Plan: | Stationskwartier, deelgebied C Industrielaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.StationskwCNoord-OH01 |
De bescherming van de Nederlandse natuur maakt onderscheid tussen gebiedbescherming en soortenbescherming. De regelingen ter bescherming van kwetsbare natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De nationale regelgeving voor de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Flora- en Faunawet. In de Flora- en faunawet zijn tevens de bepalingen aangaande de soortenbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten opgenomen.
Op 23 februari 2005 is het “Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet” in werking getreden. Het doel hiervan is om de mogelijkheden tot het verlenen van vrijstellingen en ontheffingen op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet te verruimen.
In samenwerking met Aveco de Bondt heeft Buro Maerlant een ecologische quickscan uitgevoerd voor het plangebied (zie bijlage 3). Het veldonderzoek werd uitgevoerd in februari 2010. Aanleiding van het onderzoek zijn de geplande ingrepen in het plangebied. Navolgend is een korte samenvatting weergegeven.
De bebouwing (spouwmuren) is grotendeels beoordeeld als toegankelijk en geschikt voor vleermuizen zoals laatvlieger en gewone dwergvleermuis. In een nader onderzoek dient te worden bepaald óf vleermuizen van de bebouwing gebruik maken en om welke soort en aantallen het gaat. Spouwmuren kunnen door vleermuizen worden gebruikt als kraamverblijf, zomerverblijf en paarverblijf. Van de woning is alleen het dak toegankelijk voor vleermuizen. Als zomer- en kraamverblijf zijn daken door relatief snelle opwarming zeer geschikt. Derhalve heeft Aveco de Bondt in samenwerking met Buro Maerlant een vleermuisonderzoek uitgevoerd in oktober 2011. Het onderzoek is opgenomen in bijlage 4.
Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied als foerageergebied (jachtgebied) dient voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Door het waargenomen kleine aantal jagende vleermuizen in combinatie met de grote omvang van het plangebied kan worden gesteld dat het niet om een essentieel foerageergebied gaat.
In het plangebied zijn tijdens de onderzoekrondes geen vliegroutes (vaste routes tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden) aangetroffen.
In de bebouwing van het plangebied zijn van de gewone dwergvleermuis twee zomerverblijfplaatsen en drie paarverblijfplaatsen aangetroffen. De aanwezigheid van een of meerdere kleine winterverblijfplaatsen kan niet worden uitgesloten. Van de ruige wergvleermuis is een paarverblijfplaats aangetroffen. De voorgenomen sloop van de gebouwen, wat resulteert in het verwijdering van deze vaste rust- en/of verblijfplaatsen is een overtreding van artikel 11 van de Flora- en Faunawet.
Op grond van het Vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur kan gesteld worden dat het plangebied afdoende is geïnventariseerd op vaste rust- en verblijfplaatsen, essentiële vliegroutes en essentieel foerageergebied.
Alvorens de gebouwen gesloopt kunnen worden, dient er een mitigatieplan en ecologisch werkprotocol voor de vleermuizen op te worden gesteld.
Het plangebied (beplantingen) is beoordeeld als redelijk geschikt voor algemene broedvogels. Bij herontwikkeling van het plangebied zullen aanwezige beplantingen geheel of gedeeltelijk worden verwijderd. De omgeving biedt voor vogels voldoende alternatief, zodat géén negatieve effecten te verwachten zijn. Voor gierzwaluw, waarvan nesten jaarrond beschermd zijn, is de bebouwing vermoedelijk niet geschikt.
Vanuit het omgevingsaspect flora en fauna zijn er beperkingen voor de beoogde ontwikkeling ten gevolge van het voorkomen van vleermuizen in de gebouwen. Alvorens over te kunnen gaan tot herontwikkeling en sloop van de gebouwen, dient er een mitigatieplan en ecologisch werkprotocol voor de vleermuizen te worden opgesteld.