direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Patrimoniumlaan 128
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Aan de Patrimoniumlaan 128 staat een voormalige basisschool. In het geldende bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' heeft de locatie de bestemming Maatschappelijk, en is er een wijzigingsbevoegdheid gelegen op het plangebied. Met de wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming middels een wijzigingsplan te wijzigen naar Wonen, Groen en Verkeer.

Door een ontwikkelaar is een aanvraag ingediend om op het perceel Patrimoniumlaan 128 twaalf rijwoningen te realiseren. Met voorliggend wijzigingsplan wordt deze ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Patrimoniumlaan en de Adriaen van Ostadelaan te Veenendaal in de buurt het Franse Gat (figuur 1.1). Het betreft een voormalige schoollocatie (figuur 1.2). De locatie wordt grotendeels omringd door woningen. Daarnaast liggen er in de directe omgeving, ten zuidwesten van het plangebied, een kerk (de Salvatorkerk) en een basisschool (Juul). Het plangebied kijkt uit over een smalle groenstrook wat zich naar het zuiden uitstrekt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0001.png"

Figuur 1.1: Globale ligging op topografische kaart Veenendaal (bron: PDOK Viewer)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0002.png"

Figuur 1.2: Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: NedBrowser)

1.3 Vigerende plannen

Op de locatie is het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' van kracht. Dit bestemmingsplan is op 20 september 2018 vastgesteld door de raad van de gemeente Veenendaal. Figuur 1.3 toont een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming Maatschappelijk. Binnen deze bestemming is reguliere woningbouw niet toegestaan.

De locatie ligt tevens binnen de wetgevingszone - wijzigingsgebied. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ter plaatse van deze aanduiding de bestemming te wijzigen in de bestemmingen Wonen, Groen en Verkeer, zoals geformuleerd in de regels van dit bestemmingsplan, onder de volgende voorwaarden:

  • a. de binnen de geldende bestemming passende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing.waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:
    • 1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
    • 2. uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
      • er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen.

Met voorliggend wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid. In deze toelichting wordt in verschillende paragrafen ingegaan op de manier waarop het plan voldoet aan de bovenstaande voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Woongebieden 2018'

Het plangebied is daarnaast gelegen binnen de begrenzing van de bestemmingsplannen Correctieve Herziening Woongebieden 2018 (vastgesteld op 19 december 2019) en Parapluplan 2020 (vastgesteld op 25 juni 2020). Met deze plannen worden bestaande regels geactualiseerd en herzien, onder andere voor archeologie. Ook conform deze regels is geen archeologisch onderzoek benodigd. De regels uit dit parapluplan zijn voor zover relevant verwerkt in de regels van dit wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

Dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In Hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In Hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het wijzigingsplan;
  • In Hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven;
  • In Hoofdstuk 5 zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In Hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In Hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Patrimoniumlaan. De Patrimoniumlaan is een oud lint in Veenendaal. Aan het westelijke gedeelte van de Patrimoniumlaan, waar het plangebied is gelegen, is voornamelijk planmatige bebouwing gesitueerd. De panden zijn rond 1950 gebouwd en zijn traditioneel en identiek per straatkant. Aan dit gedeelte van de Patrimoniumlaan staan vooral twee-onder-een-kap woningen, uitgevoerd in één of twee bouwlagen met kap. Om de hoek, aan de Adriaen van Ostadelaan staan voornamelijk rijwoningen.

De bestaande bebouwing, de voormalige basisschool, bestaat uit twee bouwlagen met een kap, en is gesitueerd in een L-vorm. Met het bouwplan worden deze bestaande kenmerken in stand gehouden, door de rijwoningen uit te voeren met twee bouwlagen en een kap, en door in dezelfde L-vorm te bouwen. Ook zal worden aangesloten bij de eenvoudige, traditionele vormgeving van de bebouwing met haar kenmerkende details. Door het parkeren op het achterterrein op het voormalige schoolplein op te lossen, zal de ruimtelijke structuur van de locatie en haar omgeving zoveel mogelijk in stand blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0004.png"

Figuur 2.1: De twee-onder-een-kap woningen aan de Patrimoniumlaan met links de schoollocatie (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0005.png"

Figuur 2.2: De rijwoningen aan de Adriaen Ostadelaan met rechts de schoolloctie (bron: Google Maps)

2.2 Functionele structuur

Het Franse Gat is een woonbuurt in het zuidwesten van Veenendaal (wijk Zuidwest) met een eigen wijkcentrum en wijkondersteundende voorzieningen.

De schoollocatie aan Patrimoniumlaan 128 wordt niet meer gebruikt als school. Aangezien de hoofdfunctie rondom het plangebied reeds wonen is, past de nieuwe herontwikkeling naar woningen goed in de functionele structuur van de omgeving. Met de invulling van het plangebied met grondgebonden woningen, wordt beoogd het niveau van de wijk te verbeteren.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Het voorgenomen plan aan de Patrimoniumlaan is niet strijdig met de uitgangspunten uit de NOVI. De ontwikkeling draagt bij aan een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het rijksbeleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige wijzigingsplan.

Conclusie

Het plan voor de realisatie van twaalf woningen valt niet onder een van de projecten met bijzonder rijksbelang. Er zijn geen belemmeringen voor deze ontwikkeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in het rijksbeleid geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Conclusie

Met voorliggende ontwikkeling wordt uitwerking gegeven aan het provinciaal beleid wat betreft de woningbehoefte in de provincie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Conclusie

De woningbouw past binnen het programma wonen van de provincie. Het plan zal niet leiden tot extra bodemdaling. Het plangebied ligt in een boringsvrije zone (grondwaterbeschermingsgebied). Met dit wijzigingsplan wordt deze gebiedsaanduiding opnieuw op de locatie gelegd, zodat met de uitwerking van de plannen rekening gehouden moet worden met deze zone.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

Conclusie

De ontwikkeling is niet strijdig met de uitgangspunten in het bodem-, water en milieuplan van de provincie.

3.2.4 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0006.png"

Figuur 3.3: Natuur rondom Veenendaal (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht)

Conclusie

De locatie van de ontwikkeling ligt niet in beschermd natuurgebied. Verder blijkt uit paragraaf 5.7 Ecologie dat de ontwikkeling geen onevenredig negatief effect heeft op beschermde natuurgebieden in de directe omgeving.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het beleid van de regio FoodValley.

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

Conclusie

Er is geen strijdigheid met de visie Natuurlijk Ontwikkelen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

Conclusie

Het plan is niet strijdig met het waterbeheerprogramma van waterschap Vallei en Veluwe, zoals ook blijkt uit paragraaf 5.2 Waterhuishouding.

3.3.4 Blauwe Omgevingsvisie 2050

Op 20 februari 2019 is door het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe de Blauwe Omgevingsvisie (BOVI 2050) vastgesteld. Met deze BOVI zet waterschap Vallei en Veluwe op nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. In de BOVI wordt gedacht vanuit drie waterprincipes:

  • 1. Water is een ordenend principe in de ruimtelijke ordening.
  • 2. Maximaal vasthouden en schoonhouden van water.
  • 3. Partnerschap als watermerk.

De visiekaart en waterprincipes werken door in de doelen van het nieuwe waterprogramma.

Conclusie

De ontwikkeling is niet in strijd met de omgevingsvisie van het waterschap.

3.3.5 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Conclusie

Het plan is in lijn met het omgevingsprogramma van het waterschap.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Conclusie

De ontwikkeling aan de Patrimoniumlaan is niet in strijd met de Strategische visie.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Conclusie

De ontwikkeling is in lijn met de Omgevingsvisie van Veenendaal, waar verdichting en transformatie een van de speerpunten is. Het transformeren van schoollocaties naar woningen is een manier om te komen tot verdichting van de woningen in Veenendaal.

3.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Conclusie

Met het plan wordt voldaan aan de uitgangspunten uit het Groenstructuurplan van de gemeente Veenendaal.

3.4.4 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Conclusie

Met de uitwerking van de plannen wordt rekening gehouden met de landelijk geldende eisen wat betreft energievoorzieningen.

3.4.5 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Conclusie

Tekeningen van de nieuwe situatie zijn beoordeeld door Welstand en kunnen verder uitgewerkt worden.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Bouwplan

Het beoogde bouwplan komt op de locatie waar eerst de basisschool stond. Het plan gaat uit van de realisatie van twaalf grondgebonden woningen met achtertuin en berging. De woningen worden gericht op het zuiden (de Patrimoniumlaan) en op het westen (de Adriaen van Ostadelaan), zodat de bebouwing net als in de huidige situatie als L-vorm wordt gesitueerd. Waar de locatie in de huidige locatie volledig bestraat of bebouwd was, zal er in de nieuwe situatie meer ruimte zijn voor tuin en groen. Het voormalige schoolplein zal enerzijds ingevuld worden met de achtertuinen van de woningen, en daarnaast zal een gedeelte ingericht worden met parkeerplaatsen en groen. De nieuwbouw komt op dezelfde rooilijn te liggen als de naastgelegen woningen. Figuur 4.1 toont een situatieschets ter indicatie.

De nieuwbouw zal in de uitraling kenmerken krijgen die terug refereren naar de school (zie als voorbeeld figuur 4.2). Deze komen terug in de details van het bouwplan. Hiermee wordt de locatie met kwaliteit ingevuld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0007.png"

Figuur 4.1: Situatieschets

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0008.png"

Figuur 4.2: Impressie hoek

4.2 Programma van eisen

In de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Woongebieden 2018, staan een aantal voorwaarden waaraan voldaan dient te worden om de bestemming middels een wijzigingsplan te wijzigen naar wonen:

  • a. de binnen de geldende bestemming passende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing.waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:
    • 1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op de stedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;
    • 2. uit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:
    • 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
      • er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen.

De school is al een tijd lang niet meer in gebruik als basisschool. Momenteel wordt het pand tijdelijk gebruikt door een maatschappelijke instelling. Er zijn geen redenen dat het gebruik als basisschool op korte termijn weer zal worden voortgezet.

Met de maatvoering en bouwwijze wordt aangesloten bij de grondgebonden woningen aan de Patrimoniumlaan en aan de Adriaen van Ostadelaan. Deze woningen bestaan uit een of twee bouwlagen met kap, waar ook de nieuw te realiseren woningen uit zullen bestaan. Het schoolgebouw was een herkenbaar punt in de wijk. Enkele kenmerken van de school komen terug in de details van de bebouwing.

Uit Hoofdstuk 5 blijkt dat er vanuit milieuoogpunt en andere omgevingsaspecten geen bezwaren bestaan voor de realisering van het bouwplan. Bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en belangen van derden worden niet onevenredig geschaad. Tot slot wordt er in het noordoostelijke gedeelte van het plangebied voldoende ruimte gereserveerd voor parkeervoorzieningen en wordt er tevens ruimte gecreëerd voor groenvoorzieningen.

Het plan is dan ook in lijn met de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

5.1.1 Wettelijk kader

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit wijzigingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over de kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse "Wonen".

5.1.2 Toetsing bouwplan

In het kader van de beoogde ontwikkeling aan de Patrimoniumlaan 128 is een verkennend bodemonderzoek in combinatie met een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Daaruit blijkt dat binnen het plangebied vermoedelijk sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Daarnaast bevat het huidige pand asbest, waardoor na sloop van het pand een asbestonderzoek (NEN5707) moet worden uitgevoerd.

Op de locatie is nader onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Uit dit nader bodemonderzoek blijk dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate vastgelegd. Het bodemonderzoek geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Alle verdachte deellocaties zijn onderzocht. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot aanvullend onderzoek. De bodem van het plangebied is geschikt voor de voorgenomen functie Wonen met tuin. Er is een sterke verontreiniging in de ondergrond (1,9 tot 2,4 m-mv) geconstateerd met een omvang van circa 10 m3. Derhalve betreft het geen geval van ernstige bodemverontreiniging. In de bovengrond zijn lichte verontreinigingen aangetroffen.

Wel zal er nog na de sloop van het pand een verkennend asbestonderzoek in grond uitgevoerd moeten worden, doordat het pand op de locatie asbesthoudend is.

5.1.3 Conclusie

Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat de locatie geschikt is voor de bestemming wonen met tuin. Er zijn vanuit bodem geen belemmeringen voor de ontwikkeling.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Voor de ontwikkeling is de watertoets doorlopen (Bijlage 3). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast blijft de toevoeging van de verharding onder de 1.500 m2. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Verder ligt het plangebied in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan gemaakt.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

5.3 Externe veiligheid

5.3.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • c. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • d. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • e. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven. De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet. Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

5.3.2 Toetsing bouwplan

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Figuur 5.1 toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Patrimoniumlaan128-vg01_0009.png"

Figuur 4.1: Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (blauw)

Uit raadpleging van de risicokaart (risicokaart.nl) volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Nader onderzoek naar de externe veiligheid is derhalve niet benodigd.

5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal op 25 juni 2020 vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad en dient te worden vertaald in bestemmingsplannen. De vertaling is gemaakt in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

In het Parapluplan 2020, waarin de meest recente archeologische beleidskaarten zijn opgenomen, heeft de locatie geen archeologische waarde toegekend gekregen. Archeologisch onderzoek is niet benodigd. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

5.4.3 Conclusie

Het plangebied heeft geen archeologische waarde, waardoor er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied aan de Patrimoniumlaan 128 is gelegen in stedenbouwkundig waardevol gebied. Het schoolgebouw zelf heeft een middelhoge waarde toegekend gekregen wat betreft stedenbouw en bouwkunst. Bij bebouwing met een middelhoge waarde is met name de instandhouding van het gevelbeeld en/of de hoofdvorm wenselijk. De Doctor Colijnstraat, het stedenbouwkundig ensemble waar de Patrimoniumlaan 128 onder valt, wordt als volgt omschreven:

Kleine buurt binnen de grotere wederopbouwwijk Het Franse Gat, bestaande uit een zone met enkele wijkvoorzieningen in het groen, te weten twee markante vroeg naoorlogse kerken, de RK Sint-Salvatorkerk uit 1954 en de Sionkerk uit 1964, en twee schoolgebouwen, Patrimoniumlaan 128 (1954) en Gerard Terborchstraat 21 (1964). Kerken en scholen liggen aan een groot plantsoen aan de Adriaen van Ostadelaan. De groenaanleg gecombineerd met wijkvoorzieningen is door de structuur en de invulling zeer kenmerkend voor de wederopbouwperiode.

Met de nieuwbouw blijft de hoofdvorm van de bebouwing gelijk. De bebouwing wordt in een L-vorm gesitueerd, net als het schoolgebouw. Met de vormgeving en architectuur wordt aangesloten bij de opzet van de wijk, zonder te vervallen in historiserende architectuur. Architectonisch is rekening gehouden met kenmerken van het schoolgebouw door de details in het metselwerk en bij de entree aan de zijkant.

De nieuwbouw wordt dan ook als passend gezien op deze locatie.

5.5.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling. De hoofdvorm en het gevelbeeld op de locatie komen overeen met de huidige situatie en er wordt aangesloten bij de opzet van de wijk.

5.6 Conventionele explosieven

5.6.1 Wettelijk kader

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanweizigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastigkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Toevalsvondst". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.

5.6.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied aan de Patrimoniumlaan wordt in het uitgevoerde vooronderzoek niet als verdacht aangemerkt. Nader onderzoek naar conventionele explosieven is daarom niet noodzakelijk.

5.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect conventionele explosieven zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat de locatie niet als verdacht gebied wordt aangemerkt.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Quickscan Wet natuurbescherming

Om te beoordelen of de ontwikkeling effect heeft op de (beschermde) flora en fauna, is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 4) evenals een aanvullend onderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuis (Bijlage 5 en Bijlage 6). Uit deze onderzoeken is gebleken dat er een ontheffing nodig is voor vleermuizen. Deze aanvraag is inmiddels ingediend.

Onderzoek stikstofdepositie

Doordat het plan aan Patrimoniumlaan 128 mogelijk stikstofdepositie veroorzaakt op Natura 2000-gebieden in de omgeving, is het effect van de ontwikkeling op de stikstofdepositie onderzocht (Bijlage 7). In dit onderzoek is zowel de bouw- als de gebruiksfase onderzocht. Uit de berekening volgt dat het plan in de bouw- en gebruiksfase geen relevante bijdrage heeft op de stikstofgevoelige natuurgebieden in de omgeving. De berekende depositie voldoet voor beide fases aan de afgeronde grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar. Hierbij is het wel belangrijk dat het project wordt uitgevoerd zoals in de AERIUS-berekening is aangegeven.

5.7.3 Conclusie

Vanuit flora en fauna en stikstof zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling, mits de ontheffing voor de vleermuis wordt verleend en mits het project wordt uitgevoerd conform de uitgangspunten van de stikstofdepositieberekening.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Bij het wijzigen van een bestemmingsplan naar wonen (of andere geluidgevoelige bestemming) en bouwen van woningen is toetsing aan de Wet geluidhinder verplicht. De planlocatie ligt echter niet in een zone van een gezonerde weg volgens de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidsbelasting van omliggende 30 km/h wegen in beeld gebracht (Bijlage 8).

In het akoestisch onderzoek is goed onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De geluidbelasting is maximaal 53 dB exclusief wettelijke aftrek. Dit betekent dat nader onderzoek niet nodig is. Ook hoeven er geen hogere waarden te worden verleend.

5.8.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van Patrimoniumlaan 128.

5.9 Luchtkwaliteit

5.9.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.9.2 Toetsing bouwplan

De gewenste ontwikkeling kan gezien worden als project wat 'niet in betekende mate' van belang is voor de luchtkwaliteit, waardoor het effect van het project op de luchtkwaliteit niet getoetst hoeft te worden.

Andersom gezien wordt navolgend in beeld gebracht wat de luchtkwaliteit ter plekke van het plangebied is. In de tabel wordt een overzicht gegeven van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties en de verwachte achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.

  Concetratie 2018 Patrimoniumlaan 128   Concetratie 2030 Patrimoniumlaan 128   Grenswaarde  
NO2   16-18 µg/m3   10-12 µg/m3   40 µg/m3  
PM10   20-21 µg/m3   17-18 µg/m3   40 µg/m3  
PM2,5   12,5-13 µg/m3   10-10,5 µg/m3   25 µg/m3  

Tabel 4.1: Grenswaarden luchtkwaliteit en waarden ter plekke van het plangebied (bron: Geoloket)

De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof en zeer fijn stof van respectievelijk 20 µg/m3 en 10 µg/m3. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. Zoals uit bovenstaande tabel blijkt, is zal de jaargemiddelde concentratie van (zeer) fijn stof verder afnemen in de toekomst. De toekomstige concentratie van PM10 voldoet in 2030 aan de advieswaarde. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.

5.9.3 Conclusie

Door de beperkte omvang van de ontwikkeling, is het 'niet in betekende mate' van belang voor het effect op de luchtkwaliteit. Ook blijkt dat voldaan wordt aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit het aspect luchtkwaliteit.

5.10 Bedrijven- en milieuzonering

5.10.1 Wettelijk kader

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Het plangebied is gelegen in een omgeving met overwegend woonfuncties. De dichtsbijzijnde andere functie is de Salvatorkerk. Een kerk valt onder milieucategorie 2 en heeft een richtafstand van 30 meter. Het enige relevante milieuaspect is geluid. De woningen komen binnen 30 meter vanaf de grens van het terrein van de kerk, waardoor akoestisch onderzoek is uitgevoerd (Bijlage 9). Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat wordt voldaan aan de streefwaarden uit stap 2 van het stappenplan uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de geluidsniveaus als gevolg van de verkeersaantrekkende werking. Voor de maximale geluidsniveaus is afwijken naar stap 3 noodzakelijk. In het rapport is een onderbouwing gegeven waarom in dat in dit geval leidt tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom gezien geeft de ontwikkeling geen belemmeringen voor de kerk.

5.10.3 Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek in combinatie met een onderbouwing blijkt er ter plekke van de geplande woningen sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Om te voorzien in de veranderende mobiliteit en bij te dragen aan de ambities van Veenendaal, is er een nieuwe notitie parkeernormen opgesteld (2020). Hiermee wordt beoogd duidelijkheid te scheppen door alle parkeernormen te bundelen in één document en beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen en trends in onze samenleving. De notitie heeft als ontwerp voor zes weken ter inzage gelegen tot en met 27 augustus en is eind 2020 vastgesteld door de gemeenteraad van Veenendaal.

5.11.2 Toetsing bouwplan

In de parkeernormennotite 2020 wordt Veenendaal opgedeeld in vijf zones waarin verschillende parkeernormen gelden. De Patrimoniumlaan 128 is gelegen in zone 4. Voor een rijwoning in zone 4 geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning. Voor de twaalf rijwoningen zijn er daarom afgerond zeventien parkeerplaatsen benodigd. Deze worden op eigen terrein gerealiseerd, achter de woningen. Het plan is daarmee in lijn met het parkeerbeleid van de gemeente Veenendaal.

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruikgemaakt worden van de CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Daarin wordt de de gemiddelde verkeersgeneratie van een tussen- of hoekwoning geschat op 7,1 mvt/etmaal in de rest bebouwde kom van matig stedelijk gebied. Met voorliggend wijzigingsplan worden er twaalf woningen gerealiseerd, waardoor de toekomstige verkeersgeneratie uitkomt op 85,2 mvt/etmaal. Gezien het voormalige gebruik van de locatie als school, is het aannemelijk dat de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie afneemt.

5.11.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de notitie parkeernormen 2020.

5.12 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het wijzigingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Een wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Het juridisch bindende gedeelte van een wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De toelichting heeft geen bindende werking.

Verbeelding

De verbeelding is gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking. De toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Navolgend volgt een korte toelichting op (de inhoud van) deze hoofdstukken.

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren en bestaat uit twee artikelen:

  • 1. Begrippen: dit artikel bevat de definities van de in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven.
  • 2. Wijze van meten: dit artikel bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

In dit wijzigingsplan komen de bestemmingen Wonen en Verkeer voor.

Wonen

Binnen de bestemming Wonen mag natuurlijk gewoond worden. Binnen het plangebied mogen uitsluitend aaneengesloten woningen worden gebouwd en er zijn maximaal twaalf woningen toegestaan. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m2. Hiervoor gelden specifieke gebruiksregels. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven, etc..

Verkeer

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken, pleinen, etc..

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 kan bestaan uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Verwezenlijking in de naaste toekomst;
  • Algemene procedureregels;
  • Overige regels.
6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst aangegaan. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Participatie

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Op 15 april 2021 is er een digitale bijeenkomst gehouden over de toekomstige woningbouw op de locatie van het schoolgebouw aan de Patrimoniumlaan 128. Tijdens deze avond zijn diverse vragen gesteld en opmerkingen gedeeld. Op basis hiervan is de tekening van het plan geoptimaliseerd. Middels een brief is terugkoppeling gegeven richting de aanwezigen.

8.2 Vooroverleg

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.

8.3 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpwijzigingsplan 'Patrimoniumlaan 128' heeft van donderdag 26 augustus 2021 tot en met woensdag 6 oktober 2021 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennis gegeven op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via het Gemeenteblad en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Er zijn geen zienswijzen ingediend.