeeld over weerszijde van de Corridor. De overkapping van de Corridor zal verwijderd worden en niet meer terug komen.

In fase 1 komen 56 koopappartementen en in fase 2 komen 74 appartementen voor de sociale verhuur.

Qua winkelruimtes geldt dat de huidige 5.589 m2 bvo aan commerciele ruimtes worden dus gesloopt hiervoor komen in fase 1 1.275 m2 bvo en in fase 2 230 m2 bvo aan commerciele ruimte voor terug. In totaal neemt de winkelruimte dus met 4.084 m2 bvo af na realisatie van fase 1 en fase 2.

Stedenbouwkundige opzet

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0005.png"

  • Fase 1

Het gebouw in fase 1 bestaat uit een commercïele plint met daarboven vier lagen woningen Het gebouw volgt de contour van het entreegebouw richting ingang passage over de eerste lagen. De bovenste laag heeft een setback, van 2,5 meter diep.

In hoogte is het gebouw iets hoger dan de voorgestelde blokken in de Tuinstraat. Dit is omdat de plint 6 meter is, waarbij voor de andere blokken in de Tuinstraat een plint van 4,5 meter is aangehouden.

Dit zorgt voor een natuurlijke overgang tussen de bouwhoogten aan de Brouwersgracht naar de Tuinstraat toe. Door de bovenste lagen duidelijk terug te leggen op het smalste deel van de Corridor straat blijft de maat van de ruimte voldoende.

Voor de daktuin is een inrichtingsplan opgesteld en deze is geborgd in de regels van het bestemmingsplan (Bijlage 1). Door de daktuin toe te voegen en te laten voldoen aan de kwalitatief hoogwaardige inrichritingseisen uit het inrichtingsplan, kan ook aan de achterzijde een goed woonklimaat worden gerealiseerd.

  • afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0006.png" Fase 2

Het gebouw in fase 2 bestaat uit een deels commercïele plint (Corridor en hoek) en deels woonplint (Tuinstraat) met daarboven vier lagen woningen Het gebouw maakt de carré af die ingezet is met 'De Twist'.

In hoogte is het gebouw iets lager dan De Twist, met een accent op de hoek Tuinstraat/Corridor. De setback over het gehele pand bedraagt 2,5 meter diepte.

Dit zorgt voor een natuurlijke overgang tussen de bouwhoogten aan de Brouwersgracht naar de Tuinstraat toe.

Parkeren

Het parkeren voor auto's wordt opgelost in de bestaande parkeergarage, voor fietser wordt er een stalling in het gebouw gerealiseerd.

Het plan voldoet ook aan de ruimtelijke en programmatische kaders. Dit is beschreven in paragraaf 3.4 Tuinstraat Veenendaal: Ruimtelijke & Programmatische kaders.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van circa 130 appartementen, waardoor het doorlopen van de laddertoets noodzakelijk is.

Toetsing

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in het beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen (ECLI:NL:RVS:2015:953). Met voorliggend plan worden 130 appartementen mogelijk gemaakt, waardoor de ontwikkeling gekenmerkt kan worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling en daardoor ladderplichtig is. Navolgend volgt een beschrijving van de behoefte.

Behoefte

Met voorliggend bestemmingsplan worden 130 appartementen mogelijk gemaakt binnen de rode contour van Veenendaal. De locatie betreft een binnenstedelijk plan.

Vanuit diverse beleidsstukken (Hoofdstuk 3) blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Er is nog een behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt vermeld dat de gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen te realiseren in de periode 2013-2028. Dit zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. Hierbij wil de gemeente Veenendaal een passende invulling bieden die inspeelt op de behoefte. Een van de behoeftes is een passend woningaanbod voor de kleiner wordende huishoudens, het voorliggende plan voorziet hierin door appartementen te realiseren.

Conclusie

Met voorliggend bestemmingsplan worden de 130 appartementen mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op inbreidingslocaties in Veenendaal.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • Stad en land gezond
  • Klimaatbestendig & waterrobuust
  • Duurzame energie
  • Vitale steden & dorpen
  • Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • Levend landschap erfgoed & cultuur
  • Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

Voorliggende locatie is aangeduid als 'potentiële locatie voor integrale ontwikkeling wonen en werken rondom knooppunt', dat is precies dat hier wordt gerealiseerd. De herontwikkeling en opwaardering van een locatie in het centrum waarbij, binnenstedelijk, woning toegevoegd worden. Daarmee is de voorgenomen ontwikkeling in lijn met de omgevingsvisie.

3.2.2 Intrim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

Voor een bestemmings- of omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid en bij voorkeur een afname.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Het planvoornemen betreft binnenstedelijke woningbouw en leidt niet tot een toename in knelpunten in bereikbaarheid. Het plan is niet in strijd met de doelen uit de provinciale omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

3.3.2 Woonvisie

Op 23 juni 2022 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2022-2025 vastgesteld. Onder de nieuwe Woningwet is het vanaf 1 januari 2022 weer verplicht dat gemeenten een woonvisie opstellen. De woonvisie 2022-2025 zal in deze de Woonvisie 2014-2019 vervangen die eerst werd aangehouden door de verwachte intreding van de Omgevingswet in 2022.

In de Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:

“De Woonvisie is richtinggevend en normstellend voor de ontwikkeling van de woningvoorraad en nieuwbouw van woningen in onze gemeente. Zo blijft het prettig wonen in Veenendaal voor iedereen. Veenendaal is een aantrekkelijke woongemeente. We streven naar behoud van de huidige aantrekkelijkheid, ook onder de groeiende en veranderende woningbehoefte in de komende jaren. We spannen ons nu maximaal in om voor de lange termijn te sturen op de gewenste kwantiteit en kwaliteit. Keuzes van nu zijn namelijk van groot belang voor de toekomst. Een verkeerde keuze nu, kan groot effect hebben op de lange termijn. Van goede keuzes zullen we daarentegen nog lang profijt hebben. Vanzelfsprekend passen we nieuwbouw altijd met zorg en aandacht voor de omgeving in.”

Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering op 6 speerpunten:

  • 1. Goed wonen voor iedereen: omgaan met de groei die Veenendaal door maakt en aandacht houden voor verschillende en bijzondere doelgroepen.
  • 2. Bestaande woningvoorraad: bewustwording rondom verduurzaming van de particuliere woningvoorraad en het aanpassen van bestaande woningen op de afnemende mobiliteit van oudere huishoudens
  • 3. Betaalbaarheid en beschikbaarheid: inzetten op het hebben van voldoende betaalbare sociale woningen, zowel koop als huur.
  • 4. Aantrekkelijke nieuwbouw: inzetten op complementaire nieuwbouw om daarmee de doorstroming in de woningmarkt te bevorderen.
  • 5. Vitale wijken: inzetten op een aantrekkelijk woon- en leefklimaat in elke wijk.
  • 6. Wonen met zorg: de lokale opgave naar woon(zorg)voorziening in kaart brengen en aanpakken.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voor de Tuinstraat voorziet in de planologische-juridische regeling om in het plangebied maximaal 130 appartementen te realiseren. De woningen variëren in grootte van starters- tot doorstroomappartementen. Minimaal 30% wordt uitgevoerd als sociale koop/huur woning. Door te voorzien in woningen voor lagere inkomens wordt voldaan aan de woonvisie.

3.3.3 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2050" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2050: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Met de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de landelijk geldende eisen wat betreft energievoorzieningen.

3.3.4 Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal

Op 17 december 2021 is de Omgevingsvisie Veenendaal vastgesteld. In de Omgevingsvisie wordt een gezond, duurzaam en veilig Veenendaal nagestreefd. De visie bevat ambities en doelen om dit te bereiken. In het Puntensysteem Omgevingsvisie Veenendaal dat als beleidsregel is vastgesteld door het college, worden de ambities concreet gemaakt. De volgende thema's uit de omgevingsvisie zijn opgenomen:

  • Gezonde en groene leefomgeving;
  • Bewegen, ontmoeten, sporten en spelen (BOSS);
  • Energietransitie en duurzaam bouwen;
  • Natuurinclusief bouwen;
  • Klimaatadaptatie; en
  • Veiligheid en leefbaarheid.

Voor elk thema uit de Omgevingsvisie zijn maatregelen opgesomd waarmee wordt bijgedragen aan deze verschillende thema's. Aan deze maatregelen zijn punten gekoppeld. Een ontwikkelaar moet straks een minimale score per thema en een minimale score voor het totaal behalen. Op deze manier laten we de ambities uit de omgevingsvisie terugkomen in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het puntensysteem is toegespitst op de realisatie van woningen. Het fungeert daarmee als kader voor de beoordeling of een ontwikkeling voldoende bijdraagt aan een gezonde, duurzame en veilige leefomgeving.

Het puntensysteem wordt toegepast bij ontwikkelingen waarvoor een herziening, wijziging, uitwerking of afwijking van het bestemmingsplan nodig is. Het wordt alleen toegepast bij nieuwbouw van woningen en dus niet toegepast bij transformatie van bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan wordt middels een dynamische verwijzing in de regels opgenomen dat de ontwikkeling moet voldoen aan het puntensysteem. Na inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de eis om te voldoen aan het puntensysteem opgenomen in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning.

Conclusie

De initiatiefnemer kent het puntensysteem en het plan voldoet hieraan. Uitwerking vindt plaats bij de omgevingvergunning.

3.4 Tuinstraat Veenendaal: Ruimtelijke & Programmatische kaders

Voor plannen met meer dan 25 woningen stelt de gemeente zogeheten ruimtelijke en programmatische kaders (RPK) op die vastgesteld zullen worden door de gemeenteraad van Veenendaal. De locatie is gelegen in het centrum van Veenendaal. Dit maakt dat bij de herontwikkeling verschillende ruimtelijke belangen een rol spelen. De voorliggende ruimtelijke en programmatische kaders zijn een uitwerking van de ‘Visie Tuinstraat’. De ruimtelijke & programiatische kaders voor de Tuinstraat zijn vastgesteld in maart 2023.

In 2021 is er in opdracht van de gemeente Veenendaal door Common Affairs de visie ‘Tuinstraat Veenendaal, Kaders voor ontwikkeling’ opgesteld. Deze visie is aangenomen in de gemeenteraad. Samen met belanghebbenden is toen gewerkt aan een visie om in stappen te komen tot een aantrekkelijke nieuwe Tuinstraat waarin groen, sfeer, verkeer, programma en bebouwing met elkaar in balans zijn. Deze nieuwe Tuinstraat zal straks een kwaliteitsimpuls zijn voor het centrum en een bijdrage leveren aan de verdere vergroening en verduurzaming van Veenendaal.

In het document worden eisen gesteld aan het programma, de profielen en bouwhoogte, het groen, verkeer, expeditie en parkeren. Ook in een inrichtingsplan opgenomen, onderstaand een uitsnede van het plan ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0007.png"

Beoordeling plan

programma

Uit het RPK volgt dat bij voorprojecten met een omvang van meer dan 5 woningen in basis de volgende eisen gelden :

  • In de basis dient 30% sociale woningen te worden gerealiseerd in een project, waarvan 2/3 sociale huurwoningen en 1/3 sociale koopwoningen
  • Tenminste 7% van de huisvesting dient bestemd te zijn voor starters-/jongerenwoningen.
  • Tenminste 10% van de wonigingen dienen middenhuurwoningen te zijn, waar van 25% zorggeschikt dient te zijn.
  • Tenminste 20% van de woningen dienen middeldure koopwoningen te zijn. waarvan 25% zorggeschikt dient te zijn.

Binnen het project is ruim 50% voor de sociale huursector. Het plan sluit dus goed aan bij de programmatische eisen uit het RPK.

bouwhoogte

Qua bouwhoogte wordt gekeken naar een maximaal aantal lagen en een verplichte setback van minimaal 2,5 meter bij de 5e bouwlaag. Onderstaande afbeelding komt uit het RPK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0008.png"

Het plan sluit hier goed bij aan, er wordt met een plint van 4 en 6 meter gewerkt en de 5e bouwlaag heeft een setback. Het past daarmee goed in de kaders van het RPK. De setback van 2,5 meter is opgenomen in de verbeelding door de maximale bouwhoogte van de eerste 2,5 meter vanaf de buitenzijde van de gevel lager te bestemmen. De maximale bouwhoogte bij de setback is 16,5 meter, dit is een halve meter hoger dan het dak van de eerste 4 bouwlagen, maar zorgt ervoor dat er elementen op de gevel geplaatst kunnen worden om aan de welstandseisen te voldoen. Er zal gewerkt worden met bloembakken die als afscherming van de balkons dienen en tevens voor vergroening aan de gevels zorgen, omdat deze bloembakken direct vanuit de gevel worden opgetrokken als balustrade voor het balkon is deze meegenomen in de bouwhoogte zodat ze planologisch ook toegestaan zijn. Een andere gebouwindeling is op basis van deze extra halve meter niet mogelijk. Het plan sluit dus aan bij de ruimtelijke en programatische kaders.

Groen

Het vergroenen van het centrum is een belangrijke doelstelling voor de gemeente Veenendaal. In de uitwerking van de Tuinstraat wordt op meerdere niveaus ingezet op vergroening. In het straatprofiel komen bomen van de derde orde. In het straatprofiel worden plantvlakken opgenomen. Initiatiefnemers worden uitgedaagd om ook bij te dragen aan de vergroening van het centrum. Het vergroenen van de gevels aan de straat (klimplanten) en het opnemen van geveltuintjes is de meest eenvoudige stap. Daarnaast worden initiatiefnemers aangespoord om daken, binnenterreinen en woondekken groen in te richten en water vast te houden (retentie) op locatie. Het toevoegen van groen zal de kwaliteit van de Tuinstraat als woonstraat versterken en draagt bij aan het tegengaan van hittestress.

In het plan wordt een daktuin gerealiseerd en daarmee wordt bijgedragen aan de groene ambitie voor de tuinstraat.

Verkeer

Om het karakter van de groene, duurzame, gezellige stadsstraat te realiseren is het van belang om de impact van het verkeer te beperken. De straat zal alleen bedoeld zijn voor bestemmingsverkeer. Er wordt gekozen voor een regiem waarbij de auto te gast is. De rijrichtingen zoals die nu ook aanwezig zijn blijven gehandhaafd. De Tuinstraat wordt geen onderdeel van het hoofdnet fiets. Wel is straks in twee richtingen fietsverkeer mogelijk in de straat. Het wegprofiel wordt versmald.

De verwachting is dat de verkeersafwikkeling afneemt met het voorliggende plan. Dat is passend bij het nieuwe straatbeeld.

Parkeren

Het parkeren is reeds akkoord bevonden:

Voor het nieuwe plan zijn minder parkeerplaatsen nodig dan in de huidige situatie (zie paragraaf 4.6 Parkeren en verkeer) en dit wordt inpandig opgelost. Ook op dit onderdeel sluit het plan dus goed aan bij de gestelde kaders. Het fietsparkeren voor bewoners wordt in tegenstelling tot de ruimtelijke en programmatische kaders inpandig opgelost binnen 5 meter van de voorgevel. Wel wordt het vanaf de openbare ruimte aan het zicht onttrokkenen zodat het wel voldoet aan de bedoeling van de kaders om geen rommelige uitstraling te hebben richting de openbare ruimte. Ander voordeel van het inpandig oplossen is dat hiervoor geen ruimtevraag ligt in de openbare ruimte.

Om het karakter van de groene stadsstraat te realiseren wordt er geen maaiveldparkeren gerealiseerd in het nieuwe profiel. Er zijn een aantal manieren om het parkeren voor het nieuw te realiseren programma te faciliteren. Het is aan de initiatiefnemer om deze mogelijkheden nader te onderzoeken en hierin een keuze te maken. Het is toegestaan het parkeren voor het programma op eigen terrein te faciliteren (gebouwd, op maaiveld of ondergronds). Het is ook toegestaan dat initiatiefnemers afspraken maken met beheerders van (bestaande) garages in de omgevingen om parkeerplaatsen voor het nieuwe programma te realiseren. Het parkeren voor bezoekers zal worden gefaciliteerd in de aanwezige openbare garages in de omgeving. Wel zullen in het openbaar gebied een aantal parkeerplaatsen worden gereserveerd voor (elektrische) deelauto’s. Hiermee wordt het gebruik van deelauto’s gestimuleerd. Er zullen in het straatprofiel fietsbeugels worden opgenomen voor het stallen van fietsen voor bezoekers. Fietsparkeren voor bewoners zal in goed bereikbare (collectieve) stallingen op eigen terrein moeten worden opgelost.

Expeditie

Er zal in het nieuwe plan commerciele ruimte blijven bestaan, maar neemt in totaal oppervlak sterk af, de verwachting is dan ook dat het tot minder drukke expedities leidt. Dit is passend in het gewenste beeld van de Tuinstraat.

De Tuinstraat zal een rol behouden als expeditiestraat. De expeditie toevoer van de Corridor-Passage zal voorlopig via de Tuinstraat route blijven lopen en in de expeditiehof worden afgewikkeld. In de nadere uitwerking zal worden onderzocht of het op termijn mogelijk is de expeditie met kleinere elektrische vrachtwagens uit te voeren. Ook zal worden onderzocht of het expeditieverkeer beter te reguleren is binnen venstertijden en met kleinere vrachtwagens. In het straatprofiel zijn laad- en losplekken voorzien voor bewoners, bezoekers en pakketdiensten.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Er is per deelgebied een ecologisch onderzoek uitgevoerd onderstaand zijn de uitkomsten beschreven.

Fase 1

Uit het onderzoek (Bijlage 2) blijkt dat de beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soortenbescherming, en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming.

Fase 2

Uit het onderzoek (Bijlage 3) blijkt dat voor fase 2 de aanwezigheid van vleermuizen niet op voorhand is uit te sluiten. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt geadviseerd. Als uit het onderzoek blijkt dat er verblijfplaatsen binnen de planlocatie aanwezig zijn, is gezien de sloop van het pand, een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voor de bouwwerkzaamheden zal een aanvullend ecologisch onderzoek worden doorlopen incl. eventuele vervolgstappen.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden in beide fasen dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van zoogdieren en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen, zoals het werken volgens de algemene zorgplicht, werken buiten broedseizoen en gebruik van vleermuisvriendelijke verlichting.

Stikstofdepositieberekening

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Met behulp van Aerius (2023) is berekent wat de depositie is in de nieuwe situatie. De depositie is berekent op het Natura 2000-gebied:

  • Binnenveld – 1500 m afstand,
  • Veluwe – 8500 m afstand,
  • Kolland & Overlangbroek – 9000 m afstand.

De overige Natura 2000-gebieden liggen op grotere afstand, of zijn niet gevoelig voor de stikstofdepositie.

Voor de ontwikkeling is zowel de bouwfase als de gebruiksfase meegenomen in de berekening. Tevens zijn de commerciele ruimtes die verminderd/verdwenen zin om deze ontwikkeling mogelijk te maken, meegenomen als referentiesituatie voor het intern salderen van de stikstofdepositie.

Om de effecten van de voorgenomen ontwikkeling in kaart te brengen is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd aan de hand van de AERIUS-calculator, bijgevoegd in Bijlage 4. Uit de berekening blijkt dat, zonder saldering zowel in de gebruikersfase als in de bouwfase, er geen sprake is van een te hoge depositie op de Natura 2000-gebieden.

4.1.3 Conclusie

Voor flora en fauna dient er voor fase 2 een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Deze wordt uitgevoerd en de vervolgstappen die daaruit volgen zullen worden opgevolgd. Het plan is daarmee uitvoerbaar en er zijn geen verdere belemmeringen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Ten behoeve van het voorliggende plan is in november 2022 een bodemonderzoek uitgevoerd door Verhoeven Milieutechniek B.V. Hieronder volgt de conclusie van het bodemonderzoek, voor de volledige rapportages wordt verwezen naar Bijlage 5 & 6.

Bodemonderzoek

Op basis van de beschikbare historische gegevens kan worden geconcludeerd dat op de locatie geen verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden. Oriënterend bodem- en asbestonderzoek heeft uitgewezen dat er geen noemenswaardige verontreiniging, puin en/of asbest aanwezig is. Om die reden kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van beperkende mate van bodemverontreiniging.

Het recent uitgevoerde bodem- en asbestonderzoek geven buiten één verdachte deellocatie (slootdemping) een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit voor de gehele onderzoekslocatie (fases 1, 2 en corridor 3).

Op de locatie is in het verleden een voormalige sloot gedempt met onbekend dempingsmateriaal. Dergelijke activiteiten kunnen bodemverontreiniging hebben veroorzaakt waarvoor sanerende maatregelen nodig zijn. Met een aanvullend verkennend onderzoek (NEN5740) kan duidelijkheid worden verkregen over de kwaliteit van de bodem. Bij een verdenking op asbest in de bodem is ook een asbestonderzoek (NEN5707 of NEN5897) nodig. Deze onderzoeken worden na sloop van het pand en voor de start van de bouw uitgevoerd.

4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de ontwikkeling doorgang kan vinden, wel moet er nog een aanvullend verkennend onderzoek (NEN5740) worden uitgevoerd naar de locatie van de gedempte sloot. Bij een verdenking op asbest in de bodem is ook een asbestonderzoek (NEN5707 of NEN5897) nodig. Beide zullen indien nodig worden uitgevoerd na de sloop van het pand en voor de start van de bouw.

4.3 Onontplofte oorlogsresten

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0009.png"

Afbeelding overzicht verdachte gebieden uit het Vooronderzoek Conventionele Explosieven Gemeente Veenendaal, door Expload Explosieven Adviseurs, kenmerk RAP1715401_1003D1, d.d. 9 oktober 2020

4.3.1 Toetsing bouwplan

De locatie als onverdacht te beschouwen op de aanwezigheid van Niet Gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE) in de bodem. Er zijn binnen het plangebied geen oorlogshandelingen en/of bombardementen bekend. In het getoetste vooronderzoek, inclusief de CE bodembelastingkaart, is aangetoond dat er binnen het plangebied geen sprake is van verdachte (deel)gebieden. Tevens wordt er gebouwd op een locatie waar reeds naoorlogse bouwwerken zijn, die plaatsmaken voor de nieuwe bebouwing. Graafwerkzaamheden in de bodem van het plangebied kunnen regulier worden uitgevoerd.

4.3.2 Conclusie

Vanuit het aspect ontplofbare oorlogsresten zijn er geen belemmeringen om aan het plan mee te werken.

Kanttekening

Ook binnen onverdacht gebied geldt dat het nooit volledig kan worden uitgesloten dat er onverwachts een NGCE wordt aangetroffen tijdens werkzaamheden, denk aan een afzwaaier. Bij het aantreffen van zo’n toevalsvondst, moet het werk direct worden stilgelegd en moeten de volgende acties worden ondernomen:

  • Het explosief niet beroeren;
  • De werkzaamheden ter plaatse onmiddellijk te staken;
  • Omstanders uit de omgeving van het explosief houden;
  • De plaatselijke politie van de vondst op de hoogte stellen;
  • Instructies van aanwezige deskundigen strikt op te volgen;
  • Indien nodig en op aanwijzing van aanwezige deskundigen extra beschermende maatregelen uitvoeren voor in de omgeving aanwezige personen of levende have.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

4.4.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.4.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Een deel van het plangebied heeft een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie. Dit betreft een dubbelbestemming waarin gesteld wordt dat onderzoek noodzakelijk is vanaf 10.000 en dieper dan 0,50 meter. Het voorliggende plan pas ruim binnen deze criteria, nader onderzoek in het kader van archeologie is dan ook niet noodzakelijk.

4.4.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling niet plaats in beschermd archeologisch gebied. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

4.5.2 Beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.5.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.6 Parkeren en verkeer

4.6.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld, deze is herzien op 20 april 2023. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

4.6.2 Beoordeling

De nieuwe appartementen en de commerciele ruimte vallen binnen zone 2 van de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020.

In de huidige situatie is er 5.589 m2 BVO aan winkels hiervoor zijn nu 196 parkeerplaatsen benodigd. rekeninghoudend met de norm voor winkels in de centrumzone. De parkeerplaatsen zijn nu beschikbaar in de parkeergarage.

In de nieuwe sitatie is ruimte voor 1.505 bvo aan winkels, 64 sociale huurappartementen en 56 koopappartementen. De parkeernorm hiervoor is:

Type
 
aantal   norm   parkeerbehoefte  
commerciele ruimte   1.505 m2 bvo   3.5   52.7  
sociale huurappartementen   64   0.5   32  
koop appartementen   57   0.8   45,6  
Totaal       131  

In de nieuwe situatie zijn dus 65 minder parkeerplaatsen benodigd, er is dus voldoende ruimte. In de nieuwe situatie zal er ook geparkeerd worden in de bestaande parkeergarage in de Corridor. Hiervoor maakt de initiatiefnemer afspraken met de eigenaar.

In dit bestemmingsplan is een algemene voorwaardelijke verplichting opgenomen op grond waarvan regels gestelde worden in verband met de parkeerbehoefte.

Tevens zijn gebruiksregels opgenomen in verband met de behoefte aan voorzieningen voor het laden of lossen. De bepalingen die hierover zijn opgenomen in de bouwverordening vervallen per 1 juli 2018 en moeten aangezien sprake is van ruimtelijke relevante (ruimtebehoefte) in het bestemmingsplan worden geregeld.

Voor fietsparkeren geeft het CROW aan dat er er per woning 2 fietsparkeerplekken nodig zijn. Binnen het plan is voorzien in een gezamelijke fietsparkeervoorziening. Deze fietsparkeervoorziening biedt voldoende ruimte voor de fietsparkeerbehoefte van de appartmenten.

4.6.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.7 Geluidhinder

4.7.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein of de geluidzone van wegverkeer. Meest nabijgelegen weg, niet zijnde voetgangersgebied, wordt afgeschermd door hoogbouw. Om die reden is een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk en kan er gesteld worden dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid.

4.7.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Het plangebied wordt als centrumgebied gekenmerkt door een sterke menging van functies, die van oudsher aanwezig is. Voor de milieuzonering in verband met hinderproducerende functies is gebruik gemaakt van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in gebieden met functiemenging ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen en andere gevoelige functies mogelijk. In het plangebied kenmerkt de functiemenging zich niet alleen van de afzonderlijke panden, maar ook binnen de panden zelf. Daarom is de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Functiemenging uit de VNG-brochure gebruikt voor de toegelaten bedrijven in de bestemming Centrum. In deze bedrijvenlijst worden drie categorieën van bedrijven gehanteerd. Hieronder is aangegeven welke categorieën van bedrijven het betreft:

  • Categorie A: bedrijven die zodanig weinig belastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen woningen en bedrijven zijn daarbij toereikend. Het gaat om activiteiten in milieucategorie 1;
  • Categorie B: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Het gaat om activiteiten te plaatsen in:
    • 1. milieucategorie 1 voor het aspect gevaar;
    • 2. maximaal categorie 2 voor de aspecten stof en geur;
    • 3. maximaal categorie 3.1 voor het aspect geluid;
  • Categorie C: activiteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Bovendien dienen eisen te worden gesteld aan de mate van verkeershinder en bereikbaarheid. Het gaat om activiteiten als bedoeld onder B, echter met een grotere aantrekkende werking voor het verkeer en een grotere parkeerbehoefte.

Lijst van bedrijfsactiviteiten - bedrijven

Binnen de bestemming Centrum zijn bedrijven in milieucategorie A en B en bedrijven die niet vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving toegestaan. Deze categorie van bedrijven is vergelijkbaar met de bedrijven in milieucategorie 1 en 2 die op grond van het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan.

Lijst van bedrijfsactiviteiten – leisurefuncties

Leisurefuncties in milieucategorie A en B zijn binnen elk bestemmingsvlak Centrum toegestaan. Het gaat om op het publiek gerichte functies die samen met de aanwezige centrumfuncties een meerwaarde kunnen hebben voor de centrumfunctie van Veenendaal.

Terrassen in de openbare ruimte

De maatvoering van terrassen binnen de bestemming Verkeer dient te voldoen aan het terrassenbeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag om omgevingsvergunning.

4.8.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.9.2 Onderzoek / beoordeling

Woningen betreffen kwetsbare objecten, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Tuinstraat-vg01_0010.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving (binnen 1.750 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. Meest nabij gelegen buistransportleiding is gelegen op circa 960 meter.

Inrichtingen

In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevantie inrichtingen gevestigd. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.

4.9.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplannen 'Bestemmingsplan Centrum' en 'Brouwerspoort 2019' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.11.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

4.11.3 Watertoets

Voor de ontwikkeling is de watertoets, Bijlage 7, doorlopen. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast blijft de toevoeging van de verharding onder de 1.500 m2. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Het plangebied ligt ook in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een gebied rondom de grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor o.a. de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse laag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat activiteiten (zoals het toepassen van bodemenergiesystemen) plaatsvinden die verontreiniging of lokale opwarming van het grondwater tot gevolg hebben, stelt de provincie Utrecht in haar Interim Omgevingsverordening Provincie Utrecht regels ter bescherming van de grondwaterkwaliteit voor de drinkwatervoorziening. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond- en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen in de boringsvrije zone de bijzondere zorgplicht (art. 3.12 Interim Omgevingsvisie Provincie Utrecht). Dit houdt in dat activiteiten waarvan men weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die tot nadelige gevolgen voor de bescherming van het grondwater kunnen leiden, moeten worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk moet worden beperkt of ongedaan worden gemaakt. Het verdient aanbeveling dat ontwikkelingen worden afgestemd met het waterwinbedrijf. Deze zone is vastgelegd in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan.

In het puntensysteem uit de Omgevingsvisie van Veenendaal worden ook diverse wateraspecten behandeld. Het plan zal voldoen aan de water en klimaat eisen zoals deze verwoord zijn in het puntensysteem van de gemeente Veenendaal.

4.11.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.

4.12 M.e.r.-beoordeling

4.12.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.12.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het plan omvat de bouw van maximaal 130 appartementen en blijft daarmee ver onder de vorenstaande genoemde drempelwaarden van 2.000 woningen. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.

Plaats van het project

Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen winkels, theater, woningen, wegen en horeca functies. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden kan gesteld worden dat er in de nabijheid van plangebied geen beschermde natuurgebieden en/of overige gevoelige gebieden zijn gelegen.

Kenmerken van het potentiële effect

De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen herontwikkeling hebben betrekking op de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie". Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het bestemmingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht (zie hoofdstuk 4 van het bestemmingsplan 'Tuinstraat fase 1 en 2, Veenendaal'). Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.

4.12.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Centrum'.

Het bestemmingsplan 'Tuinstraat fase 1 en 2, Veenendaal' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Tuinstraat fase 1 en 2, Veenendaal' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
5.3.2 Bestemmingen
  • Enkelbestemming 'Centrum'

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor detailhandel, horeca (cat 1 t/m 3) en dienstverlening voorzieningen op de begane grond en deels op de verdieping. Eveneens zijn de gronden bestemd voor wonen, zowel op de verdiepingen als op de begane grond.

  • Enkelbestemming 'Verkeer'

De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsregel

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan is voorzien. In afwijking van dit artikel kan de gemeente op basis van artikel 6.12 tweede lid van de Wro besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het kostenverhaal anderszins verzekerd is en het bepalen van een fasering, stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.

Het onderhavige bestemmingsplan betreft volgens de definities van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) artikel 6.2.1 een bouwplan, waarmee kostenverhaal verplicht is. Voor dit plan is het verhaal van kosten anderszins verzekerd middels een overeenkomst met de initiatiefnemer van het bouwplan. Daarnaast is het bepalen van een fasering, stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk, waarmee de gemeenteraad ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan geen exploitatieplan hoeft vast te stellen. De afspraken omtrent kosten voor de tegemoetkoming in schade en compensaties maken deel uit van de overeenkomst.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

7.1.1 Overleg met omwonenden

Op 7 februari 2023 is er door initiatiefnemer een buurtinformatieavond georganiseerd om omwonenden te informeren over de voorgenomen plannen en om informatie op te halen vanuit de omwonenden teneinde het plan verder te kunnen verbeteren. Op dinsdag 31 januari 2023 zijn de directe omwonenden (circa 120 adressen) uitgenodigd door middel van een brief.

Aangezien er weinig aanmeldingen waren, is besloten de participatie op een andere manier vorm te geven. De drie omwonenden die zich hebben aangemeld zijn uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek. Tijdens dit gesprek zijn de plannen toegelicht en was er ruimte voor de omwonenden om hun reactie te geven. De reacties waren positief. Omwonenden geven aan de huidige uitstraling van de Tuinstraat geen visitekaartje voor het centrum van Veenendaal te vinden. De "achteraf" gelegen Tuinstraat zal op deze manier een bruisende straat in het centrum worden. De algehele indruk die er leeft is dat de herinrichting van de Tuinstraat zal bijdragen aan een positieve waardeontwikkeling van het gehele gebied, zowel in uitstraling, woongenot als in geld. Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn géén zienswijzen ingediend.

7.1.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

7.1.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Tuinstraat fase 1 en 2, Veenendaal’ heeft met ingang van vrijdag 1 september 2023 gedurende zes weken (tot en met donderdag 12 oktober 2023) ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor het indienen van een zienswijze. Van de terinzagelegging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via het Gemeenteblad en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl).

Zienswijzen

Tijdens de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan zijn géén zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan.

Ambtshalve wijzigingen

Gedurende de periode van terinzagelegging is gewerkt aan een uitwerking van de daktuinen die op de appartementencomplexen moeten worden gerealiseerd. De daktuinen zijn van hoge kwaliteit om te zorgen dat de woningen aan de achterzijde van het appartementencomplex voldoende woonkwaliteit hebben. Dit is verankerd in de regels van het bestemmingsplan door middel van een inrichtingsplan in combinatie met een voorwaardelijke verplichting. Dat houdt in dat men het inrichtingsplan voor de daktuin moet realiseren en in stand moet houden. Daarnaast zijn in de periode van terinzagelegging nog enkele opmerkingen gemaakt door het Waterschap. Deze zijn meegenomen in de aanpassing van het bestemmingsplan.