direct naar inhoud van Regels
Plan: Parapluplan 2022
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Parapluplan2022-oh01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Parapluplan 2022 met identificatienummer NL.IMRO.0345.Parapluplan2022-oh01van de gemeente Veenendaal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 achtergevel

een van de weg of openbaar toegankelijk gebied afgekeerde gevel van een (hoofd)gebouw.

1.4 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door een gecertificeerde dienst, bedrijf of instelling zoals bedoeld in de Erfgoedwet 2016 en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) dan wel, na vaststelling ervan door de Minister van OCW, de normen zoals opgesteld door het Centraal College van Deskundigen Archeologie (CCvD).

1.5 archeologisch vooronderzoek

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een gecertificeerde partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend.

1.6 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.8 bedrijf aan huis

het door bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.9 beroep aan huis

het door bewoners beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend.

1.10 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak.

1.11 bodemingrepen

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.16 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige, welke werkt volgens de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA)

1.17 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit

1.18 erf

al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.20 gecertificeerde partij

een dienst, bedrijf of instelling, beschikkende over een certificaat als bedoeld in art. 5.1 van de Erfgoedwet, en werkend volgens de specificaties van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

1.21 gemeentelijke parkeernorm

parkeernorm, zoals vastgelegd in:

1. de 'Notitie parkeernormen Veenendaal 2020' (vastgesteld d.d. 26 november 2020);

2. het ter vervanging van voorgaande notitie vast te stellen beleid.

1.22 hoofdgebouw

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de bestemming van een perceel en op het perceel naar aard en omvang het belangrijkst is.

1.23 huishouden

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.

1.24 kamerbewoning

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte

1.25 laden en lossen

onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is. .

1.26 ondergronds bouwwerk

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen beneden peil.

1.27 oorspronkelijk hoofdgebouw

het hoofdgebouw zoals dat ten tijde van de afronding van de bouwwerkzaamheden, overeenkomstig de voor het hoofdgebouw verleende vergunning, is opgeleverd.

1.28 opgraving

de ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen.

1.29 parkeren

een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.

1.30 perceel

een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.31 perceelsgrens

de grens van een perceel.

1.32 Programma van Eisen (PvE)

document waarin onderzoeksvragen en uitvoeringseisen voor het uit te voeren archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of een opgraving staan geformuleerd. Voor aanvang van het onderzoek dient het PvE door burgemeester en wethouders te zijn goedgekeurd.

1.33 recreatief verblijf

gebruik van bebouwing, uitsluitend bestemd om te dienen voor kortdurend recreatief nachtverblijf door een persoon, gezin of andere groep van personen, die zijn/hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben; onder recreatief nachtverblijf is in ieder geval niet begrepen permanente bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen.

1.34 ruimtelijke plannen

bestemmingsplannen, uitwerkingsplannen en wijzigingsplannen.

1.35 voertuig

vervoermiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.

1.36 voorgevel

de naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel, erkers en luifels niet meegerekend.

1.37 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn waarop de voorgevel(s) van een woning is/zijn geplaatst.

1.38 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor huisvesting in een zelfstandige woning van maximaal 1 huishouden.

1.39 zelfstandige woning

een woning met eigen toegang, eigen keuken en toilet.

1.40 zijgevel

een gevel van een (hoofd)gebouw, niet zijnde een voor- of achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.5 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 het buitenwerks meten van maten

voor het buitenwerks meten van maten geldt dat uitstekende delen van ondergeschikte aard tot maximaal 0,5 meter buiten beschouwing blijven, zoals bij dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren en kleine schoorstenen.

2.9 het peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

 

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Aanpassing definitie hoofdgebouw Woongebieden 2018

3.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regel geldt ter vervanging van de regel aangaande de bouwdiepte van hoofdgebouwen van de ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal die in de tabel van bijlage1 bij de regels zijn weergegeven. De regels gelden daar waar de bestemming 'Wonen' van toepassing is.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Behoudens de ter plaatse aangeduide bouwaanduidingen, bedraagt de maximale bouwdiepte van de hoofdgebouwen voor aaneengebouwde, twee-aaneen gebouwde en vrijstaande woningen respectievelijk 10, 12 en 12 meter tenzij de bouwdiepte van het oorspronkelijke hoofdgebouw meer bedraagt, in welk geval de bouwdiepte van het oorspronkelijke hoofdgebouw als maximum geldt.

Artikel 4 Regels bouwen en gebruik stedelijk gebied

4.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regels gelden ter vervanging van de regels aangaande bijbehorende bouwwerken, erkers en luifels, bouwwerken geen gebouw zijnde, specifieke gebruiksregels en/of afwijken van de gebruiksregels van de ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal die in de tabel van bijlage 2 bij de regels zijn weergegeven. In deze tabel staat aangegeven welke regels worden vervangen voor welke regels van dit artikel.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden, met uitzondering van het bepaalde in artikel 4.2.2, de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken moeten binnen het aangegeven bouwvlak en/of de voor 'erf' bestemde of aangeduide gronden worden gebouwd tenzij er bestaande bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak en/of erf staan, in welk geval de bestaande ruimte buiten het bouwvlak en/of erf benut mag worden;
  • b. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan:
    • 1. in geval van een bouwperceel kleiner dan of gelijk aan 200 m2: 25% van dat bouwperceel;
    • 2. in geval van een bouwperceel groter dan 200 m2: 50m², vermeerderd met 20% van het deel van het bouwperceel dat groter is dan 200 m2, tot een maximum van in totaal 120m².
    • 3. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken gelegen binnen de in artikel 13.2.2 maximale begrenzing van het hoofdgebouw blijft hierin buiten beschouwing
  • c. een bijbehorend bouwwerk dient minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • d. de maximale goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk 3,3 meter en 5 meter;
  • e. voor de aangebouwde bijbehorende bouwwerken geldt een maximale bouwhoogte van 0,3 meter boven de aansluitende verdiepingsvloer óf maximaal 3,3 meter;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e, geldt voor een bijbehorend bouwwerk van meer dan één bouwlaag aan de zijgevel van het hoofdgebouw dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 3,3 meter bedraagt;
    • 2. de maximale bouwhoogte niet meer bedraagt dan 80% van de bouwhoogte van het bestaande hoofdgebouw met een maximum van 7,5 meter;
    • 3. indien sprake is van een hogere bouwhoogte dan 3,3 meter, de achterkant van de kapconstructie van het bijbehorende bouwwerk tot maximaal 1 meter achter de achtergevel van het hoofdgebouw mag zijn gesitueerd;
    • 4. de dakhelling gelijk dient te zijn aan die van het hoofdgebouw.
4.2.2 Erkers en luifels

Voor het bouwen van erkers en luifels aan woningen gelden de volgende regels:

  • a. erkers en luifels mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte bedraagt maximaal 0,3 meter boven de aansluitende verdiepingsvloer;
  • c. de maximum breedte van erkers en/of luifels bedraagt 60% van de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de maximum diepte bedraagt 1 meter;
  • e. de minimale afstand tot de voorste perceelsgrens bedraagt 2 meter, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welk geval de bestaande afstand tot de voorste perceelsgrens als minimum geldt.
4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag voor de voorgevel maximaal 1 meter bedragen, voor de achter- en zijgevel(s) mag de hoogte maximaal 2 meter bedragen;
  • b. de maatvoering van reclame-uitingen ten behoeve van een beroep aan huis of bedrijf aan huis dient te voldoen aan het reclamebeleid zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag maximaal 3 meter bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Beroep of bedrijf aan huis

Beroep aan huis of bedrijf aan huis is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. Niet meer dan 30% met een maximum van 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel ten behoeve van deze activiteit wordt gebruikt;
  • b. De activiteiten mogen niet vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving;
  • c. Bij de uitoefening van de activiteiten moet worden voldaan aan het geldende parkeernormenbeleid, in die zin dat voldoende parkeerruimte op het perceel aanwezig is voor zowel het gebruik van het perceel ten behoeve van bewoning als het beroep aan huis of bedrijf aan huis of dat de parkeercapaciteit in de directe omgeving voldoende is om de toename van de parkeerbehoefte
4.3.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. bewoning of het aanbieden van recreatief verblijf in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  • b. het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden waaronder kamerbewoning;
  • c. detailhandel, niet zijnde internetverkoop zonder afhaal- of uitstalfunctie.

4.4 Afwijken van gebruiksregels
4.4.1 Kamerbewoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.3, lid 2 onder b voor het bewonen van een woning door meerdere huishoudens ten behoeve van kamerbewoning, onder de voorwaarde dat wordt voldaan aan het beleid voor kamerverhuur zoals geldt voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag.

Artikel 5 Specifieke gebruiksregels buitengebied

5.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regels gelden ter vervanging van de regels aangaande specifieke gebruiksregels, van de ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal die in de tabel van bijlage 3 bij de regels zijn weergegeven. De regels gelden daar waar de bestemming wonen geldt.

5.2 Specifieke gebruiksregels
5.2.1 Beroep of bedrijf aan huis

Beroep aan huis of bedrijf aan huis is toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. Niet meer dan 30% met een maximum van 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het bouwperceel ten behoeve van deze activiteit wordt gebruikt;
  • b. Als gevolg van de activiteit wordt geen afbreuk gedaan aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de directe omgeving;
  • c. De activiteiten mogen niet vergunnings- dan wel meldingsplichtig zijn op grond van milieuwetgeving;
  • d. Bij de uitoefening van de activiteiten moet worden voldaan aan het geldende parkeernormenbeleid, in die zin dat voldoende parkeerruimte op het perceel aanwezig is voor zowel het gebruik van het perceel ten behoeve van bewoning als het beroep aan huis of bedrijf aan huis of dat de parkeercapaciteit in de directe omgeving voldoende is om de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de uitoefening van het beroep aan huis of bedrijf aan huis op te vangen;
  • e. De activiteit heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer;
  • f. Eventuele buitenopslag vindt op het perceel plaats.
5.2.2 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • a. bewoning of het aanbieden van recreatief verblijf in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  • b. het bewonen van een woning door meer dan 1 zelfstandig huishouden waaronder kamerbewoning;
  • c. detailhandel, niet zijnde internetverkoop zonder afhaal- of uitstalfunctie, en/of buitenopslag;
  • d. de uitoefening van een seksinrichting;
  • e. paardenbakken.

5.3 Afwijken van de gebruiksregels
5.3.1 Kleinschalig recreatief verblijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 5.1, lid 2 onder a voor het aanbieden van kortdurend recreatief verblijf in vrijstaande bijbehorende bouwwerken, onder de volgende voorwaarden:

  • a. De oppervlakte ten behoeve van logies bedraagt niet meer dan 75 m2 van de vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  • b. Er zijn in totaal maximaal 3 slaapkamers;
  • c. De agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf horende gronden en bebouwing mag niet onevenredig worden belemmerd;
  • d. Er vindt geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden plaats;
  • e. Het parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein;
  • f. Er vindt geen onevenredige aantasting van het landelijk karakter van de omgeving plaats door visuele aspecten;
  • g. Voor een locatie gelegen binnen de gebiedsaanduiding "milieuzone - stiltegebied" wordt getoetst of er geen nadelige gevolgen zijn voor het stiltegebied.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - Zeer Hoog

6.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regels gelden ter vervanging van de regels, aangaande archeologie, van alle ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal en uitsluitend voor de gronden die op de verbeelding een archeologische waarde hebben.

6.2 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Zeer hoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

6.2.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 6.2 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Zeer hoog'.

6.3 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 6.2 gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende regels:

  • a. Gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² en waarbij dieper dan 0,3 meter wordt gegraven en/ of onderheid wordt, mogen uitsluitend worden gebouwd als uit een archeologisch rapport blijkt dat de waarden zoals bedoeld in artikel 6.2 niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (onder voorwaarden) positief adviseert over dit rapport.
  • b. Een archeologisch rapport als bedoeld onder a. is niet vereist indien het gaat om vervangende gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
  • c. Burgermeester en wethouders kunnen op advies van de onder a. genoemde deskundige in ieder geval de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gercertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de KNA en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch PvE.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 6.4.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 6.2 de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen;
  • g. het graven, verbreden of verdiepen van watergangen en waterpartijen.

6.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 100 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,3 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van normaal beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • g. die plaatsvinden in bestaande weg- en leidingcunetten.

6.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld,
    • b. archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en/ of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of
    • c. er geen archeologische waarden zijn.
  • 2. Voordat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige
6.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

6.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
    • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven,
    • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind,
    • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd, of
    • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.
  • 2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - Hoog

7.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regels gelden ter vervanging van de regels, aangaande archeologie, van alle ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal en uitsluitend voor de gronden die op de verbeelding een archeologische waarde hebben.

7.2 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Hoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

7.2.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 7.2 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Hoog'.

7.3 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 7.2 gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende regels:

  • a. Gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 1.000 m² en waarbij dieper dan 0,5 meter wordt gegraven en/ of onderheid wordt, mogen uitsluitend worden gebouwd als uit een archeologisch rapport blijkt dat de waarden zoals bedoeld in artikel 7.2 niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (onder voorwaarden) positief adviseert over dit rapport.
  • b. Een archeologisch rapport als bedoeld onder a. is niet vereist indien het gaat om vervangende gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
  • c. Burgermeester en wethouders kunnen op advies van de onder a. genoemde deskundige in ieder geval de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gercertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de KNA en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch PvE.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 7.4.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 7.2 de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen;
  • g. het graven, verbreden of verdiepen van watergangen en waterpartijen.

7.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 1.000 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,5 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van normaal beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • g. die plaatsvinden in bestaande weg- en leidingcunetten.

7.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld,
    • b. archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en/ of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of
    • c. er geen archeologische waarden zijn.
  • 2. Voordat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.4.1 wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

7.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

7.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
    • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven,
    • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind,
    • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd, of
    • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.
  • 2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 8 Waarde - Archeologie - Middelhoog

8.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regels gelden ter vervanging van de regels, aangaande archeologie, van alle ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal en uitsluitend voor de gronden die op de verbeelding een archeologische waarde hebben.

8.2 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Middelhoog', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

8.2.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 8.2 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Middelhoog'.

8.3 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 8.2 gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende regels:

  • a. Gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 5.000 m² en waarbij dieper dan 0,5 meter wordt gegraven en/ of onderheid wordt, mogen uitsluitend worden gebouwd als uit een archeologisch rapport blijkt dat de waarden zoals bedoeld in artikel 8.2 niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (onder voorwaarden) positief adviseert over dit rapport.
  • b. Een archeologisch rapport als bedoeld onder a. is niet vereist indien het gaat om vervangende gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
  • c. Burgermeester en wethouders kunnen op advies van de onder a. genoemde deskundige in ieder geval de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gercertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de KNA en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch PvE.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 8.4.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 8.2 de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen;
  • g. het graven, verbreden of verdiepen van watergangen en waterpartijen.

8.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 5.000 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,5 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van normaal beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • g. die plaatsvinden in bestaande weg- en leidingcunetten.

8.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld,
    • b. archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en/ of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of
    • c. er geen archeologische waarden zijn.
  • 2. Voordat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

8.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 8.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

8.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
    • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven,
    • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind,
    • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd, of
    • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.
  • 2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - Watergerelateerd

9.1 Toepassingsregel

De in dit artikel opgenomen regels gelden ter vervanging van de regels, aangaande archeologie, van alle ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal en uitsluitend voor de gronden die op de verbeelding een archeologische waarde hebben.

9.2 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie – Watergerelateerd', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

9.2.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 9.2 en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde – Archeologie – Watergerelateerd'.

9.3 Bouwregels

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 9.2 gelden voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken de volgende regels:

  • a. Gebouwen en bouwwerken met een oppervlakte van meer dan 100 m² en waarbij dieper dan 0,0 meter wordt gegraven en/ of onderheid wordt, mogen uitsluitend worden gebouwd als uit een archeologisch rapport blijkt dat de waarden zoals bedoeld in artikel 9.2 niet onevenredig (kunnen) worden aangetast en een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige (onder voorwaarden) positief adviseert over dit rapport.
  • b. Een archeologisch rapport als bedoeld onder a. is niet vereist indien het gaat om vervangende gebouwen of bouwwerken waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid en waarbij uitsluitend de bestaande fundering wordt benut.
  • c. Burgermeester en wethouders kunnen op advies van de onder a. genoemde deskundige in ieder geval de volgende voorschriften verbinden aan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw of bouwwerk:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het laten doen van opgravingen door een daartoe gercertificeerde instantie, volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
    • 3. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de KNA en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch PvE.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Behoudens het bepaalde in artikel 9.4.2 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in artikel 9.2 de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden of grondbewerkingen, het saneren, egaliseren, afplaggen en baggeren van gronden, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen en verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het verwijderen van fundamenten of heipalen dieper dan 0,0 meter beneden peil;
  • g. het graven, verbreden of verdiepen van watergangen en waterpartijen.

9.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. die een oppervlakte van maximaal 100 m² beslaan, ongeacht op welke diepte de werkzaamheden plaatsvinden, en in de periode van 24 maanden voor de datum van de voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling niet van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein;
  • b. die plaatsvinden op een diepte van maximaal 0,0 meter onder peil, ongeacht de oppervlakte die de werkzaamheden beslaan;
  • c. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • d. waarmee krachtens een vergunning is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • e. in het kader van normaal beheer en onderhoud;
  • f. in het kader van onderhoudsbaggerwerkzaamheden die aantoonbaar niet dieper gaan dan in het recente verleden bereikte baggerdieptes;
  • g. die plaatsvinden in bestaande weg- en leidingcunetten.

9.4.3 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • 1. De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 kan slechts worden verleend indien vooraf door aanvrager een archeologisch rapport wordt aangeleverd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders blijkt dat:
    • a. de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld,
    • b. archeologische waarden door het uitvoeren van de werken en/ of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden, of
    • c. er geen archeologische waarden zijn.
  • 2. Voordat de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.4.1 wordt verleend, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige

9.4.4 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 9.4.1 kunnen burgemeester en wethouders de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen door een daartoe gecertificeerde instantie, volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE);
  • c. de verplichting de uitvoering van de werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring te laten begeleiden volgens de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) en een door burgemeester en wethouders goedgekeurd archeologisch Programma van Eisen (PvE).

9.5 Wijzigingsbevoegdheid
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan zodanig te wijzigen dat:
    • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven,
    • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind,
    • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd, of
    • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend.
  • 2. Alvorens het plan te wijzigen overeenkomstig het eerste lid, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Toepassingsregel

De in dit hoofdstuk opgenomen regels gelden ter vervanging en/of toevoeging van de regels, aangaande ondergronds bouwen, van de ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal, zoals weergegeven in de tabel van bijlage 1 bij de regels.

10.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan onder het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Toepassingsregel

De in dit hoofdstuk opgenomen regels gelden ter vervanging en/of toevoeging van de regels, aangaande parkeren, van alle ruimtelijke plannen van de gemeente Veenendaal, zoals weergegeven in de tabel van bijlage 4 bij de regels.

11.2 Voorwaardelijke verplichting parkeren

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van bouwwerken en gronden, met inachtneming van het de voor het gebied ten tijde van de indiening van de aanvraag geldende parkeernormenbeleid, indien:

  • a. bij de aanvraag aangetoond wordt dat het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij op eigen terrein en/of onmiddellijke omgeving bij de ontwikkeling in voldoende (fiets)parkeergelegenheid voor zowel bewoners als bezoekers wordt voorzien en deze in stand gehouden wordt;
  • b. of aangetoond wordt dat het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. voor zover op andere wijze in de nodige (fiets)parkeer- of stallingruimte wordt voorzien. Met dien verstande dat de omgevingsvergunning alsdan uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.
11.3 Voorwaardelijke verplichting laad- en losruimte

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van bouwwerken en gronden indien:

  • a. bij de aanvraag aangetoond wordt dat het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij op eigen terrein en/of onmiddellijke omgeving bij de ontwikkeling in voldoende mate in de behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen wordt voorzien en deze in stand gehouden wordt.
  • b. of aangetoond wordt dat het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • c. voor zover op andere wijze in de nodige laad- en losruimte wordt voorzien. Met dien verstande dat de omgevingsvergunning alsdan uitsluitend wordt verleend indien de verwachte effecten inzichtelijk zijn gemaakt en is aangetoond op welke wijze de hinder voor de directe omgeving geminimaliseerd wordt.
11.4 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en bouwwerken met een parkeerbehoefte dan wel een behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen zonder dat hierin in voldoende mate is voorzien conform artikel 11.2 en artikel 11.3.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
12.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
12.1.2 Vergroten inhoud

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.

12.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
12.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

12.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

12.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

12.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Parapluplan 2022

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d. 20 april 2023 tot vaststelling van het bestemmingsplan Parapluplan 2022

Mij bekend,

de griffier.